Parenteel van Adriana van Meerten (1772-1802) en Johannes Brands (1769-1804)

Adriana van Meerten werd op 6 augustus 1772 geboren te Ingen1 als dochter van Hendrik van Meerten (±1734-1807) en Adriana van de Peppel (?-1803). Het parenteel van haar ouders is hier te vinden. Zij is overleden tussen 16 mei en 11 juli 1802 te Ommeren. Zij trouwde op 18 augustus 1794 te Ommeren met Johannes Brands. Johannes Brands werd rond mei/juni 1769 te Roswinkel2 geboren als zoon van Johannes Brands (1730-1804) en Frederikjen Hillenius van Wedda (±1734-1810). Johannes Brands is overleden op 4 september 1804 te Ommeren.

Kinderen

Uit dit huwelijk werden de volgende vier kinderen geboren:

  1. Johanna Frederika Brands. Zij werd geboren op 13 december 1794 te Ommeren3 en het is de auteur onbekend wanneer zij is overleden. Hoogstwaarschijnlijk in de kinderjaren.
  2. Hendrik Adriaan Brands. Hij werd geboren op 16 april 1797 te Ommeren4 en het is de auteur onbekend wanneer hij is overleden. Hoogstwaarschijnlijk in de kinderjaren.
  3. Hillenius Johannes Brands. Hij werd geboren op 8 september 1799 te Ommeren5 en het is de auteur onbekend wanneer hij is overleden. Hoogstwaarschijnlijk in de kinderjaren.
  4. Adrianus Johannes Brands. Hij werd geboren op 16 mei 1802 te Ommeren6 en het is de auteur onbekend wanneer hij is overleden. Hoogstwaarschijnlijk in de kinderjaren.

Overige informatie over dit echtpaar

Dit parenteel wordt momenteel verder aangevuld en compleet gemaakt.

Voetnoten

Appelavond ‘Vreemde Nieuwe Wereld’ te Katwijk aan Zee – Opname 25 januari 2023

Op 25 januari 2023 werd er door Bijbels Beraad M/V een appelavond georganiseerd onder de titel ‘Vreemde Nieuwe Wereld‘. Deze avond is opgenomen en met dank aan Bijbels Beraad M/V hieronder terug te kijken.

Geloof en wetenschap: twee geloven op één kussen?

We mogen wetenschap positief benaderen. Het is na-denken van de gedachten die God had toen Hij de wereld heeft geschapen (Bavinck). In de wetenschap ontdekken we de goedheid, wijsheid, almacht en alomtegenwoordigheid van God in Zijn schepping. Tegelijk moeten we ons realiseren dat we in de wetenschap nooit de volle werkelijkheid kunnen omvatten. Er blijft altijd mysterie over.

Wetenschapsfilosofisch moet worden opgemerkt dat wetenschappelijke inzichten niet verward mogen worden met de werkelijkheid. Het is prima om wetenschappelijke modellen te hanteren, maar de werkelijkheid is altijd rijker dan we in onze modellen tot uitdrukking kunnen brengen. Als de werkelijkheid het landschap is, is de wetenschap de landkaart. Het verdient aanbeveling om gebruik te maken van wetenschappelijke modellen, zoals we gebruikmaken van een landkaart, maar het landschap van de werkelijkheid biedt meer dan de abstracte landkaart. Het besef van het reductionisme behoedt ons ervoor om wetenschappelijke inzichten te verabsoluteren.

Een tweede wetenschapsfilosofische kritiek betreft het gegeven dat niet alle wetenschap via de empirische methode van de natuurwetenschap verricht kan worden. Er is een dominantie van de natuurwetenschappelijke methode in de wetenschap. Dat heeft geleid tot de tendens om de empirische methode van de natuurwetenschap op allerlei domeinen te hanteren. Maar daarmee ontkennen we de eigen aard van de verschillende wetenschappen. Dat is heel duidelijk bij het vak geschiedenis. In de empirische methode ligt opgesloten dat een experiment herhaald kan worden. Deze methode kan uiteraard niet gehanteerd worden in het vak geschiedenis, omdat het nu eenmaal niet mogelijk is om de geschiedenis te herhalen. Ook bij economie, psychologie, astronomie en rechten aanvaardt men dat deze disciplines niet beoefend kunnen worden door herhaalbare experimenten.

De casus van wonderen leidt tot een derde wetenschapsfilosofische kritiek. Het is niet zelden het geval dat mensen denken dat wetenschap de mogelijkheid van wonderen uitsluit. Deze gedachte vinden we reeds bij David Hume (1711-1776), die een wonder definieerde als een doorbreken van de natuurwetten. Formeel sloot hij wonderen niet uit, maar hij meende dat er nooit reden is om een concrete situatie als een wonder te duiden. Deze overtuiging hangt nauw samen met de vooronderstelling dat de werkelijkheid beheerst wordt door wetmatigheden. Deze vooronderstelling komt weer voort uit een andere vooronderstelling, namelijk die van een gesloten wereldbeeld waarin bij voorbaat wordt uitgesloten dat God ingrijpt in de geschiedenis.

Ten eerste is hier sprake van een cirkelredenering en ten tweede is deze vooronderstelling helemaal niet wetenschappelijk, omdat wetenschap nooit kan uitsluiten dat iets gebeurt, maar zij de verschijnselen die zich voordoen, dient te onderzoeken. Stel dat een arts bij een patiënt komt en zegt: ‘Dit ziekteproces klopt niet.’ Klopt dan het ziekteproces niet of klopt de theorie van het ziekteproces niet? Zo is het met elke theorie die uitsluit dat wonderen gebeuren. Er hoeft ooit maar één wonder te hebben plaatsgevonden om te bekrachtigen dat deze wereld niet opgesloten is in een systeem van oorzaak en gevolg. Vanuit een christelijk perspectief op de werkelijkheid spreken we dan ook niet over natuurwetten, maar over Gods gebruikelijke manier van handelen. Op deze manier vermijden we een deïstisch wereldbeeld waarin God ooit de wereld met de natuurwetten heeft geschapen, maar Zich nu niet meer actief met de wereld bemoeit.

De aanvaarding van de principiële mogelijkheid van wonderen onderstreept dat deze wereld open is. Er is daarom ook geen enkele reden om de wonderen in de Bijbel te ontmythologiseren, maar er is alle reden om deze historische getuigenissen minstens net zo serieus te nemen als andere getuigenissen uit de geschiedenis. En waarom zouden Bijbelwetenschappers bij voorbaat uitsluiten dat God Zich werkelijk heeft geopenbaard in Zijn Woord en dat Hij ook bepaalde feiten en inzichten aan ons heeft overgedragen? Waarom zou men bij voorbaat beknibbelen op de bewering dat God metterdaad heeft gesproken tot profeten en waarom zou men dit moeten duiden als beeldspraak? Het is aangrijpend om te beseffen dat een gesloten wereldbeeld onze samenleving afsluit van de boodschap van de Schrift, waarin het gaat om de realiteit die dit zichtbare te boven gaat.

Een vierde wetenschapsfilosofische bedenking is gegeven door Thomas Nagel (*1937). Deze filosoof beargumenteert dat fysica tekortschiet om rekenschap te geven van de menselijke geest. Volgens hem zijn leven, bewustzijn, intelligentie, verlangen, taal, creativiteit en kennis geen bijproducten van fysische wetten, maar wordt onze fysica bepaald door onze geest. Hij bedoelt dus dat een materialistisch wereldbeeld onvoldoende is om de menselijke geest te kunnen duiden. Volgens hem moet er dus meer zijn dan materie. Het is treffend dat dit niet de mening van een christen is, maar van een atheïstische filosoof die geen belang heeft bij het geloof in het bestaan van God. Wetenschappelijke pretenties die tegen het geloof ingaan, zijn dan ook ongeloofwaardig. Alvin Plantinga heeft in Het echte conflict laten zien dat de verhoudingen precies andersom liggen.

Wie meent dat de wetenschap God uitsluit, heeft alle reden om de wetenschap niet meer te vertrouwen. Het christelijk geloof biedt de mogelijkheid van wetenschap, omdat het uitgaat van de Schepper. Het geloof in de Schepper biedt een kader om uit te gaan van een orde in de schepping en een doel van de geschiedenis. Als de rede echter niet meer is dan een onbedoeld bijproduct van onbewuste materie, is het niet in te zien waarom we onze redelijke conclusies zouden vertrouwen (Lewis). Het geloof in God biedt plaats aan de wetenschap, maar een wetenschap zonder God heeft zelfs geen plaats voor de wetenschap. Overigens hoeft ook moderne wetenschap de mogelijkheid van God niet uit te sluiten. Er ontstaan pas conflicten tussen geloof en wetenschap als de wetenschap wordt vereenzelvigd met de atheïstische interpretatie ervan. Tegenover deze interpretaties moet de wetenschap gewezen worden op haar grenzen.

Is het mogelijk geloof en wetenschap te combineren, of zijn het twee gescheiden werelden? In de bundel ‘Inzicht’ komen achttien Nederlandstalige wetenschappers aan het woord die van harte een verbinding voorstaan. Bovenstaande bijdrage van dr. W. van Vlastuin is uit het boek afkomstig. Smaakt het boekfragment naar meer? Klik hier om het boek ‘Inzicht’ te bestellen.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Schuldbekentenis van Everhard Godfried van Meerten en Elisabeth van Goltsteijn aan Aleida de Kemp

De Osenvorenreeks, te vinden in de studiezaal van Historische Kring Kesteren en omstreken (HKKO), bevat een schat aan informatie voor genealogisch onderzoek. Hieronder wordt protocol 1224 (folio 201v.) weergegeven uit dit Rechterlijk Archief Nederbetuwe. Het gaat over een schuldbekentenis van Everhard Godfried van Meerten en Elisabeth van Goltsteijn aan Aleida de Kemp, weduwe van dominee Christianus Copingius.1

De transcriptie luidt:

”Everard Godefrid van Meerten ende Elisabet van Goltstijn – echteluijden hebben per reste van coopspenningen schuldich bekent Aleida de Kemp – weduwe zaliger dominus Christianus Copingius de somme van éénduisent seshondert gulden daer van belovende interesse tegen 5 gulden – 10 stuijvers percento ende daervoor verbonden huijsinge ende hofstadt genaemt Dukenborghs Hofstadt [1] Daer oostw. naest gelandt den grave van Dukenborgh [2], zuidw. ’t Meiren Riet, westw. Doeijenborgh cum sociis ende noordw. de gemeene straet. Vermogens coper autenticq van d’ obligatie gedateert 1 julij 1661 ter Weeskamer van Rotterdam berustende ende geteijckent bij W. Biesen. Geregistreert den 2e januarij 1665.”

Aantekeningen van mij:
[1] Bedoeld wordt hier Culenborghs Hofstad.
[2] Vermoedelijk de graaf Van Culemborg.

Deze akte is samengesteld rond het overlijden van Elisabeth van Goltsteijn. Zij is namelijk op 10 januari 1665 begraven in de kerk van Maurik.2 De beschrijving van Culenborghs Hofstad komt overeen met andere akten uit de Osenvorenreeks die hierover gaan.3 Er is zelfs een tekening van deze Hofstad bekend en ook Rien van Doorn heeft erover geschreven in De Baron van de Historische Kring Kesteren & Omstreken.4

Voetnoten

Transport van obligaties van wijlen Christina Porcelius, weduwe van Cornelis van Meerten

In Het Utrechts Archief is een akte van transport van obligaties te vinden van wijlen Christina Porcelius, weduwe van Cornelis van Meerten. Cornelis was rentmeester binnen de stad Utrecht. De obligaties worden getransporteerd naar Gerardus Douwius, predikant te Meerkerk, en zijn vrouw Maria Porcelius en hun nazaten. Maria Porcelius lijkt de zus of nicht van Christina. Ze is in ieder geval de enige erfgename van Christina. Hieronder is de transcriptie van de akte te vinden. Deze transcriptie is nog niet gecontroleerd door derden.1

De transcriptie luidt als volgt:

”Op huiden den 2en Augustij 1725 compden voor mij Henrik van Beek openbaer notaris etc.

D. Hr Gerardus Douwius predicant tot Meerkerk als in huwelik hebbende Jor Maria Porcelius nevens deselve Jor Maria Porcelius enige en universele erfgename en testament van Jor Christina Porcelius in haar leven wede van den Hr Cornelis van Meerten, in sijn leven Rentmr van de Buchels Provens binnen dese stad, de comparantn thans sijnde binnen dese stad, mij Notaris bekend, en verklaarden de computen bij dese te constitueren en magte te maken d’ Hr en Mr Jacob Vervoorn Adt voor id: hove van Utregt omme uit haarl: comparanten namen en van harent wegen ’t sij voor Notaris en getuige of op sodanige andere wijse als den geoorfde sal bevinden te behoren, te cederen, transporteren, en in vollen eigendom over te geven aan en ten behoeve van … Florien als in huwelik hebbende Joffe Johanna Porselius nagelaten dogter van Hendrik Porselius en aan de selve Johanna Porselius wonende tot Amsterdam eerstelik een gecouverteerde vijf in ses-renten Obligatie van een duisent gulden etape sprelrende ten laste, van d’ id: Mog: Heren Staten ’s Lands van Utregt en ten behoeve van Cornelis van Meerten, gestaan hebbende ten lijve van Berent Muuster, van dato den 28. Maart 1715, staande ene deel, fol. 2684. en 1116. 120 272. Mitsgaders nog een dito Obligatie van vijf honderd gulden etape, sprelrende ten laste als voren en ten behoeve, van Professou Johan Munnic[1] van dato den 28. Maart 1715, staande ander-deel fol. 2509. en 968. No 914. rentende de voorz: twee Obligatien jegenswoordig jarelic jegens drie pron cento, en dat met de renten die op deselve Obligatien bereits verschenen sijn en die na dato deses sullen komen te verschijnen, en sulc in voldoeninge van selve Legaat van vijftien honderd gulden, door de gen: Juffe Christina Porselius, bij hare condiciltaire dispositie van dato den 2 Junij 1724 voor Notaris Mr Jacob Vervoorn en getuigen binnen dese stad gepasseerd, aan de voorsz: Juffr Johanna Porselius huisvrou van Florien gemaakt en besproken Malrende de comparanten den gecousde vorder magtig, omme uit haarlieden comparanten namen en van haren ’t wege te cederen, transporteren en in vollen eigendom over te geven aan en ten behoeve van Christina Florien dogter van de voorsz: Johanna Porcelius eerstelik een gecouverteerde vijf in ses-renten Obligatie van een duisend gulden etape sprelrende ten laste, van d’ id: Mog: Heren Staten ’s Lands van Utrecht en ten behoeve van Juulia Schade, gestaan hebbende ten lijve van Arnoldina Maria Aarts van Huchem, van dato den 28. Maart 1715, staande ene-deel, fol. 1022 en 117. No 255. Mitsgaaders een soo-rent. Obligatie van vijf honderd gulden etape, sprelrende ten laste als voren, en ten behoeve van Johanna Porselius, van dato den 15. Maart 1690 en geaggreëerd ten selven dage, fol. 578. Lit. D:6H:G: etc. rentende de voorsz: twee Obligatien jegenswoordig jarelic jegens drie pour cento, en dat niet de renten die op de selve Obligatien bereits verschenen sijn, en die na dato deses sullen komen te verschijnen, om sulc in voldoeninge van selreu Legaat van vijftien honderd gulden door te geni: Juffe Christina Porselius, bij hare voorsz: Codicillaire dispositie van dato den 2. Junij 1724, aan selve Christina Florien gemaakt en besproken; Ook uit namen van comparanten te reuuncieren van alle regt en eigendom haarl: aan vorengeni: Obligatien competerende en dat ten behoeve als voren; Alsmede met belofte van vrijdinge en waringe. In voorts generalik nopende ’t gene voorsz: alles te overhandelen en verrigten wat deswegens nodig bevonden mogte worden, en de comparanten selfs present sijnde, soude bruuren en mogen doen, alwaar ’t dat daar toe nader en speciaelder procuratie mogte werden gerequireerd, de selve voor in alsdan houdende voor geinfereerd; Belovende de comparante voor goed vast en van waarde te sullen houden en doen houden, alle ’t gene bij den gecousde uitbragte deses sal worden gedaan en verrigt, alles onder verband en suburissie als na regten, consenterende de comparanten hier van gemaakt en geleverd te worden acte, die is dese: Aldus gedaan en gepasseerd binnen Utrecht, ten huise van computen en te presentie van Hr Adrianus van Schalkwijk Mr. Glasewalrer en Jan Julianus – getuigen van gelove hier toe specialijk versogt zijnde.
Gerardus Douwius predikant te Meerkerk, Maria Porselius, Adriaan van Schalkwijk, Jan Juliaans, H V Beeck Notaris.”

[1] In de kantlijn staat hier: “”Gestaan hebbende ten lijve van Geertruid Munnic”.

Het geslacht ‘Van Meerten’ in de Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe – Deel 25: Resolutieboek 1611-1689

In 2007 promoveerde dr. Peter D. Spies aan de Theologische Universiteit Apeldoorn op een belangrijke studie naar de classis van Tiel. De titel van zijn proefschrift luidt ‘De classis van Tiel 1579-1816: De gereformeerde kerk in de Nederbetuwe in het spanningsveld van politieke machten en maatschappelijke veranderingen’.1 Daarna heeft dr. Spies ook niet stilgezeten en heeft hij diverse gerichtelijke transcripties en ander transcriptiewerk uitgegeven. Zo ook de ‘Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe’. We hopen de komen de tijd, als de Heere het leven en de gezondheid geeft, deze transcripties door te nemen op zoek naar stamgenoten. Het betreft vooral individuen met de achternaam ‘Van Meerten’ of aangetrouwde leden van deze familie. Als het gaat om de vrouwelijke lijn nemen we, gewoontegetrouw, alleen de kinderen en aan die kinderen aangetrouwde gezinsleden (dus man of vrouw) mee. Na verloop van het genealogisch onderzoek is het mogelijk dat dit artikel wijzigingen ondergaat, bijvoorbeeld als wordt ontdekt dat naam X of Y ook tot (afstammelingen van) dit geslacht behoort. Hieronder de bestudering van het eenentwintigste deel.2

Het vijfentwintigste deel is een informatief deel als het gaat om het geslacht ‘Van Meerten’. Dr. Spies geeft aan dat de inhoud van dit resolutieboek zeer divers is. “Het aantal dijk- en polderzaken is vrij gering. Het merendeel betreft gerichtelijke zaken, zoals sententies van het Hoogadelijk Landgericht, verzoekschriften en afdoeningen daarvan. Tevens komen veel zaken aan de orde rakende de procesvoering, behandeling van advocaten en procureurs en vraagstellingen en adviezen op welke wijze bepaalde juridische zaken behoren geïnterpreteerd te worden.” Daarnaast wordt de Franse inval en bezetting in de jaren 1672-1674 genoemd, daarop volgde vaak het in gijzeling nemen ‘van vooraanstaande ingezetenen en het moeten loskopen van die tegen enorm hoge losgelden’. Volgens Spies heeft dan een zware druk op het Ambt Nederbetuwe gelegd. Er komen ook mogelijk aanverwante leden voor in dit boek, maar daarvan zal eerst moeten worden aangetoond dat zij inderdaad verwant zijn.

Joost van Meerten

Op bladzijde 23 en 24 in een kopie van een dijksignaat gedateerd op 12 juni 1618 komt de weduwe van Joost van Meerten voor. De transcriptie luidt:

”Copie.
Extract uutten dijcksignaet van Nederbetuwe.
Soo Jan Arndtssen ende Willem Evertssen, buirmeisteren in der tijdt, voor gemeijn nabuiren des kerspels van Ommeren ter eenre ind Agnieza, weduwe Joost van Meertens, ind Gheridt Stevenssen ter andere zijden den amptman Claes Vijghe mitten heemraden begeert hebben tot Ommeren t’ comen op costen van ongelijcken om to wijsen, waer men die eerdde haelen solde die gemeijn straet mede to maecken tuschen die weduwe van Meertens hoffstadt aen die een zijde ind Geridt Stevenssens landt aen die andere zijden gelegen. Des die amptman een vondenis daeraff gevraeght heeft Gheridt van Bueren. Dieselve hem mitten gemeijnen heemraden beriet ind wees voor recht, nademael daer een guede gemeijnte seer nabij der vurschreven straten gelegen is, daeruut die voorschreven straet altijdt gemaeckt geweest is ind niewerrelt bij menschen gehouchenisse uutter vurgenanter weduwe hoffstadt ofte Geridt Stevenssens landt gemaeckt gewest is (als die heemraden verstaen ende oock noch anders geen bescheijdt gesien off gehoort en hebben). Soos al men die eerdde noch haelen opter gemeijnten aen den graeve boven t’ eijndens die beleende gemeijnte, een half roij breet lancx de graeve, opten minsten schade. Ind off daer niet eerdde genoch en waer die voorschreven straet mede to maecken, soo sal men die eerdde voort haelen van der beleende gemeijnte ten naesten lande ten minste schade. Ind die buirmeisteren mitten gemeijnen nabuiren van Ommeren voorschreven sullen die oncosten betalen. Ind dat ter tijdt toe die hemeraden beter bescheijdt sagen dan zij noch gesien off gehoort hebben. Hier waren over ind aen als hemeraden Johan van Bemmel, Dirck van Meerten, Gheridt van Bueren und Mathijs van Beijnhem. Actum op Sinte Jacobsdach Apostoli anno etc. XLIIII.

Was onderteijckent, Herberen Woutersen secretaris in Nederbetuwe.

Na voorgaende collatie is dese copie met het voorgenoemte extract, getateert ende beteijckent wesende als voren, bevonden t’ accorderen opten XIIen junii anno XVI© ende achtien, bij mij…”

Christina Sibilla van Meerten

Op 25 juli 1625 is er een generale vergadering van de ridderschappen binnen Tiel. In het verslag wordt Christina Sibilla van Meerten op pagina 40 genoemd. Ook Bernard van Reetraedt wordt genoemd. Bernard was de zwager van Christina Sibilla en getrouwd met Elisabeth. We lezen:

”Op requeste van joffrou Christina Sibilla van Meerten aen den Heeren tot Soelen, amptman etc., gepresenteert.

Gesien deze requeste met de stucken daerbij geëxhibeert, oock d’ apostille op voorgaende requeste in date den 7en januarii 1625 verleent mitsgaders d’ insinuatie daervan aen den gerequireerden jonckher Bernardt van Retraedt door Matheus Hendricksen, coster tot Inggen, gedaen in date den 27e aprilis lestleden, ende gelet sijnde, dat den gerequireerde voorschreven binnen den tijdt in de voorschreven apostille geprefigeert, als oock noch daertegens geen schritelicke redenen ofte bericht onder den landtschrijver en heeft gebrocht noch gelevert, wordt overzulcx de pachters van den camp landts, in desen gementioneert, verboden de verschijnende pachtpennongen van dijen aen niemandts anders handen te betalen als aen de suppliante, op poene van andermalige betalonghe.
Actum Tien den eerste augusti anno 1625.
Ter ordonnantie van de welgemelten heeren amptman etc.”

Everhard Godfried van Meerten

In dit deel komt Everhad Godfried van Meerten het meeste voor. Hij wil toegelaten worden tot het ridderschap en de vergaderingen van het Ambt Nederbetuwe. Daarvoor moet hij wel moeite doen. Op de gerichtsdag te Kesteren op 5 mei 1656 komt dit voor het eerst ter sprake. We lezen op bladzijde 107 het volgende:

”Dewijl jonckher Adolph van Brienen voor desen ende jonckher Everard Godefrid van Meerten ende jonckher Adriaen Johan van Goltsteijn sich op huijden hebben aengegeven, om in deses Ampts vergaderingen geadmitteert te worden, is daerop bij de ridderschap verstaen daertoe niet te kunnen treden voor ende aleer haer weledelen bij houwelickse voorwaerden ende maechgescheijden van grootvader ende overgrootvader zullen hebben vertoont wettelick descendenten te wesen volgens den sin van der derden articul van ’t beraemde reglement, gelijck oock daerenboven jonckher van Meerten noch sal hebben te betonen den sevenden articul des geseijden reglements te hebben voldaen.”

Op de vergadering van het ridderschap van 3 juli 1656 komt het opnieuw ter sprake en lijken de stukken overhandigd te kunnen worden.

”Deselve verlesen wesende, heeft jonckher Willem van Goltsteijn in naeme zijns broeders Adriaen Johan van Goltsteijn ende jonckher Everard Godefrid van Meerten, zijn weledele swager, de ridderschap versocht welgemelte zijnen broeder ende swager bij alle amptsvergaderingen te willen admitteren. Waertoe zijn weledele seijde ende vermeijnde deselve gequalificeert ende berechticht te wesen, ende produceerde volgens zijn weledele verscheijde acten ende brieven, waermede zijn weledele sustineerde ’t beraemde reglement voor beijden te wesen voldaen.

Welcke acten ende brieven verlesen wesende ende daerop omvraege geschiet zijnde, is bij de ridderschap verstaen ende geconcludeert, dat dese saecke op een ordinaris gerichtsdach behoort voorgebracht te worden, om alsdan daerop gedelibereert te worden.

Tegens welcke resolutie de weledele heere amptman ende eenige jonckheren hebben geseijt, dat men de gemelte Goltsteijn ende Meerten behoort de admitteren. Protesterende deselve van alle kosten, soo desen aengaende souden mogen vallen.

Heeft volgens welgemelte heer amptman doen verlesen den twede missive met de sententie daerbij geannexeert.

Waerop oock omvraege gedaen zijnde, hebben de ridderschap daerop geseijt, dat welgemelte heer amptman in deselve saecke soo soude hebben te doen ende procederen, als zijn weledele amptshalven te doen verplicht was.”

Dit is het begin van een uitgebreid verslag over de gang van zaken om toegang te krijgen tot het ridderschap en de gerichtsdagen. De transcriptie wordt in een afzonderlijk artikel, uiteraard met bronvermelding, uitgewerkt.3 Uiteindelijk is Everhard Godfried van Meerten samen met zijn zwager Adriaan Johan van Goltsteijn toegelaten tot het ridderschap en de gerichtsdagen. Zijn naam komt namelijk voor in het verslag van de Kesterense gerichtsdag van 27 oktober 1656. We lezen daar op bladzijde 114 een protest van de amptman Arndt Vijgh. Jonckheer Everhard Godfried van Meerten heeft ‘sich met het voorschreven protest geconformeert en verklaert gewillich geweest te sijn om eerst justitie te administreren’.

Op bladzijde 117 in een acte gedateerd op 14 oktober 1657 komt Everhard Godfried van Meerten ook voor. We lezen in de transcriptie:

”Op requeste van den rentmeester Dirck Johan Hermanssen.
’t Gericht verlesen hebbende dese requeste met het bericht daertegen ingekomen, verstaet, dat parthijen ten overstaen van jonckheren Jacob van Zuijlen van de Natewisch ende Everard Godefrid van Meerten zullen hebben te liquideren ende reeckenen, ende wat bevonde sal worden bij sloth van reeckeninge Jan Thomassen aen te komen, den rentmeester zulcx sal hebben op te leggen ende betaelen met de kosten van dien. Actum den 14en octobris 1657.”

Op de vergadering van het ridderschap te Zoelen op 5 en 6 september 1659 wordt onder andere Everhard Godfried van Meerten gevraagd om de rivierloop en de dijken te inspecteren. We lezen:

”Op voordraegens van den heere Jorden Guison, versoeckende, in naeme van zijn excellencie den Graeve van Culemborch, subsidie tot het leggen van een nieuwe cribbe tot ontsettinge van de dijcken tot Wiel.

Worden versocht ende gecommiteert de weledele heeren dijckgreeff ende heijmraeden deses Ampts ende neffens haer weledelen de heeren Rodolph van Eck, Jacob van Zuijlen van de Natewisch ende Everard Godefrid van Meerten, om ter eerster gelegentheijt oculaire inspectie over den cours van de riviere ende waer ende hoe deselve cribbe geleijt soude worden te nemen ende nae exigentie van saecken bij provisie daerop te disponeren; doende daervan ten naesten gerichtzdaege rapport.”

Op de Kesterense gerichtsdag van 23 augustus 1663 worden twee heren gevraagd om orde op zaken te stellen. We lezen op bladzijde 140:

”De heeren Cornelis de Cock ende Adriaen Johan van Goltsteijn worden gecommitteert ende geadjungeert om met de heeren Meerten en Zuijlen ordre te stellen op het sandtpadt van Maurick naer den Ommerenschen wall.”

Lodewijk van Brakell

In dit deel wordt Lodewijk van Brakell ook twee keer genoemd. De eerste keer alleen als naam bij de generale verschrijving van de ridderschappen. Het ridderschap vergaderde op 6 september 1614 (blz. 11). De tweede keer is hij present als het ridderschap op de Kesterense gerichtsdag van 1 juni 1618 (blz. 22).

Voetnoten

Geboorteakte van Jan van Meerten (1814-1878)

Geboorteakte van Jan van Meerten (1814-1878) uit de Burgerlijke Stand van de Gemeente Maurik.

Hierboven wordt de geboorteakte van Jan van Meerten (1814-1878) weergegeven.1 Op 22 februari 1814 om vier uur in de middag verscheen Johannes (Jansen) van Meerten (1791-1848) voor de Ambtenaar van de Burgerlijken Stand van de Gemeente Maurik om aangifte te doen van de geboorte van zijn zoon. Johannes was vier en twintig jaar oud, arbeider van beroep en woonachtig te Ommeren, Gemeente Lienden. Jan is op 21 februari 1814 om drie uur in de middag te Ingen geboren, in het huis van Wander van Zetten (1777-1847). Zijn moeder was Cornelia van Ommeren (1791-1867). Johannes had twee getuigen meegebracht: (1) Wander van Zetten, zeven en dertig jaar oud en arbeider van beroep2, en (2) Bart van Ingen (±1784-?), dertig jaar oud en arbeider van beroep. Beide getuigen woonden te Ingen. De akte is ondertekend door de vader, de twee getuigen konden niet schrijven.

Voetnoten

Mijlpaal: vijfentwintighonderd artikelen op oorsprong.info!

Vandaag heeft oorsprong.info opnieuw een mijlpaal bereikt: er staan vijfentwintighonderd artikelen op de website. Net iets meer dan de helft van die artikelen gaan over de genealogie van het geslacht Van Meerten. Er is dus veel meer. Hartelijk bedankt voor uw betrokkenheid de afgelopen tijd. Hieronder volgt een top-10 van meest gelezen artikelen aller tijden. Bij het (her)lezen hiervan veel leesplezier toegewenst. Feedback kunt u geven via de pagina ‘Hier mag u uw hart luchten’. Het vorige ‘mijlpaal’-artikel is hier te vinden.

Top-10

  1. Rouwdienst en begrafenis Jerphaas Karel (Jarco) van Meerten (2015-2022).
  2. Er is wel degelijk een stikstofprobleem – Hoogleraar Wim de Vries reageert op tegenwerpingen.
  3. COLUMN: De les van de kokmeeuw.
  4. Homo-activist Leon Houtzager draaft door – Ds. Kort moet nog dieper door het stof.
  5. Tim Hofmans aanval op Pro-lifers is erger dan je denkt.
  6. “Adam niet geleerd, Christus niet begeerd” – Interview met Gereformeerd Venster.
  7. Gebed gevraagd voor ds. Kort (OGGiN) in de zaak Houtzager-Kort – Predikant wordt vandaag gehoord.
  8. Ds. Kort wordt op 16 februari 2022 gehoord – Zaak Houtzager-Kort één van lange adem.
  9. ‘Kerngroep Bezinning GKV’ haakt vanwege doorwerking van moderne hermeneutiek af – Zaterdag 19 november 2022 studiedag voor verdere bezinning.
  10. Ds. Kort door Gerechtshof opgeroepen voor hoorzitting – Een tweede aangifte tegen de Oud Gereformeerde predikant.

Het echtpaar Everhard Godfried van Meerten en Elisabeth van Goltsteijn stellen hun goederen voor elkaar veilig

De Osenvorenreeks, te vinden in de studiezaal van Historische Kring Kesteren en omstreken (HKKO), bevat een schat aan informatie voor genealogisch onderzoek. Hieronder wordt protocol 739 (folio 215-215v) weergegeven uit dit Rechterlijk Archief Nederbetuwe. Het gaat over het veiligstellen van goederen voor de langstlevende van het echtpaar Everhard Godfried van Meerten en Elisabeth van Goltsteijn.1

De volledige transcriptie luidt:

”#Tocht#
Compareerde voor den weledelgeboren heere amptman in Nederbetuwe ende gerichtzluijden naebeschreven, die oock weledelgeboren Everard Godefroij van Meerten ende joffrouw Elisabet van Goltsteijn – echteluijden, de welgemelte joffrouw met jonckher Otto van Haeften, haer weledele in dese gekoren ende met recht verleenden momber. Ende hebben d’een den anderen reciprocé getocht, te weten welgemelte Meerten zijn weledele huijsfrouw in huijs, hoff, boomgaert ende landt, groot vijftehalven mergen, staande ende gelegen in den kerspel Maurick, bij gemelte echteluijden jegenwoordich wonende bewoont. Item in een uutterweert mede aldaer gelegen, groot dardenhalven mergen. Daertegen gemelte joffrouw haeren eheman voorschreven in omtrent acht mergen, soo bouw- als weijlant, genaemt de Winckel, gelegen in den kerspel van Ingen. Ende dan voorts malkanderen in alle gerede goederen, als zij tegenwoordich hebben ende verkrijgen mogen in den kerspel van Maurick ende voorts etc.. Omme bij de langhstlevende genoten ende geprofiteert te worden sonder aen des eerst afstervende erfgenaemen daervan te doen eenich bewijs, reeckeninge ofte reliqua tot tochtenrechten van Nederbetuwe. Met dese conditie, dat de lasten op de voorschreven goederen staende geduerende de tochte bij den langhstlevende gedraegen zullen worden. Renunciaverunt et promiserunt guarandizare ut moris et stili est. Actum voor gerichtzluijden Adriaen Verwoert – scholtis ende Goert Bouwman op den 15 julij 1657.

Het gaat hierboven om drie stukken land van het echtpaar Everhard Godfried van Meerten en Elisabeth van Goltsteijn. Het eerste stuk land daar woont het echtpaar, en het huis daarop wordt Culemborchs Hofstad genoemd.2 Het tweede stuk land is te vinden in de uiterwaarden bij Maurik. In het Gelders Archief is daarvan een kaart te vinden van ongeveer veertig jaar later dan deze akte, met daarop de naam van het land ‘Jor. Meerten’.3 Bovendien komt dit stuk land ook in de Osenvorenreeks voor.4 Tenslotte als derde een stuk land wat ‘de Winckel’ te Ingen wordt genoemd. Zoals uit de akte van magescheid blijkt, heeft Elisabeth dit van haar ouders geërfd.5

Voetnoten

Urker huisarts en voormalig Urker predikant belijden het klassieke scheppingsgeloof en verwonderen zich over Gods schepping

Vorige week donderdag viel de nieuwe Om Sions Wil op de mat. Dit tijdschrift is een gezinsblad voor de Gereformeerde Gezindte. In het blad staat een interview met drs. Wilco Bloed, waarin hij zich onder andere verwondert over de Gods schepping. We lezen ook een bijdrage van ds. A.A. Egas over de Heidelbergse Catechismus Zondag 9. In deze zondagsafdeling gaat het over God de Vader en onze schepping. De schepping wordt door dominee Egas ook beleden tegenover Universele Gemeenschappelijke Afstamming.

Huisarts

Het interview met Urker huisarts drs. Wilco Bloed is in het geheel lezenswaardig. Het gaat over de worsteling met medisch-ethische kwesties zoals euthanasie en abortus. Maar ook over praktische zaken zoals de schaduwkanten van het beroep als huisarts, de werkdruk en de tijd voor het gezin. Wilco Bloed volgde de middelbare school aan het Van Lodenstein College te Amersfoort. In 1993 startte hij aan de Universiteit Utrecht met de studie geneeskunde. Na zes jaar studie is hij basisarts. In 2002 is Bloed met de huisartsenopleiding begonnen aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. In 2006 werd zijn praktijk op Urk geopend door wijlen prof. dr. B. Smalhout. Naast huisartsenzorg doet Bloed ook verloskunde erbij. ‘Ik ben nu nog de enige huisarts op Urk die verloskunde doet’. Aan het einde van het interview geeft Bloed aan dat hoewel er veel bekend is in de medische wetenschap, er ook nog heel veel niet bekend is. We moeten het daarom niet (alleen) van de medische wetenschap verwachten. “Er gebeuren nog steeds wonderen, zonder dat je het medisch kan verklaren. Ik ervaar diep afhankelijk te zijn van God, in mijn werk en handelen. In mijn eigen kracht kan ik niks.” De schepping zit volgens Bloed wonderlijk in elkaar. “Als je bijvoorbeeld het begin van het leven ziet op een vroege echo. Het is mooi om jong leven te zien groeien, om lichaamsprocessen te zien ontwikkelen.” Ook geeft Bloed aan dat hij diep onder de indruk is van wondgenezing. “Het wonder wordt elke dag alleen maar groter. Als de Heere je verstand maar een beetje benevelt, kun je helemaal niks. Dan maak je de ene na de andere fout.” Daarom heeft Bloed de wijsheid niet van zichzelf maar legt elke dag alles ‘in vertrouwen bij de Heere neer’.1

Predikant

De eerste gemeente van ds. A.A. Egas was de Christelijke Gereformeerde Kerk (CGK) op Urk. Momenteel is hij predikant in de CGK van Damwoude (Friesland). Hij is vaste scribent van Om Sions Wil en momenteel behandelt hij de Heidelbergse Catechismus voor dit gezinsblad. In hetzelfde nummer als het interview met drs. Bloed komt ook de ‘scheppingszondag’ (Zondag 9) aan de orde. Egas beschrijft eerst de belijdenis dat God de Vader is. In het sluitstuk van deze overdenking spreekt de predikant over God ‘de Almachtige Schepper’. Hier wordt beleden dat God de Vader de Schepper is van hemel en aarde en dat hij alles voortbracht uit niets. Er was geen licht. Toen riep God: ‘Er zij licht’. Er was in het begin geen dier, maar God schiep de dieren. Egas memoreert dat er vele theorieën over het ontstaan van de wereld zijn geweest. “Een geweldige aanval op het christelijke scheppingsgeloof is gedaan door Darwin, de grondlegger van de evolutietheorie. Geen schepping, maar alles heeft zich geleidelijk aan ontwikkeld. En zo zou uiteindelijk de mens uit de aap zijn voortgekomen.” De predikant verwijst naar de vondst van een schedel die onlangs gedaan werd, waarvan men meent dat deze zeven miljoen jaar oud is, en die de gehele menselijke evolutie op zijn kop zet. “Zo blijft de wetenschap bezig om de oorsprong aller dingen vast te stellen, maar de kerk mag zich bij dit alles heel eenvoudig vasthouden aan Genesis 1: ‘In den beginne schiep God de hemel en de aarde.’ Gelooft u dat ook?2

Tenslotte

De verwondering van huisarts drs. Wilco Bloed als het gaat over de schepping delen we helemaal. Voorop belijden we met dominee A.A. Egas dat de theorie van Universele Gemeenschappelijke Afstamming en het klassieke scheppingsgeloof onmogelijk (op zijn minst sterk verwrongen) met elkaar te verenigen zijn. 3 We zijn dankbaar dat Om Sions Wil voor deze gedachten en dit geloof oog heeft en de ruimte hiervoor biedt.

Voetnoten