Home » 2022 » december (Pagina 3)

Maandelijkse archieven: december 2022

Slavernij in de Bijbel: een excuus voor het tot slaaf maken van zwarten?

In mijn jonge jaren heb ik in Amerika diverse creationistische conferenties meegemaakt. Daar heb ik prachtige lezingen gehoord, maar ook bijzonder vreemde toespraken. Ik herinner me een medicus die wilde bewijzen dat de zonde gekoppeld was aan een bepaald chromosoom, en omdat Jezus wel een aardse moeder, maar geen aardse vader had, kreeg Hij niet dat zonde-chromosoom mee – vandaar zijn zondeloosheid. Ik (als geneticus) wreef mijn ogen uit over deze nonsens.

Maar een andere toespraak was nog doller. Hier was een spreker die wilde bewijzen dat zwarte mensen inferieure mensen waren – indien zij al ‘mensen’ in bijbelse zin waren – en dat witte mensen zich niet met hen moesten vermengen. Impliciet bood de spreker daarmee een zekere rechtvaardiging van de Amerikaanse slavernij (zij het niet voor de wreedheid ervan). Eerlijk gezegd heeft dat soort toespraken mijn vertrouwen in het klassieke Amerikaanse creationisme destijds behoorlijk aangetast; wat liepen daar voor malloten rond!?

Ik realiseerde me dat die tweede toespraak precies van het soort was waarmee sommige christenen vroeger het tot slaaf maken van zwarte mensen hebben geprobeerd te rechtvaardigen. Daarbij voerde men met name twee ‘bijbelse’ argumenten aan. Het ene argument was dat noch het Oude, noch het Nieuwe Testament ernaar streefde de slavernij als zodanig uit te bannen. Men zag niet in dat dit nog geen rechtvaardiging van de slavernij betekende. Men zag namelijk niet dat God er allereerst op uit is de slaven zélf te veranderen, en ook hun meesters geestelijk te vernieuwen (vgl. Ef. 6:9; Kol. 4:1); dan zou de slavernij als maatschappelijk instituut op de lange duur vanzelf wel verdwijnen. Zo is het in de gekerstende Romeinse wereld inderdaad gegaan.

Het tweede ‘bijbelse’ argument betrof de vervloeking van Kanaän, de zoon van Cham, in Genesis 9:25. De eerste fout die men maakte is dat men die vervloeking stilzwijgend van Kanaän overhevelde op vader Cham, zodat alle Chamieten als vervloekt werden beschouwd. En de tweede fout die men maakte was Cham tot stamvader van met name de zwarte volken te maken. Ergo: de zwarte volken waren door God vervloekt. In allerlei oudere bijbelverklaringen (Matthew Henry, Keil & Delitzsch) wordt deze verklaring als vanzelfsprekend overgenomen, ook al veroordeelden de oudere uitleggers de slavernij wel. Ook in de tijd van de apartheid in Zuid-Afrika was de hier genoemde verklaring van Genesis 9 nog heel gewoon. En een bijbelleraar als Isaäc da Costa zat in zijn jonge jaren ook op deze lijn: in zijn Bezwaren tegen den geest der eeuw (1823) verwierp hij de voorgestelde afschaffing van de slavernij, omdat hij die afschaffing als modernistische nieuwlichterij beschouwde. (Later nam Da Costa overigens een genuanceerder standpunt in.)

Een enorm principieel verschil tussen slavernij zoals die ook onder het volk Israël voorkwam, en de slavernij van zwarten – tot in de negentiende eeuw aan toe – was dat deze laatste racistisch was: zwarten mochten tot slaven gemaakt worden omdat zij vervloekte zwarten waren. In de Bijbel is de slavernij nooit racistisch; een verarmde Israëliet kon zelfs zichzelf als slaaf verkopen (Ex. 21), en krijgsgevangenen (vijanden van Gods volk) konden tot slaaf gemaakt worden (Deut. 21). Maar racistische slavernij – het tot slaaf maken van bepaalde mensen omdat zij bepaalde raciale kenmerken vertoonden – kwam in Israël niet voor. Wél bij de Egyptenaren: de Israëlieten werden tot slaven gemaakt omdat zij Israëlieten waren. Daarom stortte God zijn plagen uit over deze door en door racistische slavernij.

De katholieken én protestanten die, op vaak wrede wijze, in Afrika slaven buitmaakten om die in de Nieuwe Wereld als slaven te verkopen, verdienden diezelfde plagen. Stel je voor: met name de Hollanders waren goed in het transport van zulke slaven: bovendeks deden zij hun Schriftlezingen en zongen zij hun Psalmen, terwijl zij in het ruim van hun schip achthonderd geroofde zwarte gevangenen vervoerden, en dat ook nog eens in de wetenschap dat een kwart van hen onderweg zou bezwijken. Deze praktijk goed te praten met een beroep op de slavernij in de Bijbel getuigde van grote onwetendheid of morbide zelfbedrog.

Er waren enkele predikanten in de Nadere Reformatie die de slavernij veroordeelden; Bernardus Smytegelt († 1739) bijvoorbeeld. Maar er waren er ook die de slavernij goed praatten; Godefridus Udemans († 1649) bijvoorbeeld.1 Ik ken van vóór 1800 geen enkele Nederlandse religieuze stroming die in dit opzicht geheel en al vrijgepleit kan worden. Onze voorouders waren collectief schuldig aan de vreselijke slavernijpraktijken.

Naast het genoemde principiële verschil (racistische en niet-racistische slavernij) waren er ook grote praktische verschillen. In de kerken waar nog elke zondag de Tien Geboden worden voorgelezen, kan men het elke zondag horen. Eerst in het vierde gebod: op de sabbatdag mag niemand werk verrichten, ook je dienstknecht en je dienstmaagd niet. Oftewel: ook je slaaf en je slavin niet (zie hetzelfde woord ‘slaaf/slavin’ in bijv. Gen. 12:16; 20:14; 32:5; 39:17,19). En in het tiende gebod: ‘Je moet niet de dienstknecht of de dienstmaagd van je naaste begeren’. Oftewel: ‘de slaaf of de slavin van je naaste’.

Zolang de Torah bestaat, zal het gezegd blijven worden: gun je slaven hun wekelijkse rust en blijf van de slaven van je naaste af! Het fenomeen ‘slaaf’ bestond nu eenmaal – maar wees dan op z’n minst goed voor je slaaf. Bovendien zegt het achtste gebod: ‘Je moet niet stelen’, en dat gaat óók over het stelen van mensen (Deut. 24:7). Hadden al die witte slavenhandelaars uit vroeger eeuwen dát maar eens bedacht: ‘Hij die een man steelt en hem verkoopt, moet zeker ter dood gebracht worden’ (Ex. 21:16). Laten we het na honderdvijftig jaar maar eens gewoon mogen zeggen: onze voorouders die dik geld verdienden aan de zwarte slavenhandel, hebben – volgens de Wet van Mozes – stuk voor stuk de doodstraf verdiend.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

Het Nieuwe Testament is betrouwbaar – Dr. Arie Dirkzwager sprak op 20 mei 2021 te Bilzen

Op 20 mei 2021 sprak de classicus dr. Arie Dirkzwager in Bilzen over de betrouwbaarheid van het Nieuwe Testament. Hij deed dat voor, het helaas ter ziele gegane, Logos Vlaanderen. Gelukkig is zijn lezing opgenomen en hieronder terug te kijken.

Kan de wetenschap alles verklaren? – Drs. Hans Reinders bespreekt het gelijknamige boekje

Een boeiend populairwetenschappelijk werk over de relatie tussen wetenschap en geloof. Kan de wetenschap alles verklaren? van John C. Lennox is een populairwetenschappelijke uitgave over de relatie tussen wetenschap en geloof. De wetenschap heeft de wereld veel gebracht. Voor velen heeft godsdienst daarom geen betekenis meer als het gaat om antwoorden op de grote levensvragen. In dit boek gaat John Lennox in op de relatie tussen geloof en wetenschap. Hij put daarbij uit zijn ervaring als christen, tientallen jaren van wetenschappelijk onderzoek en talloze debatten met allerlei soorten mensen. Het meest met vooraanstaande wetenschappers zoals Richard Dawkins en Christopher Hitchens.

Wie hij is

John Lennox (1943) is geboren in Noord-Ierland en professor in de Wiskunde. Zijn ouders waren vredelievend. In de strijd tussen de protestanten en rooms katholieken namen ze geen positie in. In hun winkel werkten namelijk mensen uit beide richtingen. Om die reden kregen ze te maken met bomaanslagen. Lennox zelf wil ook de strijd beslechten maar nu niet tussen de protestanten en rooms katholieken maar tussen geloof en wetenschap. De vraag is hoe hij dat doet. Of anders gezegd: welke van de twee gaat sneuvelen of welke van de twee moet zich schikken naar de ander?

Geloof en wetenschap

Lennox begint harmoniërend. Geloof en wetenschap kunnen volgens Lennox goed samengaan. Lennox beroept zich op C.S Lewis. Lewis zei dat veel christelijke wetenschappers hun werk deden in de overtuiging dat er een Wetgever is. Dus liggen er aan deze wereld wetmatigheden ten grondslag die bestudeerd kunnen worden. Lennox somt in dit boek diverse christelijke wetenschappers op uit het verleden zoals: Galileo, Kepler, Pascal, Boyle, Newton en Faraday. Zij konden wetenschap bedrijven juist omdat zij christen waren. Zij werkten namelijk vanuit de overtuiging dat er wetmatigheden zijn omdat er een Schepper is die alles geordend heeft geschapen.

Galileo botste niet met de Bijbel

Galileo die stelde dat de aarde om de zon draaide is destijds door de kerk veroordeeld en is dus een mooi voorbeeld van het gedachtegoed dat geloof en wetenschap niet kunnen samengaan. Hier duikt de eerste spanning op. ​Lennox weet er echter wel raad mee. Volgens hem waren het juist de hoogleraren, de wetenschappers in die dagen die aandrongen op een veroordeling. Galileo zette namelijk hun aristotelische wereldbeeld buitenspel. Het waren juist de geleerden die er alles aan gedaan hebben om de kerkelijke autoriteiten te overtuigen om Galileo het zwijgen op te leggen en hij kreeg inderdaad een spreekverbod. De kerk liet zich dus meeslepen. Daar kwam bij dat Aristoteles die meende dat de zon om de aarde draaide een dominante positie had in de Roomse kerk.

Lennox merkt op dat Galileo een gelovige was. Maar hoe kan dat want in de Bijbel staat dat de zon om de aarde draaide (“Zon sta stil” Jozua 10:12-14)?! Dat is waar maar deze visie is gebaseerd op waarneming van gewone mensen en niet op een Bijbels gebod of bekendmaking. Er staat niet in de Bijbel: God schiep de zon en Hij liet deze om de stilstaande aarde draaien. Kortom Galileo botste niet met de Bijbel maar met een foute uitleg van de Bijbel die nog versterkt werd door de wetenschappers die van een aristotelische wereldbeeld uitgingen.

Van Isaac Newton (1643-1727) naar Stephen Hawking (1942-2018)

Lennox stelt dat er tussen Isaac Newton en Stephen Hawking drie eeuwen liggen. In die periode heeft zich een heel grote verandering voltrokken. Newtons gedachtegoed was als volgt: omdat God de Schepper is, heeft Hij alles wetmatig en geordend geschapen en kunnen wij, omdat Hij ons verstand heeft gegeven als Zijn beelddrager, deze wetten bestuderen. Hawking zei echter openlijk: “omdat er wetten zijn zoals de zwaartekracht kan en zal het universum zichzelf scheppen uit het niets”. Lennox rekent af met de visie van Hawking als hij opmerkt: “Een wereld waarin slimme wiskundige wetten zelf het universum en het leven laten ontstaan is pure (science) fiction”.

Van gezonde wetenschap (Newton) naar sciëntisme (Hawking)

Wetenschappers zoals Hawking trekken een te grote broek aan volgens Lennox als zij menen dat zij het ontstaan van het universum kunnen verklaren. Dan verandert wetenschap in sciëntisme volgens Lennox. Lennox, die zelf wetenschapper is, heeft niets tegen gezonde wetenschap. Integendeel! Die wil hij juist bevorderen maar hij heeft wel wat tegen sciëntisme. Sciëntisme stelt namelijk dat wetenschap alles kan verklaren. Lennox stelt in navolging van professor A. van den Beukel dat de dingen hun geheim hebben en dus heeft de wetenschap een grens. De wijze kent de grenzen van de wijsheid en de menselijke kennis.

De Verlichting wordt gekenmerkt door sciëntisme. In het algemeen wordt onder sciëntisme verstaan de wijsgerige visie die van de beoefening der (positivistisch opgevatte) wetenschap de oplossing van alle problemen en alle mysteries verwacht. Het is de overtuiging dat de wetenschap, met haar gebruik van de wetenschappelijk methode, een verklaring voor al wat is kan geven. En de overtuiging dat de opinies-bevindingen van de wetenschap beslissend zijn. De wetenschap als hoogste autoriteit. (A.P. Geelhoed) (Bron: https://www.encyclo.nl/lokaal/10442).

Wetenschap is geen erfelijke besmetting maar geloof juist wel

De mindset van een atheïst is als volgt: Hij ziet allereerst geloof als een erfelijke besmetting. Geloof is namelijk niet bewijsbaar en dus onwetenschappelijk. Een atheïst zoals hij daarentegen is een echte zelfstandige denker en dus een echte wetenschapper die op zoek is naar bewijzen. Lennox weerlegt deze mindset. Met deze mindset rechtvaardigt de atheïst diens positie. Ook atheïsme is erfelijk (uit welk gezin kom je?) en wordt veelal gekweekt in wetenschappelijke kringen. Wie er anders overdenkt wordt meteen geframed als iemand die totaal ongeschikt is voor de wetenschap. Bovendien, zo stelt Lennox, dat God niet bestaat is niet bewijsbaar maar slechts een aanname. Andersom is ook waar. Het geloof zoekt ook inzichten en bewijzen. Jezus deed vele wonderen waar niet alleen zijn leerjongeren maar ook de menigte bij was. Jezus bewees dus Zijn Goddelijke macht. Die Goddelijke macht maakt Jezus door wonderen controleerbaar. Alleen de reactie erop was divers. Feitelijk is dat nu nog zo. Volgens Calvijn is deze wereld een schouwspel van Gods almacht en Zijn Vaderlijke zorg voor de mensen.

Wetenschap doet aan vereenvoudiging en versimpeling

De wetenschap kan slechts de complexe werkelijkheid verklaren met eenvoudige modellen. Die modellen kun je vergelijken met een foto. Een foto kan je op het spoor zetten maar het is nog niet de werkelijkheid. Wie op een foto de bergen in Oostenrijk ziet, krijgt enige indruk van de schoonheid van de bergen maar wie er echt gaat kijken zal met de koningin van Scheba (Sjeba) vol verwondering zeggen: “Nog niet de helft is mij verteld” (1 Koningen 10:7). Zo is het ook met de wetenschap en menselijke kennis. Alle wetenschappers bij elkaar weten nog niet de helft. Die andere – zeer belangrijke – helft vertelt de Bijbel ons. De Bijbel vertelt ons namelijk het verleden waar wij niet bij waren (schepping, zondeval en het plan van de verlossing) en onze toekomst (nieuwe schepping) als wij door het geloof deel krijgen aan Zijn heerlijke verlossing. Noch de microscoop noch de telescoop geven ons daar een enige indruk van.

De ware wetenschap heeft een grens

Een goed wetenschapper beseft dat hij niet alles kan verklaren en over alles na kan denken. Maar niet alleen een enkele wetenschapper heeft een grens maar ook de gehele wetenschap zelf. Wie zijn of haar wetenschappelijke grens bereikt, zal als het goed is zich gaan verwonderen over het onverklaarbare. Helaas is het zo dat een kind deze grens eerder bereikt dan een wetenschapper. Wetenschappers lopen nu eenmaal niet snel te koop met hun onkunde. Toch zijn er gelukkig nog veel wetenschappers die aanvaarden dat we niet alles weten en dat er nooit een punt komen zal dat we alles zullen begrijpen. Zo kwam er een atheïst, volgens Lennox, tot het geloof toen hij de complexiteit van het DNA bestudeerde. ​Als wetenschapper kwam hij tot de conclusie dat daar beslist een Schepper aan ten grondslag moet liggen.

Wijs maar wel bescheiden

Van de wijsheid in Bijbelse zin kunnen we veel leren. Het is namelijk kenmerkend voor de wijsheid in de Bijbel dat de menselijke wijsheid een grens heeft richting God en het bovennatuurlijke. Neem het boek Job. Job die in zijn leven ontzaglijk veel te lijden kreeg en door zijn vrienden werd geprikkeld om na te denken over zijn verhouding met God (zijn vrienden wisten precies hoe het zat met die verhouding) wordt door God gecorrigeerd. God antwoordt Job door hem een flink aantal – voor de mens – onoplosbare vragen voor te leggen (Job 38:1, 4-5): “Daarna antwoordde de HEERE Job uit een storm en zei: (…) Waar was u (Job) toen Ik de aarde grondvestte? Maak het bekend, als u echt inzicht hebt. Wie heeft haar afmetingen bepaald? U weet het immers zo goed. Of wie heeft het meetlint over haar uitgespannen?”. Het uiteindelijke antwoord van Job zou elke (christelijke) wetenschapper moeten inspireren (Job 42:1-3): “Toen antwoordde Job de HEERE en zei: Ik weet dat U alles kan en geen plan is onmogelijk voor U. Wie is hij, zegt U, die Mijn raad verbergt zonder kennis? Zo heb ik verkondigd wat ik niet begreep. Het zijn zaken die te wonderlijk voor mij zijn en waar ik niets van weet“. Een goed (christelijke) wetenschapper kent deze dierbare nieten van Job als het om de hogere zaken gaat.

Een redelijk geloof

In de Bijbel reikt God en Zijn heilige schrijvers de ongelovige of zwak gelovige mens ook bewijzen aan om zo de mens op een redelijke wijze te overtuigen van Zijn bestaan en bemoeienis met deze aarde. Lennox wijst op Elia op de berg de Karmel en op Paulus die in 1`Korinthe 15 de opstanding van Jezus bewijst door te wijzen op de vele mensen die getuigen waren van Zijn opstanding en waarvan de meesten nog leven als hij deze brief schrijft. Er kan dus navraag gedaan worden (1 Korinthe 15:6). Kortom in de Bijbel wordt de mens ook aangesproken als een redelijke schepsel en niet als een gelovige die blindelings heeft te volgen.

In het spoor van Voetius

Lennox gaat hier in het spoor van Voetius, die ook stelde wat betreft het gebruik van de menselijke rede in de theologie, dat de Bijbel op veel plaatsen een redelijk boek is. Om die reden kan er theologie bedreven worden door middel van deze rede volgens Voetius (De ratione humana in rebus fidei1). Waarbij wel gesteld moet worden dat de theoloog als het recht ligt God lief heeft met heel zijn verstand. Anders wordt het namelijk als de rede van de (moderne) theoloog gaat heersen over het Bijbelse geloof. Dan worden wonderen afgedaan als fabels en de Drie-eenheid als een menselijk bedenksel. De rede dient volgens Voetius en Lennox Bijbels gezien maat te houden en dus de Bijbelse maat aan te houden dat wil zeggen onderhorig te zijn aan het Bijbelse geloof.

Wetenschap dient zich te schikken naar het Bijbels gefundeerde geloof

De (Bijbelse) wetenschapper zou moeten beseffen dat God hem of haar zo maar de vraag zou kunnen stellen: waar was je sterveling toen Ik de aarde schiep en waar was je destijds 21ste -eeuwse wetenschapper toen Mijn Zoon wonderen deed? Het boek van Lennox kan hem of haar dan helpen bij het geven van een Bijbels antwoord op deze vraag. Lennox laat namelijk zien dat goede wetenschap een grens heeft maar dat Gods macht en kennis onbegrensd is. Ware en wijze wetenschap schikt zich daarom, volgens Lennox, naar het Bijbelse geloof maar tegelijkertijd zoekt het geloof wel inzichten, volgens Anselmus van Canterbury en dat is precies wat Lennox ons duidelijk wil maken.

Als uitsmijter

Om het bovenstaande kortelijk samen te vatten: voor ware (christelijke) wetenschap en ware (christelijke) wetenschappers hoeft, volgens Lennox die een gelovige wetenschapper is, niemand bang te zijn. Voor (christelijke) wetenschappers die een te grote broek aantrekken mogen we wel enige huiver hebben. Ze zouden ons zo maar op een dwaalspoor kunnen zetten. Wetenschap kan, volgens Lennox, niet alles verklaren en kan zo maar, omdat de mens te overmoedig is, een te grote broek aantrekken door alles te willen verklaren. Helaas zijn er maar al teveel (christelijke) wetenschappers die zo’n grote broek wat al te graag dragen. Het valt te hopen dat door het lezen van dit boek van Lennox deze broek van hun heupen afglijdt.

Red.: Zie ook hier de recensie van prof. dr. Marc de Vries.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website van de auteur. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

Vierde volume van e-Origins verschijnt met dit keer alleen aandacht voor geologie – Bijdragen over zacht weefsel, gebergtevorming en plooien

Aan het einde van dit jaar verschijnt opnieuw een volume van e-Origins, het digitale tijdschrift van de Europese organisatie Biblical Creation Trust. Dit keer een geologisch themanummer, alle drie de bijdragen hebben raakvlakken met geologie.1

Soft Tissue

Na een voorwoord van de paleobioloog en aardwetenschapper Paul Garner (MSc.) is het eerste artikel van de aardwetenschapper dr. Ken Coulson. In het voorwoord wordt overigens aangegeven dat de reactie in het vervolg niet meer wacht op bijdragen totdat er genoeg content is voor een volume, maar direct na het aanleveren overgaat tot publicatie.2 De bijdrage van dr. Coulson heeft als titel ‘Dinosaur soft tissues still provide compelling evidence of young age’. Coulson geeft in het artikel aan dat het zogenoemde ‘zachte weefsel’ in dinofossielen ‘één van de meest overtuigende bewijsstukken is ter ondersteuning van een ‘Young-Age-Creationism‘. Er zijn door naturalisten wel verschillende hypothesen bedacht om het bestaan van dit ‘zachte weefsel’ te verklaren. Coulson laat zien dat geen enkele naturalistische hypothese het bestaan van ‘zacht weefsel’ afdoende kan verklaren. Het bestaan van ‘zacht weefsel’ is makkelijker om uit te leggen vanuit de gedachte dat deze dinosauriërs relatief recent hebben geleefd.3

Orogenese

Student aardwetenschappen Sophie Southerden gaat in het tweede artikel in op gebergtevorming (orogenese) vanuit het jonge-aarde-perspectief. De titel van haar bijdrage is: ‘The origin of the mountains: a creationist perspective‘.4 Zowel naturalisten als creationisten gebruiken de theorie van platentektoniek om de wereldwijde verspreiding van gebergten en de daarbij behorende structuren te verklaren. Uiteraard wijkt de creationistische theorie wat af van de naturalistische variant. De creationistische variant wordt Catastrophic Plate Tectonics (CPT) genoemd. Creationisten hebben theologische en geologische redenen om aan te nemen dat tijdens de zondvloed het proces van gebergtevorming begon. In dit artikel gaat Southerden in op deze gebergtevorming tijdens de zondvloed, maar ook in de periode daarna als de aardkorst weer wat meer tot rust komt (isostatisch evenwicht)5.6

Plooien

Het laatste artikel is van de paleobioloog en aardwetenschapper Paul Garner (MSc.) en gaat over grote plooien (folds) in de Grand Canyon. De titel van zijn bijdrage is ‘Flood geology explains Grand Canyon folds‘.[/note] Garner wijst erop dat naar aanleiding van diverse observaties en vervolgonderzoek door geoloog dr. Andrew Snelling er veel feiten boven tafel zijn gekomen rond de plooien in de Grand Canyon. Het onderzoek wijst er volgens Garner op dat de plooiingen beter past binnen het creationistische paradigma met een korte tijdschaal dan in het naturalistische paradigma.7

Voetnoten

“Boek over transgenderisme is noodzaak” – Dr. Benno A. Zuiddam over het nieuwe boek ‘Transgenderisme in Bijbels perspectief’

Onlangs verscheen ‘Transgenderisme in Bijbels perspectief‘ bij uitgeverij De Banier onder redactie van dr. Benno A. Zuiddam. In een video vertelt dr. Zuiddam meer over het boekje. Met dank aan uitgeverij De Banier voor het plaatsen van YouTube.

Zet thema slavernij niet in om Bijbelse richtlijnen te negeren

Het onderwerp slavernij kunnen we niet zomaar gebruiken als breekijzer om bij andere onderwerpen Bijbelse voorschriften terzijde te schuiven. Die vragen een eigen benadering, in onderworpenheid aan de Schrift.

De laatste jaren krijgt de hermeneutiek een sleutelpositie in de toepassing van Bijbelgedeelten. Die wetenschap bepaalt wat wel en wat niet voor ons van toepassing is. Daarbij wordt vaak onze houding tegenover slavernij aangehaald. Omdat wij nu anders dan vroeger met slavernij omgaan, zou het ook geoorloofd zijn om af te wijken van Paulus’ voorschriften over de verhoudingen tussen mannen en vrouwen. Dr. Sam Janse verdedigde op deze manier de benaderingen in de ”Wetenschapsbijbel” (RD 25-11).

Ruim twintig jaar geleden publiceerde William J. Webb het boek ”Slaves, Women and Homosexuals: Exploring the Hermeneutics of Cultural Analysis”. Hij bepleit daarin de bovengenoemde benadering en trekt de lijnen ook door naar een bepaalde aanvaarding van homoseksualiteit.

In dit artikel richt ik mij op slavernij zoals de Bijbel die beschrijft en zoals die in de afgelopen eeuwen in praktijk gebracht is. Aan het eind kom ik terug op het hermeneutische beroep op de slavernij.

Goedgepraat

Op 1 juli 1863, bijna 160 jaar geleden, is de slavernij in Nederland afgeschaft. Dat ging niet gemakkelijk, want velen vonden de zogenoemde negers minderwaardige mensen. Diverse plantagehouders in Suriname verzetten zich tegen de verkondiging van het Evangelie aan hen: „Laten wij de bekering preken aan diegenen die met ons één vel (huidkleur) zijn, en niet aan de zwarte en rode Chamskinderen, die toch vervloekt zijn.” Met uit het verband gerukte Bijbelteksten werden veel zaken goedgepraat.

In Afrika, voor de kust van Ghana, ligt het fort Elmina. Boven in het fort bevindt zich nog de kerkzaal. Twee verdiepingen lager zaten de slaven, als beesten opeengepakt in de kelders. Boven de deur staat een Bijbeltekst in het Nederlands: „Zion is des Heeren ruste, dit is syn woonplaetse in eeuwigheyd” (Psalm 132:13-14).

Hier is gepreekt en gezongen. Maar onder de kerkzaal, in een ruimte van slechts tien bij vijf meter, zaten honderdvijftig slaven opgehoopt! Van de slaven overleefde 10 procent het niet. Iedere dag werden de dode slaven in de zee gegooid. Tijdens de reizen per schip kwam nog eens 20 procent van de slaven om het leven.

Nederland heeft ruim een half miljoen slaven verscheept, vooral uit Afrika naar Amerika, met name naar Suriname. Als klein land waren we verantwoordelijk voor 5 procent van de wereldhandel in slaven. Het is goed dat de Nederlandse regering in onze tijd het leed van de slavernij erkent.

Barmhartigheid

In de afgelopen eeuwen van de westerse geschiedenis is Cham vaak gezien als de stamvader van de bevolking van Afrika. Hierin is een rechtvaardiging van de slavernij en van de discriminatie van de donkere rassen gezocht. De westerlingen mochten actief helpen met de vervulling van Noachs vervloeking (Genesis 9).

We moeten echter beseffen dat niet Cham vervloekt werd, maar zijn zoon Kanaän. Dit was voor Israël van belang bij de intocht in het land Kanaän, genoemd naar deze zoon van Cham (zie de grenzen in Genesis 10). De bewering dat de zwarte huidskleur een gevolg is van de vloek op Cham en zijn nakomelingen is nergens in de Bijbel te vinden. De nakomelingen van Kanaän waren waarschijnlijk middelbruin, zoals blijkt uit afbeeldingen. Ze waren niet donkerder van kleur dan de Israëlieten of de Filistijnen. Ook blijkt uit het overzicht van volken in Genesis 10 dat de afstammingslijnen niet samenvallen met huidskleuren.

In de tijd van het Oude Testament konden overwonnen vijanden tot slaven gemaakt worden. Zelfs bij deze vorm van slavernij was het voor Israël belangrijk om barmhartig te zijn. Wanneer een Israëliet met een slavin wilde trouwen, kreeg ze een maand lang de gelegenheid om te rouwen over haar vroegere situatie. De man mocht haar in geen geval voor geld verkopen en moest haar eventueel in vrijheid laten gaan (Deuteronomium 21). Het was ook mogelijk dat slaven voor geld gekocht werden.

Ook in die situatie werden de Israëlieten opgeroepen tot barmhartigheid. Bepaalde wetten, zoals de sabbatsrust, waren ook van toepassing op de slaven.

Het Oude Testament noemt ook de mogelijkheid van schuldslavernij. Als een Israëliet verarmd raakte, kon hij zich verkopen aan een volksgenoot. In dat geval was er een dienstverband van zes jaar, gevolgd door een vrijlating in het zevende jaar. Mozes schrijft voor dat de eigenaar aan de vrijgelaten schuldslaaf royale geschenken moet meegeven. Dat gebeurt tegen de achtergrond van Israëls verlossing uit de slavernij van Egypte. In plaats van weg te gaan, is het ook mogelijk dat de schuldslaaf liever bij zijn meester blijft, ongetwijfeld vanwege de goede behandeling (Deuteronomium 15).

Het is onmogelijk hier in te gaan op de vele Bijbelgedeelten over slavernij van buitenlanders en van Israëlieten, maar het valt op dat er steeds sprake is van bescherming van de slaven. Wanneer een eigenaar zijn slaaf of slavin verwondt, zodat deze een oog of een tand kwijtraakt, moet hij daarna de slaaf of slavin vrij laten gaan (Exodus 21).

Het verschil met de behandeling van slaven in ons eigen koloniale verleden is groot. We weten van roofexpedities om slaven te vinden. Gezinnen werden uit elkaar gerukt en velen stierven tijdens de tochten. Eenmaal in dienst van een plantagehandelaar werden velen mishandeld. Tegen die achtergrond is het te begrijpen dat mensen bezwaar gingen maken. William Wilberforce heeft als christen een belangrijke rol vervuld in de afschaffing van de slavernij.

Boeiend om te lezen is dat ds. G.C. Udemans al in 1638 bepleitte dat slaven in het zevende jaar vrijgelaten werden, net als in Israël gebeurde. Hij bepleitte ook het geven van catechisatie aan slaven. Hij zag hen dus als medeschepselen.

Richtlijnen

Tot slot een opmerking over hermeneutiek. Inderdaad gaan wij nu anders om met slavernij dan in de tijd van de Bijbel. In de koloniale tijd zijn Bijbelteksten verkeerd uitgelegd en ook misbruikt om de onmenselijke behandeling van slaven te rechtvaardigen. Het lijkt mij dat vooral de misstanden de roep om afschaffing van de slavernij hebben bevorderd.

De Bijbel beschrijft bij slavernij de bestaande verhoudingen en geeft richtlijnen hoe daarmee om te gaan. Voor ons betekent een goede hermeneutiek ook dat we het verschil in benaderingen van slavernij in de geschiedenis voor ogen houden. Dan kunnen we niet zomaar dit onderwerp gebruiken als een breekijzer om bij andere onderwerpen Bijbelse voorschriften terzijde te schuiven. Die onderwerpen vragen een eigen benadering, in onderworpenheid aan de Schrift. Daarbij is veel wijsheid nodig om de verbinding te maken tussen Gods geopenbaarde wil en de cultuur waarin wij leven.

Red.: Zie ook hier de bijdrage van dr. Wim Fieret over slavernij.

Dit artikel is met toestemming van de auteurs overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Paul, M.J., 2022, Zet thema slavernij niet in om Bijbelse richtlijnen te negeren, Reformatorisch Dagblad 52 (216): 22-23 (artikel).

Orion-capsule van Artemis 1 weer veilig op aarde teruggekeerd

De Orion-capsule van Artemis 1 is afgelopen zondag weer teruggekeerd naar de aarde. De raket heeft een rondje rond de maan gemaakt en is nu weer terug op aarde. Op YouTube heeft het NOS Jeugdjournaal er een aflevering over.

Evolutionists on Panda’s Thumb Attack Well-Respected Science Journal

In April 2021 my paper describing the genomic characterization and taxonomic placement of the red panda (Ailurus fulgens) was published in the scientific journal BMC Genomics after almost a year of review. The red panda is a unique animal, hard to classify based on its morphological characteristics. Some have classified it as a cat, some as a relative of small carnivorous animals, such as minks or weasels, yet others claim that it is a relative of the giant panda, Ailuropoda melanoleuca. Similar to the duck-billed platypus, biologists do not know where to put this animal, all the while thumbing its nose at them. Molecular characterization of this species based on small sets of genes also did not fare any better, and evolutionists contradicted one another again in further attempts to classify this animal.

Figure 1: “Molecular characterization of this species based on small sets of genes also did not fare any better, and evolutionists contradicted one another again in further attempts to classify this animal.” Source: Pixabay.

It is for this reason that I employed a whole genome sequence analysis algorithm that I had developed previously analyzing three groups of insects (Anopheles, Glossina, and Drosophila)1 on 28 species of carnivores (bears, cats, martens, and one species of skunk). I did this as opposed to previous studies which looked at only handfuls of mitochondrial and/or nuclear genes. My reasoning was that if we look at the whole genome, we can get a broader picture of the genetic relatedness between species. Looks can be misleading, and since genes define physical appearance, I sought to study genomic data as opposed to morphology. To illustrate the fact that evolutionists themselves cannot make heads or furry red tails of where to place the red panda, see Table 1 below to see how various evolutionist researchers tried to classify this mysterious animal.

Researcher(s) Analysis Conclusion
Peng et al.2 13 mitochondrial genes Either mustelid or mephitid
Fulton and Strobeck3 3 nuclear and 3 mitochondrial genes Related to Mephitis mephitis
Yu and Zhang4 Introns 4 and 7 of nuclear FGB gene, ND2 mitochondrial gene Sister to procyonids
Sato et al.5 5.5 Kbp segment containing 5 nuclear genes Closer to mustelids or procyonids

Table 1: Attempts by several evolutionist researchers to classify the red panda based on molecular characteristics and their conflicting results.

Perhaps this is why Panda’s Thumb took interest in my article since this animal is alleged by some to be a relative of the namesake of their website. After the paper had been published in BMC Genomics6, I adapted the results for a molecular baraminology paper, which was accepted in Creation Research Society Quarterly (CRSQ) in the fall of 20217. This meant that the secular paper had been public for over a year and a half, while the creation science paper had been available online for about a year.

Baraminology is the study of the Biblical kinds, described in Genesis 1. A kind, or using a more technical term, a ‘baramin’ is a reproductive community of organisms. Kind breeds with kind, but not with other organisms outside the kind. Humans breed only with humans, and not with chimpanzees. Horses and dogs can be bred to bring new varieties, but dogs will never interbreed with horses. An apobaramin is a group of baramins (i.e. birds, bats), whereas a monobaramin is a subset of a holobaramin (i.e. Caucasians).

Apparently, one Dr. Gerdien de Jong, an associate professor of biology at the University of Utrecht in the Netherlands, now retired, found both of my papers after a full year and wrote a critique of my work on the Panda’s Thumb titled “A tale of two papers” on December 2, 2022.8 She attacks several points in my two papers. However, she doesn’t hold back from attacking her fellow evolutionists on the editorial board of BMC Genomics, a well-respected science journal: “how did a paper as bad as this ever get through review and published?

In the following, let us examine her approach and her criticism of my paper and whether they are well-founded, or not.

Religious bias

Note, that my BMC Genomics paper underwent several rounds of review for about a year, so the review process was thorough. Therefore, the title of my response article is “Evolutionists on Panda’s Thumb Attack Well-Respected Science Journal” just to poke some fun at my opponents.

It is remarkable that when a creation scientist writes a paper dealing with origins and it is successfully published in a secular paper, it is deemed science, and no one has any problem with it. However, once it is discovered that the same work is reinterpreted to fit the creationist framework, it is then automatically rejected as unscientific. This clearly demonstrates the religious motivation of De Jong and other evolutionists when looking at the scientific evidence and reasoning presented in my papers. Had the parallel paper not been published in CRSQ, the secular version of the paper and the folks at BMC Genomics would never have been criticized.

Figure 2: “She raised several questions which had already been answered in the BMC Genomics paper.” Source: Pixabay.

Interestingly, De Jong actually emailed me on December 10, 2022, eight days after her criticism of my papers went online at the Panda’s Thumb website, asking for the supplementary material of my CRSQ paper for which there was a link in my paper. She hadn’t even fully read both of my papers, yet went ahead anyway to critique them! What is this if not a foregone conclusion on her part!? De Jong obviously cannot handle the fact that other evolutionists, such as the editorial board at BMC Genomics put their stamp of approval on my work, and are now trying to level post-hoc accusations at my work, desperately trying to pick holes in it.

Evolution is not science. It is neither observable, repeatable, nor is it testable. These are all basic characteristics of science. That is why when evolutionists like De Jong find that the scientific research that has been accepted by the evolutionary biologists who took a year to review my paper can be reinterpreted to fit the creation model, they are now up in arms and trying to tear down my work. This is not the first instance of such religious bias on the part of evolutionists. When our bioinformatics research group at the University of Nebraska-Lincoln (UNL) tried to publish its work in the journal Genome Research, the journal rejected it because one of the reviewers had searched for my name on the Internet and had found out that I was a creationist. This was because a church in town had posted my presentation critical of evolution on their website. Despite the fact that the material in our paper never dealt with anything about origins. The bias on the part of evolutionists is simply that blatant.

What is science? Is baraminology science? Is evolution science?

In the blog post on the Panda’s Thumb, the regular arguments against baraminology were rehashed, yet again. However, we can know for sure that baraminology is science, whereas evolutionary theory is not. How so? Creation science studies the handiwork of God, not God’s creating hand. As a discipline within creation science, baraminology deals with species relationships that we can see. For example, members of the cat kind can visibly breed with one another. Lions can mate with tigers, pumas with leopards, to form hybrid species. However, cats cannot breed with dogs, or with bears. Baraminologists recognize and accept the clear differences between kinds, to be so great that they cannot be explained away by random mutations.

Evolutionists have a supremely difficult task since they have to explain every single biological transition between all organismal groups. If they fail one single time, then their evolutionary tree falls apart into two unbridgeable, unrelated groups. I don’t envy them!

In other words, imagine that the evolutionary tree is one large, large holobaramin, with everything in it, from bacteria to bees to birch trees and baboons. Should we break down this holobaramin into two groups with an unbridgeable gap between them, we would have some organisms (roughly half of the entire tree) that couldn’t have evolved from anything. Evolution is that flimsy. If there is a single break in the evolutionary tree, the whole theory falls apart.

Baraminologists simply take organisms at face value and recognize that there are distinct groups of species within nature that are separated from all other groups. We simply let the chips fall where they may. This is science.

Interestingly, Carl Linnaeus (1710 – 1778), “the father of modern taxonomy” believed in special creation; he lived before Darwin’s theory was formulated almost a hundred years later. Science, including the study of taxonomy, did not begin with Darwin.

On the other hand, since evolutionists believe that nature is everything, and there is no God, then all species must be interrelated, because all life evolved from non-life without any external intervention. Evolutionists are thereby forced not only to presuppose that all organisms are related to one another in the chain of evolution, but also that organisms evolved in the distant, unobservable past. This is not science.

While it is true that the exact, precise boundary of the kind is not clear, this does not discredit baraminology. Why? Neither is the definition of what a species is any clearer. Dozens of scientists have defined what a species is based on different biological aspects, such as morphology, proteomics, genetics, or ecology. Taxonomy is a science that is in constant flux. The taxonomy of fungi, for example, changes annually. Species get split up, lumped together, and reclassified on a regular basis. Evolutionists such as De Jong should first pull the beam out of their own eyes before attempting to remove the speck of dust in the baraminologists’ eyes!

Figure 3: “So what really is the red panda?” Source: Pixabay.

So what really is the red panda?

All this being said, let us now turn to the issues that De Jong raised in her blog post criticizing my work. These critical points will be discussed one by one:

1. The red panda and the marten family (Mustelidae) are sister groups. Ailurus fulgens is not a member of Mustelidae.

“The clustering can be regarded as evidence that the red panda and the marten family are monophyletic sister groups, but not that the red panda belongs to the marten family. The red panda has a lower mean correlation with the marten species than the mean correlation of the marten species amongst each other, showing a clear distance between panda and martens. This difference is significant (P < 1.4 x 10-6) but Cserhati writes ‘This difference is not too significant’, and he decides to ignore it. In his heat map of the correlation matrix the difference between red panda and marten species is clearly visible: left figure on top, lighter is higher correlation, and the red panda gives the top right ‘Finnish flag’ pattern.”

There are several things that should be mentioned here.9 First of all, De Jong is overplaying the distance between the red panda and the martens. It is true that the red panda has a mean correlation value of 0.89 with the mustelids, whereas the mean correlation among mustelids is 0.95±0.04. However, we have to realize that the red panda is an isolated species (it lives in the Himalayas), and thus may have diverged from all of the other mustelids, should it indeed be a mustelid. The 0.89 correlation value of the red panda is within two z-scores of the mean correlation of mustelids. Therefore, even though it is an outlier, it is not an extreme outlier.

Interestingly, De Jong either did not read the entire BMC Genomics paper, or she chose to ignore the correlation results for the black-footed cat (Felis nigripes). This species also shows a “Finnish-flag” type pattern in the lower left of figure 1 of my BMC Genomics paper (see Figure 4). The black-footed cat is a well-known, undisputed member of the family Felidae, yet, as I show in my paper, the mean correlation value of this species is also 0.89 compared to the other cats, yet the mean correlation of cats among themselves is 0.97±0.03, an even larger difference when comparing the red panda with martens, even falling outside the two z-score range. Thus, it follows that if the black-footed cat unequivocally falls within the cat family, despite larger correlation differences, it is still possible that the red panda could be a member of the marten family.

Here we have a contradiction between some statistical measurements (correlation values and a p-value), and biological reality. Note that whereas p-values may be useful in assisting scientists in making inferences, they are only guidelines, and when biological reality says otherwise, we must choose biology over statistics. Thus the p-value of 1.4 x 10^-6 does not necessarily indicate that the red panda is not a marten.

Figure 4: Heat map (figure 1 from the BMC Genomics paper) showing genomic correlation between 28 species of carnivores (cats, bears, martens, skunk and the red panda, brighter colors mean higher correlation).

2. In the mtDNA study there is no outgroup, why was one not included?

Many phylogenetic and also baraminology studies include either outgroup species or groups to compare the group under study to a species or group of species that are known to be unrelated to the group under study. However, in this case, since, as even De Jong asserts that the groups that I used (bears, cats, and martens) follow the “traditional classification” (both according to evolution as well as creation), the use of an outgroup may be superfluous. De Jong wishes to impose her evolutionary view of classification on the species examined in this study, looking for an outlier species more basal or primitive than the species in the study. However, in baraminology, the game is played differently. I chose those groups (bears, cats, raccoons, martens, skunks) because these were the groups that most researchers claimed they were the closest to the red panda. This meant that I was trying to classify the red panda as either of these baramins, or possibly classify the red panda into its own baramin. In a sense, these various groups could be viewed as outgroups of one another.

Classifying a species into its own baramin is not without precedent. In a previous work of mine, I classified the tuatara (Sphenodon punctatus), a unique species of reptile into its own baramin10. The same might be the case here as well, there is nothing that says otherwise. In creation science, we hold to our theories loosely but we hold to Scripture tightly. The evolutionists at Panda’s Thumb also pointed out the fact that Lightner11 puts the red panda into its own baramin. However, she did not include an analysis of any mitochondrial or nuclear sequences, thus even though I respect Lightner’s work, I would rather rely on my own more detailed analysis.

3. The discordance between the mitochondrial DNA results and the genome shows that baraminology is useless.

If that is so, then all previous evolutionary attempts to classify the red panda based on molecular evidence are also worthless. These were listed in the Introduction in Table 1. These conflicting results stem from evolutionists’ usage of small gene sets to compare the red panda genome to other carnivores. It is precisely for this reason that I used the Whole Genome K-mer Signature algorithm, which compares the distribution of short k-mers between species. These k-mers are short stretches of DNA k bases long, where in my study k was set to 8 to study octamers. This is very much akin to measuring the similarity of the vocabulary of literary works. Works on architecture use different vocabulary words compared to books on fishing, which are also different from books on baking or astronomy. These literary genres correspond to the created kinds of Genesis.

Figure 2 (see figure 5 below in this article) in the BMC Genomics paper showing the result of my mitochondrial DNA analysis shows that the red panda indeed may belong to its own clade/kind. However, the mitochondrial DNA is less than a hundredth of a percent of the size of the whole genome. Not to mention basing trees on single genes, such as my analysis of cytochrome-b in the CRSQ version of the study. While it may be useful for preliminary results, analyzing the whole genome is a much more holistic approach, allowing more solid conclusions to be drawn.

Figure 5: Heat map (figure 2 from the BMC Genomics paper) showing sequence similarity of the mitochondrial DNA between 52 species of carnivores (cats, bears, martens, skunks, racoons, and the red panda, brighter colors mean higher correlation).

Evolutionists themselves well know that phylogenies that are drawn up on the multiple alignments of individual genes often contradict one another. That is why some phylogenetic studies involve concatenating several gene sequences together to balance out these differences. My study just took this approach a step further and analyzed the whole genome sequence.

Some people (such as some of the commenters at the Panda’s Thumb) may question using a k-mer approach to analyzing DNA sequences, but this was already covered in my BMC Genomics paper. Apparently, my opponents had done a messy job reading my paper and skimmed over this. Aligning whole genome sequences with one another is a possibility, but it is not yet feasible. If short 75–200 bp Next-Generation Sequencing reads can be used to classify organisms, such as in the kraken algorithm, then why not the whole genome? The whole genome represents a much larger search space in which to measure the distribution of short signal k-mer sequences. My algorithm has also been used by other researchers in their work, such as Vanaja and Yella.12 Furthermore, other k-mer-based algorithms, such as kraken13, the Naïve Bayes Classifier (NBC)14, and PhymmBL.15

4. Baraminology is a fictional construct, and there is nothing real behind it.

According to De Jong, “Baraminology has as yet just reproduced evolutionary taxonomy: therefore, it is a waste of time. The idea that statistical clusters represent groups that are separated biologically is just a superstition.” [slightly edited for better reading]. Furthermore, “The clusters found highly depend on the input, and that is why no baraminological method represents biology.”

This is nothing of the kind, pun most definitely intended. Baraminology does not reproduce evolutionary taxonomy, I do understand where De Jong is getting this idea from. Of course, within an individual baramin species are related to one another (for example, all humans are interrelated). That is because Genesis 1:11, 12, 21, 24, and 25 declare that kinds form reproductive communities. There is continuity within a kind. But that is where relatedness all stops.

As mentioned earlier, baraminology takes observable species relationships at face value and lets the chips fall where they may, baraminologists do not religiously superimpose an evolutionary narrative that forces all kinds to be interrelated with one another when they clearly aren’t. That is why the evolutionary tree fails, and the only question is how to properly classify organisms into different kinds. Biology is messy, and mutations have accumulated ever since the Fall, so this may make things difficult. Nobody ever said science is easy, and we may need to go around several times to get the proper classification of a given species into its corresponding baramin.

De Jong references one of my previous works analyzing statistical baraminology methods16 where the BDIST algorithm (an online software that runs morphology-based baraminology analysis) was shown to find several baramins within several species of dogs. This is understandable and an artifact of using the method. Setting the taxonomic level of a baraminology analysis too low will produce meaningless results.

In one of my previous works on baraminology, we analyzed mitochondrial DNA data in humans, cats, dogs, horses, and bats, and found that dogs are a separate baramin compared to all of these other groups17.

This is why baraminologists sometimes apply a process called successive approximation. This involves a simultaneous bottom-up and top-down approach to analyzing the data. The baraminologist may try first to start with a group, which is likely to be comprised of multiple baramins (the apobaramin), such as bats, turtles, or birds. The baraminologist then drills down, trying to find individual baramins within this group. Secondly, the baraminologist may also start out from individual species or very small groups (called monobaramins), and cluster them together to find holobaramins. Where the two procedures meet is very likely to be the holobaramin. See figure 6 below:

Figure 6. The process of successive approximation. A. Starting from a larger group of species (the apobaramin) we drill down to find the holobaramin. B. Starting from individual monobaramins, we use clustering to approximate the holobaramin. When both processes meet we have the holobaramin.

In general, when analyzing a set of species, a high degree of similarity is to be expected (be it morphological similarity, genetic relatedness or correlation values, etc.) when we are examining species from within the same baramin. However, when we compare two species from two separate baramins, there is a sharp drop in the level of similarity. This is the external surface of the holobaramin, the point where the expanding monobaramin meets the shrinking apobaramin. At this point, we should measure discontinuity between separate holobaramins. In my molecular baraminology work, this can be summed up by a statistical measure called the p-value. This measures whether within-baramin similarity values and between-baramin similarity values are statistically significant.

The fact that clustering highly depends on the input is understood. This is true for both baraminology methods and also evolution-based phylogenetic methods. For example, when constructing phylogenetic trees for different families of cell cycle genes in rice we had to build the phylogenetic tree based on a multiple alignment of proteins from a given protein family. We would then trim the ends off of the alignment in order to use the truncated part of the alignment that actually produced a strong phylogenetic signal18. Evolution in, evolution out.

Humans and chimpanzees share some traits. We have hair, fingernails, and a lengthy gestation period. This would put humans and chimpanzees into the same baramin. Humans and chimpanzees are much more complex than these three traits, and so that is why comparisons must be as holistic as possible.

Conclusion

Baraminology is science. Science did not start with Darwin and to exclude non-Darwinian models of origins is sheer arrogance. Baraminology simply accepts major discontinuity between species at face value and accepts them as they are. Evolutionists have to impose an all-encompassing tree on all of life, without ever having observed past confluence of species. Thus, it is not science.

My paper withstood a year’s worth of review in BMC Genomics and was accepted as publication-worthy science by its editorial staff. Thus, professional evolutionists state that my work is respectful science. Alas, other evolutionists, such as De Jong do not agree, not because of the science in my papers, but rather because of her evolutionary presuppositions. Thus, she feels motivated to take down something which deems a religious heresy.

De Jong apparently has a long history of blatantly trying to censor opposing viewpoints. In 2006, she criticized Dr. Maciej Giertych, a Polish population geneticist, merely for being critical of evolutionary theory in a simple eleven-sentence opinion letter to Nature in 200619.

De Jong obviously wrote her article on Panda’s Thumb without having fully reviewed my work in BMC Genomics and CRSQ. She raised several questions which had already been answered in the BMC Genomics paper. Thus, it is painfully obvious that her work is a foregone conclusion, guided by her religious presuppositions and not the actual data.

I have answered the criticisms of De Jong in this article. I applied a whole genome algorithm to genetic data from several families of carnivores to facilitate the classification of the red panda. This is an innovative approach compared to previous methods which analyzed only handfuls of genes. Based on my analysis the red panda could well belong to the family of martens. Though the red panda may be a distant member of this group, being isolated in the Himalayas, the distance is smaller compared to the black-footed cat and other cats.

Red.: For two Dutch articles on the red panda and Cserhati’s research see: https://oorsprong.info/de-lichte-steekjes-van-dr-gerdien-de-jong-op-pandas-thumb-artikel-op-oorsprong-en-onderliggende-bronnen-bekritiseerd/ and https://oorsprong.info/wetenschapper-lost-creationistisch-biosystematisch-raadsel-van-de-rode-panda-ailurus-fulgens-op/.

References

VU verloochent christelijke achtergrond door aanpassing votum

De wijziging van votum en lofprijzing binnen de VU in een meer ”inclusieve” tekst kwam voor veel medewerkers toch nog als een verrassing. Juist in de huidige tijd, vol zorgen rond psychische belasting van wetenschappers en studenten, is een onveranderlijk kernwaardenstelsel zeer belangrijk. Het Woord verder afstoten is daarmee niet verenigbaar.

In 1980 verscheen ter ere van het honderdjarig bestaan van de VU het prachtige boek ”Wetenschap en Rekenschap”. Er was destijds acht jaar aan gewerkt. Het staat vol bespiegelingen over studeren en onderzoeken aan een christelijke universiteit. De kerngedachte van dit boek sluit aan bij het hoofdredactioneel commentaar waarin wordt gewezen op de eeuwenlange geschiedenis waarop de VU voortbouwt (RD 3-12). Een geschiedenis die zelfs verder teruggaat dan het moment waarop Calvijn in zijn ”Institutie” neerschreef dat wetenschap als een gave van God moet worden beschouwd.

Het mag een student nog vergeven worden als deze vanuit een bijna puberale opstandigheid meent te moeten zeggen dat wetenschap en religie slecht verenigbaar zijn. Daarentegen ligt dit voor de wetenschappelijk onderzoekers in dienst van de VU volkomen anders. Van hen mag wel degelijk worden verwacht dat zij zich rekenschap geven van een lange geschiedenis van christelijke wetenschapsbeoefening. De wijze waarop aan de VU de promotieceremonie is ingericht, reflecteert dit heel erg goed. Het publieke karakter van de verdediging van het wetenschappelijke werk wordt daarbij in een kort gebed gerelateerd aan een verantwoording tegenover God.

Naast een moment van bezinning is dit tevens een uiting van dankbaarheid. Die dankzegging strekt zich uit naar de oprichters van de VU en het christelijk fundament waarop dit instituut steunt.

Arbeidsomstandigheden

Psychische arbeidsbelasting is al jaren een duidelijk probleem binnen het Nederlandse universitaire bestel. De VU vormt daarop helaas geen uitzondering. Voor veel onderzoekers is het moeilijk hun levensopdracht vorm te geven onder enorme werkdruk, met korte contracten en in een zeer competitieve werksfeer.

Een paar maanden geleden had ik samen met acht andere VU-medewerkers een gesprek met de rector, prof. dr. J. Geurts, over arbeidsomstandigheden en het nationale programma ”Erkennen en Waarderen”. In dit gesprek toonde Geurts zich opvallend openhartig en bezorgd over het probleem van psychische arbeidsbelasting en de gevolgen daarvan voor individuele wetenschappers. Ook over zeer schrijnende situaties was met hem het gesprek te voeren. Daarmee toonde Geurts zich een rentmeester van een van de belangrijkste waarden binnen de VU: als gemeenschap van onderzoekers hebben wij ook een opdracht om naar elkaar om te zien. Juist in het verlengde van deze waarde is de voorgestelde wijziging van het votum voor veel kerkgaande VU-medewerkers erg moeilijk te begrijpen.

Een standvastig kernwaardenstelsel kan alleen gestalte krijgen als het in hoofdzaak onveranderlijk is. Het moet niet buigen voor de laatste modegrillen en zich al helemaal niet schikken naar veranderlijke onderwerpen als ”inclusiviteit”, waarvan de interpretatie bijna maandelijks lijkt te wijzigen. De opdracht om zich rekenschap te geven van het verleden omvat ook het vasthouden en eerbiedigen van oorspronkelijke waarden. Professor Geurts zou er daarom goed aan doen het Woord niet af te stoten, maar juist af te stoffen.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Hulst, A.C. van, 2022, VU verloochent christelijke achtergrond door aanpassing votum, Reformatorisch Dagblad 52 (215): 32-33 (artikel).

Rudabánya bányató het diepste meer van Hongarije – En de vindplaats van de mensaap Rudapithecus hungaricus

Rudabánya bányató is het diepste meer van Hongarije. Het meer is een volgelopen steengroeve met dagbouw. Dit meer is 300 meter lang, 80 meter breed en 60 meter diep. In de buurt van het meer worden fossielen van de Miocene mensaap Rudapithecus hungaricus gevonden. De mensaap leek wel op de huidige chimpansee. Helaas claimen sommige naturalisten deze mensaap direct als ‘menselijke voorouder’. Er is diepgravend onderzoek nodig tot de juiste creationistische indeling te komen. Een dronevideo geeft mooie beelden van het landschap. Met dank aan het YouTube-kanaal ‘FS Photo-video-drone‘ voor het plaatsen van deze video.