Home » 2022 » december (Pagina 2)

Maandelijkse archieven: december 2022

Overlijdensakte van Henrik van Meerten (1766-1830)

Overlijdensakte van Henrik van Meerten (1766-1830) uit de Burgerlijke Stand van de Stad Gouda.

Hierboven wordt de overlijdensakte van Henrik van Meerten (1766-1830) weergegeven.1 Op 27 september 1830 om tien uur in de ochtend verscheen Dirk Karel van Meerten (1804-1886) voor de ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de stad Gouda om aangifte te doen van het overlijden van zijn vader. Dirk Karel was vijf en twintig jaar oud en predikant der Hervormde Gemeente. Hij deed de aangifte samen met Cornelius Catharinus Krom (1798-1864)2, twee en dertig jaar oud en notaris van beroep. Beide getuigen woonden te Gouda. De aangifte werd gedaan voor wethouder Adrianus van Bergen. De aangevers verklaarden dat Henrik op 14 september 1830 om elf uur in de ochtend in de leeftijd van vier en zestig jaar is overleden. Hedrik was rustend leraar der Hervormde Gemeente van beroep en woonden op de Oosthaven. Hij is geboren te Arkel en woonachtig in Gouda. Hij was getrouwd met Anna Barbara Schilperoort (1778-1853), twee en vijftig jaar oud en vader van de eerste comparant (Dirk Karel). Hedrik is overleden in het huis met nummer A31 op de Oosthaven.

Voetnoten

Schepping en vertaling – Een taalkundige studie rond de eerste verzen van de Bijbel

Er is in de loop van de tijd heel veel gepubliceerd over de eerste verzen van het bijbelboek Genesis. Het aantal commentaren dat deze passages bespreekt, is dan ook ontelbaar. Men treft daarin zeer uiteenlopende opvattingen aan, afhankelijk van de theologische vooronderstellingen, die men aanhangt. Een belangrijke vraag is, hoe men de geschiedenis van de schepping, zoals deze beschreven staat in Gen. 1, in overeenstemming kan brengen met datgene wat binnen de natuurwetenschappen wordt geleerd. Wat is de relatie tussen de evolutietheorie en Gen. 1? Hierover is het laatste woord nog niet geschreven. In deze verhandeling ga ik in op enkele vragen rond de uitleg van Gen. 1:1 5. Deze vragen zijn zowel door theologen als door natuurwetenschappers al eerder gesteld. Ik wil ze echter met name belichten vanuit taalkundig oogpunt. Kan onze kennis van het Bijbels Hebreeuws, de taal waarin deze schriftgedeelten zijn geschreven, ons helpen bij het beoordelen van de verschillende uitleggingen die er van dit gedeelte bestaan?1

Ik wil hieronder ingaan op de volgende vragen:

  1. Als we diverse vertalingen van Gen. 1:1 met elkaar vergelijken, valt op dat ze van elkaar verschillen. Aan welke vertaling kunnen we de voorkeur geven?
  2. Is er sprake geweest van een tijdskloof tussen Gen. 1:1 en Gen. 1:2? De zogenaamde restitutietheorie (hierover later meer) neemt aan dat na de schepping van hemel en aarde in Gen. 1:1 de aarde woest en ledig werd. Hierna vond, zoals is beschreven in Gen. 1:3 e.v., een herschepping plaats in zeven dagen. Wordt deze opvatting ook door het Hebreeuws zelf gesteund?
  3. Hoe moet men de woorden “woest en ledig” opvatten?
  4. Kan men het woord voor “dag” in Gen. 1:5 ook vertalen met “periode” of “tijdperk”? Sommige uitleggers willen zo de evolutietheorie met de schepping in overeenstemming brengen.

Ik heb getracht zo te schrijven, dat deze verhandeling ook te begrijpen is voor al degenen die geen Bijbels Hebreeuws kennen. Iedere studie gaat uit van vooronderstellingen. Als christen geloof ik dat de Heilige Schrift door God is geïnspireerd en daarom volledig betrouwbaar is. Ook de eerste verzen van Genesis maken deel uit van de Bijbel. Het is dan ook mijn wens dat deze studie mag bijdragen tot een beter verstaan van Gods Woord.

Verschillende vertalingen van Gen. 1:1

We zijn zo gewend aan de vertaling van Gen. 1:1 “In den beginne schiep God de hemel en de aarde“, dat we misschien niet beseffen, dat er ook andere vertalingen mogelijk zijn. Dat valt op, wanneer we bijvoorbeeld Engelstalige bijbelvertalingen raadplegen. Zo vertaalt de Good News Bible (1976) het eerste vers van de Bijbel als volgt: “In the beginning, when God created the universe, the earth was formless and desolate” (“In het begin, toen God de hemel en de aarde schiep, was de aarde woest en ledig“). Een andere Amerikaanse vertaling, de gezaghebbende joodse vertaling van de Jewish Publication Society (1962), vertaalt het weer iets anders: “When God began to create the heaven and the earth – the earth being unformed and void… – God said…” (“Toen God de hemel en de aarde begon te scheppen – de aarde nu was woest en ledig – zei God..“).2

Deze twee Amerikaanse vertalingen lijken erg op elkaar. Toch is er wel een duidelijk verschil. De Good News Bible vat vers 1 op als een bijzin bij vers 2, die de hoofdzin vormt. Daarentegen laat de joodse vertaling de hoofdzin bij vers 3 beginnen (“God zei”). Daarentegen vatten onze Statenvertaling en de Nieuwe Vertaling van het NBG (1951) vers 1 op als een hoofdzin. Waarom vertalen deze Amerikaanse bijbeluitgaven Gen. 1:1 afwijkend en hebben zij hierin gelijk? Wat is de juiste vertaling?

In het Hebreeuws staat er letterlijk:
Bere’sjiet (in een begin) bara’ (schiep) ‘elohiem (God)
‘et hasjsamajiem (de hemel) we’et ha’arets (en de aarde)

Om met de joodse vertaling te beginnen, deze is gebaseerd op de uitleg van Gen. 1 van een bekende joodse bijbelverklaarder, Rasji.3 De naam Rasji is de afkorting voor rabbi Solomon ben Isaac en hij was een van de bekendste middeleeuwse joodse commentatoren van de Bijbel en van de Talmoed. Hij leefde, zo neemt men aan, van 1040 tot 1105 in Troyes in Frankrijk. Zijn commentaren hebben niet alleen een grote invloed uitgeoefend op de joodse commentatoren na hem, maar ook op de christelijke (bijv. Luther). Rasji poneert in zijn commentaar op Genesis, dat ook in het Nederlands is vertaald, dat het woord “in het begin” (bere’sjiet) in een bepaalde Hebreeuwse constructie staat, waardoor het verbonden moet worden met het woord dat erop volgt, “schiep”.4 Hij komt dan tot de vertaling: “in het begin van het scheppen door God van hemel en aarde”, d.w.z. “toen God begon te scheppen”. Als voornaamste argument voor deze vertaling poneert hij dat er letterlijk in het Hebreeuws niet staat “in het begin”, maar “in een begin”. Dat zou je niet verwachten, en daarom is er dan ook sprake van een bepaalde grammaticale vorm, die in het Hebreeuws “status constructus” wordt genoemd.5 Daaronder verstaat men een bepaalde manier, waarop in het Hebreeuws twee woorden met elkaar verbonden kunnen worden. In het Nederlands zou men dan gebruik maken van het woordje “van”, maar het Hebreeuws plakt als het ware twee woorden aan elkaar, bijv. ben-David: zoon (van) David.

Kenmerkend voor deze wijze van zeggen is dat het eerste deel nooit een bepaald lidwoord kan krijgen (“de” of “het”, in het Hebreeuws ha). Toch mag men wel vertalen alsof het lidwoord er staat. Men kan in het Hebreeuws dus wel zeggen: ben David en het vertalen, al naar gelang de context het vereist, met “de zoon van David” of “een zoon van David”, maar men kan niet zeggen: ha (de) – ben-David. Dit is onmogelijk. Het ontbreken van het lidwoord “het” in “in een begin” wijst er, aldus Rasji op, dat het verbonden moet worden met “schiep”. Bovendien, zo meent hij, in alle andere gevallen, waar in het Oude Testament het woord “begin” (in het Hebreeuws re’sjiet) voorkomt, staat het ook in de status constructus.

Heeft Rasji op dit punt gelijk? Naar mijn mening niet en wel om een aantal redenen.

  1. De Masoreten, de joodse geleerden die in de achtste tot de tiende eeuw, de Hebreeuwse bijbeltekst van klinkertekens hebben voorzien, vatten het niet zo op. In dat geval hadden ze andere klemtoontekens bij de tekst geplaatst.6
  2. Geen enkele oude vertaling vertaalt het op de wijze van Rasji, noch de Griekse vertaling: de Septuaginta, noch de Syrische vertaling: de Peshitta, noch de Aramese Targum Onkelos, noch de Latijnse Vulgata en noch de Armeense vertaling. Het is opmerkelijk dat de Griekse tekst van Joh. 1:1 eveneens leest “in een begin”. Deze is immers gebaseerd op Gen. 1:1.
  3. De bewering van Rasji dat de vorm re’sjiet in het Oude Testament altijd in de status constructus voorkomt is niet juist. Van de 51 maal in het Oude Testament zijn er 5 plaatsen (Gen. 1:1 niet meegerekend), waar dit woord niet in de status constructus staat (Lev. 2:12; Deut. 33:21; Jes. 46:10; Ps. 105:36 en Neh. 12:44).
  4. Nu zou men hieruit de conclusie kunnen trekken dat onze vertalingen Gen.1:1 ook niet goed vertaald hebben. Immers geen enkele vertaling geeft het weer met: “In een begin schiep…”. Toch is het feit dat het woord re’sjiet in Gen. 1:1 geen lidwoord bezit, is op zich zelf niet vreemd. De bijwoordelijke uitdrukkingen, die aan dit woord verwant zijn en met een voor-zetsel verbonden worden, komen maar zelden voor met een lidwoord. Maar ze moeten wel vertaald worden met een lidwoord, bijvoorbeeld mero’sj (“vanaf het begin”), Jes. 40:21; 41:4,26; 48:16; Pred. 3:11; Spr. 8:23, miqqedem (“van oudsher”), Jes. 45:21; 46:10, of me’olam (“oudtijds”), Gen. 6:4; Joz. 24:2; 1 Sam. 27:8.7

Daarom hoeft men hier niet aan een zogenaamde status constructus te denken en is de meest simpele vertaling mijns inziens ook de beste. Om die reden is de vertaling van de Good News Bible evengoed af te wijzen. Het is niet duidelijk, waarom men juist voor deze vertaling heeft gekozen. Het valt niet aan te nemen dat zij ook beïnvloedt zijn door de joodse exegese.8 Zoals in het volgende deel aangetoond zal worden, kan vers 2 nooit een hoofdzin zijn. Mogelijk is deze vertaling ontstaan onder invloed van de restitutietheorie. Zoals hieronder aangetoond zal worden, kan volgens de Hebreeuwse grammatica vers 2 nooit een hoofdzin zijn.

Werd de aarde woest en ledig?

Ook de eerste twee woorden van Gen. 1:2 worden op verschillende manieren vertaald. In het Hebreeuws staat hier: weha’arets hajeta tohoe wabohoeen de aarde was woest en ledig“. Sommigen willen in tegenstelling tot onze vertalingen weergeven met “en de aarde werd woest en ledig“. Deze vertaling wordt vooral voorgestaan door degenen die de restitutietheorie aanhangen. In de Engelstalige wereld zijn er veel christenen, die deze opvatting aanhangen. Door de bekende Scofield Reference Bible, waarin ze wordt verdedigd, heeft ze een ruime verspreiding gekregen. Ook in Nederland, met name in sommige evangelische kringen, is deze opvatting populair.9 En dat valt wel te begrijpen, omdat op die manier ruimte wordt geboden voor de evolutietheorie.

Wat houdt deze opvatting in? God heeft de hemel en aarde in Gen. 1:1 als goed geschapen. Na de schepping van hemel en aarde ontstond er echter chaos, doordat één van de engelen in opstand kwam tegen God. In zijn hoogmoed wilde hij aan God gelijk zijn. Zo werd deze engel tot de Satan. Toen hij tot val werd gebracht, werd daardoor de aarde tohoe wabohoe, Hebreeuws voor “woest en ledig”, dat wil zeggen tot een complete chaos.

Als argument voor deze opvatting haalt men onder meer Jes. 45:18b aan: “Hij is God – die de aarde geformeerd en haar gemaakt heeft, Hij heeft haar gegrondvest; niet tot een baaierd (tohoe), heeft Hij haar geschapen, maar ter bewoning heeft Hij haar geformeerd.” Hieruit blijkt, zo zegt men, dat God de aarde niet als een tohoe wabohoe heeft geschapen. Eveneens wordt uit Jer. 4:23 en Jes. 34:11, de enige passages, waar deze uitdrukking nog verder voorkomt geconcludeerd dat het hier om een toestand gaat, die het gevolg is van een oordeel van God. Na een periode van chaos, waarvan men niet weet hoe lang die heeft geduurd, begon God met het herscheppen van de aarde, hetgeen zes dagen duurde. Vandaar ook de naam “restitutie”, letterlijk Latijn voor herschepping. Daarom wil men het begin van Gen. 1 ook vertalen: de aarde werd woest en ledig.

Binnen deze theorie zijn verschillende variaties mogelijk. Sommigen nemen aan dat de aardlagen zijn ontstaan tussen Gen. 1:1 en 1:2, terwijl weer anderen van mening zijn dat dit pas tijdens de zondvloed heeft plaatsgevonden. Weer anderen laten ruimte voor de evolutietheorie: de aarde is miljoenen jaren geleden ontstaan, maar pas zesduizend jaar geleden door God herschapen. Men neemt dan soms ook aan dat er mensen hebben bestaan voor Adam. Kortom, onder de aanhangers hiervan bestaat op een aantal punten verschil van mening over details. Overigens is deze opvatting al zo oud als het christendom, we vinden haar terug bij kerkvaders als Origines en Augustinus, maar ook bij moderne orthodoxe oudtestamentici als F. Delitzsch en bij een apologeet als C.S. Lewis.10

Wordt deze opvatting gesteund door onze kennis van het Bijbels Hebreeuws de grammatica? De vraag is: Moet de werkwoordsvorm hajeta vertaald worden zoals de Statenvertaling en NBG het doen met “was”, of met “werd”?11

Nu is het helemaal niet zo eenvoudig om daarop een antwoord te geven, zelfs niet voor mensen die goed Hebreeuws kennen, laat staan voor hen die weinig van deze taal afweten. Wat veel onderzoekers doen om op deze vraag een antwoord te krijgen, is meestal het volgende: Men pakt een Hebreeuwse concordantie, zoekt daarin op waar het woord hajeta in het Oude Testament voorkomt en gaat vervolgens na hoe het in de diverse vertalingen wordt weergegeven. En dan blijkt inderdaad dat men dit woord vaak kan vertalen met “werd”. Dit is mijn inziens echter niet zo’n goede methode, omdat het geen recht doet aan de eigenaardigheden van het Hebreeuwse werkwoord.

In het Hebreeuws kent men twee verschillende “tijden”: een zogenaamd perfectum en een zogenaamd imperfectum. Deze termen heeft men ontleend aan de Latijnse grammatica. Maar de genoemde werkwoordsvormen dekken slechts ten dele de letterlijke betekenis van Latijnse termen. Letterlijk betekent perfectum voltooide tijd. Maar als je een concordantie raadpleegt, zie je dat zo’n perfectum¬vorm (zoals ook hajeta) in de vertalingen zowel met een tegenwoordige, als met een verleden of als ook met een voltooid verleden tijd vertaald kan worden. En dat geldt ook voor een imperfectumvorm. Die wordt zowel met een tegenwoordige als met een toekomende tijd vertaald worden. Voor een deel overlappen ze elkaar dus. En wanneer ook nog in bepaalde gevallen een perfectum met een toekomende tijd vertaald kan worden en een imperfectum met een verleden tijd, dan lijkt de verwarring helemaal compleet. Daarom willen sommige grammatici de termen perfectum en imperfectum vervangen door meer geschikte termen. Er bestaan binnen de Hebreeuwse taalwetenschap heel veel verschillende theorieën over de precieze verschillen tussen perfectum en imperfectum.12

Nu moet u uit het bovenstaande niet het idee krijgen dat de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament daarom onmogelijk te vertalen is. Uit de context is vaak duidelijk hoe vertaald moet worden. Niemand vertaalt Gen. 1:1 met: “In den beginne zal God de hemel en de aarde scheppen.” Alleen in bepaalde gevallen, zoals in Gen. 1:2, kan het problemen opleveren. Daarom kunnen we de vraag of hajeta in Gen. 1:2 met “werd” of “is geworden” vertaald mag worden, beter vanuit een ander gezichtspunt benaderen. Wat is het doel van Gen. 1:2? Is hier sprake van een opeenvolging van gebeurtenissen of niet? Welke relatie bestaat er tussen Gen. 1:2 en het voorafgaande vers en het er opvolgende vers. Als we die vraag beantwoord hebben, dan kunnen we ook vaststellen, hoe het vertaald moet worden.

Kenmerkend voor het Hebreeuwse proza van het Oude Testament is dat een verhaal meestal begint met een zogenaamde perfectumvorm en vervolgens wordt het verhaal voortgezet met behulp van een speciaal soort imperfectumvorm (het zogenaamde imperfectum-consecutivum), die met een verleden tijd moet worden vertaald.13 Dat is ook het geval in Gen. 1:1. Hier staat: “In de beginne schiep (dit is een perfectumvorm) God de hemel en de aarde“. De geschiedenis van de schepping van de wereld wordt voortgezet in vers 3. “En God zeide: Er zij licht“. Voor het werkwoord “zeide” wordt die speciale imperfectumvorm gebruikt. En ook voor de andere werkwoordsvormen in Gen. 1 wordt grotendeels die vorm gebruikt: “En er was licht“, vers 4: “En God zag…“, “En God maakte scheiding…“, vers 5: “En God noemde..,“, etc. Het gaat hier allemaal om die speciale imperfectumvorm. Vers 2 valt hier dus uit de toon. Wanneer de bijbeltekst had willen weergeven: “En de aarde werd woest en ledig“, nl. als beschrijving van een er opvolgende gebeurtenis, dan zou er m.i. gebruik zijn gemaakt van zo’n imperfectum consecutivum en niet van een perfectum. Het Hebreeuws zou dan geluid hebben: wattehi en niet hajeta. De vraag blijft natuurlijk wel staan, waarom in Gen. 1:2 een perfectumvorm wordt gebruikt. Hoe moet men Gen. 1:2 opvatten. Hiervoor bestaan verschillende mogelijkheden.

Volgens een aantal Hebreeuwse grammatica’s is hier sprake van een soort bijzin, men noemt dat een omstandigheidszin. Hieronder verstaat men een zin die een bepaalde toestand beschrijft en die onderscheiden moet worden van een verhalende zin. Voorbeelden van dergelijke zinnen zijn Gen. 12:8 (“terwijl Bethel in het Oosten en Ai in het Westen lag“); 2 Sam. 18:14 (“terwijl hij nog leefde“) en Gen. 48:14 (“terwijl hij zijn handen kruiselings legde“). etc. Omstandigheidszinnen kunnen zowel voor als na de zin die de hoofdgedachte uitdrukt voorkomen. Theoretisch zou Gen. 1:2 zowel verbonden kunnen worden met vers 1 als met vers 3. De eerste mogelijkheid lijkt mij minder waarschijnlijk, en wel om een inhoudelijke reden.14 Dit zou impliceren dat God, toen Hij de aarde schiep, deze al in een woeste staat hiervoor aanwezig was. En dit is mijns inziens strijdig met wat we kunnen opmaken uit andere teksten, zowel uit het Oude als Nieuwe Testament, zie bijv. Spr. 8:22 26; 2Macc. 7:28; Joh. 1:1 3; Hebr. 11:3).15 Het is dus waarschijnlijker dat vers 2 op een of andere manier verbonden moet worden met vers 3.

In het Oude Testament vindt men een aantal teksten die op precies dezelfde wijze worden geconstrueerd als Gen.1:2. Hier geeft het aan, dat er iets wordt toegevoegd door middel van een bijzin, wat noodzakelijk is voor een beter begrip van wat er volgt. Twee voorbeelden van een dergelijke constructie zijn bijvoorbeeld: Gen. 3:1 “En (we) de slang nu was (haja) het listigste van alle dieren van het veld, die de Here God had gemaakt, en hij zei (imperfectum consecutivum) tot de vrouw:” Om wat volgt beter te kunnen begrijpen is noodzakelijk om te weten dat de slang een zeer listig dier was. Gen. 13:2 “En (we) Abram was zeer rijk aan vee, zilver en goud en hij ging (imperfectum consecutivum)…” Om de in dit hoofdstuk beschreven ruzie en scheiding tussen Abraham en Lot te kunnen begrijpen, is het noodzakelijk te weten dat Abram zeer veel vee bezat.16 Zo kan men ook Gen. 1:2 opvatten. Deze opmerking over de toestand van de aarde, nl. dat zij woest en ledig was, etc, is noodzakelijk om te begrijpen waarom God het licht moest scheppen en scheiding moest aanbrengen tussen water en droge, etc.. Op grond van bovengenoemde argumenten ben ik dan ook van mening, dat men in Gen. 1:2 de werkwoordsvorm haja niet mag vertalen met “werd” of “is geworden”. Het Hebreeuws zou dan van een andere werkwoordsvorm gebruik hebben gemaakt en wel van een imperfectum consecutivum. Gen. 1:2 geeft ons aanvullende informatie over wat er in Gen. 1:3 geschiedt: de eerste scheppingsdag. Zo vertalen al de oude vertalingen van het Oude Testament dit vers.

Men kan Gen.1:2 dus beter niet vertalen met “werd”. Maar spreekt deze grammaticale analyse van Gen. 1:2 dan de restitutietheorie tegen? Hierin moeten we voorzichtig zijn. Als vers 2 verbonden moet worden met vers 3 en daar dus iets aanvullend over zegt, dan betekent dat niet dat er geen tijdsperiode kan zijn geweest tussen Gen. 1:1 en 1:2. Hooguit kan men zeggen dat de bijbeltekst daarover geen uitspraak doet, pro noch contra. Wel is het zo, dat als de tekst dit echt bedoeld zou hebben, men voor een andere werkwoordsvorm zou hebben gekozen. De vraag blijft natuurlijk wel staan hoe men de uitdrukking tohoe wabohoe moet vertalen.

Is tohoe wabohoe een chaos?

Één van de belangrijkste argumenten die de aanhangers van de restitutietheorie aanvoeren voor hun opvatting, dat de aarde na de schepping tot een chaos is geworden, wordt gevormd door de vertaling van de woorden tohoe wabohoe. Zij vatten namelijk deze woorden op als een aanduiding voor een complete chaos. Nu behoeft de Nederlandse uitdrukking “woest en ledig” niet primair te slaan op een chaos. Dat blijkt uit de nieuwste “Dikke van Dale”. Deze geeft onder het trefwoord “woest” de volgende omschrijving:

“1. Ledig, zonder plantengroei of onbebouwd: de aarde nu was woest en ledig (Gen. 1:2); woeste grond, niet in cultuur gebracht.
2. wild, verwilderd, onordelijk”

De “dikke van Dale” kiest in navolging van de Nederlandse bijbelvertalingen in Gen.1:2 voor de eerste betekenis van “woest”. Daarentegen kiezen de aanhangers van de restitutietheorie voor de tweede interpretatie van woest, namelijk als iets dat onordelijk is. Het Nederlands brengt ons dus niet veel verder. Wat valt vanuit het Hebreeuws over deze woorden te zeggen?

De woordenboeken van het Bijbels Hebreeuws brengen ons evenmin veel verder. Zo geeft het “Bijbels Hebreeuws Nederlands Woor¬denboek” van E. Italie uit 1907 (herdruk 1994, de Haan-boeken, Ede), in navolging van het gezaghebbende Duitstalige Hebreeuwse woordenboek van Gesenius als vertaling van tohoe “woestenij; woestheid; verwoesting” en van bohoe “ledigheid; eenzaamheid”. De modernere woordenboeken van het Bijbels Hebreeuws leveren weinig nieuws op, of het moest zijn, dat zij tohoe met ledigheid vertalen en bohoe met woestenij, net andersom dus.

Een probleem is dat we in het Hebreeuws geen woorden van dezelfde stam hebben. Kenmerk van de Semitische talen is namelijk, dat men van een woordstam verschillende woorden kan afleiden, waardoor we een idee krijgen wat zo’n woord betekent. Evenmin zijn in andere semitische talen parallellen voor de woorden tohoe wabohoe gevonden. In populaire studies wordt vaak beweerd dat zij verwant zijn aan woorden in het Babylonisch-Assyrisch, maar dit is niet juist gebleken. Mogelijk is het woord tohoe verwant an het Ugaritische woord thw dat woestijn betekent. Voor de vertaling van dit woord kunnen we daarom niet bij andere talen te rade gaan.

Het raadplegen van een Hebreeuwse concordantie leert ons dat het woord tohoe twintig keer in het Oude Testament voorkomt, waarvan drie keer in combinatie met bohoe, dat verder los niet voorkomt. Behalve in Gen. 1:2 komt het in combinatie alleen voor in Jes. 34:11 en Jer. 4:23. Los wordt tohoe meestal vertaald met “leegheid”.

U. Cassuto, een Israëlische geleerde heeft in zijn commentaar bij Gen. 1:2 opgemerkt dat de meeste commentatoren de fout maken dit woord tohoe apart te bestuderen. Naar zijn mening is dit methodisch niet juist. De uitdrukking tohoe wabohoe vormt een vaste uitdrukking en behoeft daarom niet vertaald te worden als de afzonderlijke woorden. Als voorbeeld van zo’n samengestelde uitdrukking, die tezamen iets anders betekenen als de afzonderlijke componenten, noemt hij het modern Hebreeuwse woord kolno’a. het is samengesteld uit de woorden kol, letterlijk stem en no’a letterlijk beweging. Maar tezamen is het het woord voor bioscoop! Dit zou je uit de afzonderlijke woorden niet zo gauw opmaken. Hij vat tohoe wabohoe als een uitdrukking op.17 De meeste vertalingen vertalen deze woorden als bijvoeglijke naamwoorden, maar gezien de woordsconstructie ligt het meer voor de hand om aan zelfstandige naamwoorden te denken, dus bijv. niet woest en ledig, maar woestheid en ledigheid.

Laten we daarom de drie teksten Gen. 1:2, Jer. 4:23 en Jes. 34:11 eens nader bekijken. Wat kunnen we uit de context van Gen. 1:2 opmaken met betrekking tot de uitdrukking tohoe wabohoe? De aarde was bedekt met water alles daarboven was als het ware bedekt met duisternis. Er waren geen levende wezens, geen planten of dieren. Er was sprake van een totale leegheid en verlatenheid. Vandaar dat ook velen hebben voorgesteld om tohoe wabohoe te vertalen met “leegheid” of “complete leegheid”. De aarde was immers leeg, er waren geen planten, dieren en mensen. Deze moesten nog geschapen worden.

In Jer. 4:23 lezen wij: “Ik zag de aarde, en zie, zij was woest en ledig; ik zag naar de hemel, en zijn licht was er niet.” Deze tekst geeft een beschrijving van hoe het land er uit zal zien nadat de vijanden uit het noorden er hebben huisgehouden. Er is dan geen mens meer over, alle vogels zijn weggevlogen (vers 25), het land is tot een woestenij geworden (vers 26, 27). Deze situatie zal te vergelijken zijn met de situatie van de eerste scheppingsdag. Het aspect van leegheid past dan ook goed binnen deze context. Het land is ontvolkt en zelfs de dieren en vogels zijn verdwenen. Nu is hier inderdaad sprake van een oordeel. Door de zonden van het volk en van haar leiders is het land door vijandelijke legers uit het noorden aangevallen, veroverd en verwoest. Maar het oordeel komt hierin tot uiting, dat het land, dat eertijds een dicht bevolkt land overvloeiende van melk en honing was, als het ware weer terug geplaatst is naar de situatie van voor de eerste scheppingsdag. Daarom mogen we op grond van deze tekst niet de conclusie trekken dat ook in Gen. 1:2 sprake is van een oordeel van God.

Evenzo verwijst Jes. 34:11, het gedeelte dat spreekt over het gericht van God over Edom, terug naar Gen. 1:2. “em>Pelikaan en roerdomp nemen het in bezit, uil en raaf huizen daar; Hij spant daarover het meetsnoer der woestheid en het paslood der ledigheid”. Het vroeger zo dichtbevolkte gebied van Edom zal nu aan de wilde dieren ten prooi vallen, omdat er geen mensen zullen wonen. In het gericht van de HERE zijn zij allen door het zwaard omgekomen. Vers 12 vervolgt met: “Van zijn edelen is er geen, die het koninkrijk uitroept, en geen zijner vorsten is er meer. In zijn burchten schieten dorens op, netels en distels in zijn vestingen; en het zal een verblijf voor de jakhalzen zijn, een hof voor de struisvogels.” Ook hier is een duidelijk aspect van leegheid aan te wijzen: het land is onbewoond, er zijn geen inwoners meer, en daarom is het prijsgegeven aan de wilde dieren. Dat vormt het oordeel dat het land Edom zal lijken op de aarde voor de eerste scheppingsdag, toen er nog geen mensen waren.

Een andere tekst die de aanhangers van de restitutietheorie vaak aanhalen is Jes. 45:18. “Want zo zegt de HERE, die de hemelen geschapen heeft – Hij is God – die de aarde geformeerd en haar gemaakt heeft, Hij heeft haar gegrondvest; niet tot een baaierd (tohoe) heeft Hij haar geschapen, maar ter bewoning heeft Hij haar geformeerd: Ik ben de HERE en er is geen ander“. Volgens hun blijkt hieruit dat God de wereld niet tot een chaos heeft geschapen, dus de situatie van Gen. 1:2 is niet oorspronkelijk maar zo geworden. Mijns inziens wordt hier vooral het contrast tussen “baaierd” (tohoe) en “ter bewoning” benadrukt. De HEERE, de enige verlosser van Israël, de Schepper van hemel en aarde, wil dat Zijn volk naar Hem luistert, zich tot Hem bekeert, zodat zij zullen terugkeren uit de ballingschap en veilig zullen wonen in het land, dat Hij hen heeft gegeven. Blijkbaar is tohoe hier het tegenovergestelde van iets dat bewoond is. Ook hier past het aspect van leegheid. God heeft immers de wereld geschapen opdat het vol leven zou zijn en bewoond zou worden door mensen en dieren. Men mag daarom op grond van Jer. 4:23 en Jes. 34:11, waar sprake is van een oordeel van God over resp. Juda en Edom niet de conclusie trekken dat ook in Gen. 1:2 sprake is van een oordeel van God. Al deze teksten wijzen terug naar Gen. 1:2 en ze waarschuwen de toehoorders dat de situatie weer zal worden, zoals het ook voor de eerste scheppingsdag was, namelijk onbevolkt en leeg. Het oordeel is juist dat de klok teruggedraaid zal worden. In Gen. 1:2 zelf is echter geen sprake van een oordeel, maar van een begintoestand. Een vertaling “chaos” in Gen. 1:2 en andere teksten is mijns inziens dan ook niet goed gekozen. Het woord “chaos” heeft in onze taal een negatieve bijklank, die we in de bijbeltekst niet vinden. Het woord chaos zelf is van Griekse oorsprong en staat in tegenstelling tot kosmos, de geordende wereld. Daarentegen hebben de Hebreeuwse woorden de connotatie van leegheid en onbewoond zijn. Het is nog maar de vraag of in het oudtestamentische denken eenzelfde inhoud geeft aan het woord chaos, zoals de Grieken dat doen.

Hoe moeten we ons dan de situatie van Gen. 1:2 voorstellen? U. Cassuto geeft een mooie beschrijving van dit vers: “Net zoals de pottenbakker, wanneer hij een mooie vaas wil maken, eerst een klomp klei pakt en het op een pottenbakkerswiel plaatst om het te kneden, zoals hij het wil, zo maakte de Schepper eerst voor zich zelf het ruwe materiaal van het universum om het daarna te ordenen en leven te geven. Omdat alles nog niet gevormd was, lagen de zwaarste materialen op de bodem, met het water als het lichtste er boven op. En deze situatie wordt tohoe wabohoe genoemd. Er is dus geen sprake van chaos of wanorde in de negatieve zin des woords, maar alleen van een onbewoonde, nog niet geordende situatie.” Hoe zouden we tohoe wabohoe dan kunnen vertalen? Sommige geleerden denken dat bohoe een versterking vormt van tohoe. Je zou het dan kunnen omschrijven als een uiterste leegheid. Toen God in vers drie met scheppen begon, was de aarde in een complete staat van verlatenheid en eenzaamheid.

Kan een dag ook een tijdperk zijn?

Er zijn in de loop van de tijd veel theorieën ontwikkeld die trachten het bijbelse scheppingsverhaal met de evolutieleer te harmoniseren. Sommigen baseren zich hierbij op de verta¬ling van het He¬breeuwse woord jom. Gewoonlijk wordt dit woord met “dag” vertaald, maar in Gen. 1 zou het dan met “tijdperk” vertaald moeten worden. De zogenaam¬de concordis¬tische opvatting (Day Age Theory) po¬neert dat de dagen van Genesis tijdperken van lange duur zijn geweest, die overeenkomen met de geologische tijdperken.18 Een variant hierop is de zogenaamde interperiodistische opvatting (Pictorial Day Theory). Deze gaat er wel vanuit dat een jom een tijdvakken van vier en twintig uur is, maar de dagen van de schepping zijn echter niet aaneensluitend, maar van elkaar gescheiden door perioden van lange duur. De zes dagen van de schepping zijn niet de dagen van de scheppingsarbeid, maar van de scheppingsopenbaring.19 Aan bovengenoemde theorieën verwant is de zogenaamde kaderopvatting (Framework Hypothesis).20 Volgens deze opvatting biedt Genesis 1 slechts een beschrijving van de scheppingswerken die volgens een bepaalde kunstmatige orde over zes dagen worden verdeeld. Of dit de juiste volgorde van de schep¬ping is, is niet van belang. Evenmin is het van belang hoe lang de dagen van Gen. 1 hebben geduurd. Omdat deze theorieën zijn gebaseerd op de vertaling van het woord jom, wil ik hieronder nagaan of dit vanuit taalkundig oogpunt wel mogelijk is. Kan het woord voor dag in Gen.¬ 1 ook vertaald worden met “tijdperk”. Gaat het hier om een dag, anders dan een dag van vierentwintig uur?

Één van de moderne verdedigers van de opvatting dat jom met tijdperk vertaald moet worden, is een bekende Amerikaanse evangelische oudtestamenticus, Gl.L. Archer in zijn inlei¬ding op het Oude Testa¬ment.21 Volgens hem zijn er drie verschillende opvattingen mogelijk:

  1. Het Hebreeuwse woord jom geeft een letterlijke dag van 24 uur aan: de schepping (of herschepping) heeft in zes dagen plaatsgevonden. Merkwaardigerwijs verbindt hij deze theorie aan de restitutietheorie, die hij overigens afwijst.
  2. Het woord jom geeft een openbaringsdag weer. Mozes zou dan in een visioen, gedurende zes dagen hebben gezien hoe God de hemel en de aarde heeft geschapen. Zoals Archer zelf al opmerkt, is er weinig in de tekst van Genesis, dat hiervoor steun biedt.
  3. Het woord jom betekent niet dag, maar tijdperk of stadium. De zes scheppingsdagen zijn dan ook scheppingstijdperken geweest.

Archer hangt de derde theorie aan. Het is volgens hem de enige opvatting die min of meer in harmonie is met hetgeen de geologie en evolutietheorie ons leert. Zijn bezwaren tegen de opvatting van jom als letterlijke dag zijn tweeledig: In Gen. 2:4 staat letterlijk: “Dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde in hun geschapen worden, op de dag (jom) dat zij gemaakt werden“. Het woord jom slaat in dit vers op de hele schepping in zes dagen en niet op één dag. Ten tweede staat er in Gen. 1:27 dat op de zesde dag man en vrouw werden geschapen. Uit Gen. 2 blijkt echter duidelijk dat tussen het scheppen van Adam en de schepping van Eva meer dan één dag moet zijn geweest. Immers hoe was het mogelijk dat binnen een dag of waarschijnlijk zelfs in enkele uren Adam niet alleen in staat was de hof van Eden te bewerken, maar ook alle dieren van een naam te voorzien en op te merken dat hij eenzaam was. Daarom moet de zesde dag, aldus Archer, wel langer hebben geduurd dan vier en twintig uur. Als dat zo is, kunnen de andere dagen ook wel langer dan vier en twintig uur hebben geduurd.

Heeft Archer hierin gelijk? Men behoeft hiervoor slechts de gezaghebbende woordenboeken van het Bijbels Hebreeuws te raadplegen. In één blik ziet men dat het woord jom, losstaand en niet verbonden met een voorzetsel, in alle gevallen “dag”, in de gewone betekenis van het woord, betekent. Duidelijke teksten zijn onder andere Gen. 8:22 en 29:7, waar “dag” wordt gebruikt als tegenstelling tot “nacht”. Wanneer jom echter met een voorzetsel, zoals bijvoorbeeld be (in, op) wordt verbonden, dan kan wel vertaald worden met “ten tijde van” of “toen” in plaats van “op de dag (dat)”. Dit is echter een vaste uitdrukking, zoals we ook in het Nederlands kunnen zeggen “ten dage van” met de betekenis van “ten tijde van”. In Gen. 2:4 wordt jom gebruikt in samenstelling met be en mag om die reden vertaald worden met “toen”. Deze tekst mag daarom niet gebruikt worden als bewijs voor een vertaling van jom als “tijdperk”.

Dat het om letterlijke dagen gaat, blijkt wel uit de uitdrukking “en het was avond, en het was morgen…“, en uit het feit dat op de derde dag zon, maan en sterren werden geschapen. Hoelang zo’n dag precies heeft geduurd, valt natuurlijk niet meer na te gaan. Wij weten niet of de tijdsduur van de draaiing van de aarde ten tijde van de schepping verschilde van die heden ten dage. Maar daaruit mag niet de conclusie worden getrokken dat de duur van zo’n dag dan wel gelijk aan die van een tijdperk moet zijn geweest. Daarom worden bovengenoemde theorieën, hoe aantrekkelijk het ook mag zijn om de zo de evolutieleer met het bijbelse scheppingsverhaal te verbinden, niet gesteund door onze kennis van het Hebreeuws.

Voetnoten

Mijlpaal: dertienhonderd artikelen op oorsprong.info!

Vandaag heeft oorsprong.info opnieuw een mijlpaal bereikt: er staan dertienhonderd artikelen op de website. De meeste artikelen gaan over de genealogie van het geslacht Van Meerten, maar er is veel meer. Hartelijk bedankt voor uw betrokkenheid de afgelopen tijd. Hieronder volgt een top-10 van meest gelezen artikelen aller tijden. Bij het (her)lezen hiervan veel leesplezier toegewenst. Achter één artikel staat ‘NIEUW’, dit wil zeggen dat dit artikel ten opzichte van de vorige top-10 nieuw is. Feedback kunt u geven via de pagina ‘Hier mag u uw hart luchten’. Het vorige ‘mijlpaal’-artikel is hier te vinden.

  1. Rouwdienst en begrafenis Jerphaas Karel (Jarco) van Meerten (2015-2022).
  2. Er is wel degelijk een stikstofprobleem – Hoogleraar Wim de Vries reageert op tegenwerpingen.
  3. Homo-activist Leon Houtzager draaft door – Ds. Kort moet nog dieper door het stof.
  4. COLUMN: De les van de kokmeeuw(NIEUW)
  5. Gebed gevraagd voor ds. Kort (OGGiN) in de zaak Houtzager-Kort – Predikant wordt vandaag gehoord.
  6. Ds. Kort wordt op 16 februari 2022 gehoord – Zaak Houtzager-Kort één van lange adem.
  7. Tim Hofmans aanval op Pro-lifers is erger dan je denkt.
  8. “Adam niet geleerd, Christus niet begeerd” – Interview met Gereformeerd Venster.
  9. Ds. Kort door Gerechtshof opgeroepen voor hoorzitting – Een tweede aangifte tegen de Oud Gereformeerde predikant.
  10. Finse politicus, Päivi M. Räsänen, spreekt zich uit tegen praktiserende homoseksualiteit en riskeert gevangenisstraf – Vrijheid van meningsuiting en godsdienst in het geding.

‘In debat over het begin’ – Dr. Terry Mortenson in debat met dr. Gijsbert van den Brink (2009)

In het Darwinjaar 2009 was historicus en theoloog dr. Terry Mortenson op tournee in Nederland. Voor het Reformatorisch Dagblad ging hij in debat met systematisch theoloog dr. Gijsbert van den Brink. ‘In debat over het begin‘, met dank aan het Reformatorisch Dagblad kunnen we dit debat hieronder delen.

De sigarenfabriek ‘Gebroeders Van Dronkelaar’ te Opheusden en de biografie van ds. Arie Vergunst (1926-1981)

Op 17 juli 1886 richtte de gebroeders Van Dronkelaar, bij notaris W.M.J. Arendts een vennootschap op. ‘Ten onderwerp hebbende het fabriceeren van sigaren’. De sigarenfabriek was gevestigd te Opheusden, aan het ‘Kloostereinde’ in gebouw nummer 266.1 Het is vermoedelijk in deze fabriek waar enkele telgen uit het geslacht Van Meerten, waaronder mijn overgrootopa, hebben gewerkt.2 In de levensschets van ds. Arie Vergunst (1926-1981), geschreven door Wim Kranendonk, gaat het kort over de fabriek.3

Henk Vergunst

Hendrik Vergunst (1872-1945), de vader van Arie Vergunst, vertrok in 1893 vanuit Leiden, via Tiel, naar Opheusden.4 Vergunst vestigde zich daar in juni 1893 als kleermaker. “In Opheusden hoorde hij over kinderen van God, zoals Willem en Antje van Dorland, Barend Jordaan en Jan Weijman. Zij behoorden weliswaar tot een afgescheiden groep, maar heel het dorp wist dat zij de Heere vreesden.” Volgens Kranendonk wekten de zogenoemde ‘gezelschappen’ waar deze mensen naar toe gingen bij hem ‘zelfs spotlust’ op. Toen Henk echter een papier met een Bijbeltekst opraapte van de straat sloeg dit naar binnen en zorgde het voor innerlijke onrust. Bijzonder genoeg kwam Vergunst terecht op de ‘gezelschappen’ die hem eerst niet konden bekoren. Daar ontmoette hij mevrouw Johanna Catharina van Dronkelaar-Monhemius (1848-1920). Zij was getrouwd geweest met Gerhard van Dronkelaar (1853-1894). Gerhard, haar tweede man, was in 1894 op veertigjarige overleden. Vergunst kwam graag bij de vrouw in huis vanwege ‘de geestelijke band die hij had met de moeder des huizes’. Dat leidde uiteindelijk op 15 januari 1896 tot een huwelijk. Er was sprake van een flink leeftijdsverschil. Ze zijn bijna 25 jaar getrouwd geweest. Johanna Catharina overleed op 23 augustus 1920 in de leeftijd van 71 jaar.

De sigarenfabriek

Gerhard van Dronkelaar was een van de eigenaren van de sigarenfabriek. Na zijn overlijden in 1894 had zijn weduwe de leiding van de fabriek overgenomen. Toen zij op 15 januari 1896 trouwde met Henk Vergunst werd Vergunst directeur van de fabriek. Onder leiding van Gerhard was de fabriek uitgegroeid ‘tot een van de belangrijkste werkgevers van het Betuwse dorp. Er werkte in de hoogtijdagen van het bedrijf bijna honderd man personeel’. Henk Vergunst moest flink wennen aan de overgang van kleermaker naar directeur van een sigarenfabriek. “Behalve dat het een hele opgave was om de noodzakelijke vakkennis op te doen, moest hij zich de vaardigheid eigen maken om leiding te geven. Dat viel niet mee. Weliswaar was Vergunst een man die doorgaans vrijmoedig zijn mening gaf, maar het motiveren en waar nodig corrigeren van medewerkers ging hem niet goed af. Zijn omgeving constateerde dat hij zelf keihard werkte, terwijl de fabrieksarbeiders onvoldoende presteerden.” Het ging slecht met het bedrijf en dat kwam niet alleen door een minder goede manier van leiding geven. “De internationale concurrentie in de tabakshandel nam rond 1920 fors toe. Ondanks alle inspanningen ging het bedrijf in juli 1921 failliet.5 In november 1921 werd zowel de fabrieksinventaris als de huiselijke inboedel verkocht. Uit de inventarislijst blijkt dat Vergunst en zijn vrouw tot de welgestelden van de Betuwe hoorden.6 Vergunst zei later tegen een vriend dat het faillissement ‘bitter, heel bitter’ was, ‘maar ook nuttig’. Naast dat Vergunst eigenaar van de sigarenfabriek was, was hij ook lid van de gemeenteraad. “Vooral door zijn forse uitspraken en opvallende voorstellen wisten de mensen heel goed wie Vergunst was.” Zijn voorstel, op 2 september 1919, om voortaan de raadsvergaderingen te openen met gebed werd nipt verworpen. Vergunst was natuurlijk teleurgesteld en liet dat ook blijken. Dat gebeurde wel vaker. Zoals in 1917 toen hij tegenstanders van een voorstel dat hij indiende uitmaakte voor ‘boze bolsjewisten’.

Floortje Roelofsen

Op 4 juli 1922 hertrouwde Henk Vergunst met zijn huishoudster Francina Everdina Florentina Roelofsen (1895-1974), een nichtje van ds. Hendrikus Roelofsen (1852-1930). Opnieuw een flink leeftijdsverschil, maar dan naar onderen. Kort na het huwelijk vertrok het echtpaar naar Rotterdam om uiteindelijk in Leiden neer te strijken. Dit blijkt uit een attestatie die afgegeven werd door de Gereformeerde Gemeente van Opheusden in december 1922.

Telgen uit het geslacht Van Meerten

Het lijkt waarschijnlijk dat telgen uit het geslacht Van Meerten ook in de sigarenfabriek van Henk Vergunst hebben gewerkt. Het gaat in dit geval om de broers Jan Willem van Meerten (1878-1944)7 en Andries van Meerten (1875-1909)8 en hun zwager Gerrit Gerritsen (1881-1964)9. Uit de huwelijksakte van Jerfaas van Meerten (1902-1939) en Cornelia Leewis (1904-?) blijkt dat Jan Willem ook na het faillissement sigarenmaker is gebleven.10 Mogelijk hebben nabestaanden van deze telgen nog meer (ontbrekende) informatie en kunnen zij de informatie hierboven ontkennen, aanvullen of bevestigen.

Voetnoten

COLUMN: De les van de kokmeeuw

De in Nederland veel voorkomende kokmeeuw (Chroicocephalus ridibundus) is een prachtig beestje. De naam komt van het woord ‘kokkeren’, naar het geluid dat de vogel voortbrengt. Rondom het overlijden van onze lieve zoon Jarco zag ik een bijzondere persoonlijke les in deze kokmeeuw.

Het was dinsdag 19 juli 2022. Onze zevenjarige Jarco lag in het ziekenhuis na zaterdag een hersenbloeding te hebben gehad. Onze lieve jongen is na de bloeding niet meer bij geweest en zijn leven glipte als los zand door onze vingers. Artsen stonden machteloos en gaven tijdens het bespreken van de MRI-uitslag aan niets meer te kunnen doen! De mens wikt, maar God beschikt!

De nacht na deze uitslag konden wij niet slapen. Ja, de Heere had tegen ons gesproken. Hij zou Zijn kind thuishalen. Ons lieve kind sterven? Daar is kracht van Boven voor nodig! We lagen in het ‘Ronald McDonald’ (RMD)-huis. De tweede helft van de nacht ben ik naar Jarco toe gegaan om hem nog even stevig vast te houden. Ik liep naar buiten en keek omhoog in de donkere nacht. Ik zag een kokmeeuw heen en weer vliegen. Een andere kokmeeuw zat luid krijsend op de lantaarnpaal. Op een gegeven ogenblik ging de vliegende kokmeeuw ook op de lantaarnpaal zitten. En daar zaten ze zo met elkaar te communiceren. ‘Ja, nu kan dat nog’, dacht ik, en liep door naar de hoofdingang van het Wilhelmina Kinderziekenhuis (WKZ).

De volgende dag stierf onze lieve jongen in onze armen. Omdat het al laat was besloten we opnieuw in het RMD-huis te slapen. Die nacht konden we weer niet slapen. Om half vier besloot ik een rondje te lopen. Ik zag opnieuw de kokmeeuw die nu zeer onrustig heen en weer vloog. De vogel was alleen. Alsof hij met zijn onrust wilde zeggen: ‘Waar is mijn maatje, mijn lieveling, toch?’ Ik dacht: ‘ik begrijp je onrust, want ik ben ook mijn lieve jongen kwijt?’ Waar moest ik heen? Ik streek neer op een bankje voor het WKZ en overdacht Job 19 vers 23-27. Ik zonk weg in verwondering over het herscheppende werk van de Heere en luisterde Psalm 27:7 ‘Zo ik niet had geloofd’.

Met hernieuwde kracht liep ik weer terug. Het begon al wat lichter te worden. Ik keek nog één keer naar boven en zag de kokmeeuw vlak voor het gebouw rustig een rondje vliegen. Toen vloog het beestje weg. Ik keek de vogel na, totdat ik het niet meer zag. Toen hoorde ik in de verte luid gekokker van nog meer kokmeeuwen. De les van de kokmeeuw: weer terug naar de andere familieleden. We hebben namelijk nog meer kinderen van de Heere gekregen om voor te zorgen!

Dit artikel verscheen eerder in het gezinsblad ‘Om Sions Wil’ en is met toestemming van de redactie hier overgenomen. De volledige bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, 2022, De les van de kokmeeuw, Om Sions Wil 2022 (25): 11. Hier is wat meer te lezen over ‘Om Sions Wil’.

ANDERE COLUMNS UIT 'OM SIONS WIL' JAARGANG 2022

Altenoweb bespreekt artikelen over Rode Panda (Ailurus fulgens) van dr. Mátyás Cserháti

Onlangs publiceerde de van oorsprong Hongaarse wetenschapper dr. Mátyás Cserhati twee papers over de biosystematische indeling van de rode panda (Ailurus fulgens).1 Er ontspint zich een kleine discussie rond deze voorgestelde indeling. Evolutiebioloog dr. Gerdien de Jong reageerde via Panda’s Thumb op het artikel.2 Via onze website schreef dr. Mátyás Cserháti een weerwoord.3 Vandaag verscheen er op Altenoweb een reactie en weegging van de discussie door van een bioloog die schrijft onder de pseudoniem Alteno.4

De website Altenoweb wordt door mij gewaardeerd om de genuanceerde kijk op vooral biologische zaken en de uitgesproken voorkeur voor Intelligent Design. De auteur schiet niet direct in een dogmatisch-wetenschappelijke kramp, maar wil de zaken genuanceerd (voorzover dat gaat, natuurlijk) belichten. Daardoor is hij kritisch op de evolutietheorie, maar ook op stromingen die daar lijnrecht tegenover staan. Deze genuanceerd-kritische blik geldt ook voor de beoordeling van papers van dr. Cserháti.

Geen sluitend verhaal

Alteno beoordeelt in de eerste alinea of het gaat om een sluitend verhaal. Het valt Alteno op dat er geen hond (Canidae) meedoet in de clustering en dat de groep van de stinkdieren (Mephitidae) slechts vertegenwoordigd zijn door één soort. Alteno ziet de clustering als resultaat van een wiskundige bewerking, waarbij de onderzoeker de parameters kiest en moet beoordelen hoe reëel de cluster is. “Laat je het model kritischer onderscheiden, dan vind je meer clusters, laat je het model minder kritisch onderscheiden, dan vind je minder clusters.” De vraag is ‘welke verschillen weeg je hoe zwaar’. Dr. Cserháti heeft zich wel verantwoord hiervoor, ‘maar er moet ook een verantwoording zijn dat dit in dit geval adequaat is’.

Ontsporing

Volgens de bovengenoemde dr. De Jong ontspoort het artikel. “Volgens haar kan je uit de resultaten wel een grote mate van verwantschap afleiden, maar je kan nog niet uitsluiten dat deze verwantschap toch uit twee monofyletische zustergroepen bestaat.Alteno vraagt zich af of dr. Cserháti ‘hier eigenwijs is ten opzichte van de statistiek’. Hij vindt ook het gebruik van het woord ‘significant’ vreemd en pleit voor het woord ‘groot’. Alteno: “Hoewel de Rode panda met zijn waarde erg laag zit, valt hij nog binnen de spreiding van het cluster, het verschil is niet te groot.” En: “Hoewel de Rode panda binnen het cluster erg aan de buitenkant ligt, vinden we dat gegeven – op zichzelf – niet doorslaggevend om een soort dan maar buiten het cluster te laten.” Daarom blijft de vraag van Alteno of ‘de clusters biologische realiteit weergeven’.

Mitochondriaal DNA

Alteno bestudeert nu het tweede punt van dr. De Jong over het mitochondriaal DNA van 52 (onder)soorten. Volgens Alteno laten de drie verschillende stambomen zien dat ‘de keuze van de methode de resultaten bepaalt’. Je moet daarom de ins en outs van de methodes goed kennen, dan kun je ‘een soort of een cluster vanuit verschillende perspectieven bekijken en kom je tot meer inzicht’. Het komt Alteno nu over als een rommeltje en het geeft hem het beeld ‘dat we nog behoorlijk in het duister tasten’. Dr. Cserháti is in zijn paper voorzichtig, maar Alteno zou hij een conclusie met possibly nooit trekken. Met dr. De Jong stelt Alteno de vraag ‘of dit wel (op deze manier) gepubliceerd had moeten worden’.

Reactie op antwoord van Cserháti

In het laatste stuk gaat Alteno nog in op het antwoord van dr. Cserháti aan dr. De Jong. Alteno mist in de beantwoording een reflectie op de software, bijvoorbeeld van de MEGA-X-software. “Het kan zijn dat de software alleen goede resultaten oplevert als een outgroup wordt ingevoerd. Wat de outgroup mijns inziens in elk geval bewerkt, is dat er voor de totale onderzochte groep een beperkte set gemeenschappelijke kenmerken wordt gecreëerd, die niet alleen evolutionair betekenis heeft, maar ook van belang is om verschillen en overeenkomsten binnen de groep tegen elkaar af te wegen.” Drs. Klink5 en dr. De Jong hadden ook commentaar op het ontbreken van een ‘outgroup’. Ik denk een terecht punt dat voorgelegd moet wordt aan dr. Cserháti. Alteno gaat nog verder over de ‘outgroup’: “Als je geen outgroup hebt, dan zal je op een andere manier die set moeten creëren, om te kunnen bepalen hoe de afzonderlijke soorten vanaf de gemeenschappelijke set divergeren. De vraag is dus mijns inziens in elk geval wat de software doet als er geen outgroup wordt ingevoerd.” Dat is te zien in de paper van dr. Cserháti. Mijn vraag zou zijn: wat doet de software als er wél een outgroup wordt ingevoerd. Alteno geeft aan dat de hele kwestie rond de rode panda er één is met ‘veel open eindjes’. Daar zal dr. Cserháti het ongetwijfeld mee eens zijn, hij roept immers in zijn CRSQ-paper op om mee te denken met de indeling van de rode panda. Dat dr. De Jong en Alteno hierin proberen mee te denken zie ik als winst.6

Voetnoten

Kritische weging evolutie ontbreekt

Dit artikel is geschreven door drs. Rafael Benjamin, dr. Willem Binnenveld, dr. Peter Borger, dr. Herman Bos, dr. Juri van Dam, dr. ir. Hans Degens, dr. ir. Wim de Jong, Jan van Meerten, drs. Ben Vogelaar en drs. Tom Zoutewelle.

In zijn synthese van de Bijbel en evolutie gaat prof. Gijsbert van den Brink voorbij aan de wetenschappelijke bezwaren die zijn in te brengen tegen de evolutietheorie, stellen Jan van Meerten en negen wetenschappers.

In zijn boek ”En de aarde bracht voort” gaat prof. dr. Gijsbert van den Brink ervan uit dat de theorie van universele gemeenschappelijke afstamming (dat alle levensvormen afstammen van één voorouder) waarschijnlijk juist is. Hij gaat hierbij voorbij aan veel problemen waarmee deze theorie te kampen heeft. We noemen acht voorbeelden. We zijn van mening dat het onverstandig is deze theorie als uitgangspunt te gebruiken voor de theologie.

1. Ontstaan van leven

Hoewel het ontstaan van het leven strikt genomen niet tot de evolutiebiologie behoort, moet het leven toch op de een of andere manier zijn ontstaan. Zelfs de meest primitieve levensvormen blijken zo complex opgebouwd en gecodeerd dat de kans op toevallig ontstaan verwaarloosbaar klein is. Ook de meest eenvoudige levensvormen moeten systemen hebben om zich tegen de buitenwereld te beschermen, energie te gebruiken, bouwstenen te maken, zichzelf te repareren, zich te vermenigvuldigen en informatie op te slaan. Deze zes verschillende systemen zijn onderling van elkaar afhankelijk en blijven los van elkaar niet in stand. Er worden steeds meer factoren ontdekt die het steeds onwaarschijnlijker maken dat leven spontaan is ontstaan.

2. Informatie

De grote hoeveelheid informatie in het erfelijk materiaal is een kenmerk van levende wezens. In de genetica gebruikt men dan ook termen die met informatietechnologie te maken hebben. Zelfs de meest eenvoudige levensvormen hebben een genetische code (DNA) bestaande uit enkele honderdduizenden baseparen. Er zijn geen mechanismen bekend die voor volledig nieuwe erfelijke informatie kunnen zorgen, zoals bijvoorbeeld nodig is voor het ontstaan van leven of van nieuwe levensvormen. De complexiteit van de eenvoudigst denkbare genetische codes maakt het ontstaan ervan door toevalsprocessen onmogelijk. Werner Gitt, emeritus hoogleraar informatiekunde, stelt dan ook dat informatie alleen van een intelligente bron afkomstig kan zijn. De grote hoeveelheid informatie in het DNA is wellicht het meest steekhoudende argument voor ontwerp en tegen macro-evolutie.

3. Weesgenen

Weesgenen zijn genen die we alleen in één soort of een kleine groep soorten aantreffen. Verschillende groepen organismen hebben verschillende weesgenen. Het betreft unieke functionele DNA-informatie waarvoor geen evolutionaire voorgeschiedenis bedacht kan worden. Deze genen bevatten dus informatie die de scheidslijn bepaalt tussen soortgroepen, als afzonderlijke scheppingen.

4. Weinig verandering

In lagen waarvan wordt verondersteld dat ze 425 miljoen jaar oud zijn, is DNA aangetroffen van bacteriën dat identiek is aan het DNA van nu levende bacteriën. In zogenaamd pakweg duizend miljard generaties zijn deze bacteriën niet noemenswaardig veranderd. Zeer langdurige laboratoriumexperimenten met organismen die zich snel voortplanten, bevestigen dat informatie niet toeneemt en dat er geen macro-evolutie optreedt.

5. Functieloos DNA

Lange tijd werd gedacht dat een groot deel van het DNA functieloos was, het zogenaamde ”junk-DNA”. Dit werd als een bewijs voor macro-evolutie gezien. Een uitgebreid onderzoeksproject, Encode, heeft echter aangetoond dat het merendeel van dit zogenaamde junk-DNA wel degelijk een functie heeft. In het deel van het genoom dat geen coderingen voor eiwitten bevat, worden steeds meer functies ontdekt. Verder blijken de genomen niet uit virusrestanten te bestaan, maar uit genetische elementen die het genoom en de vouwing van eiwitten nauwkeurig controleren, en ook invloed hebben op welk deel van het genoom al dan niet overgeschreven en vertaald moet worden naar eiwitten. Ook fungeren ze als verspringende schakelaars die snelle aanpassingen, aan bijvoorbeeld koude of droogte, mogelijk maken, juist omdat ze programmatuur (eiwit-coderende genen) aan- en uit kunnen schakelen, of zijn ze betrokken bij het driedimensionaal vouwen van DNA. Het grootste deel van het genoom heeft dus een functie. Dat sluit aan bij de gedachte van een intelligent ontwerp.

6. Pseudogenen

Pseudogenen zijn genen die kapot zijn. Dat wordt veroorzaakt door mutaties. Die zijn prima te verklaren met een degeneratiemodel. Als prof. Van den Brink aangeeft dat het voor hem een bewijs van gemeenschappelijke afstamming is dat mensen een kapot gen voor het maken van vitamine C hebben, negeert hij de voor de hand liggende optie dat Adam en Eva oorspronkelijk een intact gen hadden, maar dat dit nadien kapot is gegaan.

7. Reparatiesystemen

Binnen de evolutietheorie wordt gedacht dat mutaties van het DNA de motor kunnen zijn voor verbetering en innovatie. Een dergelijke motor is echter schadelijk. Mutaties van het DNA van lichaamscellen veroorzaken tumoren en in de geslachtslijn leiden ze tot erfelijke ziekten en ernstig selectief nadeel. Gelukkig worden de duizenden mutaties die dagelijks optreden in het DNA van elke cel voortdurend gerepareerd door mutatiereparatiesystemen. Zulke reparatiesystemen kunnen niet tot stand zijn gekomen via mutaties.

8. De uitzonderlijke mens

Voor evolutionisten is de overeenkomst tussen mens en chimpansee een argument voor universele gemeenschappelijke afstamming. Als we echter op de verschillen letten, dan bestaat er een grote kloof tussen aap en mens. Dan bedoelen we niet alleen anatomische of genetische verschillen. De mens is drager van Gods beeld, heeft een ziel en daarnaast een uniek spraak- en denkvermogen, een creatief scheppend vermogen, religieus besef, een gevoel voor en een waardering van schoonheid en moreel besef van goed en kwaad. Deze lijst is met honderden voorbeelden uit te breiden. Hoe kunnen die door evolutionaire processen zijn ontstaan?

Ten slotte, in zijn boek zoekt prof. Van den Brink naar consonantie tussen evolutie en orthodoxie. Hij doet dat op diepgravende wijze. Maar de redenen waardoor hij de evolutietheorie als waarschijnlijke ontstaanshistorie beschouwt, zijn uiterst pover; in zijn beschrijving van het creationistisch gedachtegoed is hij vooringenomen, terwijl een kritische noot met betrekking tot het wetenschappelijk gehalte van de evolutietheorie ontbreekt.

Dit artikel is met toestemming van de hoofdauteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, Benjamin, R., Binnenveld, W., Borger, P., Bos, H., Dam, J. van, Degens, H., Jong, W.M. de, Vogelaar, B.N., Zoutwelle, A., 2017, Kritische weging evolutie ontbreekt, Reformatorisch Dagblad Puntkomma 47 (91): 8-9 (artikel).

Missouri’s Mastodon Graveyard – Virtual Field Trip

Missouri Association for Creation is een Amerikaanse creationistische organisatie. Onlangs brachten ze samen met Visual Time Capsule Productions een YouTube-video uit over Mastodon State Historic Site. Host van de video is sofware engineer Zachary Klein en als gastsprekers worden paleobioloog Paul Garner (MSc.), bioloog en biochemicus dr. Todd C. Wood en meteoroloog en atmosferisch wetenschapper Michael Oard (MSc.) aan het woord gelaten. Laatstgenoemde heeft de laatste decennia een ijstijdmodel ontwikkeld. Samen denken ze na over hoe deze fossielenlocatie past binnen een korte chronologie. Helaas is de video Engels gesproken en niet ondertiteld. Toch vond de redactie het de moeite van het delen waard. Veel zegen bij het kijken en luisteren!

Mesodma, een biostratigrafische uitdaging voor een K/Pg-zondvloedgrens

Mesodma. Een boombewonend zoogdiertje zo groot al een muis. Als omnivoor een overlevende van de grootste ramp aller tijden (de zondvloed). Mesodma zorgt bij sommige creationisten voor hoofdbrekens. Het is namelijk een zoogdier dat, volgens sommige creationisten, aan boord van de ark zat en precies naar dezelfde plaats terugkeerde waar het voor de zondvloed leefde. Dat is wel heel toevallig!

Figuur 1: Locaties waar fossielen van Mesodma worden gevonden. Het betreft alleen fossielen uit het Mesozoïcum. Voor fossielen uit het Kenozoïcum (Paleogeen) zie figuur 2. Bron: Screenshot The Paleobiology Database met als zoekterm ‘Mesodma’ en filter ‘Cretaceous’. 

Mesodma

Onlangs ontving ik het in het Nederlands vertaalde boek ‘Fossils and the Flood’ van de paleobioloog Paul Garner (MSc.).1 Wat ik waardeer aan dit boek is dat Garner ook onbekendere soorten weergeeft, zoals Mesodma en Alphadon. Dit waren kleine zoogdieren die volgens Garner leefden in het leefgebied (bioom) van de dinosauriërs. Paul Garner verdedigt de K/Pg-grens als de grens tussen de zondvloed en de tijd ná de zondvloed (in het vervolg zondvloedgrens genoemd). Iets wat ik beschouw als een interessante werkhypothese. Alphadon (behorend tot de familie Alphadontidae) lijkt goed te passen binnen deze werkhypothese. We vinden volgens PaleoBiology Database (PBDB) dit soort in het Mesozoïcum van Noord-Amerika (en mogelijk in Portugal).2 In het Paleogeen (Eoceen) vinden we dit soort alleen in Algerije. Alphadon leefde voor de zondvloed dus in een andere streek dan ná de zondvloed. Fossielen van Mesodma zijn echter een flinke uitdaging voor creationisten die de K/Pg-zondvloedgrens als werkhypothese hanteren.

Figuur 2: Locaties waar fossielen van Mesodma worden gevonden. Het betreft alleen fossielen uit het Paleogeen. Voor fossielen uit het Mesozoïcum (Krijt) zie figuur 1. Bron: Screenshot The Paleobiology Database met als zoekterm ‘Mesodma’ en filter ‘Paleogene’. 

Biostratigrafie

We zouden niet verwachten dat soorten precies naar de plaats migreerden waar ze voor de zondvloed geleefd hebben. We zouden een biostratigrafisch gat verwachten tussen de Noord- Amerikaanse soorten in het Krijt en de Noord-Amerikaanse soorten in het Paleoceen.3 Zeker als we rekening houden met de theorie van Catastrophic Plate Tectonics waarbij hele continenten verschoven zijn naar andere breedtegraden en dat ecosystemen op die continenten (daardoor) drastisch veranderd zijn.4 Door verdedigers van de K/Pg-zondvloedgrens wordt dit overigens erkend. Dr. Marcus Ross deed onderzoek naar de biostratigrafische verspreiding van diersoorten in relatie tot de gepostuleerde zondvloedgrenzen.5 Hij gaf in 2019 een lezing hierover voor The Creation Summit van The Master’s University.6 Hierin verklaarde hij dat zijn voorkeur voor de K/Pg-zondvloedgrens niet perfect is, maar wel een betere kandidaat dan de, door sommige creationisten, gepostuleerde Plioceen/Pleistoceen-zondvloedgrens. Voor Noord-Amerika zag hij, in de biostratigrafische verspreiding van de placentale zoogdieren en de multituberculate zoogdieren (Mesodma), ook uitdagingen voor de K/Pg-zondvloedgrens. Deze eerlijkheid verhelpt het probleem helaas niet.

De uitdaging

Wat is de uitdaging voor creationisten inzake het zoogdiertje Mesodma? Mesodma behoort tot de familie Neoplagiaulacidae. Het betreft een familie uitgestorven multituberculate zoogdieren. Deze familie is vooral te vinden in aardlagen van het Boven-Krijt tot en met het Paleogeen (Oligoceen). Creationisten hebben nog geen baraminologisch onderzoek gedaan of deze door naturalisten geclassificeerde familie ook daadwerkelijk één holobaramin is. Dat zou nodig zijn om de uitdaging van Mesodma op te lossen. De familie Neoplagiaulacidae is namelijk breder verspreid over de wereld. Fossielen van Mesodma worden slechts gevonden in Noord-Amerika (zowel in het Krijt als in het Paleogeen). We zien in de afbeeldingen hierboven dat de fossielen van Mesodma veelal op dezelfde plaats worden gevonden. Dat geldt zowel voor het Krijt als het Paleogeen. Is dit soort na de zondvloed naar precies dezelfde plaats teruggekeerd? Dat lijkt onwaarschijnlijk. Moet de zondvloedgrens dan niet wat hoger of lager liggen? Dan zal dit biostratigrafische probleem zich hoogstwaarschijnlijk voordoen bij andere soorten. Hoe dit op te lossen?

Figuur 3: De biostratigrafische verspreiding van de familie Neoplagiaulacidae. Blauw-groen zijn vondsten uit het Mesozoïcum. Oranje zijn vondsten uit het Kenozoïcum. Bron: Screenshot van The Paleobiology Database met als zoekterm ‘Neoplagiaulacidae’

Oplossing?

We hebben gezien dat de biostratigrafische verspreiding van Mesodma een natuurwetenschappelijke uitdaging vormt voor de K/Pg-zondvloedgrens. Hoe kunnen creationisten dit oplossen?

  • Het probleem laten staan (in de ijskast). We zouden kunnen zeggen dat alle zondvloedgrenzen problemen hebben en dat er veel aanwijzingen zijn voor deze specifieke zondvloedgrens. We parkeren Mesodma in de ijskast en laten het zo lang liggen totdat er een gelegenheid voordoet dat de biostratigrafische verspreiding van Mesodma wél verklaard kan worden. We hebben immers nog niet alle puzzelstukjes.
  • Fossielen van Mesodma op andere plaatsen ter wereld vinden. We gaan bijvoorbeeld in Paleogene aardlagen van Europa, Afrika en Azië op zoek naar fossielen van Mesodma. We laten het probleem niet passief in de ijskast staan, maar gaan actief op zoek. Immers, als Mesodma op veel meer plaatsen gevonden wordt dan in Noord-Amerika alleen is dat een aanwijzing dat Mesodma na de zondvloed niet slechts naar Noord-Amerika migreerde maar zich over de hele wereld verspreidde.
  • Baraminologisch onderzoek. Volgens naturalisten behoort Mesodma tot de familie Neoplagiaulacidae. Zoals gezegd hebben creationisten nog nauwelijks baraminologisch onderzoek gedaan naar Neoplagiaulacidae. De meeste baramins (‘naar hun aard’) liggen op het niveau van familie, dus het ligt voor de hand dat dit hier ook geldt. We zien via PaleoBiology DataBase (PBDB) dat soorten uit de familie Neoplagiaulacidae over de wereld verspreid voorkomen tot en met het Oligoceen (Noord-Amerika, Europa en Azië). Waarbij deze familie in het Krijt slechts uit Noord-Amerika bekend is. De familie heeft zich dan na de zondvloed beter over de wereld kunnen verspreiden dan vóór de zondvloed. We moeten dan alleen nog verklaren dat de typespecifieke kenmerken van Mesodma uit het Krijt ook terugkomen in Mesodma uit het Paleogeen.
  • Reworking. Mesodma wordt in Noord-Amerika vooral gevonden in de eerste laag ná de K/Pg-zondvloedgrens (het Paleoceen). Omdat het om een betrekkelijk klein fossiel gaat, waarbij vaak ook nog eens slechts de tanden worden gevonden, zou hier sprake kunnen zijn van reworking. Mesodma heeft dan zelf de zondvloed niet overleefd. De fossielen zijn losgeraakt uit de Krijtafzettingen en opnieuw afgezet in het Paleoceen. Omdat naturalisten ook geïnteresseerd zijn in het vraagstuk welke soorten de meteorietinslag aan het einde van het Krijt hebben overleefd kunnen zij creationisten hierbij helpen en omgekeerd. Als het om reworking gaat dan zijn het fossielen uit het Krijt en was Mesodma in het Paleoceen uitgestorven. Probleem is dat het dan wel om héél veel fossielen gaat waarvoor reworking geldt. Intensief onderzoek is nodig!
  • Verhogen of verlagen van de zondvloedgrens. Er zijn creationisten die het probleem inzake Mesodma zullen aandragen als één van de redenen voor het verlagen of verhogen van de zondvloedgrens. Ze zullen zeggen: ‘Zie je wel, naast een waslijst aan problemen voor deze zondvloedgrens is Mesodma er opnieuw één. Verlagen of verhogen die zondvloedgrens!’ De uitdaging is echter dat wáár je de zondvloedgrens ook plaatst, je tegen geologische of paleontologische problemen aan zult lopen. Biostratigrafie geeft problemen zowel voor de Plioceen/Pleistoceen-zondvloedgrens als voor de Perm/Trias-zondvloedgrens. Verhogen of verlagen heeft dus voor wat betreft biostratigrafie weinig zin.
  • God-of-the-gaps. Er zijn creationisten die deze biostratigrafische uitdagingen wegverklaren met een beroep op het directe handelen van God. De Heere heeft de soorten dan direct geleid naar de plaats waar ze voor de zondvloed leefden. Het probleem valt dán voor alle zondvloedgrenzen weg en dr. Ross heeft nutteloos werk verricht om voor twee voorgestelde zondvloedgrenzen dit in kaart te brengen. Tegenwerping is echter dat voor een direct handelen van God bij de biogeografische verspreiding van soorten, in Genesis geen aanwijzingen zijn. De soorten kwamen volgens de openbaring in Genesis wel op Goddelijke aanwijzing naar de ark. De biogeografische verspreiding van de soorten ná de ark volgt echter Gods gewone weg (namelijk via de door Hem gestelde ‘natuurwetten’). Soorten krijgen de opdracht zich te verspreiden over de aarde, uiteraard in Zijn voorzienigheid. Niets wijst er echter op dat de Heere ook directe gebieden aanwees voor de soorten. Het zou kunnen, maar het is niet geopenbaard of aangetoond en daarmee ad hoc.
  • Toeval. Het geldt alleen voor Mesodma dat deze precies terugkeerden naar het leefgebied waar ze voor de zondvloed leefden. We hebben gezien dat dit voor bijvoorbeeld voor Alphadon niet geldt. Het is onder samenloop van omstandigheden dat dit zo gebeurde, iets wat wij vanuit menselijk perspectief toeval zouden noemen. Helaas geldt dit probleem niet slechts voor Mesodma, maar volgens dr. Marcus Ross voor 15% van de genera (in Noord-Amerika). Dat is wel heel toevallig!
Figuur 4: De biostratigrafische verspreiding van de familie Alphadontidae. Blauw-groen zijn vondsten uit het Mesozoïcum. Oranje zijn vondsten uit het Kenozoïcum. Bron: Screenshot van The Paleobiology Database met als zoekterm ‘Alphadontidae’.

Ten slotte

We hebben gezien dat Mesodma een uitdaging vormt voor hen die een K/Pg-zondvloedgrens verdedigen. Mesodma is een wat creationisten classificeren als grensoverschrijdend soort. Sommige creationisten zullen deze uitdaging bagatelliseren. Anderen zullen actief op zoek gaan naar een verklaring of passief het probleem laten staan. Zelf ben ik er voorstander van om allereerst de uitdaging in kaart te brengen. Hoe groot is de uitdaging en wat zijn de mogelijke oplossingsrichtingen? Daarna zouden die oplossingsrichtingen stuk voor stuk en in-depth verder uitgewerkt moeten worden.7 Creationistische experts zouden hierbij niet over één nacht ijs moeten gaan. Waarom? Tot eer van de Schepper en tot heil van de naaste! Soli Deo Gloria!

Voetnoten