Home » Genealogie » Het geslacht ‘Van Meerten’ in de Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe – Deel 25: Resolutieboek 1611-1689

Het geslacht ‘Van Meerten’ in de Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe – Deel 25: Resolutieboek 1611-1689

In 2007 promoveerde dr. Peter D. Spies aan de Theologische Universiteit Apeldoorn op een belangrijke studie naar de classis van Tiel. De titel van zijn proefschrift luidt ‘De classis van Tiel 1579-1816: De gereformeerde kerk in de Nederbetuwe in het spanningsveld van politieke machten en maatschappelijke veranderingen’.1 Daarna heeft dr. Spies ook niet stilgezeten en heeft hij diverse gerichtelijke transcripties en ander transcriptiewerk uitgegeven. Zo ook de ‘Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe’. We hopen de komen de tijd, als de Heere het leven en de gezondheid geeft, deze transcripties door te nemen op zoek naar stamgenoten. Het betreft vooral individuen met de achternaam ‘Van Meerten’ of aangetrouwde leden van deze familie. Als het gaat om de vrouwelijke lijn nemen we, gewoontegetrouw, alleen de kinderen en aan die kinderen aangetrouwde gezinsleden (dus man of vrouw) mee. Na verloop van het genealogisch onderzoek is het mogelijk dat dit artikel wijzigingen ondergaat, bijvoorbeeld als wordt ontdekt dat naam X of Y ook tot (afstammelingen van) dit geslacht behoort. Hieronder de bestudering van het eenentwintigste deel.2

Het vijfentwintigste deel is een informatief deel als het gaat om het geslacht ‘Van Meerten’. Dr. Spies geeft aan dat de inhoud van dit resolutieboek zeer divers is. “Het aantal dijk- en polderzaken is vrij gering. Het merendeel betreft gerichtelijke zaken, zoals sententies van het Hoogadelijk Landgericht, verzoekschriften en afdoeningen daarvan. Tevens komen veel zaken aan de orde rakende de procesvoering, behandeling van advocaten en procureurs en vraagstellingen en adviezen op welke wijze bepaalde juridische zaken behoren geïnterpreteerd te worden.” Daarnaast wordt de Franse inval en bezetting in de jaren 1672-1674 genoemd, daarop volgde vaak het in gijzeling nemen ‘van vooraanstaande ingezetenen en het moeten loskopen van die tegen enorm hoge losgelden’. Volgens Spies heeft dan een zware druk op het Ambt Nederbetuwe gelegd. Er komen ook mogelijk aanverwante leden voor in dit boek, maar daarvan zal eerst moeten worden aangetoond dat zij inderdaad verwant zijn.

Joost van Meerten

Op bladzijde 23 en 24 in een kopie van een dijksignaat gedateerd op 12 juni 1618 komt de weduwe van Joost van Meerten voor. De transcriptie luidt:

”Copie.
Extract uutten dijcksignaet van Nederbetuwe.
Soo Jan Arndtssen ende Willem Evertssen, buirmeisteren in der tijdt, voor gemeijn nabuiren des kerspels van Ommeren ter eenre ind Agnieza, weduwe Joost van Meertens, ind Gheridt Stevenssen ter andere zijden den amptman Claes Vijghe mitten heemraden begeert hebben tot Ommeren t’ comen op costen van ongelijcken om to wijsen, waer men die eerdde haelen solde die gemeijn straet mede to maecken tuschen die weduwe van Meertens hoffstadt aen die een zijde ind Geridt Stevenssens landt aen die andere zijden gelegen. Des die amptman een vondenis daeraff gevraeght heeft Gheridt van Bueren. Dieselve hem mitten gemeijnen heemraden beriet ind wees voor recht, nademael daer een guede gemeijnte seer nabij der vurschreven straten gelegen is, daeruut die voorschreven straet altijdt gemaeckt geweest is ind niewerrelt bij menschen gehouchenisse uutter vurgenanter weduwe hoffstadt ofte Geridt Stevenssens landt gemaeckt gewest is (als die heemraden verstaen ende oock noch anders geen bescheijdt gesien off gehoort en hebben). Soos al men die eerdde noch haelen opter gemeijnten aen den graeve boven t’ eijndens die beleende gemeijnte, een half roij breet lancx de graeve, opten minsten schade. Ind off daer niet eerdde genoch en waer die voorschreven straet mede to maecken, soo sal men die eerdde voort haelen van der beleende gemeijnte ten naesten lande ten minste schade. Ind die buirmeisteren mitten gemeijnen nabuiren van Ommeren voorschreven sullen die oncosten betalen. Ind dat ter tijdt toe die hemeraden beter bescheijdt sagen dan zij noch gesien off gehoort hebben. Hier waren over ind aen als hemeraden Johan van Bemmel, Dirck van Meerten, Gheridt van Bueren und Mathijs van Beijnhem. Actum op Sinte Jacobsdach Apostoli anno etc. XLIIII.

Was onderteijckent, Herberen Woutersen secretaris in Nederbetuwe.

Na voorgaende collatie is dese copie met het voorgenoemte extract, getateert ende beteijckent wesende als voren, bevonden t’ accorderen opten XIIen junii anno XVI© ende achtien, bij mij…”

Christina Sibilla van Meerten

Op 25 juli 1625 is er een generale vergadering van de ridderschappen binnen Tiel. In het verslag wordt Christina Sibilla van Meerten op pagina 40 genoemd. Ook Bernard van Reetraedt wordt genoemd. Bernard was de zwager van Christina Sibilla en getrouwd met Elisabeth. We lezen:

”Op requeste van joffrou Christina Sibilla van Meerten aen den Heeren tot Soelen, amptman etc., gepresenteert.

Gesien deze requeste met de stucken daerbij geëxhibeert, oock d’ apostille op voorgaende requeste in date den 7en januarii 1625 verleent mitsgaders d’ insinuatie daervan aen den gerequireerden jonckher Bernardt van Retraedt door Matheus Hendricksen, coster tot Inggen, gedaen in date den 27e aprilis lestleden, ende gelet sijnde, dat den gerequireerde voorschreven binnen den tijdt in de voorschreven apostille geprefigeert, als oock noch daertegens geen schritelicke redenen ofte bericht onder den landtschrijver en heeft gebrocht noch gelevert, wordt overzulcx de pachters van den camp landts, in desen gementioneert, verboden de verschijnende pachtpennongen van dijen aen niemandts anders handen te betalen als aen de suppliante, op poene van andermalige betalonghe.
Actum Tien den eerste augusti anno 1625.
Ter ordonnantie van de welgemelten heeren amptman etc.”

Everhard Godfried van Meerten

In dit deel komt Everhad Godfried van Meerten het meeste voor. Hij wil toegelaten worden tot het ridderschap en de vergaderingen van het Ambt Nederbetuwe. Daarvoor moet hij wel moeite doen. Op de gerichtsdag te Kesteren op 5 mei 1656 komt dit voor het eerst ter sprake. We lezen op bladzijde 107 het volgende:

”Dewijl jonckher Adolph van Brienen voor desen ende jonckher Everard Godefrid van Meerten ende jonckher Adriaen Johan van Goltsteijn sich op huijden hebben aengegeven, om in deses Ampts vergaderingen geadmitteert te worden, is daerop bij de ridderschap verstaen daertoe niet te kunnen treden voor ende aleer haer weledelen bij houwelickse voorwaerden ende maechgescheijden van grootvader ende overgrootvader zullen hebben vertoont wettelick descendenten te wesen volgens den sin van der derden articul van ’t beraemde reglement, gelijck oock daerenboven jonckher van Meerten noch sal hebben te betonen den sevenden articul des geseijden reglements te hebben voldaen.”

Op de vergadering van het ridderschap van 3 juli 1656 komt het opnieuw ter sprake en lijken de stukken overhandigd te kunnen worden.

”Deselve verlesen wesende, heeft jonckher Willem van Goltsteijn in naeme zijns broeders Adriaen Johan van Goltsteijn ende jonckher Everard Godefrid van Meerten, zijn weledele swager, de ridderschap versocht welgemelte zijnen broeder ende swager bij alle amptsvergaderingen te willen admitteren. Waertoe zijn weledele seijde ende vermeijnde deselve gequalificeert ende berechticht te wesen, ende produceerde volgens zijn weledele verscheijde acten ende brieven, waermede zijn weledele sustineerde ’t beraemde reglement voor beijden te wesen voldaen.

Welcke acten ende brieven verlesen wesende ende daerop omvraege geschiet zijnde, is bij de ridderschap verstaen ende geconcludeert, dat dese saecke op een ordinaris gerichtsdach behoort voorgebracht te worden, om alsdan daerop gedelibereert te worden.

Tegens welcke resolutie de weledele heere amptman ende eenige jonckheren hebben geseijt, dat men de gemelte Goltsteijn ende Meerten behoort de admitteren. Protesterende deselve van alle kosten, soo desen aengaende souden mogen vallen.

Heeft volgens welgemelte heer amptman doen verlesen den twede missive met de sententie daerbij geannexeert.

Waerop oock omvraege gedaen zijnde, hebben de ridderschap daerop geseijt, dat welgemelte heer amptman in deselve saecke soo soude hebben te doen ende procederen, als zijn weledele amptshalven te doen verplicht was.”

Dit is het begin van een uitgebreid verslag over de gang van zaken om toegang te krijgen tot het ridderschap en de gerichtsdagen. De transcriptie wordt in een afzonderlijk artikel, uiteraard met bronvermelding, uitgewerkt.3 Uiteindelijk is Everhard Godfried van Meerten samen met zijn zwager Adriaan Johan van Goltsteijn toegelaten tot het ridderschap en de gerichtsdagen. Zijn naam komt namelijk voor in het verslag van de Kesterense gerichtsdag van 27 oktober 1656. We lezen daar op bladzijde 114 een protest van de amptman Arndt Vijgh. Jonckheer Everhard Godfried van Meerten heeft ‘sich met het voorschreven protest geconformeert en verklaert gewillich geweest te sijn om eerst justitie te administreren’.

Op bladzijde 117 in een acte gedateerd op 14 oktober 1657 komt Everhard Godfried van Meerten ook voor. We lezen in de transcriptie:

”Op requeste van den rentmeester Dirck Johan Hermanssen.
’t Gericht verlesen hebbende dese requeste met het bericht daertegen ingekomen, verstaet, dat parthijen ten overstaen van jonckheren Jacob van Zuijlen van de Natewisch ende Everard Godefrid van Meerten zullen hebben te liquideren ende reeckenen, ende wat bevonde sal worden bij sloth van reeckeninge Jan Thomassen aen te komen, den rentmeester zulcx sal hebben op te leggen ende betaelen met de kosten van dien. Actum den 14en octobris 1657.”

Op de vergadering van het ridderschap te Zoelen op 5 en 6 september 1659 wordt onder andere Everhard Godfried van Meerten gevraagd om de rivierloop en de dijken te inspecteren. We lezen:

”Op voordraegens van den heere Jorden Guison, versoeckende, in naeme van zijn excellencie den Graeve van Culemborch, subsidie tot het leggen van een nieuwe cribbe tot ontsettinge van de dijcken tot Wiel.

Worden versocht ende gecommiteert de weledele heeren dijckgreeff ende heijmraeden deses Ampts ende neffens haer weledelen de heeren Rodolph van Eck, Jacob van Zuijlen van de Natewisch ende Everard Godefrid van Meerten, om ter eerster gelegentheijt oculaire inspectie over den cours van de riviere ende waer ende hoe deselve cribbe geleijt soude worden te nemen ende nae exigentie van saecken bij provisie daerop te disponeren; doende daervan ten naesten gerichtzdaege rapport.”

Op de Kesterense gerichtsdag van 23 augustus 1663 worden twee heren gevraagd om orde op zaken te stellen. We lezen op bladzijde 140:

”De heeren Cornelis de Cock ende Adriaen Johan van Goltsteijn worden gecommitteert ende geadjungeert om met de heeren Meerten en Zuijlen ordre te stellen op het sandtpadt van Maurick naer den Ommerenschen wall.”

Lodewijk van Brakell

In dit deel wordt Lodewijk van Brakell ook twee keer genoemd. De eerste keer alleen als naam bij de generale verschrijving van de ridderschappen. Het ridderschap vergaderde op 6 september 1614 (blz. 11). De tweede keer is hij present als het ridderschap op de Kesterense gerichtsdag van 1 juni 1618 (blz. 22).

Voetnoten

  1. Het voornemen ligt er om dit proefschrift in een drieluik te bespreken voor deze website.
  2. Bron: Spies, P.D., 2019, Ambt Nederbetuwe Resolutieboek 1611-1689. Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe deel 25 (Pumbo.nl).
  3. Zie daarvoor: https://oorsprong.info/toetreding-van-everard-godfried-van-meerten-en-zijn-zwager-tot-het-ridderschap-in-het-resolutieboek-1611-1689/.