We mogen wetenschap positief benaderen. Het is na-denken van de gedachten die God had toen Hij de wereld heeft geschapen (Bavinck). In de wetenschap ontdekken we de goedheid, wijsheid, almacht en alomtegenwoordigheid van God in Zijn schepping. Tegelijk moeten we ons realiseren dat we in de wetenschap nooit de volle werkelijkheid kunnen omvatten. Er blijft altijd mysterie over.
Wetenschapsfilosofisch moet worden opgemerkt dat wetenschappelijke inzichten niet verward mogen worden met de werkelijkheid. Het is prima om wetenschappelijke modellen te hanteren, maar de werkelijkheid is altijd rijker dan we in onze modellen tot uitdrukking kunnen brengen. Als de werkelijkheid het landschap is, is de wetenschap de landkaart. Het verdient aanbeveling om gebruik te maken van wetenschappelijke modellen, zoals we gebruikmaken van een landkaart, maar het landschap van de werkelijkheid biedt meer dan de abstracte landkaart. Het besef van het reductionisme behoedt ons ervoor om wetenschappelijke inzichten te verabsoluteren.
Een tweede wetenschapsfilosofische kritiek betreft het gegeven dat niet alle wetenschap via de empirische methode van de natuurwetenschap verricht kan worden. Er is een dominantie van de natuurwetenschappelijke methode in de wetenschap. Dat heeft geleid tot de tendens om de empirische methode van de natuurwetenschap op allerlei domeinen te hanteren. Maar daarmee ontkennen we de eigen aard van de verschillende wetenschappen. Dat is heel duidelijk bij het vak geschiedenis. In de empirische methode ligt opgesloten dat een experiment herhaald kan worden. Deze methode kan uiteraard niet gehanteerd worden in het vak geschiedenis, omdat het nu eenmaal niet mogelijk is om de geschiedenis te herhalen. Ook bij economie, psychologie, astronomie en rechten aanvaardt men dat deze disciplines niet beoefend kunnen worden door herhaalbare experimenten.
De casus van wonderen leidt tot een derde wetenschapsfilosofische kritiek. Het is niet zelden het geval dat mensen denken dat wetenschap de mogelijkheid van wonderen uitsluit. Deze gedachte vinden we reeds bij David Hume (1711-1776), die een wonder definieerde als een doorbreken van de natuurwetten. Formeel sloot hij wonderen niet uit, maar hij meende dat er nooit reden is om een concrete situatie als een wonder te duiden. Deze overtuiging hangt nauw samen met de vooronderstelling dat de werkelijkheid beheerst wordt door wetmatigheden. Deze vooronderstelling komt weer voort uit een andere vooronderstelling, namelijk die van een gesloten wereldbeeld waarin bij voorbaat wordt uitgesloten dat God ingrijpt in de geschiedenis.
Ten eerste is hier sprake van een cirkelredenering en ten tweede is deze vooronderstelling helemaal niet wetenschappelijk, omdat wetenschap nooit kan uitsluiten dat iets gebeurt, maar zij de verschijnselen die zich voordoen, dient te onderzoeken. Stel dat een arts bij een patiënt komt en zegt: ‘Dit ziekteproces klopt niet.’ Klopt dan het ziekteproces niet of klopt de theorie van het ziekteproces niet? Zo is het met elke theorie die uitsluit dat wonderen gebeuren. Er hoeft ooit maar één wonder te hebben plaatsgevonden om te bekrachtigen dat deze wereld niet opgesloten is in een systeem van oorzaak en gevolg. Vanuit een christelijk perspectief op de werkelijkheid spreken we dan ook niet over natuurwetten, maar over Gods gebruikelijke manier van handelen. Op deze manier vermijden we een deïstisch wereldbeeld waarin God ooit de wereld met de natuurwetten heeft geschapen, maar Zich nu niet meer actief met de wereld bemoeit.
De aanvaarding van de principiële mogelijkheid van wonderen onderstreept dat deze wereld open is. Er is daarom ook geen enkele reden om de wonderen in de Bijbel te ontmythologiseren, maar er is alle reden om deze historische getuigenissen minstens net zo serieus te nemen als andere getuigenissen uit de geschiedenis. En waarom zouden Bijbelwetenschappers bij voorbaat uitsluiten dat God Zich werkelijk heeft geopenbaard in Zijn Woord en dat Hij ook bepaalde feiten en inzichten aan ons heeft overgedragen? Waarom zou men bij voorbaat beknibbelen op de bewering dat God metterdaad heeft gesproken tot profeten en waarom zou men dit moeten duiden als beeldspraak? Het is aangrijpend om te beseffen dat een gesloten wereldbeeld onze samenleving afsluit van de boodschap van de Schrift, waarin het gaat om de realiteit die dit zichtbare te boven gaat.
Een vierde wetenschapsfilosofische bedenking is gegeven door Thomas Nagel (*1937). Deze filosoof beargumenteert dat fysica tekortschiet om rekenschap te geven van de menselijke geest. Volgens hem zijn leven, bewustzijn, intelligentie, verlangen, taal, creativiteit en kennis geen bijproducten van fysische wetten, maar wordt onze fysica bepaald door onze geest. Hij bedoelt dus dat een materialistisch wereldbeeld onvoldoende is om de menselijke geest te kunnen duiden. Volgens hem moet er dus meer zijn dan materie. Het is treffend dat dit niet de mening van een christen is, maar van een atheïstische filosoof die geen belang heeft bij het geloof in het bestaan van God. Wetenschappelijke pretenties die tegen het geloof ingaan, zijn dan ook ongeloofwaardig. Alvin Plantinga heeft in Het echte conflict laten zien dat de verhoudingen precies andersom liggen.
Wie meent dat de wetenschap God uitsluit, heeft alle reden om de wetenschap niet meer te vertrouwen. Het christelijk geloof biedt de mogelijkheid van wetenschap, omdat het uitgaat van de Schepper. Het geloof in de Schepper biedt een kader om uit te gaan van een orde in de schepping en een doel van de geschiedenis. Als de rede echter niet meer is dan een onbedoeld bijproduct van onbewuste materie, is het niet in te zien waarom we onze redelijke conclusies zouden vertrouwen (Lewis). Het geloof in God biedt plaats aan de wetenschap, maar een wetenschap zonder God heeft zelfs geen plaats voor de wetenschap. Overigens hoeft ook moderne wetenschap de mogelijkheid van God niet uit te sluiten. Er ontstaan pas conflicten tussen geloof en wetenschap als de wetenschap wordt vereenzelvigd met de atheïstische interpretatie ervan. Tegenover deze interpretaties moet de wetenschap gewezen worden op haar grenzen.
Is het mogelijk geloof en wetenschap te combineren, of zijn het twee gescheiden werelden? In de bundel ‘Inzicht’ komen achttien Nederlandstalige wetenschappers aan het woord die van harte een verbinding voorstaan. Bovenstaande bijdrage van dr. W. van Vlastuin is uit het boek afkomstig. Smaakt het boekfragment naar meer? Klik hier om het boek ‘Inzicht’ te bestellen.
Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.