De vorming van de canon van het Oude Testament – Bespreking van ‘The Law and the Prophets’
Stephen B. Chapman, hoofddocent Oude Testament aan Duke Divinity School, publiceerde in 2000 bij Mohr Siebeck te Tübingen een studie over de canonvorming van het Oude Testament. Twintig jaar later verscheen van deze studie een herdruk voorzien van een postscript bij Baker Academic.
Als het gaat om canon en canonvorming is heel belangrijk dat begrippen goed gedefinieerd worden omschreven. Wanneer oudtestamentici stellen dat men pas van canonvorming na de Babylonische ballingschap kan spreken, komt dit omdat men pas van canoniek wil spreken als de canon wordt gesloten. Terecht bepleit Chapman een bredere definitie. Een geschrift is canoniek als het goddelijk gezag ervan wordt erkend en aanvaard. Bij deze benadering begint canonvorming al vóór de ballingschap.
Heel invloedrijk is de opvatting van H.E. Ryle geweest dat na de ballingschap eerst de Pentateuch canoniek werd, vervolgens de Profeten en tenslotte de Geschriften. Chapman is niet de enige die daarbij vraagtekens zet. Hij laat zien dat al vóór de ballingschap het gezag van Mozes en van de Profeten met elkaar was verbonden en het één er niet was zonder het ander. Als de grenzen van de canon zich beginnen te sluiten, is er nog geen sprake van een driedeling tussen de Wet, de Profeten en de Geschriften, maar van een tweedeling van Wet en Profeten.
De boeken die later bij de Geschriften werden gerekend, werden oorspronkelijk als profetische geschriften gezien. Heel belangrijk is in dit verband het boek Kronieken. In het boek Kronieken staan Wet en Profeten op hetzelfde niveau. Dit Bijbelboek tekent profeten als verkondigers van de mozaïsche Wet en laat het profetisch karakter van de Wet zien. Als het boek Kronieken wordt geschreven, is de canonvorming al ver gevorderd.
Ik wijs in dit verband op de zienswijze van Hendrik J. Koorevaar. Naar zijn overtuiging is Kronieken geschreven met de uitdrukkelijke bedoeling de canon af te sluiten. Zover gaat Chapman niet. Dat houdt mede verband met het feit dat Chapman het boek Daniël in de tweede eeuw vóór Christus dateert en Koorevaar in overeenstemming met het zelfgetuigenis van Daniël in de zesde eeuw.
Wanneer Chapman stelt dat de Wet nooit zonder de Profeten heeft gefunctioneerd, hangt dat samen met het feit dat de schriftelijke neerslag van de Wet naar zijn overtuiging pas in de koningentijd plaatsvindt. Het boek Deuteronomium is dan het archimedisch punt. Chapman meent wel dat een groot deel van de inhoud van dit boek ouder is dan de regering van Josia. Dat neemt niet weg dat ook bij de benadering van Chapman meerdere oudtestamentische gegevens die in het Oude Testament als historische gebeurtenissen worden gepresenteerd als literaire fictie moeten worden gezien. De substantie van het boek gaat niet terug tot de tijd van vóór de intocht.
Dat laatste wil ik wel bepleiten zonder te ontkennen dat er sprake is geweest van het bijvoegen van toelichtende passages. Ik denk aan de dood van Mozes en van update in taal. Daniel I. Block meent dat Deuteronomium al in de tijd van David zijn definitieve gestalte kreeg. Afgaande op Ex. 24:4 schreef Mozes al rond de theofanie aan de Sinaï woorden van de HEERE op. Dan zullen we moeten denken aan het zogenaamde Boek van het verbond dat wetgeving gaf voor lokale heiligdommen. De wetgeving in Deuteronomium heeft oog op één centraal heiligdom dat komen zal, terwijl de offerwetgeving in Exodus-Numeri bedoeld is voor de tabernakel.
Concreet betekent dit dat fundamenteel en chronologisch de Wet voorafgaat aan de Profeten zonder dat daarmee het gezag van de Profeten minder is dan de Wet. Duidelijk is, zoals Chapman stelt, dat het slot van Deuteronomium Mozes met de Profeten verbindt en op de eminente plaats van Mozes wijst. Het slot van Maleachi is meer dan alleen een slot van dit boek. Dit slot maakt duidelijk dat de profetie verleden tijd wordt en men nu alleen nog heeft uit te kijken naar de grote dag van de HEERE, zoals die én door Mozes én door de Profeten is voorzegd.
N.a.v. Stephen B. Chapman, The Law and the Prophets. A Study in Old Testament Canon Formation, with a new postcript (Grand Rapids: Baker Academic, 2020), hardcover 430 pp.
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.
Onderzoek alle dingen – Een kritische bespreking (4): Over de toekomst en bewijs
In dit vierde deel van het vijfluik waarin ik het boekje Onderzoek alle dingen – Bijbelstudies over geloof en wetenschap1 van Gijsbert van den Brink bespreek, ga ik in op de hoofdstukken 7 en 8 daarvan.
To be continued
Het Bijbelgedeelte dat voor hoofdstuk 7 gelezen moet worden is 1 Korinthe 15:35-49. Hier schrijft Paulus over de opstanding uit de dood. Onder het kopje ‘Opstanding en wetenschap’ beschrijft Van den Brink de tegengestelde visies hierop tussen gelovigen en niet-gelovigen, waarbij hij aanstipt dat opstanding uit de dood wetenschappelijk gezien niet valt uit te sluiten.
Dan volgt de paragraaf ‘Twee soorten lichamelijkheid’. Hierin schetst Van den Brink de vergankelijkheid van ons menselijk lichaam, dat ondanks zijn enorm vernuftige samenstelling overgeleverd is aan ziekte en dood. Het is ‘zeer goed’, maar volgens Van den Brink is ‘zeer goed’ niet ‘perfect’, zoals hij meent eerder in zijn boek te hebben aangetoond. Dit in tegenstelling tot het geestelijke lichaam, dat wel “echt perfect” is (p. 104).
Het is allemaal een opmaat naar wat er vanaf pagina 105 beschreven gaat worden onder het kopje ‘Het natuurlijke lichaam als schepping’. De auteur werpt hier de vraag op hoe het komt dat ons lichaam aan verval onderhevig is. Zijn antwoord hierop brengt de lezer wederom op het punt waar deze telkens weer naartoe wordt geloodst: we zijn niet apart en onsterfelijk geschapen, maar uiteindelijk gewoon ‘sterrenstof’ (met aanhaling van het gelijknamige boek van René Fransen uit 2009 op pagina 106). Van den Brink schrijft, kennelijk wel aanvoelend dat dit schuurt: “De dogmatiek in mijn hoofd roept in elk geval luidkeels: ‘Dat komt door de zonde!’ […] Opvallend genoeg zegt Paulus hier iets anders.” (p. 106) Dit belooft wat, zoals in het vervolg ook zal blijken.
“Op geen enkele manier suggereert Paulus dat de werking van ons lichaam veranderd zou zijn door de zondeval,” schrijft Van den Brink op pagina 106, waarbij hij aangeeft dat Paulus de vergankelijkheid van ons huidige lichaam onderstreept met een citaat uit Genesis 2: “De eerste mens is geworden tot een levend wezen” (Genesis 2:7). Op de pagina erna bestaat het de auteur deze paragraaf als volgt te besluiten: “De Bijbelse doorlichting van ons menselijk bestaan en de evolutietheorie vallen elkaar op dit punt zogezegd bij en vullen elkaar aan.” Er is ons weliswaar leven ingeblazen, maar we hebben “van meet af aan” bescherming nodig voor ons bedreigde bestaan, is de redenatie hierbij. Maar is dat zo?
Het is in elk geval zo dat Paulus in het besproken Bijbelgedeelte zijn argumentatie baseert op Genesis 1 en 2. In vers 40 van het te lezen gedeelte uit de Korinthebrief schrijft Paulus dat het vlees van mensen, dieren, vissen en vogels verschillend is. Een duidelijke herinnering aan het feit dat deze groepen apart geschapen zijn (‘naar hun aard’) en een directe ontkrachting van enige vermeende overeenstemming tussen 1 Korinthe 15:35-49 en de evolutietheorie, die immers stelt dat ‘alle vlees’ hetzelfde is. Waarom spoort Van den Brink zijn lezers eerder in zijn boek aan de Bijbel goed te lezen, maar slaat hij zelf een dergelijke passage over, terwijl die nu juist zo duidelijk aantoont hoe de kaarten op tafel liggen?
Laat ik nu een stukje citeren dat Van den Brink op pagina 108 schrijft onder het kopje ‘Het geestelijke lichaam als herschepping’: “Je zou dus kunnen zeggen dat Paulus hier zijn eigen ontwikkelings- of evolutietheorie ontvouwt: eerst is er het natuurlijke, zegt hij, daarna komt het geestelijke (vs. 46). God werkt blijkbaar van minder naar meer complex. Ofwel van zeer goed naar perfect. Zijn scheppingswerk was met de creatie van de eerste Adam nog niet voltooid, tekende de toonaangevende gereformeerdebonds-predikant C. den Boer in de vorige eeuw al aan bij deze worden van Paulus. Er is immers ook nog een herschepping.” Van den Brink redeneert dat er geen sprake is van “een soort terugkeer naar de oorspronkelijke toestand”, maar van “een oorspronkelijk plan” (p. 109). Met andere woorden wil hij kennelijk zeggen dat God ons sterfelijk geschapen heeft en dat Paulus dit betoogt in 1 Korinthe 15. Dit is de kern van waar het Van den Brink in dit hoofdstuk van zijn boek om lijkt te gaan.
Het zou echter erg vreemd zijn als Paulus zichzelf zo zou tegenspreken. In Romeinen 5 maakt hij heel duidelijk dat de dood in de wereld is gekomen vanwege de zonde, en de zonde was geen onderdeel van de schepping – of we die nu ‘zeer goed’ of ‘perfect’ willen noemen. Van den Brink spreekt zichzelf wél tegen. In het vorige hoofdstuk, op pagina 96, schrijft hij namelijk: “Dat wij mensen sterfelijk zijn, hoort bij ons leven; zo zijn we geschapen. Maar de dood hoorde aanvankelijk niet bij. God zorgde er om zo te zeggen voor dat die niet toesloeg zolang Adam en Eva Hem bleven vertrouwen en gehoorzamen. Pas toen ze voor zichzelf kozen, konden ze de dood niet langer ontlopen. […] Verouderingsprocessen hebben van meet af aan vat op ons. En aangezien God die processen niet meer afremt of voorkomt, gaan we zonder uitzondering op enig moment de weg van alle vlees.”
Hoorde de dood er nu aanvankelijk wel bij of niet? Zijn wij sterfelijk geschapen, maar waren we niet sterfelijk zolang we God “bleven vertrouwen en gehoorzamen”? Schiep God met andere woorden iets dat Hij vervolgens tegen moest houden, maar dat tegelijk het mechanisme was waarmee Hij werkte om vanuit een eencellige tot al het andere leven te komen – ook tot de mens? In hoofdstuk 6 redeneert Van den Brink dat de zonde de mensen vanaf Adam was aan te rekenen en dat de dood om die reden het gevolg van de zonde is voor alle mensen die het nageslacht van Adam zijn. Ook schrijft hij dat de dood onderdeel van de schepping is, en dus al vóór Adam aanwezig was in het dierenrijk en bij de door Van den Brink genoemde menselijke types die we volgens hem niet ‘preadamieten’ moeten noemen. Alleen is nu het punt: Paulus maakt ook in 1 Korinthe 15 de vergelijking tussen ‘de eerste Adam’ en ‘de laatste Adam’. Als de redenering van Van den Brink zou kloppen, dan zou Paulus in de Korinthebrief doelen op de vergankelijkheid van het menselijk lichaam van meet af aan die het gevolg is van het sterfelijk geschapen zijn van al het leven, dus ook het leven van dier en ‘niet-maar-misschien-toch-preadamiet’ al van ver voor Adam. Maar Paulus doelt nu juist op de vergankelijkheid die begon bij Adam, dus op de dood als gevolg van de zonde.
Van den Brink vervolgt zijn relaas door te vertellen dat Paulus zijn inzichten ontleent aan de opgestane Christus: Zijn opstandingslichaam is het soort lichaam dat ook wij eens zullen krijgen. Dit is, zoals de auteur schrijft, “de bodem onder Paulus’ verwachting” (p. 109). De vraag die blijft hangen is dan: was Christus’ lichaam vóór Pasen dan ook slechts ‘sterrenstof’? Was ook Hij in de periode voorafgaand aan Golgotha een door toevallige mutaties ontstane, doorontwikkelde aapachtige? Ik zou hier haast zeggen: de vraag stellen is hem beantwoorden. De niet beschreven implicaties van de lijn die Van den Brink volgt, doen des te meer voelen dat hier iets wringt.
De auteur beëindigt dit zevende hoofdstuk met twee vragen: “een natuurwetenschappelijke [en] een theologische” (p. 110). De natuurwetenschappelijke vraag luidt: “Spoort de verwachting van zo’n nieuwe, eeuwige bestaanswijze en een verheerlijkt lichaam wel met de voorspellingen van de wetenschap over de toekomst van het heelal?” Van den Brink geeft toe dat de doemscenario’s die de wetenschap voor het heelal in petto heeft – ‘koudedood’ door uitdijing, ‘warmtedood’ door omkering van deze uitdijing of een heen-en-weer gaan tussen uitdijing en inkrimping – “op het eerste gezicht […] op spanning [lijken te] staan met de visie van Paulus.” Maar ook hier weet hij er een draai aan te geven waardoor “[w]etenschap en geloof elkaar […] bepaald niet [uitsluiten]” (p. 111). God bepaalt immers wanneer en hoe het universum ophoudt te bestaan. Het is mogelijk dat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde eerder worden verwezenlijkt dan dat de toekomstscenario’s van ‘de wetenschap’ in werking treden. Als u nu denkt: dat is wel een wat gemakkelijke oplossing, dan ben ik dat geheel met u eens. Op deze manier sluiten wetenschap en geloof elkaar nooit uit, want het komt erop neer dat ‘de wetenschap’ van alles kan roepen, maar dat God altijd anders kan besluiten. Waarom kiest Van den Brink dan niet voor deze gemakkelijke oplossing als het gaat om wat ‘de wetenschap’ roept over het niet-waarneembare verleden? God heeft immers al beschreven dat ook dit er anders aan toe ging dan tegenwoordig gesuggereerd wordt vanuit wetenschappelijke hoek.
Niettemin stelt hij dat de tweede, theologische vraag veel moeilijker is. “Dat is deze: waarom heeft God de nieuwe bestaanswijze die Hij belooft niet meteen geschapen? Waarom zo’n enorm lange omweg met alle lijden en pijn die ermee gepaard gaat? Het antwoord op die vraag kennen we niet.” (p. 112) Van den Brink haalt Augustinus aan, die stelde dat God het blijkbaar beter vond het goede uit het kwade voort te brengen dan om het kwade niet toe te staan. Ik betwijfel of Augustinus dit heeft gezegd met hetzelfde indachtig als Van den Brink. In elk geval was het zo dat Augustinus uitging van een schepping uit niets, alleen zinspeelde hij erop dat deze in één ogenblik plaatshad in plaats van gedurende zes dagen. Van den Brink lijkt hier te doelen op een ontstaanswijze conform de evolutietheorie en dat is zeker niet waar Augustinus op heeft gedoeld.
Volgens Van den Brink zou Paulus op “een ‘getrapte’ werkwijze van de Schepper” zinspelen in vers 46, waar hij schrijft: “Het geestelijke is echter niet eerst, maar het natuurlijke en daarna komt het geestelijke.” (HSV) Van den Brink suggereert, met theoloog A.A. van Ruler (1908-1970), dat dit nodig was om de mensen ‘vuurvast’ te maken: immuun voor de zonde, zodat deze niet meer kan plaatshebben in de nieuwe schepping. We zouden dan geen zonde meer willen, omdat we de ellende ervan hebben ervaren en er berouw van hebben. God zou dus via lijden en dood hebben geschapen zodat wij door deze ellende te ervaren er wel voor oppassen ons in de nieuwe schepping te misdragen? Het klinkt wellicht wat onvriendelijk, en dat zij helaas even zo, maar dit is wat mij betreft toch echt volslagen kletskoek. Het antwoord op de tweede, “en veel moeilijkere,” theologische vraag is juist heel eenvoudig: God hééft een dergelijke bestaanswijze geschapen, alleen hebben wij dat met Adam verknoeid. Het verschil met de nieuwe schepping is alleen dat dit straks dankzij Christus niet meer mogelijk is. De vraag deugt simpelweg niet, omdat God helemaal niet via lijden en dood geschapen heeft; lijden en dood kwamen pas ná de schepping.
Doorslaggevend bewijs?
Voor het achtste hoofdstuk van Onderzoek alle dingen wordt Johannes 14:1-11 gelezen. Van den Brink vangt aan met de onzekerheid die de discipelen hadden over het spoedige heengaan van Jezus. Hij omschrijft daarbij Filippus als empiricus, die bewijs wil zien voor wat Jezus vertelt over Zijn Vader. De auteur vermeldt dat het belangrijker is te letten op hoe Jezus omgaat met scepsis dan dat sceptisch zijn van alle tijden is, maar maakt “eerst weer even een uitstapje naar de wetenschap” (p. 118).
Die wetenschap blijft in het boek van Van den Brink, getuige ook de ondertitel, van belang. Met aanhaling van Copernicus en de ontwikkeling van coronavaccins prijst hij de empirie van de natuurwetenschap. Ook de sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen bespreekt hij in dit gedeelte. In alle gevallen draait het volgens Van den Brink om empirische feiten. “Het is deze mentaliteit die het aanzien van de wereld de afgelopen eeuwen op tal van fronten fundamenteel veranderd heeft.” Een verandering waar Van den Brink waarschijnlijk niet op doelt, is het feit dat het tegenwoordig kennelijk vaak niet lukt om wetenschappelijk onderzoek te herhalen; er is blijkbaar sprake van een ‘reproduceerbaarheidsprobleem’.2 Bovendien heeft empirie weinig te maken met het overgrote deel van de evolutietheorie, waar het uiteindelijk steeds weer om te doen is bij Van den Brink. Wat zich in het verre verleden zou hebben afgespeeld gedurende vele miljoenen jaren valt per definitie niet empirisch te onderzoeken, en wat wél empirisch onderzocht kan worden duidt telkens weer op niet meer dan variatie binnen dezelfde typen organismen (denk bijvoorbeeld aan het bekende experiment van Richard Lenski met de bacterie E. coli).3
Onder het kopje ‘Valt geloof te bewijzen?’ geeft Van den Brink aan dat het bestaan van God weliswaar nooit hard kan worden bewezen, maar dat er wel degelijk goede argumenten voor zijn. Uiteindelijk, zo schrijft hij, kun je echter het beste gewoon de Bijbel lezen. Dat sluit aan bij wat hij in het volgende gedeelte, ‘Twee soorten kennis’, schrijft. Op basis van argumenten zal iemand zelden tot geloof komen. Het gaat ook niet om de overtuiging dat God bestaat, maar om de persoonlijke relatie met Hem. Van den Brink maakt het verschil duidelijk tussen ‘feitelijke kennis’ en ‘vertrouwdheidskennis’. Uiteindelijk is het laatste veel belangrijker.
Van den Brink eindigt dit hoofdstuk met de paragraaf ‘Doorslaggevend geloof’, waarin hij weer terugkomt bij Filippus. Hij laat zien dat het Jezus gaat om vertrouwen in Hem; om vertrouwdheidskennis, de persoonlijke ervaring met Jezus. Het komt erop aan dat je je laat overtuigen om in Hem te geloven en op Hem te vertrouwen. Als de bereidheid daartoe ontbreekt, bieden ‘harde feiten’ ook geen soelaas. “Want zo hard, in de zin van dwingend, is bewijs doorgaans helemaal niet. Dat zien we vandaag ook als het om wetenschap gaat,” schrijft Van den Brink op pagina 126. Hier sluit ik me bij aan, en zeker als het gaat om het soort ‘wetenschap’ die heeft geleid tot het boek Onderzoek alle dingen. Sciëntisme4 is tenslotte niet de sleutel tot het goed lezen van de Bijbel, zoals Gijsbert van den Brink in dit hoofdstuk gelukkig (en enigszins paradoxaal) ook laat zien.
Eline Gorter (NPV) over mogelijke verruiming embryowet door VVD en D66 – Uitgelicht! 30 mei 2022
VVD en D66 wil de embryowet verruimen. Eline Gorter-van Huizen (MSc.), beleidsadviseur Onderzoek & Beleid bij de Nederlandse Patiëntenvereniging (NPV), was eind mei te gast in Uitgelicht! van Family7 om te spreken over deze verruiming van de embryowet. Family7: “Ze willen embryoselectie toestaan voor wetenschappelijk onderzoek. Bij Eline Gorter van de NPV staat de bescherming van het menselijk leven voorop en maakt zich daarom grote zorgen over deze ontwikkelingen.” Met dank aan Family7 is deze opname geplaatst op het YouTube-kanaal en kunnen we deze delen via onze website.
‘Transgender met Spijt’ – Dr. Roelof Bisschop (SGP) vraagt aandacht voor transgenders met spijt
Vorig jaar vroeg dr. Roelof Bisschop, tijdens een politiek debat met de voormalig minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen mr. drs. Ingrid van Engelshoven, aandacht voor transgenders met spijt. Hij verweest daarbij naar de Zembla-uitzending ‘Transgender en Spijt‘.1 Zie hier de korte vraag van het SGP-kamerlid en het antwoord van de voormalige minister.
Voetnoten
Hebben wij een godspot? – Een kort interview met neuropsycholoog prof. dr. André Aleman
Hebben wij een godspot? In 2013 werd de neuropsycholoog prof. dr. André Aleman geïnterviewd voor de website ‘Geloof en Wetenschap’ van ForumC. Het interview is nog steeds te bekijken via YouTube. Met dank aan ForumC delen we de video hieronder.
Creationistische academici presenteren deze maand onderzoekswerk op de jaarlijkse ‘Origins Conference’
Creationistisch onderzoek is belangrijk voor de opbouw van een scheppingsparadigma. We zijn niet slechts tegen Universele Gemeenschappelijke Afstamming, maar bouwen ook aan een volwaardig alternatief. Helaas is dit creationistische onderzoek binnen een scheppingsparadigma in Nederland nauwelijks van de grond gekomen. Dat is jammer want er zijn hier genoeg (natuur)wetenschappers die denken vanuit het klassieke scheppingsgeloof. Gelukkig wordt er wereldwijd meer aan creationistisch onderzoek gedaan, denk bijvoorbeeld aan het werk van Wort und Wissen in Duitsland met verschillende vakgroepen én aan het werk van de Creation Theology Society (CTS), Creation Biology Society (CBS) en de Creation Geology Society (CGS) in de Verenigde Staten. De laatstgenoemde drie organisaties houden deze maand hun jaarlijkse congres. We volgen het werk van deze organisaties met bijzondere belangstelling.
CTS, CBS en CGS
De Creation Theology Society (CTS) is de jongste van de drie en werd in de zomer van 2020 opgericht. Op de website van CTS wordt een blog bijgehouden met het laatste nieuws over de organisatie.1 Verder werkt CTS momenteel aan het opzetten van een online tijdschrift. De Creation Biology Society (CBS) en de Creation Geology Society (CGS) zijn ouder dan CTS. CBS stond vroeger bekend als de Baraminological Study Group (BSG). CBS heeft een eigen website waarop meer informatie te lezen en het online tijdschrift van de organisatie te raadplegen is.2 De Creation Geology Society (CGS) is het minst actief van de drie. Het vinden van het online tijdschrift kost wat meer moeite en wanneer we deze gevonden hebben dan zien we dat de afgelopen jaren per ‘volume’ slechts de samenvattingen van de lezingen van de afgelopen congressen gedeeld werden.3 Op het congres van Fundamentum van 22 oktober 2022 D.V. hopen twee leden van CBS en CGS een lezing te geven: resp. dr. Todd C. Wood en dr. Matt McLain.4
‘Origins Conference’
Deze maand vindt opnieuw de jaarlijkse ‘Origins Conference’ plaats. De conferentie wordt gehouden van 24 juli 2022 tot en met 27 juli 2022. Dit evenement wordt gehost door de conservatieve hogeschool Patrick Henry College (PHC). De conferentie begint op 24 juli 2022 om half zes in de middag (plaatselijke tijd) met een diner en ‘fellowship’. De volgende twee dagen staan in het licht van de lezingen. De laatste dag (27 juli 2022) wordt er een veldexcursie georganiseerd. Navraag bij CORE Academy of Science, een van de sponsors van de conferentie, wees uit dat aan het programma nog gewerkt wordt en dat deze binnenkort online verschijnt.5 Voor Nederlanders is de conferentie ook interessant omdat de lezingen óók online te volgen zijn. Voor 15 dollar is het mogelijk om mee te doen. Aanmelden kan via Eventbrite (zie navolgende voetnoot).6 Met het bedrag steunt de deelnemer óók het creationistische onderzoek van CTS, CBS en CGS.7
De moeite waard
Dankzij een sponsor kon ik in 2018 naar Amerika afreizen voor de International Conference on Creationism (ICC).8 Voor deze conferentie van ICC was er een kortere conferentie van CBS en CGS. Deze conferentie heb ik toen ook bezocht.9 Een mooie tijd waarbij we veel creationistische academici konden ontmoeten. Beslist de moeite waard! Jaarlijks komen er zo’n 50 tot 100 creationisten op deze conferenties. Met oprichting en deelname van CTS zou dat aantal weleens kunnen oplopen. Geoloog en onderwijskundige dr. David Lee, docent biologie aan het Patrick Henry College, is ook enthousiast over de conferentie: “De ‘Origins Conference’ vertegenwoordigd hoofdlijnen van creationistisch-wetenschappelijk onderzoek. De lezingen zijn niet hoofdzakelijk anti-evolutie, maar gericht op het bouwen van een positief scheppingsmodel.”10 Zoals ik al eerder heb verwoord spreekt deze benadering mij bijzonder aan.11 Je kunt Universele Gemeenschappelijke Afstamming wel aanvallen12, maar als je daar niets tegenover kunt zetten dan stuur je de opponent en/of medegelovige alsnog met een kluitje in het riet. Omgekeerd geldt wel dat wanneer je een krachtig scheppingsmodel kunt presenteren, dit automatisch Universele Gemeenschappelijke Afstamming tot onjuist verklaard. Gelukkig zijn dit niet de enige organisaties die werken aan creationistisch onderzoek. Wereldwijd zijn er verschillende organisaties op te noemen die dergelijk werk verrichten. Hoogste tijd dat creationistisch onderzoek óók in Nederland op professionele wijze uitgevoerd gaat worden! Ik hoop dat deze conferentie daarvoor een inspiratiebron is.
Voetnoten
Feedback & Vragen 2022: Wanneer is het volgende evenement van Fundamentum?
Via de e-mail ontvingen we een vraag over wanneer het volgende evenement plaats zal vinden. En of we al evenementen in de juni- en julimaand organiseren. Dit laatste is helaas niet het geval.
Deze zomermaanden doen we rustig aan met evenementen, mede vanwege de zorgen in ons gezin. Wel proberen we om iedere dag een artikel te plaatsen. Zo verscheen er vandaag een artikel van prof. dr. ir. Wim de Vries over wetenschappelijke modellen.1 Dus geen evenementen in juni en juli. Wanneer dan wel? Het eerste evenement staat gepland op 22 oktober 2022 D.V. en wordt georganiseerd in De Bron in Hardinxveld-Giessendam. We proberen er een hybride congres van te maken, dus zowel live aanwezigheid als via een livestream. Het programma en de mogelijkheid om uzelf aan te melden is te vinden via onze ‘congrespagina’.2 Een kennis verzuchtte: ‘Eindelijk weer een crea-event‘. We zien uit naar een mooie opkomst!
Het tweede evenement is een besloten geologiebijeenkomst op 19 november 2022 D.V. Mochten er mensen zijn die het klassieke scheppingsgeloof en het daaruit voortvloeiende scheppingsparadigma een warm hart toedragen dan van harte welkom. In de voetnoot wat linkjes naar meer informatie.3 Verder staan er nog geen evenementen gepland, maar proberen we, als de Heere het leven en de gezondheid geeft, voor oktober 2023 opnieuw een congres in te plannen en sprekers te regelen.
Voetnoten
Wetenschappelijk model nuttig maar niet alwetend
In politieke discussies en beleidsvorming spelen modellen een belangrijke rol. Ze zijn ook betrouwbaar, mits ze passen bij de vraagstelling en niet worden overvraagd.
Ons land wordt geplaagd door meerdere crises, waaronder de corona-, klimaat- en stikstofcrisis. Die laatste hebben zelfs geleid tot een nieuwe minister voor Natuur en Stikstof en voor Klimaat en Energie. En de nieuwe minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is verantwoordelijk voor het coronabeleid. Bij al deze ministeries is er sprake van beleidsontwikkeling en evaluatie van bestaand beleid.
Het is belangrijk dat dit gebeurt op basis van de juiste informatie. Daarin speelt de wetenschap een rol, want zij heeft het imago van objectieve waarheidsvinding die los staat van iemands politieke overtuiging. En bij die beleidsvorming spelen ook modellen een rol. De vraag is: waartoe die modellen?
Functie
Bij het beleid rond de bestrijding van corona, de opwarming van de aarde en de stikstofproblematiek wordt gebruikt gemaakt van (reken)modellen. Modellen waarmee zowel de gevolgen van bepaalde ontwikkelingen als ook de resultaten van eventuele beleidsmaatregelen worden ‘geprojecteerd’. Want de gevolgen van beleid kun je niet vooraf meten en ze berusten dus altijd op inschattingen.
Daarnaast worden modellen gebruikt om de relatieve bijdrage van sectoren aan een probleem vast te stellen. Zo wordt het stikstofmodel van het RIVM gebruikt voor het vaststellen van de bijdrage aan de stikstofbelasting in Nederland van onder andere landbouw, verkeer, industrie en buitenland. Want je kunt die concentraties wel meten, maar deze metingen vertellen je niet welke sector er verantwoordelijk voor is. ”Meten is weten” gaat hierbij niet op. En op dezelfde wijze zijn er modellen die de bijdrage van sectoren aan de stijging van broeikasgasconcentraties berekenen. Ten slotte worden modellen gebruikt om schattingen te maken op landelijk, Europees of zelfs globaal niveau. Want al meet je op 10.000 plekken, dan nog moeten die worden opgeschaald om tot landelijke uitspraken te kunnen komen.
Sturen
Kan de politiek vertrouwen op resultaten die voortkomen uit wetenschappelijke modellen? En moeten die dan het beleid bepalen? In het algemeen is het mijns inziens verstandig om tussen twee klippen door te zeilen. Enerzijds is er de klip dat de wetenschap, en daarmee ook wetenschappelijke modellen, een status van openbaring wordt toegekend („de wetenschap spreekt”), waarbij alle nuances en onzekerheden zijn weggevallen.
Aan de andere zijde is er de klip dat het gezag van de wetenschap, en dus ook de waarde van wetenschappelijke modellen, wordt aangevallen als de uitkomst je niet aanstaat en op basis van het idee dat wetenschap „ook maar een mening is”. Momenteel zie je die tendens sterker worden, mede onder invloed van het populisme.
Een voorbeeld van een uitermate onkritische houding is de wijze waarop soms wordt omgegaan met de resultaten van economische modelberekeningen van het Centraal Planbureau bij de evaluatie van partijprogramma’s. Relatief kleine verschillen worden dan benadrukt als waren de modelresultaten de hoogste waarheid. Zo zijn er onzekerheden die te maken hebben met het feit dat macro-economisch gedrag niet alleen wordt bepaald door financiële overwegingen, maar ook door menselijke impulsen en emoties. Dit wordt niet of nauwelijks in die modellen verdisconteerd. Omgekeerd is er soms sprake van een uiterst kritische houding bij de resultaten van stikstof- en klimaatmodellen, met name als er belangen in het spel zijn en de resultaten sommige mensen niet aanstaan.
Vraagstelling
De betrouwbaarheid van een modeluitspraak hangt samen met de vraag die gesteld wordt. Als voorbeeld kun je denken aan een zoon die aan zijn vader vraagt of ze een reis van 1200 km naar een vakantiebestemming op dezelfde dag halen als ze ’s morgens om zes uur vertrekken. Het antwoord van die vader is gebaseerd op een model, namelijk de afstand gedeeld door de verwachte gemiddelde snelheid.
Die snelheid hangt samen met de auto, de rijstijl, het aantal en de lengte van de pauzes onderweg en de inschatting van files. Het antwoord „we halen het deze dag” is waarschijnlijk vrij betrouwbaar; 1200 km in 18 uur lukt veelal wel. De betrouwbaarheid wordt al veel minder als de vraag is of ze ’s avonds tussen tien en elf uur aankomen, en nog minder als de vraag is of dit tussen half elf en vijf over half elf is.
Hetzelfde principe geldt voor de reactie van een burger op de weersverwachting. Die verwachting is gebaseerd op modelberekeningen. De berekeningen van de gemiddelde regenval over Nederland op de volgende dag zijn veelal zeer betrouwbaar. Maar naarmate je meer detail wilt hebben in ruimte en tijd, wordt het onbetrouwbaarder.
Dit kan ook worden geïllustreerd met de betrouwbaarheid van stikstofemissie- en depositiemodellen. De commissie-Hordijk, die dit moest onderzoeken, concludeerde dat de modelkwaliteit voldoende tot goed is om landelijk gemiddeld de stikstofdepositie op natuurterreinen te bepalen en de bijdragen van sectoren aan die depositie te berekenen. Hoewel er lokaal wel relatief grote afwijkingen voorkomen, is er gemiddeld goede overeenstemming tussen modelberekeningen en daadwerkelijke metingen op honderden plekken. Tegelijk werd geconcludeerd dat die modellen niet geschikt zijn voor vergunningverlening. Want het criterium daarvoor is dat je onder een extreem kleine toename in de stikstofdepositie per hectare van een nabijgelegen natuurterrein blijft. En zo betrouwbaar is het model niet.
Evaluatie
Zijn politieke keuzes te baseren op modellen? Ja, mits je geen vragen aan het model stelt waarvoor het feitelijk niet is ontworpen. Dan krijg je berekeningen met een (veel te) grote onzekerheid. Een voorbeeld is de vergunningverlening op basis van stikstofmodellen.
In de politiek zijn er ook andere overwegingen die geen onderdeel zijn van een model, maar die wel meegewogen moeten worden. Die kunnen zelfs heel wezenlijk zijn. Als vragen en gevoelens die niet wetenschappelijk zijn te beantwoorden buiten de orde worden verklaard, kan dat burgers het gevoel geven dat hun problemen in het publieke debat geen aandacht krijgen.
Modelresultaten kennen altijd een bepaalde onzekerheid die twee kanten uitgaat: de werkelijkheid kan gunstiger maar ook ongunstiger uitpakken. Zo worden er circa tien modellen gebruikt om de bandbreedte in de verwachte temperatuurstijging aan te geven bij klimaatvoorspellingen. Uit reconstructie van het verleden blijkt dat de werkelijkheid net iets ongunstiger is dan de meest pessimistische voorspelling.
Kortom: gebruik modellen in het beleid niet kritiekloos. Ga na of het model wel betrouwbaar genoeg is om de vraag te beantwoorden. Is het doelgeschikt? En laat de wetenschap dan de onzekerheden aangeven om onjuiste beleidstoepassingen te voorkomen.
Deze onzekerheid moet de wetenschap ook communiceren. Door te grote beleidsdruk kan men in een positie worden gemanoeuvreerd dat het model overvraagd wordt. Daar valt nog wel iets te verbeteren. Maar laat de beoordeling van modelresultaten niet over aan organisaties die wel een belang maar geen deskundigheid hebben. Die beoordelingen zijn per definitie niet betrouwbaar!
Al eerder schreef de hoogleraar drie op deze website geplaatste artikelen over het stikstofprobleem. Zie resp. hier, hier en hier.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. Bronvermelding: Vries, W. de, 2022, Wetenschappelijk model nuttig maar niet alwetend, Reformatorisch Dagblad 52 (30): 26-27 (artikel).
Dr. Roelof Bisschop (SGP) krijgt antwoord van de ministers over lesmateriaal COC Nederland op scholen
Dr. Roelof Bisschop van de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) stelde 31 maart 2022 Kamervragen aan de minister van Primair en Voortgezet Onderwijs, Dennis Wiersma (MA).1 Na bijna drie maanden verscheen er, op 28 juni 2022, een antwoord.2 Deze brief is mede beantwoord door prof. dr. Robbert Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W).3
Respechtvol
De ministers geven aan bekend te zijn met het lesmateriaal en de leerlijn van de LHBTIQ+-belangenorganisatie COC Nederland en de oproep tot doorontwikkeling van deze leerlijn. In antwoord op de vragen twee tot en met vier van Bisschop geven de ministers aan dat het kabinet het belangrijk vindt dat ‘iedere leerling zichzelf mag zijn en dat niemand gepest wordt om wie die is, daarbij hoort ook dat leerlingen respectvol leren omgaan met seksuele- en genderdiversiteit’. Volgens de ministers draagt juist het besteden van aandacht aan en het bevorderen van het respect mee aan de sociale veiligheid van alle leerlingen. Er wordt verwezen naar een brief ‘Vrij en veilig onderwijs’ die 4 maart 2022 naar de Tweede Kamer is gestuurd.4 In deze brief werd aangegeven dat er specifiek aandacht zal (moeten) zijn voor LHBTIQ+-leerlingen.
Toelichting: Kerndoel 38 valt onder het leergebied ‘Oriëntatie op jezelf en de wereld‘ dit wordt door de Rijksoverheid afgekort als OJW. Er zijn nog twee andere kerndoelen binnen dit leergebied die vallen onder burgerschap, nl. OJW 36 en OJW 37. Deze gaan echter niet over seksuele- en genderdiversiteit. Bron: https://www.slo.nl/sectoren/po/burgerschap-po/onderwijsdoelen/.
Scholen verplicht
De scholen zijn volgens Wiersma en Dijkgraaf verplicht om invulling hieraan te geven. Deze verplichting is tot uitdrukking gekomen in kerndoel 38 voor het primair onderwijs, Burgerschapswet en Wet Sociale Veiligheid. In het kader hierboven wordt dit kerndoel weergegeven. De ministers: “Zo staat in dit specifieke kerndoel opgenomen dat leerlingen leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.” De opstellers van de brief wijzen erop dat de aanpassing van de burgerschapswet meer richting geeft aan scholen en dat deze minder vrijblijvend is. “In de wet is vastgelegd dat scholen leerlingen kennis en respect moeten bijbrengen voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en ieders grondrechten en dat scholen op een doelgerichte en samenhangende wijze werken aan burgerschapsvorming.” Sociale veiligheid staat voor de ministers voorop en dient gestimuleerd en gemonitord te worden door de scholen. Sociale veiligheid voor alle leerlingen is uitermate belangrijk en burgerschap kan bijdragen aan de vraag hoe wij als christen op een positieve manier leven in en bijdragen leveren aan onze samenleving. Verspreiden wij de aangename liefdesgeur van de Heere Jezus Christus? Paulus schrijft in 2 Korinthe 5:20: “Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen.” (SV) De scholen dienen wegwijzers te zijn voor het aardse burgerschap en de leerlingen heen te wijzen en (zover het in ons vermogen ligt) ook voor te bereiden voor het hemelse burgerschap.
Scholen vrij
Of het lesmateriaal van COC Nederland hieraan voldoet is volgens de ministers niet aan de rijksoverheid om dat te beoordelen. De ministers: “Scholen hebben daarbij steeds de vrijheid om een eigen invulling aan deze verplichtingen te geven. Het staat scholen dus vrij het materiaal van het COC te gebruiken, maar ook om hier een eigen invulling aan te geven en ander materiaal te gebruiken.” Wiersma en Dijkgraaf tekenen hierbij aan dat scholen zich hierbij wel aan de wet dienen te houden en dat de inspectie scherp toezicht houdt op de invulling van burgerschap. De inspectie zal dit doen bij alle scholen ongeacht afkomst, kleur of religieuze overtuiging. In antwoord vijf herhalen de ministers nogmaals dat het aan scholen zelf is hoe ze invulling geven aan kerndoel 38 en dat scholen zelf mogen bepalen of ze daarbij gebruikmaken van materiaal van COC Nederland. Ouders en leerlingen hebben hierin ook een rol. De ministers: “Ouders en leerlingen kunnen kwesties via de vertegenwoordiging in de medezeggenschapsraad bij het schoolbestuur aankaarten. Indien daar aanleiding toe is, kan er een klacht worden ingediend via de daarvoor geldende klachtenregeling.” De vrijheid om zelf invulling te geven aan de invulling van kerndoel 38 leidt ook tot verantwoordelijkheid en de school mag daarop aangesproken worden. Verder geven de ministers aan dat er een verbod komt op het gebruik van leermiddelen die ‘antidemocratische of antirechtstatelijke elementen in zich dragen’. Hoe dit verbod in de praktijk eruit ziet wordt nog nader uitgewerkt, maar de ministers geven aan dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat deze antidemocratische of antirechtstatelijke elementen ook van toepassing zijn op het materiaal van COC Nederland.
Financiering
De laatste vraag van Bisschop gaat over financiële invloed van de overheid op de leermiddelenmarkt. De ministers geven aan dat er geen financiële invloed is op de leermiddelenmarkt. Wiersma en Dijkgraaf: “Omdat staatssteun vermeden moet worden, wordt elke subsidieverlening getoetst op staatssteun voordat de subsidie wordt verleend.” In het geval van COC Nederland gaat de subsidieverlening vooral om de zogenoemde Paarse Vrijdag ook binnen bassischolen bekend te maken. “Het is uiteindelijk aan scholen zelf om te bepalen of en hoe en of zij aan Paarse Vrijdag willen meenemen [sic].”5 Het is goed dat christelijke scholen het COC materiaal toetsen6 en een eigen leerlijn opzetten/eigen lesmateriaal ontwikkelen voor seksuele- en genderdiversiteit. Burgerschap is gelukkig uiteindelijk veel breder dan seksuele diversiteit. Christelijke scholen doen er daarom goed aan om het brede plaatje voor ogen te zien en seksuele diversiteit niet als stokpaardje te nemen waardoor de kernpunten van burgerschap ondersneeuwen. We hoeven seksuele- en genderdiversiteit niet te hypen zoals dit momenteel in onze seculiere samenleving wordt gedaan.
Voetnoten
Tien toeristen komen met de schrik vrij in Kirgizië – “Het waren echt gigantische keien en stenen van ijs die veel verder kwamen dan waar wij ooit naartoe hadden kunnen rennen.”
Tien toeristen wandelden in de bergen van Kirgizië.1 Ze schrokken flink toen tijdens de wandeling een lawine van ijs, sneeuw en water naar beneden kwam. Er was een deel van de gletsjer afgebroken. Gelukkig kwamen de toeristen er zonder kleerscheuren vanaf. De Britse Harry Shimmin, een van de toeristen, deelde een video via Instagram.2 Shimmin schreef via Instagram: “Ik wist dat er een plek precies naast mij was waar ik dekking zou kunnen zoeken.” En verder: “Het was als in een sneeuwstorm. Toen het voorbij was, lag er alleen wat lichte sneeuw over me heen. Ik had geen krasje, voelde me alleen duizelig.” Ten slotte: “Het waren echt gigantische keien en stenen van ijs die veel verder kwamen dan waar wij ooit naartoe hadden kunnen rennen. Ook als we meteen hadden gehandeld.“3 NOS Jeugdjournaal zond maandag 11 juli 2022 de beelden van Shimmin uit en wezen ook op dat een dergelijk voorval een week eerder ook in Italië plaatsvond.4 Helaas liep dat veel slechter af, 11 bergbeklimmers kwamen om het leven. Het fragment uit het NOS Jeugdjournaal is hieronder te bekijken.