Het brullende leeuwtje en de ark van Noach – Bespreking van ‘Het brullende leeuwtje’
Er zijn niet veel prentenboeken beschikbaar die proberen vanuit Bijbels perspectief te kijken naar de ark van Noach. Michel de Boer probeert daar met zijn ‘Het brullende leeuwtje’ verandering in te brengen. Het resultaat is een leuk getekend en geschreven prentenboek.
Levi de leeuw maakt een wandeling. Wanneer hij vanaf een plateau de omgeving bekijkt ziet hij ‘een enorme boot’ staan. Hij besluit een kijkje te nemen. Hij belandt in een enorme stoet met dieren die op weg zijn naar de ark. Wanneer hij de stoet volgt komt hij in de ark, achter hem valt de deur dicht. Levi ziet dat er van ieder soort een paartje is, maar merkt dat hij zelf alleen is. Hij hoort het geluid van harde regen op het dak van de ark. “Uren gaan voorbij zonder dat het stopt met regenen.” “Pas na heel veel dagen stopt het eindelijk met gieten.” De giraf kijkt uit het ene venster en ziet zover hij kan kijken alleen maar water. “De hele aarde staat onder water.” Op een dag laat Noach een duif wegvliegen en daarna nog een tweede keer. De tweede keer komt de duif terug met een takje in haar bek. “’Het water is aan het zakken en de bomen groeien weer’, roept Noach blij.” Verschillende dagen daarna ‘vaart’ de ark ergens tegenaan. “Door de botsing valt er iemand tegen Levi aan.” Het blijkt een vrouwtjesleeuw te zijn. Alle dieren gaan uit de ark en Noach dankt God. “’De aarde zal nooit meer onder water komen te staan’, belooft God.” Hoe loopt het met Levi en Laila af? Ze krijgen samen jongen en vertellen de geschiedenis van Noach door.
Het prentenboek ‘Het brullende leeuwtje’ verscheen in 2018 bij Buddy books en vertelt op bijbelgetrouwe wijze de geschiedenis van Noach na. De vorm van de ark had ik persoonlijk anders gekozen, maar is robuust en sober en daarmee in het voordeel van de twijfel. Het bevat één venster en één deur. De giraf die na het stoppen van de regen, slechts een moment, door het venster kijkt is bij het verhaal verzonnen om kinderen een indruk te geven van de uitgestrekte gevolgen van de zondvloed, namelijk een wereldwijde overstroming. ‘Het brullende leeuwtje’ is een prentenboek dat goed in elkaar zit. Reformatorische lezers zullen dit boekje denk ik niet snel pakken, omdat het soms wat frivool (maar niet perse onheilig) omgaat met de geschiedenis van Noach.
Dit artikel is in 2021 geschreven.
Verrassingen in de schemer
Rond 19 oktober heeft de 1e Slaapplaatstelling van Aalscholver en zilverreigers van dit telseizoen plaatsgevonden. SOVON organiseert deze tellingen al jaren en ik doe al jaren mee.
Aalscholvers (zwart) en Grote Zilverreigers (wit) slapen sociaal: slaaptrek. Ik beperk me tot de witvogels. Grote Zilverreigers komen hoofdzakelijk na zonsondergang binnen, met name in het eerste half uur na zonsondergang. Bij een heldere lucht gemiddeld wat later.
Dat schemerige binnenkomen of vertrekken is sfeervol en boeiend. Uit het niets zie je ineens – dus blijven opletten – witte vogels aankomen en neerstrijken! Op 19 oktober telde ik vanuit de vogelobservatiehut Blauwe Kamer ’s ochtends 43 vertrekkende Grote Zilverreigers en meer dan 150 uitvliegende Aalscholvers.
Maar ik zag meer: op het hoofdeiland stond een Kleine Zilverreiger! Had daar dus ook geslapen. Bijzonder. Nu tel ik verschillende slaapplaatsen. Maandag 21 oktober stond ik om 7.35 op de Drosseweg in de Marspolder. Telde hier negen vertrekkende Grote Zilverreigers. Kreeg wéér andere witvogels te zien: tot mijn verbazing (nooit hier verwacht) vier Kleine Zilverreigers. En dan moet je net je fototoestel niet bij je hebben.
Dus dinsdag 22 oktober weer vroeg uit de veren. Ik arriveerde bij een heldere sterrenhemel om 7.20 (zon op 8.14) op de plek vanwaar de slaapplaats is te overzien. Naast 11 Grote Zilverreigers lieten zich nu geen vier maar vijf Kleine Zilverreigers zien! Ik heb er nog nooit zoveel tegelijk gezien in Nederland. Waar foerageren deze vogels? Bijzonder deze schemer-verrassingen. Een even roepende Bosuil verrijkte het geheel.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Verrassingen in de schemer, Het GemeenteNieuws 23 (47): 9.
Dr. G.W.S. Mulder heeft, met zijn proefschrift, de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit niet geschonden
Vandaag is het precies een jaar geleden dat dr. G.W.S. Mulder promoveerde op het proefschrift ‘Tussen tekst en toepassing: Onderzoek naar het tijdbetrokken element in de Homiletiek van Gereformeerde Piëtisten in de Nederlanden 1600-1800’. Begin dit jaar was er commotie ontstaan over dit proefschrift. Dr. G.A. van den Brink gaf aan dat hij het proefschrift ‘ondeugdelijk en onwetenschappelijk’ vond, mede vanwege het, in zijn ogen, sterk ondermaatse gebruik van het Latijn. Daarop nam de onderzoekscommissie van de Vrije Universiteit (VU) het proefschrift onder de loep. Uit een persverklaring gegeven door één van de promotoren, prof. dr. W. van Vlastuin, blijkt dat deze beschuldiging van dr. Van den Brink ongegrond is verklaard. De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening is door het werk van dr. Mulder niet geschonden.1
Volgens de Commissie Wetenschappelijke Integriteit (CWI) van de VU heeft dr. Mulder zich ‘niet schuldig (…) gemaakt aan een schending van de wetenschappelijke integriteit’. In de persverklaring laat de promotor weten dat de klachten nauwkeurig gewogen en minutieus getoetst zijn, maar dat de bezwaren van dr. Van den Brink ongegrond zijn verklaard. Er is eveneens geen sprake van plagiaat. De studie voldoet aan de basisvoorwaarden voor Wetenschappelijke Integriteit. In de persverklaring wordt aangegeven dat het ‘goed [is] dat er duidelijkheid is gekomen over de geuite klachten en vooral dat zijn blazoen is gezuiverd’. In de persverklaring geeft dr. Mulder aan ‘blij’ te zijn ‘met de gemotiveerde beslissing van de VU’. Dr. Van den Brink geeft in de persverklaring aan dat het voor hem ‘een geruststelling’ is, nu blijkt dat de wetenschappelijke integriteit niet in het geding is. Prof. Van Vlastuin geeft aan dat dr. Van den Brink ‘achteraf spijt’ heeft dat hij de kritiek via Refoweb heeft gegeven. Procedureel en inhoudelijk had hij dat niet op deze manier moeten doen. Van den Brink was niet de enige die een klacht tegen het proefschrift had ingediend, ook een theologiestudente (die anoniem wil blijven) was het oneens met het proefschrift. Zij noemt het tegenover het Nederlands Dagblad ‘zuur’ dat ze ‘in het ongelijk’ is ‘gesteld’. Ze geeft aan dat ze op dit moment de uitslag zal moeten respecteren, maar bezint zich erop of ze in hoger beroep zal gaan. Dan moet zij zich binnen zes weken wenden tot het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) voor een nader advies. Prof. Van Vlastuin verwacht niet dat er in hoger beroep wordt gegaan door de klager of de beklaagde. De uitslag is goed nieuws voor de promovendus en de promotoren.
‘Is het niet vreemd is dat de promotor zelf met een persverklaring naar buiten komt?’, zo vraagt een journalist van het Nederlands Dagblad. Nee, zegt Cassandra Appelman de persvoorlichter van de VU. Onderzoeken naar wetenschappelijke integriteit zijn altijd besloten. Betrokken kunnen en mogen wel kiezen voor ruchtbaarheid. Van Vlastuin, meende, desgevraagd dat het goed was om de beeldvorming te corrigeren. Hoe zit het met de kritiek op de kennis van het Latijn van dr. Mulder? Mulder heeft een gymnasiumopleiding Latijn. Van Vlastuin: ‘Als hij een samenvatting geeft van een boek in die taal, is hij niet verplicht die te voorzien van voetnoten’. Overigens had ds. A.J.T. Ruis, via Linkedin al eerder aangegeven dat het slecht gebruik van Latijn erg meevalt.2 Dat blijkt nu inderdaad zo te zijn.3
Voetnoten
Zijn er ooit duidelijke aanwijzingen gevonden voor de ark van Noach?
‘Archeologen ontcijferden een oude Babylonische kleitablet die volgens hen mogelijk aanwijzingen geeft over de locatie van de ark van Noach’, zo schreef Cvandaag eerder deze maand.4 De zoektocht naar de ark van Noach blijft onderzoekers bezighouden. In Amerikaanse kringen spreekt men van de ‘Ark-aeology’, een variant van het woord ‘archeologie’.
In het Cvandaag-artikel werd gewezen op een video van dr. Irving Finkel. Hij laat een kleitablet zien met een wereldkaart van de Babyloniërs en vertelt over een medewerkster die een ontbrekend stukje vond. Daardoor is het mogelijk de locatie van Urartu te bepalen. De combinatie met de tekst aan de achterkant van het tablet maakt duidelijk dat daar een groot schip is, waarin mensen werden gered. Finkel ziet hierin aanwijzingen voor overleveringen van de ark van Noach.
Die duiding lijkt mij juist, maar de gegevens zijn al vele jaren bekend. De berichtgeving wekt de indruk dat de ontcijfering nog maar net gelukt is, maar de video van Finkel maakt duidelijk dat het ontbrekende stukje al vele jaren terug gevonden is en dat de ontcijfering niet nieuw is.
Welke berg?
Volgens het boek Genesis is de ark in het gebergte van Ararat geland. De overeenkomst met de naam Urarta valt direct op. Binnen het gebied van Urarta ligt de berg Ararat. Daar zijn in de loop der jaren veel zoektochten verricht naar de ark. Tot nu toe tevergeefs, al zijn soms opzienbarende claims gemaakt. De Bijbel geeft aan dat de ark rustte op ‘de bergen van Ararat’ of ‘het gebergte van Ararat’ (Gen. 8:4). Het woord Ararat duidt op het gebied, en het is aannemelijk dat dit Urarta is, maar er wordt geen speciale berg of een piek in een gebergte vermeld.
De berg die tegenwoordig als Ararat bekend staat, behoort tot een gebergte met twee hoge pieken. Als hoogste berg in de regio is die vaak bedekt met sneeuw. Deze berg Ararat is 5165 meter hoog. De berg Cudi, die ook genoemd wordt als landingsplaats, ligt 325 kilometer zuidelijker van de Ararat in Zuid-Turkije. Deze berg is minder hoog, namelijk 2089 meter.
In de jaren ’80 van de afgelopen eeuw kwam er veel aandacht voor de zoektochten naar de ark, onder andere vanwege de actieve betrokkenheid van James Irwin, een NASA-astronaut. Er is echter geen enkele keer een duidelijk bewijs gevonden voor de aanwezigheid van de ark. Allerlei foto’s en satellietopnamen zijn te vaag of kunnen ook anders uitgelegd worden. Vanwege de huidige politieke situatie is het moeilijk om toestemming te krijgen voor een expeditie.
De organisatie Associates for Biblical Research heeft in 2006 een themanummer van het tijdschrift Bible and Spade gewijd aan de zoektocht naar de ark. Daarin hebben Bill Crouse en Gordon Franz een uitvoerig artikel geschreven waarin zijn bepleiten dat de berg Cudi/Kardu de landingsplaats is geweest van de ark, en niet de berg Ararat. Zij noemen tientallen historische vermeldingen en komen vanuit oude getuigenissen de aanwijzingen tegen dat restanten van de ark te zien waren in het noorden van het vroegere Assyrische rijk. Diverse Joodse targoems vermelden Qardu als landingsplaats. Flavius Josephus, de geschiedschrijver uit de tijd van het Nieuwe Testament, schrijft over een bergtop in Armenië, en hij vermeldt dat de overblijfselen nog zichtbaar zijn. Ook noemt hij de berg van de Cordyeeërs in Armenië (Oudheden 1:90-95). Het lijkt erop dat hij de berg Cudi/Kardu bedoelt. Ook Eusebius wijst hiernaar.5
In hetzelfde nummer van het genoemde tijdschrift pleit Rick Lanser voor de Ararat. Hij doet dit veel uitvoeriger in een vierdelige serie ‘The landing-place of Noah’s Ark’, te raadplegen op internet.6
Het Gilgamesj-epos en andere verhalen
De genoemde Finkel verwijst naar een Babylonisch vloedverhaal dat veel ouder is dan het gevonden tablet met kaart. Hij bedoelt het Gilgamesj-epos. Daarin staat Utnapishtims beschrijving van de zondvloed, die door de goden was bedoeld om de gehele mensheid te verdelgen. De god Ea gaf de aanwijzing een schip te bouwen. Uiteindelijk liep het schip vast op de berg Nisir. Op de zevende dag erna liet Utnapishtim een duif uitvliegen, die echter terugkeerde. Later deed hij hetzelfde met een zwaluw, die evenmin een rustplaats kon vinden. Toen hij vervolgens een raaf liet uitvliegen, keerde deze niet terug. Nadat het water was gezakt en bijna was verdwenen, werden alle vogels en andere dieren losgelaten en bracht Utnapishtim een dankoffer.
Er zijn overeenkomsten met de beschrijving in Genesis, maar ook grote verschillen, in het bijzonder het gedrag van de goden en de oorzaak van de vloed. Er zijn nog meer overleveringen van een grote vloed en redding in een groot schip gevonden. De kern van deze verhalen wijst in de richting van een historische gebeurtenissen. Bram van den Heuvel onderzoekt deze verhalen en schrijft hierover een proefschrift voor de ETF in Leuven. Hij heeft ook een website met de vele overleveringen, gerubriceerd naar regio.7
Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.
Voetnoten
Archeologen ontcijferen Babylonisch tablet die mogelijk wijst op locatie ark van Noach
Archeologen ontcijferden een oude Babylonische kleitablet die volgens hen mogelijk aanwijzingen geeft over de locatie van de ark van Noach. De 3.000 jaar oude tablet wordt beschouwd als de oudste kaart van de wereld. Dat meldt CBN News.8
Dr. Irving Finkel, curator bij het British Museum en expert in spijkerschrift, legt uit dat deze vondst unieke informatie bevat over de wereld zoals de Babyloniërs die in de zesde eeuw voor Christus kenden. “Dit is de oudste kaart ter wereld”, zegt Finkel. Het artefact toont Mesopotamië (het huidige Irak) omringd door een ‘Bittere Rivier’, een dubbele waterkring die de grenzen van de wereld van de Babyloniërs symboliseerde.
Na maanden van intensief onderzoek geloven wetenschappers dat de inscripties op de tablet verwijzen naar de ark van Noach. “Er staan aanwijzingen op de kaart die reizigers vertellen welke route over het water te nemen en welke kenmerken ze onderweg kunnen tegenkomen”, legt Finkel uit. Een specifieke term, ‘parsiktu’, wordt gebruikt om de grootte van een vaartuig aan te duiden dat groot genoeg zou zijn om een overstroming te overleven. Dit doet sterk denken aan de afmetingen van de ark van Noach.
De tablet verwijst ook naar een plaats genaamd ‘Urartu’, wat bekend staat als ‘Ararat’ in het Hebreeuws. Dit gebied is volgens de Babylonische kaart een bestemming die reizigers zouden kunnen bereiken na een tocht van ‘seven leagues’ (een oude afstandsmaat). In de Bijbel komt de ark van Noach na de zondvloed op de bergen van Ararat terecht. Finkel benadrukt dat deze gelijkenis een interessante en gewichtige overeenkomst biedt tussen de Babylonische en Bijbelse verhalen.
Het Babylonische verhaal vertoont opvallende overeenkomsten met de zondvloed uit de Bijbel. Volgens deze versie geeft een god de opdracht om een vaartuig te bouwen en het te vullen met dieren, waarna de Babylonische Noach veilig strandt op een bergtop in het huidige Turkije. “Het interessante is dat het Babylonische verhaal, net als het verhaal uit de Bijbel, duidelijke instructies geef”, aldus Finkel.
Hoewel de ontdekkingen wijzen op Ararat als mogelijke locatie voor de ark, is niet iedereen overtuigd. Dr. Andrew Snelling, een geoloog van de Universiteit van Sydney, stelt dat de berg Ararat pas na de zondvloed is ontstaan, wat zou betekenen dat de ark daar niet terecht kon komen. De discussie over de locatie blijft daarmee open.
Noot van de redactie: Zie ook deze video van dr. Finkel (in het Engels). Met dank aan dr. Koert van Bekkum die hiernaar verwees in een bericht op ‘X’.
Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.
Kerk en slavernij? (28) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk
Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.
Het ‘witte wezen’
In deze aflevering zullen weer enkele zaken uit de dissertatie van B.J. Ipenburg9 aan de orde worden gesteld. De als organisatie niet bestaande Gereformeerde kerk zou een uitgewerkte slaventheologie hebben ontwikkeld. Die vormde de basis voor een politieke ideologie van religieus en politiek geweld. Zelfs Hugo de Groot, een christelijke humanist met een grote aversie tegen de gereformeerden, wordt in gereformeerd kader geplaatst.10 Als dat waar zou zijn, waarom is er in het publieke recht dan geen spoor van te vinden?11 Bij Ipenburg is het ‘witte wezen’ (aanduiding uit de woke-opvattingen) per definitie schuldig aan geweld tegen anderen. Dat meent hij op de merkwaardigste manieren te kunnen aantonen.
Vergeten geschiedenis van half-vrijen en arbeiders
Ipenburg stelt dat er in de Nederlanden na de tiende eeuw geen slavernij meer was.12 Dat betekent niet dat iedereen daarna vrij was. Er waren verschillende soorten half-vrijen, zoals lijfeigenen en horigen.13 En wat te denken van de arbeiders in de steden en op het platteland? Die waren afhankelijk van de internationale markt en van ziekten van mensen en dieren. Genoemde personen leefden onder erbarmelijke omstandigheden. Bij ziekte of werkeloosheid werden zij afhankelijk van de kerkelijke bedeling. Slavernij, slavenbehandeling en de slechte behandeling van slaven zouden volgens Ipenburg bekend zijn door kranten, pamfletten en boeken. Ook vertelden zeelieden erover.14 Ipenburg denkt toch niet dat een Friese of Drentse veenarbeider die in een plaggenhut woonde een krantenabonnement had? De slavernij werd in 1863 afgeschaft, het kinderwetje van Van Houten bracht pas in 1874 enig soelaas. Zouden de genoemde arbeiders in stad en op platteland zich verbazen over de slavernij en de slavenomstandigheden?
We weten nu dat er door de oorlogen van Napoleon ongeveer 6,5 miljoen doden zijn gevallen. Van de ongeveer 60.000 Nederlandse soldaten van Napoleon zijn er ongeveer 20.000 gesneuveld.15 Er was aandacht voor de helden, de legeraanvoerders, niet voor de arme soldaten, hun ouders, vrouwen en kinderen. De emeritus-hoogleraar M. Mathijsen (geb. 1944) noemt het Waterloo-verslag van Jacob van Lennep (1802-1868). Zij constateert dat daarin niets te merken valt van enige ontroering. En dat terwijl er in totaal bij de gevechten ongeveer 85.000 soldaten om het leven kwamen.16 Bij Ipenburg is de arme Nederlandse mens geheel uit beeld verdwenen.
Aanvechtbare zaken
De salarisbetaling was niet door de overheid zoals Ipenburg beweert.17 Bij de reformatie ontstonden gereformeerde kerken die volgens het niet-heersen beginsel van minder naar meer waren opgebouwd. Dus van plaatselijke kerk naar synode waren er steeds meer plaatselijke kerken of gemeenten bijeen. De middeleeuwse scheiding van geestelijke en tijdelijke zaken bleef gehandhaafd. De opbrengsten van de vermogensstichtingen kwamen nu ten goede aan de gereformeerde kerken. De overheid had toezicht op de vermogenscomplexen.18
Ipenburg stelt geringe impact van de Nadere Reformatie, dat fysieke slavernij nauwelijks/niet ter discussie staat, dat er theologische en juridische acceptatie is van slavernij, en dat de gereformeerde kerk geen welomschreven zendingsstrategie heeft.19
G. Voetius (1589-1676), de grootste Nederlandse gereformeerde theoloog, had zoveel nationaal en internationaal gezag, dat hij het zich kon permitteren om zich tegen slavernij uit te spreken. Hij kon zich ook tegen de financiële malversaties van overheidsfunctionarissen verzetten. De raadpensionaris J. de Wit (1625-1672) wilde hem laten ontslaan, maar dat durfde de Utrechtse magistraat niet. Andere hoogleraren die zich tegen de overheid verzetten werden wel ontslagen.20 Dat was in overeenstemming met het publieke recht. G. Voetius heeft zich duidelijk tegen slavernij uitgesproken in zijn catechismusverklaring. Daar is geen heel boek voor nodig. De gereformeerde kerken moesten gedurig tegenover de overheid hun plaats verdedigen. Het verwijten van een gebrek aan een welomschreven zendingsstrategie is een argument dat in de tijd van G. Voetius niet van toepassing kon zijn. Na de Dordtse synode 1618-1619 wilde de overheid namelijk geen toestemming meer geven voor de generale synode. Het wereldse begrip strategie is voorts bij een gereformeerde kerk niet van toepassing. Bij een (plaatselijke) gereformeerde kerk gaat het om zendingstheologie. En die was er wel degelijk.21
Er zouden nog veel meer zaken kunnen worden aangeroerd. Volgens Ipenburg zou Descartes geen ethiek op basis van zijn filosofie hebben ontwikkeld. Daar is niet iedereen het mee eens. Zie het proefschrift van A. Comrie (1706–1774)22, vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie en het werkstuk van de Franse hoogleraar G. Rodis-Lewis (1918–2004).23
Ipenburg meent dat het Romeinse recht van toepassing was in de koloniën. Dat moet worden genuanceerd. Het gewoonterecht van Holland en Zeeland was van toepassing. Dat voorzag niet in slavernij. Dan vulde het Romeinse recht het ontbrekende aan. De Nederlandse rechtspraak was bepaald geen voorstander van slavernij.24
Afsluiting
Ipenburg is van een woke-standpunt uitgegaan. Het staat vast dat het ‘witte wezen’ schuldig is aan geweld tegenover de zwarte mens. Het aanwezige verschil of contrast, dat er dus al is, behoeft slechts zichtbaar te worden gemaakt. Of een en ander kerk- en dogmenhistorisch juist is, is niet van belang. Als voorbeeld wordt hier nog eens herhaald dat de vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie een terugkeer van de roomse goede werken wordt aangesmeerd. Dat de filosofie deel uitmaakt van de geloofsleer is typisch aan deze opvatting. Indien een protestantse kerkhistoricus met kennis over het onderzoeksgebied medelezer zou zijn geweest, dan had er niets heel gebleven van het onderhavige proefschrift. Vele aangehaalde zaken in het proefschrift liggen buiten de expertisegebieden van de promotoren, de hoogleraren K. Schelkens en J. Dewulf.
© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!
Voetnoten
Van Dijk (SGP) en Bikker (CU) stellen Kamervragen naar aanleiding van weren ‘Jij mag er zijn’-campagne door onderwijsinstellingen en universiteiten
Deze maand werd er een persbericht gepubliceerd door de Week van het Leven. Het persbericht ging erover dat de campagne ‘Jij mag er zijn’ geweerd is van scholen en universiteiten. De opgegeven reden is dat er te veel negatief commentaar op de campagne kwam.25 Op 22 november 2024 stelden mr. Diederik van Dijk (indiener) en mr. Mirjam Bikker (mede-indiener) schriftelijke Kamervragen over deze bijzondere gang van zaken. Het is goed dat hier de vinger bij gelegd wordt.26
De Kamervragen van de politici zijn gericht aan V.P.G. (Vincent) Karremans (MSc.), staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, en dr. E.E.W. (Eppo) Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Van Dijk (SGP) en Bikker (CU) vragen allereerst of de minister en staatssecretaris bekend zijn met het bericht dat onlangs over deze kwestie in het Reformatorisch Dagblad is gepubliceerd.27 Ze vragen of de bewindspersonen de mening delen dat ‘er in Nederland ruimte zou moten zijn om via reclame-uitingen op te komen voor de bescherming van ongeboren kinderen’. In de derde vraag stellen de Kamerleden de vraag wat Karremans en Bruins ervan vinden dat de reclame-uiting van de ‘Week van het Leven’ werd geweerd in onderwijsinstellingen. Zeker nadat is gebleken dat deze niet in strijd was met de richtlijnen van de Nederlandse Reclame Code. Hoe worden scholieren en studenten nú op een evenwichtige wijze geïnformeerd over ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap en alternatieven voor abortus? Is dit belang in beeld bij onderwijsinstellingen en koepelorganisaties? Tenslotte stellen Van Dijk en Bikker de vraag welk ondersteunend aanbod er is voor MBO-, HBO- en WO-scholieren op het gebied van onbedoelde zwangerschap. Belangrijke vragen die scholieren en studenten, maar ook het ongeboren leven zal helpen. Het is nu wachten op een antwoord van de staatssecretaris en de minister. In de regel moeten Kamervragen binnen drie weken beantwoord worden of op een of andere wijze reactie ontvangen worden (bijvoorbeeld verzoek tot uitstel van beantwoording).
Voetnoten
Sfeervolle ontmoeting
Roofvogels herkennen vind ik een hobby apart. Zeker als ze vliegen. En dan maakt het nog een verschil of ze rondjes draaien of in fors tempo voorbij jagen. Een Sperwer, een Havik of een …? Vaak weet ik het niet zeker. Je ziet ze, je ziet ze vliegen, en foetsie weg, uit beeld. Maar de laatste maanden trof ik toch verschillende soorten.
Op 8 oktober de Ransuil in Kesteren. Was trouwens op 5 en 6 november, na dagen weg te zijn geweest, weer aanwezig. Op 8 oktober ook de Steenuil bij Autobedrijf Verwoert. Rijnbandijkers: de Steenuil laat zich regelmatig in de nok van de schuur zien. Een Havik zie ik niet vaak. Maar op 10 oktober stond er één op de oeverrand van het plasje niet ver van het Veerhuis Opheusden.
Die dag even later twee cirkelende Buizerds bij de Waai ten oosten van Opheusden. Majestueus schroevend hoog tegen een blauwe lucht. Een verheven gezicht. U kent vast wel het geluid: hoog, miauwend. Ik stond daar bijna als aan de grond genageld. Dat geluid is zo namelijk zo sfeervol. Het geheel was zo ontspannend.
Op 11 oktober nam ik in de Gouverneurspolder een prooi plukkende Buizerd waar. Via Meidoorns dichterbij proberen te komen. Maar roofvogels zien veel. Op de foto ziet u de wegvliegende vogel. Behoorlijk donker van boven met wat lichte vlekken. Brede, niet ver uitstekende kop en brede vleugels (spanwijdte 110-130 cm). Buizerds zijn erg gevarieerd qua kleur en tekening. Van donkerbruin tot bijna wit. Ze blijven boeien.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Sfeervolle ontmoeting, Het GemeenteNieuws 23 (46): 5.
Klimaat hangt nauw samen met menselijk gedrag
De mogelijke gevolgen van menselijk gedrag voor ons klimaat houden ook in reformatorische kring de gemoederen bezig. SGP-raadslid Bakker sprak recent over klimaatalarmisten die het doen en laten van de mens als de oorzaak van de klimaatverandering zien. En hij noemde het een „beweging die religieuze trekjes heeft” (RD 20-6).
Directeur Schippers van het wetenschappelijk instituut voor de SGP reageerde scherp op die aantijging door de menselijke verantwoordelijkheid te benadrukken (RD 22-6), waarna Bakker weer reageerde (RD 28-6), evenals dr. De Korne (RD 30-6). Laatstgenoemde is het met Bakker eens maar stelt wel dat hij geen expert is. Hij noemt Bakkers artikel „een prima aanleiding voor een meer inhoudelijke discussie over klimaatfeiten.” Deze zin heeft mij ertoe verleid deze bijdrage te schrijven. Er zijn in elk geval vijf feiten waarover binnen het klimaatonderzoek algemene consensus bestaat.
Aarde warmer
1. De gemiddelde wereldtemperatuur is van het begin van de industriële revolutie tot 2015 met circa 1,1 graden Celsius gestegen en in Noordwest-Europa met circa 1,5 graden. Die trendaanduiding is bekritiseerd omdat de bewoonde omgeving de temperatuurmetingen in het veld sterk zou beïnvloeden (het zogenaamde ”stedelijk hitte-eilandeffect”). Het zou niet meer dan 0,4 tot 0,8 graden zijn.
Deze claim is echter weerlegd, onder andere door middel van (nieuwe) satellietmetingen van de onderste 8 kilometer van de atmosfeer. Die bevestigen bovengenoemde trend in de temperatuur. Er zijn tal van mondiale temperatuurreeksen, onder andere van de NOAA en de NASA, die onweerlegbaar aantonen dat de wereld snel opwarmt. De afnemende trend in de afgelopen acht jaar blijkt vooral een gevolg te zijn van vastlegging van gemeten warmte door de oceanen. Inmiddels is het omgekeerde het geval en gaat de stijging weer verder. Wereldwijd zijn de tien warmste jaren in de gemeten geschiedenis allemaal van na 1998. Daarbij horen 2014, 2015 en 2016.
Meer broeikasgassen
2. De wereldwijde atmosferische concentraties van broeikasgassen zijn sterk toegenomen. Daarbij gaat het om een toename van ruim 40 procent voor kooldioxide (CO2), meer dan 100 procent voor methaan en circa 20 procent voor lachgas. Klimaatsceptici ontkennen dit niet, maar beperken zich in hun kritiek vrijwel altijd tot CO2.
Nu is dit het belangrijkste broeikasgas, maar de bijdrage aan de stralingsbalans is toch niet meer dan circa 60 procent. De andere broeikasgassen, waaronder methaan en lachgas, zijn bepaald niet verwaarloosbaar met een bijdrage van ongeveer 20 procent en 10 procent. Er wordt echter aangegeven dat CO2 gewoon een voedingstof is en dat stijging ervan de groei van planten positief beïnvloedt.
Deze bewering zal door niemand in de wetenschap worden ontkend. Maar daarmee is niets gezegd wat in tegenspraak is met klimaatverandering. Inderdaad is CO2 een voedingstof en bevordert toename ervan de groei van met name bossen, waardoor CO2 deels weer wordt vastgelegd. Maar voor een groot CO2-deel geldt dit niet en daardoor neemt de CO2-concentratie toe.
Menselijke oorzaak
3. De stijging in de concentraties van broeikasgassen is een gevolg van menselijk handelen. Die stijging wordt bij CO2 met name veroorzaakt door het verbruik van fossiele brandstoffen en in veel mindere mate door ontbossing. In geval van methaan en lachgas is de intensivering van de landbouw de belangrijkste oorzaak. Die relatie wordt door klimaatsceptici ontkend, vooral waar het CO2 betreft. Zo wordt wel beweerd dat de menselijke bijdrage aan de toename van het CO2-gehalte in de atmosfeer slechts ongeveer 5 procent bedraagt. De resterende 95 procent zou dan het gevolg zijn van CO2-uitstoot door land en oceanen.
Dit berust op een kardinale denkfout. Inderdaad wordt de wereldwijde CO2-emissie door uitstoot vanuit land en oceanen geschat op circa 210 miljard ton, terwijl de geschatte uitstoot door menselijk toedoen nog ongeveer 9.5 miljard ton bedraagt. Tegenover die 210 miljard ton aan emissies staat echter een vergelijkbaar groot getal aan opname door fotosynthese, waardoor leven op aarde mogelijk is. Kortom: dit is een kringloop, vergelijkbaar met inademen en uitademen. Nog sterker: de opname in oceanen en bossen is gelukkig wat groter dan de uitstoot. Uit onderzoek naar de wereldwijde jaarlijkse koolstofbalans op basis van metingen blijkt dat iets meer dan de helft van onze CO2-uitstoot in oceanen en bossen wordt vastgelegd. Anders zou de CO2-stijging in de lucht nog meer dan tweemaal zo hard gaan.
Relatie
4. De stijging van broeikasgassen zorgt ervoor dat de aarde opwarmt. De natuurkundige John Tyndell legde al in 1849 experimenteel vast hoe broeikasgassen werken en de chemicus Svante Arrhenius liet in 1892 zien hoe broeikasgassen de aarde opwarmen. Deze wetenschap is nog steeds niet weerlegd maar met observaties en experimenten juist benadrukt. De zogenaamde stralingsbalans wordt daarbij bepaald door zowel broeikasgassen (onder meer CO2, methaan, lachgas, ozon en koolwaterstoffen) als koelende stoffen (onder meer fijnstof). Dat laatste is dan een ‘positief gevolg’ van luchtverontreiniging door menselijk handelen, maar de nadelige gevolgen van fijnstof voor de menselijke gezondheid leiden terecht tot veel maatregelen om het terug te dringen.
Veel processen versterken of verzwakken het opwarmend effect nog eens en dat maakt de relatie met temperatuur inderdaad zeer complex. Maar de stand van kennis is wel dat de stijging in broeikasgasbalans leidt tot opwarming van de aarde.
Zeespiegelstijging
5. De gevolgen van opwarming van de aarde zijn nu reeds zichtbaar. Veel klimaatsceptici suggereren dat de informatie over klimaatverandering bijna geheel om voorspellingen zou gaan. Metingen met peilschalen en satellieten geven echter aan dat de gemiddelde stijging in de zeespiegel tussen 1901 en 2010 wereldwijd 1,7 millimeter per jaar is (in totaal dus ongeveer 17 centimeter). Hoogtemetingen door satellieten tussen 1993 en 2010/2012 geven aan dat de stijging 3,2 millimeter per jaar is (2,8 tot 3,6 millimeter).
Deze analyse is gebaseerd op meetgegevens en niet op modellen, zoals klimaatsceptici iedereen willen laten geloven. Onafhankelijke meetgegevens van zeespiegelstijging, massaverlies van gletsjers en ijskappen en opwarming van de oceaan stemmen met elkaar overeen.
Pelgrimsgedachte
Voor al deze beweringen bestaat er een overvloed aan literatuur en in wetenschappelijke kring zijn er dan ook vrijwel geen klimaatdeskundigen die ze ontkennen. Meningsverschillen liggen niet in het antwoord op de vraag of de huidige klimaatverandering door de mens wordt veroorzaakt, maar vooral in de mate ervan en wat er te verwachten is in de toekomst.
Zo zijn er enkele gerenommeerde natuurkundigen, klimatologen en meteorologen die denken dat de bijdrage van broeikasgassen beperkter is dan wordt verondersteld en dat een (groot) deel van de klimaatverandering meer te maken heeft met natuurlijke zonnecycli. Directe satellietmetingen sinds de jaren tachtig laten echter geen nettotoename zien van de zonnestraling in de afgelopen decennia. De door mij genoemde klimaatsceptici zijn dan ook zelden wetenschappers en halen hun kennis veelal van dubieuze websites. Het ontkennen van genoemde kennelijke feiten is dan ook onbewuste of bewuste misleiding.
Zeker past hierbij ook bescheidenheid voor ons als mens. Het menselijk gedrag heeft wel effect op het klimaat, maar het is niet de mens die bestuurt en regeert. Terecht is er kritiek op de maakbaarheidsgedachte. Wel blijft overeind staan dat we verantwoordelijk zijn voor ons gedrag. Daarom is bezinning op ons consumptiegedrag moreel noodzakelijk. Het doorgaan met ons consumentisme staat in veel gevallen ook haaks op de pelgrimsgedachte van de Schrift en het gebed: „Leer ons voor overdaad ons wachten; Dat w’ ons gedragen als ’t behoort. Doe ons het hemelse betrachten; sterk onze zielen door Uw Woord” (bedezang voor het eten).
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorische Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Vries, W. de, 2017, Klimaat hangt nauw samen met menselijk gedrag, Reformatorisch Dagblad Puntkomma 47 (80): 8-9 (artikel).
Noot van de redactie: Over het laatste punt heeft dr. Wim de Vries uitgebreid geschreven in de bundel ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods aangezicht’. De bundel is hier te bestellen.
Api vindt een dino – Bespreking van het gelijknamige boek
“Api heeft een boek gekregen over dinosaurussen. Das heeft het al drie keer voorgelezen, maar Api kan er geen genoeg van krijgen. ‘Geloof jij dat er zulke grote dieren hebben bestaan?’ vraagt hij. Das knikt. Hij wijst naar een plaat. ‘Kijk maar. Soms worden hun botten opgegraven en als een puzzel weer in elkaar gezet.”
Wellicht herkent u dit wel: uw peuter of kleuter die met een dinoboek voor u staat en u smekend vraagt: “Wilt u alstublieft voorlezen?” Voor creationistische ouders valt het vaak niet mee om een geschikt boek te vinden voor deze leeftijd. De meeste prentenboeken over dinosaurussen, die in een openbare bibliotheek te vinden zijn, gaan uit van een naturalistisch wereldbeeld met miljoenen jaren. Het boekje van Tineke van der Stelt, Api vindt een dino, zou u wellicht kunnen helpen. Hoewel het boek niet vanuit een Bijbels wereldbeeld is geschreven, wordt er ook geen melding gemaakt van miljoenen jaren.
Api en Das zijn de hoofdpersonen. Na het voorlezen van het boek gaan zij in de tuin aan het werk. Onder het werken fantaseert Api er lustig op los. Over dino’s die van de aardbeien in de tuin snoepen, over dino’s die eieren stelen en over takken als dinokoppen. Als hij ook nog eens de hark van Das vindt, die lijkt op een klauw, slaat de fantasie helemaal op hol: een graafdino. Maar die staat niet in het dinoboek van Api.
Van der Stelt heeft een leuk boek geschreven voor onze peuters en kleuters. De kinderen leren door het voorlezen van dit boek meer over (het gedrag van) dino’s, bijvoorbeeld dat ze eieren legden en dat er ook vliegende reptielen bestaan hebben. Doordat het boek ‘neutraal’ is geschreven is het ook aan te raden voor creationistische ouders. Het is goed om uw kind te begeleiden bij dit interessante thema en gesprekken te voeren over deze fascinerende beesten.
Dit artikel werd in 2018 geschreven.