‘Genealogie van de familie Van Brakell’ – Scan 3

“Généalogie der in Gelderland existeerende Famillie, sig Schrijvende van Brakell

En de Posteriteit der uijtgestorve Branches daarvan, als die van Richolt of Ricold van Braeckel in de 15de Eeuw in Hollt die van Zweeder van Braekel in de 17e Eeuw in de Provincie van Utrecht en die van Cornelis van Brakell tot Kermestein in de 16e eeuw in Gelderland: staande te No=”

Bron met dank aan het Gelders Archief: https://www.geldersarchief.nl/bronnen/archieven?mivast=37&mizig=210&miadt=37&miview=inv2&milang=nl&micode=0451&minr=25555970.

Noot van de redactie: Ziet u fouten in deze transcriptie? Zou u dit dan willen melden via ons contactformulier, dan kunnen wij dit document verbeteren?

‘Genealogie van de familie Van Brakell’ – Scan 2

Deze scan is een lege bladzijde.

Bron met dank aan het Gelders Archief: https://www.geldersarchief.nl/bronnen/archieven?mivast=37&mizig=210&miadt=37&miview=inv2&milang=nl&micode=0451&minr=25555970.

Noot van de redactie: Ziet u fouten in deze transcriptie? Zou u dit dan willen melden via ons contactformulier, dan kunnen wij dit document verbeteren?

‘Genealogie van de familie Van Brakell’ – Scan 1

Hierboven is de voorkant van het boekje te zien. Hierop staat het familiewapen en de titel ‘Généalogie van de Famillie van Brakell’.

Bron met dank aan het Gelders Archief: https://www.geldersarchief.nl/bronnen/archieven?mivast=37&mizig=210&miadt=37&miview=inv2&milang=nl&micode=0451&minr=25555970.

Noot van de redactie: Ziet u fouten in deze transcriptie? Zou u dit dan willen melden via ons contactformulier, dan kunnen wij dit document verbeteren?

‘Genealogie van de familie Van Brakell’ – Een overzicht

Het Gelders Archief bewaart onder archiefnummer 0451 het archief van de Familie Van Brakell. Het zevende algemene stuk draagt de titel: ‘’Généalogie van de familie Van Brakell’ in Gelderland en de uitgestorven takken in Holland en Utrecht’. Het stuk bevat achtenvijftig scans met genealogische informatie over de familie Van Brakell. Het is geschreven rond 1806 en omvat één deeltje. Omdat het stuk (in feite een schriftje met aantekeningen) ook informatie bevat over telgen uit het geslacht ‘Van Meerten’ is het goed dit stuk te transcriberen voor deze website. Met dank aan het Gelders Archief dat zij deze stukken hebben gescand en online geplaatst.1

Scan 1.
Scan 2.
Scan 3.
Scan 4.
Scan 5.
Scan 6.
Scan 7.
Scan 8.
Scan 9.
Scan 10.
Scan 11.
Scan 12.
Scan 13.
Scan 14.
Scan 15.
Scan 16.
Scan 17.
Scan 18.
Scan 19.
Scan 20.
Scan 21.
Scan 22.
Scan 23.
Scan 24.
Scan 25.
Scan 26.
Scan 27.
Scan 28.
Scan 29.
Scan 30.
Scan 31.
Scan 32.
Scan 33.
Scan 34.
Scan 35.
Scan 36.
Scan 37.
Scan 38.
Scan 39.
Scan 40.
Scan 41.
Scan 42.
Scan 43.
Scan 44.
Scan 45.
Scan 46.
Scan 47.
Scan 48.
Scan 49.
Scan 50.
Scan 51.
Scan 52.
Scan 53.
Scan 54.
Scan 55.
Scan 56.
Scan 57.
Scan 58.
Informatie die betrekking heeft op het geslacht ‘Van Meerten’.

Voetnoten

Archeologen stuiten in Jeruzalem op zeldzame oorbelhanger uit de tijd van koning Salomo

Archeologen en onderzoekers stuitten in 2018 op een mysterieus voorwerp waarvan ze jaren geen idee hadden wat het is. Nu blijkt het om een 3000 jaar oude oorbelhanger te gaan. Dat meldt All Israel News. Volgens onderzoekers toont de oorbelhanger de aanwezigheid van de Phoeniciërs in Israël tijdens de regeerperiode van koning Salomo. De Phoeniciërs, die hun eigen koninkrijk hadden, onderhielden goede banden met het koninkrijk van Salomo.1

Dit buitengewone sieraad, ontdekt tijdens opgravingen in het Ophel-gebied in Jeruzalem, werd officieel aan het publiek gepresenteerd bij de opening van de tentoonstelling “King David and Solomon Discovered“. Dit wereldpremière-initiatief, georganiseerd door het Armstrong Institute of Biblical Archaeology (AIBA), vindt plaats tot volgend jaar januari en dient als eerbetoon aan de overleden Israëlische archeologe dr. Eilat Mazar.

In de Bijbel is te lezen over een periode van nauwe samenwerking tussen Israël en de Phoeniciërs, met name tijdens de regeerperiodes van koning David en zijn opvolger, koning Salomo. Geschriften, zoals 1 Koningen 5:1, portretteren de bewondering en steun van de Phoenicische koning Hiram voor Koning Salomo, wat de goede verstandhouding tussen de twee koninkrijken symboliseert. De Bijbelse verhaallijn schetst een beeld van wederzijdse hulp en partnerschap, waarbij de Phoeniciërs bijdragen aan middelen en expertise voor monumentale bouwprojecten in Jeruzalem.

De Phoenicische oorbelhanger werd ontdekt in de oude ruïnes van het Ophel-gebied van Jeruzalem – tussen de oude stad van David en het koninklijk paleis in het zuiden en de Tempelberg in het noorden. De oorbel biedt tastbaar bewijs van een Phoenicische aanwezigheid in de stad in de tiende eeuw voor Christus (IJzertijd II). Deze ontdekking voegt een nieuwe dimensie toe aan het begrip van het historische landschap van Jeruzalem, waarbij het ingewikkelde web van culturele interacties en handelsnetwerken wordt onthuld dat kenmerkend was voor de tiende eeuw voor Christus.

De opgravingen op het Ophel hebben herhaaldelijk aangetoond dat de Bijbel, met zijn verwijzingen naar een machtig koninkrijk onder Salomo in de tiende eeuw voor Christus en het koninkrijk Juda dat daarna bloeide, correct was. De archeoloog Eilat Mazar heeft veel ontdekkingen gedaan die dit bevestigen, met name de beroemde zogenaamde “Poort van Salomo” uit deze periode, inscripties die koninklijke administrateurs vermelden, evenals inscripties van zegels die koning Hizkia en de profeet Jesaja vermelden.

De reis naar het ontrafelen van de geheimen van de hanger was niet zonder uitdagingen. Opgravingen geleid door dr. Eilat Mazar, van 2009 tot 2018, maakten gebruik van innovatieve technieken, om zorgvuldig door bodemlagen te kunnen zeven. Het was door deze nauwgezette inspanningen dat de hanger uiteindelijk werd ontdekt. De unieke vormgeving en samenstelling getuigen van het vakmanschap van oude ambachtslieden. Volgens Brent Nagtegaal van het Armstrong Institute is er sprake van de vroegst ontdekte gouden artefact tijdens een archeologische opgraving in Jeruzalem.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Calvijn en Swaab: Twee zielen, één gedachte?

Een onderzoek naar de verhouding tussen het denken van Calvijn en Swaab over de menselijke ziel en geest.

Johannes Calvijn en Dick Swaab, op het eerste gezicht lijken deze twee mannen weinig gemeenschappelijk te hebben. De een geboren in de 16de-eeuw, de ander in de 20ste-eeuw. De een theoloog in Genève, de ander geneeskundige in Amsterdam. De een theïst, de ander atheïst. Toch zijn er niet alleen verschillen tussen beiden, er zijn ook een aantal kenmerkende overeenkomsten.

Het voormalige Collège Calvin in Geneve. Bron: Wikipedia.

Zo hebben ze allebei boeken geschreven die zonder twijfel betiteld kunnen worden als bestsellers. Ook hebben ze beiden te maken gehad met de nodige controverse. Zo moest Calvijn vanwege zijn overtuigingen op de vlucht voor zijn leven1 en kreeg Swaab vanwege zijn publicaties verschillende doodsbedreigingen op zijn deurmat. Een andere noemenswaardige verbintenis tussen beide mannen is dat de opvattingen van Swaab ook wel betiteld worden als “neurocalvinisme”.2 Het is niet waarschijnlijk dat een van beiden dit als een compliment zou beschouwen.

Van het boek ‘Wij zijn ons brein‘ van prof. dr. Dick Swaab zijn al meer dan een half miljoen exemplaren verkocht.

Calvijn heeft de confrontatie met de neurobiologie niet gekend, hij werd vier eeuwen te vroeg geboren. Wanneer Calvijn en Swaab in dezelfde tijd en plaats geleefd hadden zou een debat tussen deze twee auteurs van bestsellers zeker niet ondenkbaar zijn. Hoe zou zo’n confrontatie er uit hebben gezien? Een vlugge blik op de standpunten van beiden doet vermoeden dat hun denken aan alle kanten botst. Maar is dit werkelijk zo? En indien dit zo is, is dit het enige wat er over de verhouding tussen hun denken over ziel en geest te zeggen valt? Of zijn er ook raakvlakken en is er eensgezindheid op sommige punten?

Het lijkt erop dat het gemakkelijk is om beiden tegen elkaar uit te spelen. Het is daarom interessanter om te zoeken naar vlakken waarop overeenstemming tussen beide benaderingen mogelijk is. Calvijn staat ervoor open en ziet dit zelfs als zijn plicht, hij vindt dat men zeker gebruik dient te maken van de werken van ongelovigen.3 Ook Swaab laat zien dat hij openstaat voor dergelijke gesprekken.4 Dit brengt bij de volgende vraag: Hoe verhouden het zielsbegrip van Johannes Calvijn en Dick Swaab zich tot elkaar? Een antwoord daarop krijgen we door te letten op hoe beiden over ziel en geest denken en dit met elkaar te vergelijken. Om vervolgens de vraag te stellen hoe zich dit tot elkaar verhoudt.

Ziel en geest

De ziel wordt volgens Calvijn soms ook geest genoemd.5 Swaab geeft aan dat wanneer men over ziel spreekt, men vaak geest bedoelt. Als het gaat om de richting van ziel naar geest zijn er dus niet zozeer verschillen tussen Calvijn en Swaab. Maar andersom zegt Calvijn ook dat in de gevallen wanneer het woord ‘geest’ op zichzelf staat, het volgens hem dezelfde betekenis heeft als ziel. Dat zal Swaab niet zeggen, omdat hij de geest neurobiologisch beschouwt en de ziel zijns inziens een religieuze connotatie heeft waar hij niet mee instemt. Op dit punt botsen Swaab en Calvijn, maar dit vormt niet het belangrijkste verschil.

(On)sterfelijkheid

Een van de belangrijkste verschillen is er als het gaat over de (on)sterfelijkheid van de menselijke geest. Calvijn verbindt de onsterfelijkheid van de ziel nauw aan de opstanding van het lichaam.6 In zijn Institutie onderbouwt Calvijn de onsterfelijkheid van de ziel door te wijzen op het menselijke geweten, het Godsbesef, de schitterende gaven die de menselijke geest rijk is en het slapen van de mens.7 De vier door Calvijn genoemde argumenten vormen voor Swaab louter neurobiologisch goed te verklaren fenomenen, zonder dat dit voor hem een reden is om de onsterfelijkheid van de menselijke geest te beamen. Dit past in Swaabs typering van zichzelf als neuroreductionist.

Gezien deze zelfkwalificatie is het niet verwonderlijk dat hij de geest reduceert tot materie. Volgens Calvijn is de ziel of menselijke geest echter een onlichamelijk wezen. Calvijn keert zich dan ook stevig tegen het reductionisme en reductionisten.8 Samen met de (on)sterfelijkheid van de menselijke geest is dit het aspect waarop het denken van Calvijn en Swaab over ziel en geest het meest frontaal met elkaar botsen.

Verhouding tussen lichaam en ziel

Als het gaat om de verhouding tussen lichaam en ziel wijst Calvijn op de nauwe verbondenheid tussen beide. Wat dat betreft is hij geen dualist. Tegelijkertijd onderscheidt hij lichaam en ziel en kent hij de ziel zelfstandigheid toe. De zelfstandigheid van de ziel is voor Calvijn van belang vanwege de continuïteit van de persoonlijke identiteit voor en na het sterven. Calvijn is dus zeker ook geen monist zoals Swaab. Swaab keert zich tegen het dualisme en typeert zichzelf als een hersenmonist, waarbij de geest en het brein beide materie zijn en met elkaar samenvallen. Hoewel hij tegelijkertijd spreekt over de geest als het product van het brein en daarin dus in zekere zin ook een onderscheid maakt en deze niet compleet met elkaar laat samenvallen.

Als het gaat om het verstand en de wil noemt Calvijn deze vermogens van de ziel.9 Voor Swaab zijn het verstand en de wil een functie of product van het brein.10 Hier botsen beiden, doordat de richting in de verhouding tussen lichaam en geest tegenovergesteld is. Bij Swaab is hier een beweging te zien van lichaam naar geest: Het lichamelijke brein dat het denken mogelijk maakt en zo de productie van de geest. En bij Calvijn een beweging van geest naar lichaam: De ziel of menselijke geest heeft als vermogen onder andere het verstand. Hij stelt dat de ziel levenskracht geeft aan alle delen van het lichaam.11 Ook de zintuiglijke waarneming behoort volgens Calvijn tot het verstandelijke deel van de ziel. In het verlengde hiervan ligt Calvijns stelling dat wanneer de mens een met rede begaafd levend wezen genoemd wordt, dit nog niet betekent dat verstand iets is wat tot het lichaam behoort. Het voorgaande toont aan dat Swaab ten opzichte van Calvijn een tegenovergestelde richting ziet in de verhouding tussen lichaam en geest.

“Voor Swaab is de complexiteit van de mens en de menselijke geest slechts het gevolg van miljoenen jaren evolutie, zonder dat de indrukken die hij opdoet over het menselijke brein maken dat hij dit aan Gods macht, goedheid en wijsheid toeschrijft.” Bron: Pixabay.

Verwondering

Volgens Calvijn zijn er in de mens genoeg wonderen te vinden om onze geest mee bezig te houden. Qua strekking zou Swaab dit kunnen beamen, hoewel het woord ‘wonder’ niet in zijn vocabulaire past. Maar gezien zijn loftuitingen over het brein als een fantastische machine, een ingewikkeld commandocentrum voorzien van de modernste apparatuur en de luchtverkeersleiding van een groot vliegveld, is hij onder de indruk van het brein.12 Hij geeft dan ook aan dat alle metaforen voor het brein tekortdoen, om uit te kunnen drukken hoe indrukwekkend het brein is. Het verschil is echter dat de wonderen die Calvijn in de mens ziet, voor hem een uitzonderlijk toonbeeld zijn van Gods macht, goedheid en wijsheid.13 En dat hier daarom niet in ondankbare onnadenkendheid of achteloosheid aan voorbijgegaan moet worden. Voor Swaab is de complexiteit van de mens en de menselijke geest slechts het gevolg van miljoenen jaren evolutie, zonder dat de indrukken die hij opdoet over het menselijke brein maken dat hij dit aan Gods macht, goedheid en wijsheid toeschrijft.

Wat de mens werkelijk mens maakt

Portret van Johannes Calvijn (1509-1564) door een anonieme schilder. Bron: Wikipedia.

Calvijn laat de ziel vrijwel samenvallen met het menszijn, de ziel is voor Calvijn het belangrijkste en het edelste deel van de mens.14 Voor Swaab is het brein het voornaamste deel van het lichaam en is het brein het meest belangrijk als het gaat om het menszijn. Dat komt naar voren in zijn stelling dat hetgeen de mens werkelijk mens maakt, in het brein gezocht moet worden; namelijk de complexe cognitieve activiteiten van het extra hersenweefsel die creativiteit mogelijk maken.

Hier vertonen Calvijn en Swaab raakvlakken als het gaat om de onderwaardering van respectievelijk het lichaam en de rest van het lichaam, een logisch gevolg van het verheffen van ziel en brein tot het belangrijkste voor het menszijn. Daarom kan gesteld worden: Wat voor Calvijn de ziel is, is voor Swaab het brein. Zowel Calvijn als Swaab verbinden aan wat in hun ogen het belangrijkste deel van de mens is cognitieve activiteiten. Calvijn stelt dat de ziel als het belangrijkste en edelste deel van de mens hemel en aarde doorzoekt, het verleden met de toekomst verbindt, het geheugen gebruikt en zich voorstellingen maakt.15 Stuk voor stuk zijn dit cognitieve activiteiten. Het behoeft weinig uitleg dat Swaab cognitieve activiteiten verbindt aan datgene wat in zijn ogen het belangrijkste deel van de mens is, namelijk het brein. Swaab en Calvijn hebben daarmee als raakvlak dat het belangrijkste voor het menszijn in beider ogen gekenmerkt wordt door cognitieve activiteiten.

Conclusie

Calvijn en Swaab staan diametraal tegenover elkaar in het lichaam-geest debat. De positie van Swaab in dit debat valt ongeveer samen met de monistische positie van het materialisme. Swaab spreekt zelf dan ook over een hersenmonistische positie. In samenhang hiermee hebben beiden zeer uiteenlopende opvattingen over de (on)sterfelijkheid en (on)stoffelijkheid van de ziel. Dit komt het meest helder naar voren in de uiteenlopende antwoorden die zij geven op existentiële vragen die zij beiden aan de orde stellen in hun boeken.

Enigszins gemeenschappelijk is Calvijns verwondering en Swaabs fascinatie voor hoe de mens in elkaar zit. Beiden kunnen lyrische woorden gebruiken voor hoe de mens in elkaar zit. Wanneer het gaat om Swaabs conclusies met betrekking tot existentiële vragen ontstaat er grote discrepantie tussen beiden, maar in de weg naar die conclusies zijn er verschillende beschrijvende elementen die in Calvijns benadering gebruikt zouden kunnen worden om invulling en concreetheid te geven. Calvijn geeft immers aan dat de waarheid niet veracht kan worden waar deze ook maar te vinden is, ook als het gaat om deze thematiek.

Het geheim van de menselijke persoon is voor Calvijn de ziel, maar voor Swaab het brein. Hoewel hierin een duidelijk verschil te zien is, is het des te opmerkelijker dat Calvijn en Swaab beiden cognitieve activiteiten toeschrijven aan dat wat in hun ogen het voornaamste deel van de mens is. Dit resulteert in een waardering van respectievelijk de ziel boven het lichaam en het brein boven de rest van het lichaam. Swaabs hoge waardering van het brein resulteert in een onderwaardering van de rest van het lichaam. Bij Calvijn is er een onderwaardering van het gehele lichaam, doordat hij de ziel vrijwel geheel koppelt aan het menszijn. Het voornaamste deel van de mens wordt door zowel Calvijn als Swaab gekenmerkt door cognitieve activiteiten. Dit zit dermate ingenieus in elkaar dat Swaab aangeeft dat metaforen hier geen recht aan kunnen doen. Calvijn heeft die beperking in zijn spreken niet omdat hij het verstand kwalificeert als deel van het beeld van God.

Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit Kerux. De volledige bronvermelding luidt: Toorn, C.R. van der, 2024, Calvijn en Swaab: Twee zielen, één gedachte?, Kerux 2024 (voorjaar): 2. (Volledige artikel).

Voetnoten

Een uitleg van Jona die zowel aan het historische als literaire karakter van dit Bijbelboek recht doet

In de serie Zondervan Exegetical Commentary on the Old Testament verscheen in 2019 een tweede editie van de uitleg van Kevin J. Youngblood op het boek Jona. De auteur is hoofdocent Biblical Studies aan Harding University. De serie heeft een aantal onderscheidende kenmerken:

  1. De hoofgedachte van de besproken passage wordt weergegeven.
  2. De literaire context van de passage binnen het bewuste Bijbelboek en vervolgens binnen breder verbanden wordt belicht.
  3. Een eigen vertaling van de hand van de auteur gevolgd door een weergave die de voortgang van de gedachten binnen de besproken passage laat zien.
  4. De structuur en literaire vorm van de passage.
  5. Een uitleg van de tekst.
  6. De canonieke en praktische betekenis ervan.

Youngblood stelt aan de orde dat Jona een plaats kreeg in de bundel van de twaalf Kleine Profeten. Hij vraagt er de aandacht voor dat de ordering van de Kleine Profeten in de Hebreeuwse Bijbelhandschriften verschilt van die van de Septuaginta. Dat moet ons voorzichtig maken om aan de ordering te grote betekenis toe te kennen. Een tweede vraag is of wij de boeken van de twaalf Kleine Profeten allereerst in onderlinge samenhang moeten uitleggen of het boek als een zelfstandige eenheid moeten zien. Terecht stelt de auteur dat wij met het laatste moeten beginnen.

Om het boek Jona te begrijpen moeten we zowel aan de historische, literaire en canonieke aspecten recht doen, zo stelt Youngblood en ik volg hem daarin graag na. De drie aspecten overlappen elkaar en zijn met elkaar verbonden.

In overeenstemming met het zelfgetuigenis van Jona houdt hij vast aan het historische karakter ervan. Dat allerlei historische details ontbreken verklaart hij uit het feit dat Jona pas lang nadat de verhaalde gebeurtenissen plaats vonden op schrift werd gesteld. In de taal van Jona vindt hij ook daarvoor een aanwijzing. Zelf zou ik iets voorzichtiger zijn met de bewering dat taal van Jona post-exilisch is. De profeet kwam uit het Tienstammenrijk. De verschillen het Standaard Bijbelse Hebreeuws kunnen ook te maken hebben met de doorwerking van een noordelijk dialect.

Terecht legt Youngblood de vinger bij de parallelismen en woordherhalingen in het boek Jona. De eerste twee hoofdstukken corresponderen met de laatste twee. In het boek Jona komt een opmerking, groot aantal woorden of uitdrukkingen meerdere malen voor, terwijl een aantal woorden meerdere malen hetzelfde subject van handeling aangeeft, hetzij binnen het gehele boek, hetzij binnen een kleine literaire eenheid.

Met andere uitleggers wijst Youngblood erop dat het boek Jona in twee delen uiteen valt: Jona 1-2 en Jona 3-4. Elk deel begint met de woorden: ‘en het woord des HEEREN geschiedde tot Jona’. Het vrezen van de HEERE door de heidense zeelieden correspondeert met de bekering van de Ninevieten. De psalm van Jona in de vis staat in contrast met zijn houding, beschreven in Jona 4. Youngblood wijst erop dat men bij een verdere onderverdeling binnen kleine marges verschillende keuzes kan maken.

Zowel op grond van literaire analyse als van discoursanalyse komt hij tot een zevenvoudige structuur. Met hem meen ik dat voor deze structuur het meest valt te zeggen. Tweemaal zijn er drie delen die met elkaar corresponderen en het boek eindigt een vraag in aansluiting op de tweede climax.

Het eerste hoofddeel kan als volgt worden verdeeld: 1. achtergrond (Jona 1:1-4a); 2. aanloop naar top (Jona 1:4b-17a); 3. top (Jona 1:17b-2:10). Bij het tweede hoofddeel kunnen we eenzelfde structuur aanwijzen: 1. achtergrond (Jona 3:1-3a); 2. aanloop naar top (Jona 3:6-10); 3. top (Jona 4:1-4). Het boek eindigt met een les van de HEERE voor Jona (Jona 4:5-11). Deze les is de climax van het boek. Een climax waarvan de kern in de laatste twee verzen van Jona wordt verwoord.

Van de zeven delen die zo worden onderscheiden beginnen er vier met de Hebreeuwse uitdrukking wajehi (Jona 1:1; 4b; 17b en 3:1). Een uitdrukking die wij in de Statenvertaling weergegeven vinden met ‘en het geschiedde’ (Jona 1:1; 3:1), ‘er werd’ (Jona 1:4b) en met ‘en was’ (Jona 1:17b). Ik merk op dat wij hier een van de vele voorbeelden hebben van het op zijn minst ten dele verdwijnen in een vertaling van verbanden die zichtbaar zijn in de brontekst.

De auteur stelt dat we naar twee kanten het historische karakter en het hoge literaire gehalte van het boek Jona niet tegen elkaar moeten uitspelen. De kracht van zijn uitleg is dat hijzelf aan beide aspecten recht doet.

N.a.v.: Kevin J. Youngblood, 2019, Jonah, second edition, Zondervan Exegetical Commentary on the Old Testament: A Discourse Analysis of the Hebrew Bible (Grand Rapids: Zondervan).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Volop tweelettergrepige zang!

U vindt me misschien een rare vogel want elk voorjaar is het weer zover. Het horen van de eerste vogelzang – of het nu is van een Zanglijster, een Vink, of een Tjiftjaf – doet iets met me. Dan resoneren in mij de Hoogliedwoorden uit het Boek der boeken: De bloemen worden gezien in het land, de zangtijd genaakt!

In dit stukje vraag ik uw aandacht voor een van onze meest algemene broedvogels, de Tjiftjaf. Het aantal Nederlandse broedparen bedraagt ongeveer een half miljoen. De Tjiftjaf is een kleine, onopvallend bruingeelgroen gekleurde trekvogel. De vogel is nu bijna overal te horen. Op 4 maart – en ik was daarmee echt geen vroege vogel – hoorde ik de Tjiftjafzang om 14.35u, voor het eerst in 2024.

De Tjiftjaf (Common chiffchaff!) is vooral te herkennen aan zijn zang. Hij roept heel vaak – zeker nu – zijn eigen tweelettergrepige naam: tjif-tjaf. Verrijkend om te luisteren. Als u nu ergens komt waar wat bomen en struiken staan, is de kans groot dat u de zang hoort én herkent!

Op 25 maart fietste ik over de Rijnbandijk van Kesteren naar Lienden. In een kwartier telde ik 22 tjiftjaffende vogels. De soort is dus al weer massaal teruggekomen uit zijn overwinteringsgebied, uit Zuid-Europa of vooral uit Noord-Afrika.

De Tjiftjaf zoekt zijn voedsel bij voorkeur in hoger hout. Daarom is het leuk om over een dijk te fietsen, want dan sta jezelf ook wat hoger, dus dichterbij. De foto toont een tjiftjaffende vogel (10-12 cm), een heerlijke lentebode.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Volop tweelettergrepige zang!, Het GemeenteNieuws 23 (14): 11.

‘Aantekeningen uit gedrukte publicaties betreffende het dorp Brakel en de familie van die naam, met ingekleurde familiewapens’ – Informatie die betrekking heeft op het geslacht ‘Van Meerten’

Vandaag zijn de acht scans die behoren bij ‘Aantekeningen uit gedrukte publicaties betreffende het dorp Brakel en de familie van die naam, met ingekleurde familiewapens’ getranscribeerd en op deze website gepubliceerd. Deze scans behoorden tot het archief 0451 Familie Van Brakell ondergebracht bij het Gelders Archief. In de stukken komen Dirck van Meerten en zijn dochter Johanna van Meerten voor. Hieronder een korte beschrijving van deze individuen en de aangetrouwde plus afstammelingen van het geslacht ‘Van Brakell’.1

Johanna van Meerten

Het familiewapen van ‘Van Brakell’. Bron: Aantekeningen.

Uit scan 1 blijkt dat het hier gaat om een oud adellijk geslacht: Van Brakell (met verschillende schrijfwijzen). Op scan 3 gaat het over Johan van Brakell. Hij was getrouwd met Johanna van Meerten tot Ingen.2 Zij was een dochter van Dirck van Meerten en Bertha van Eck van Panthaleon.3 Dit laatste blijkt uit een Akte van Transport uit anno 1580. Johan van Brakell behoorde onder de ‘Verbonden Edelen’. Johan was een zoon van Kornelis van Brakell. Deze Kornelis werd, na het overlijden van zijn vader Johan, in 1502 beleend. Hij trouwde met Margaretha van Boecoop. Zijn broer was Lodewijk van Brakell. Johan was dus vernoemd naar zijn opa.4 Deze Johan was weer een zoon van Johan, Heer van Oudelands Ambacht. Johan was een zoon van Willem van Brakell, schout van Dordrecht. Willem was weer een zoon van Godschalk van Brakell. Godschalk was op zijn beurt een zoon van Richold van Brakell. Dit laatste blijkt uit de tweede scan.5

Het nageslacht van Johan en Johanna

Slag bij Beachy Head op 10 juli 1690. Waar Johan van Brakell (achterkleinzoon) zijn leven verloor. Bron: Wikipedia.

In het stuk (scan 4) worden drie zonen van Johan en Johanna genoemd: Lodewijk, Johan en Dirk. Lodewijk van Brakell trouwde met Katharina Tempier. Johan van Brakell is ongehuwd gestorven. Dirk van Brakell was kapitein van beroep. Hij trouwde met Petronella Vijgh, de dochter van Adriaan Vijgh en Hadewich van Rossum. Van Lodewijk wordt één zoon genoemd: Johan. Zoon Johan van Brakell was getrouwd met Henrika Millink. Uit dit huwelijk werd ten minste één zoon geboren: Johan. Kleinzoon (van Lodewijk) Johan is anno 1669 gehuwd met Maria Louisa van Liere. Johan was eerst kapitein en later Schout bij Nacht. Hij nam deel aan de bekende tocht naar Chatham, een militaire aanval van de Republiek op de Engelse oorlogsvloot en scheepswerven.6 Daarnaast vocht hij mee in ‘den hevigen Zee Strijd’ bij Solebay (volgens de auteur: Soulsbaai) op 7 juni 1672. Hier verraste Michiel de Ruyter de Engels-Franse vloot. Het was de eerste zeeslag in de Derde Engels-Nederlandse Oorlog.7 Hij sneuvelde uiteindelijk bij een Zeeslag in 1690. Om welke zeeslag het hier gaat wordt niet duidelijk, maar het zou kunnen gaan om de Slag bij Beachy Head.8 Dit was een zeeslag tijdens de Negenjarige Oorlog.9 Zeerob Johan kreeg samen met Maria Louisa ten minste één zoon: Willem Frederik. Willem Frederik van Brakell trouwde met Jacoba Pompe. Samen kregen zij twee dochters10: Louisa Isabella en Henrietta Philippina. Louisa Isabella van Brakell trouwde in 1720 met Willem van Liere, Heer van Katwijk. Hij was ook drossaard van Heusden en Breda en behoorde tot de Hoogheemraad van Rijnland. Henrietta Philippina van Brakell was getrouwd met Christiaan Reinoud van Wijhe, Heer van Echteld.11

Tenslotte

Wanneer we het archief van de familie Van Brakell onderzoeken, op de website van het Gelders Archief, dan zien we dat er al veel verzameld is over dit geslacht. Deze serie transcripties van scans is een eerste stap om dat tot in detail te bestuderen. We zien dat Johan van Brakell (?-1580) en Johanna van Meerten (?-1600) een rijk nageslacht hebben gekregen. Achterkleinzoon Johan van Brakell vocht zelfs mee in de Engelse oorlogen en de zogenoemde negenjarige oorlog van 1688-1697. De laatste oorlog werd hem fataal, hij overleed bij een zeeslag in 1690.

Voetnoten

‘Aantekeningen uit gedrukte publicaties betreffende het dorp Brakel en de familie van die naam, met ingekleurde familiewapens’ – Scan 8

“Het geen hiervoor vermeld is, kan uitvoeriger gevonden worden, bij

S: van Leeuwen Batavia Illustrata.
A: v: Slichtenhorst, Geldersche Geschiedenissen
Kok Vaderlandsen Woordenboek
J: Hubriero, geslachtrekenk: Tafelen
J: Hubriero, Woordenboek
J:D: Köhlero, Munz belustigana
S: de Vries, Doorluchtige Wereld.
D: de Wree, De Seghelen der Graven van Vlaanderen.
Wappenkalender van Ao. 1752.
Armorial du Roijaumie des Paijs Bas. enz:“

Bron met dank aan het Gelders Archief: https://www.geldersarchief.nl/bronnen/archieven?mivast=37&mizig=210&miadt=37&miview=inv2&milang=nl&micode=0451&minr=25565599.

Noot van de redactie: Ziet u fouten in deze transcriptie? Zou u dit dan willen melden dan via ons contactformulier, dan kunnen wij dit document verbeteren?