De zesenveertigste jaargang van het blad ‘De Navorscher’ verschijnt in 1896 en heeft vermeldingen van heel veel personen uit het geslacht Van Meerten.1 Deze personen leefden van de 12e tot de 19e eeuw.
In dit jaargang van ‘De Navorscher’ publiceerde de bekende predikant en Gelderse geschiedschrijver Jacobus Anspach (1830-1908) de artikelenserie ‘De Heerlijkheid Lienden in Neder-Betuwe’. Deze artikelenserie bevat veel informatie over (het bezit van) de ‘Van Meertens’.2 De serie begint met de oorsprong van de ‘Van Lyndens’, voor het geslacht ‘Van Meerten’ is dit niet relevant. Het tweede deel van het eerste artikel gaat over het wapen van de ‘Van Lyndens’. Het derde deel uit het tweede artikel gaat over de heren en vrouwen van Lienden. Het vierde deel memoreert aan enige geschiedkundige bijzonderheden. Het vijfde deel dat in het derde artikel staat gaat over de tweeherigheid van Lienden en ‘Heerlijke Rechten’. Het zesde onderdeel gaat over voormalige of nog bestaande huizen en hoeven in de Heerlijkheid Lienden.
Het wapen van de Van Meertens
Anspach maakt op bladzijde 202 de opmerking dat de edelfamilie Van Meerten ‘welke ongetwijfeld haren naam ontleende aan de Liendensche buurtschap Meerten’ als helmteken een zittende hazewindhond hadden. Hierbij staat de volgende voetnoot: “Rietstap’s ‘Armorial’ vermeldt het helmteken dezer v. Meerten’s niet. Wij ontdekten het echter op eene grafzerk te Ingen, bij gelegenheid eener restauratie der kerk aldaar in 1889“.3 Anspach merkt op dat zij zelfs een klimmende hazewind als wapen gebruikte. “Zulk een hazewind duidde jachtrecht aan, een der prerogatieven van het voormalig ridderwezen”. Ook hierbij staat een voetnoot: “Berichtten wij boven, bl. 181, de door Batkens gestelde onmooglijke echtverbintenis van Willem van Ln overl. 1227, met eene Christina van Brederode; volledigheidshalve sta hier, dat A.H. Verster van Wulverhorst in zijne ‘Geschiedk. Aanteekeningen over het Jagtwezen’ (Amsterdam, L. v. der Vinne, 1840) bl. 30 gewaagt van een welwillend hem toevertrouwd (sic) handschrift in 8vo getiteld ‘Zegels der Graven van Holland’, aan welks slot wordt opgeteld ‘Zegel van Christina van Brederode, gemalin van Willen van Lynden, te voet met een windhond Ao 1203’. Daar die auteur echter de herkomst van dit handschrift niet aanduidt, kan men er niet op afgaan. Het daaruit vermelde klinkt legendarisch, alias Butkensiaansch.” Het lijkt ook hier vooral te gaan om het wapen van het geslacht ‘Van Lynden’.
Op bladzijde 548 heeft Anspach het nog een keer over het wapen van de ‘Van Meertens’. Hij schrijft: “Het Geldersch (Neder-Betuwsch) geslacht v. Meerten voerde een klimmende hazewindhond, met een zittende dito hond tusschen eene vlucht als helmteeken. Aldus prijkt het op prachtig uitgebeitelde groote blauwe grafzerken, nóg in de kerk te Ingen aanschouwbaar.”4
Jan van Meerten Pelgrimszn
Op bladzijde 362 wordt Jan van Merten Pelgrimszoon genoemd. Hij was samen met elf anderen onder wie Hubert van Eck, Steven van Lynden, Alard van Beynhem en Goert van Gent in dienst van hertog Arnold. Zij beloven ‘zich te zullen houden aan het bestand, alstoen tusschen Gerard heer van Kulenburg en de aanhangers van Adolf van Gelre aangegaan’. Deze belofte doen zij op 10 augustus 1472.
’s-Gravenhoef
’s-Gravenhoef, zo wordt een hofstad te Aalst (buurschap bij Lienden) genoemd. Deze hofstad is niet in handen van ‘Van Lienden’. Het leenregister geeft, volgens Anspach, aan dat deze in 1424 in handen is van Claes van Afferden. Zijn dochter (?) Fye van Afferden transporteert dit in anno 1458 tot behoef van Johan Gaderts soon (van Afferden). Ik citeer Anspach: “Fye van A., wede Johans v. Meerten, transporteert een Huys en Hofstad met vyf mergen lands ter goeder maten [geheeten ’s Grevenhoeve], met allen synen toebehoren groot en klijn, gelijk dat in den kerspel van Ln in der Maelschap van Meerten en Aelst gelegen en Jans v. M. Janssoon te wesen plag, daer oostwaert en suydwaert naast geland sijn die Heeren van Mariendael, westwaert die Heeren van St. Pieter te Utrecht ende Noordwaert die gemeyne straet, tot behoef van Johan Gaderts soon [van Afferden] ao 1458.”
De Burchtheuvel
Tegenwoordig (in Anspachs tijd) is ‘De Burchtheuvel’ een hoeve. De overlevering plaatst er ‘een voormalig klooster’. Anspach denkt liever aan een kasteelmatige behuizing dat ‘als bakermat der edelfamilie van Meerten’ diende. Aan het begin van de 16e eeuw treffen we deze edelfamilie aan in Ingen ‘op het nog heden als deftige landhoeve bestaande Blijwerven, dat vrij zeker voor ’t oorspronklijk kasteel van Ingen wordt gehouden’. Bij Borchhoevell staat een voetnoot. Anspach tekent in die voetnoot het volgende op: “Ook te Leiden, bekend door zijn Burcht en Burggraven, ligt een Burchtheuvel, vermoedlijk dagteekenend uit de 9de eeuw, toen in deze landen aan de mondingen der rivieren vele rijke houten wachttorens op terpen gebouwd werden. Als later, denklijk in de 12de eeuw, het eerste steenen kasteel op de terp gesticht werd, in navolging van het Normandische chateau a motte (heuvelburcht), zal men den heuvel te Leiden eerst verhoogd hebben met de gele klei. De door de hh. Dr. W. Pleyte, Dr. W.N. du Rieu en D.E.C. Knuttel ingestelde ontgravingen hebben omtrent den Burcht zelven niets geleerd.”5 De Burchtheuvel staat zuidoost van de dorpskom achter de buurt de Gribus. Hierbij vermeldt Anspach in een voetnoot dat het hier gaat om de Grebbe, ofwel het gegravene (land) of ook wel grift. “Dit past hier denklijk beter, dan er een woord van Romaansche herkomst in te zien, nog aanwezig in het bargoens of de dieventaal, waarin er een huis of plaats van verzekerde bewaring, een gevangenis of cachot door wordt aangeduid.” Tegenover de hofstede De Geer ligt Lutterveld ‘een blok landerijen, in dezelfde buurschap Meerten, tusschen den kerktoren en De Vogelenzang (te Echteld). Tussen de twee smedestraten = vlak bij de kerk. Homeden en Nedermeden (d.i. het hoge en lage grasland) zijn thans Hoog- en Laag-Meijen, twee uitgestrekte blokken lands in de polder Aalst’. Anspach gaat verder met de Beerschenhof en de ‘Van Meertens’ verdwijnen voor even weer uit beeld.
Klooster op het terrein?
Op bladzijde 549-550 noemt Anspach De Burchtheuvel, ‘de vermoedlijke bakermat der edelfamilie van Meerten’.6 Hij geeft aan dat hier een klooster moet hebben gestaan.”Men denkt dit, omdat er eenige jaren geleden een wijwatersbak werd uitgegraven.” Anspach speculeert: “Mooglijk is de ruïne van den burcht, toen het hoofd dier familie zich naar Ingen verplaatste, tot een klooster verbouwd.” Zijn er meer aanwijzingen voor een klooster in deze streek? Ja. “Begrensd, ten oosten door de Galgestraat – den weg, naar de galg, de oude gerichts- en strafplaats, voerde, – en ten noorden door een perceel de Veldkuip geheeten, ligt een erf, bij de kom des dorps, op den Brink, nog steeds bekend onder den naam van ’t Heilig Leven; den 9 Mei 1647 treffen wij er Derck Jansoen of Janssen als bewoner aan; thans het bewoond eigendom van A. van Doorn Sr.” Dit klooster kan een filiaal geweest zijn ‘van het Bagijnenklooster te Op-Heusden, weleer een adellijk jufferenstift van de Augustijner-orde’. Anspach verwijst voor dit convent naar de ‘Geldersche Volksalmanak’.7 De geschiedschrijver gaat verder in op het klooster: “Van dergelijke filiaal-stichting levert misschien nog ‘Joffrouwen-Hofstad’ een spoor, als benaming eener deftige landhoeve te Ingen, naar den kant van Ek-en-Wiel. Gelijk Ingen zijn ‘Jufferweerd’ (over den dijk, bij de Papendel), heeft Ln nog zijn Jufferpad (dat bij de hofstede De Hucht in de Meertenweidestraat schiet.” In de voetnoot wordt nog aangevuld: “Zoo was de Jufferwaard (thans een boomgaard) te Heteren (Over-Betuwe) denklijk voormaals het eigendom der Bagijnen op het Hof ter plaatse.” In het vonnis dat Hertog Alva velt op 20 december 1568 is sprake van ‘le cloistre et commanderie de Lynden’. Volgens Anspach is dat van de commanderij een vergissing: “Ingen had zijne bekende Kommanderie der St. Jansridders, met het nóg aanwezige Kommanderiehuis, – thans eene onder dezen naam nog altoos bekende hofstede, – waar 3 Juni 1422 de praeliminairen werden getroffen van den vrede tusschen hertog Reinald IV van Gelre met Jan van Beijeren eenerzijds en Frederik van Blankenheym, den mijtervorst van het Sticht, van den anderen kant.” De bron hiervan is ‘Gedenkwaardigheden’ van Nijhoff.8 Anspach schrijft: “De langs het terrein van dit aloude Kommanderiehuis loopende waterlossing of tochtsloot heet niet de Kettersche Wetering, maar de Ketting-wetering, d.i. eene sloot, die als een ketting slingert.” Volgens Anspach bezat Lienden meer dan één klooster, als er op de Burchtheuvel een gestaan heeft. Hij noemt ook het klooster van Mariëndaal, maar dat gaat weer buiten het geslacht ‘Van Meerten’ om dus laten we dat hier rusten.
Huize Kermestein
Dit goed is in het bezit van Cornelis van Brakell en Margareta van Boecop. Kort gaat Anspach in op de etymologie van Kermestein. Hij en de volkstraditie denken dat dit Kennemerstein geheten heeft, ter herinnering aan een inval van de Kennemers in de Neder-Betuwe in 1268.9 Het lag in een hoek, ‘langs de Papestraat, waar deze tegen den Rijn- of Bandijk aanschiet, in den polder Ln’. Kermestein gaat over op zijn zoon Johan, ‘een der Verbonden Edelen tegen Spanje’s dwinglandij, en evenals zijn neef Dirk van Brakell, ondertekenaar van het Smeekschrift der Landvoogdesse Margareta van Parma in April van dit jaar te Brussel overhandigd’.10 Johan van Brakell was op 17 juli 1550 getrouwd met Johanna van Meerten tot Ingen Dirksdochter bij Berta van Eck.11 Johan is overleden op 8 juli 1580 en Johanna op 22 april 1600. Anspach verwijst hierbij naar hun grafzerk in de kerk te Lienden: ‘uit eene menigte grafsteenen de eenige, waarvan vóór de bevloering in 1871 afschrift genomen is.’ In de voetnoot vermeldt dat Maria, de oudere zus van Johanna, in 1569 in de echt trad ‘met Gysbert de Cock van Delwijnen; zij bracht hem Blijwerven te Ingen aan, en schonk hem Geertruid, door wie Blijwerven aan haren echtgenoot Johan v. Goltstein tot Brantsenburg verviel’.12
Anspach gaat verder in op de kwartieren die op de bovengenoemde grafsteen vermeld staan: ‘Brakell, Boecop, Leefdael, Delen – Meerten, Eck, Eck, Mekeren’. Hij verklaart deze kwartieren als volgt: “Daar Johan tot overgrootouders had Johan van Br. en Geertruyt van Delen (gehuwd in 1430), en Johan van Eck gehuwd was met Aleid van Mekeren (die in 1515 met hare stiefmoeder deelde); bemerkt men, dat in het stellen dezer kwartieren van vaderskant en moederszijds een verschillend systeem is gevolgd. Blijkens het wapen op een steen in de te Ingen, vertoonend een rechterschuinbalk (bande), heeft men hier ontwijfelbaar met van Eck van Panthaleon te doen”.13 Bij het delen van Aleid van Mekeren in 1515 met haar stiefmoeder staat een verwijzing naar de Heraldische Bibliotheek 1874, blz. 25. Dirk van Brakell was een zoon van Johan en Johanna. Hij was in 1575 schepen van Tiel en in 1587 drost ter Lede.14 Dirk trad op 8 maart 1587 te Tiel in het huwelijk met Petronella Vijgh.15 Anspach gaat verder met dit geslacht ‘Van Brakell’, maar dat laat ik hier nu rusten.
Op bladzijde 549 wordt het bovengenoemde echtpaar, Johan en Johanna, opnieuw door Anspach genoemd. Hij geeft aan dat de echtverbintenis in 1550 tussen Jor. Johan van Brakell en Johanna van Meerten tot Ingen de grondslag legde ‘tot een uitgestrekt bezit van goederen in de buurschap Meerten, hetwelk sedert in de familie van Brakell verbleef, en door den laatsten bewoner uit haar van den huize den Eng ter plaatse, te gelijk met die huizing bij testamentaire beschikking aan de bewoners dezer buurschap vermaakt is’. Opnieuw gaat Anspach verder in op de nakomelingen van Van Brakell-Van Meerten en opnieuw voert dat voor nu te ver om dit aan te halen.
Buurtschap Meerten
Vanaf bladzijde 547 wordt het buurtschap Meerten uitgebreid behandeld. Anspach vertelt hier veel over de vroegste ‘Van Meertens’, mensen die de geslachtsnaam (van) Meerten aannamen. Meerten is volgens Anspach een ‘uitgestrekt buurschap (…) thans een der drie polders, uit welke Ln bestaat’. Hier ‘ontleende een edel geslacht den naam’. Hij gaat verder in op de betekenis van de naam Meerten. “Merthen kan ‘markt’-, maar ook ‘grens(-paal)woning’ betekenen”. Volgens Anspach zal al wat Van Meerten heet de achternaam wel aan dit buurtschap te danken hebben, ‘omdat hier te lande, voorzoover ons bekend, nergens een Meerten ligt, dan hier’. De dorpen Marten in Estland en Merten in Frankrijk zullen hier volgens de geschiedschrijver wel niet mee te maken hebben.
Zijn betoog gaat verder in op vroege ‘Van Meertens’. Anspach geeft aan dat hij al eerder ‘Van Meertens’ van 1407 tot 1798 besproken heeft uit verschillende bronnen.16 De predikant constateert echter dat deze geslachtsnaam al eeuwen eerder voorkomt. “In 1145 toch behoort Gerard van Marten (Gerardus de Marten) met Godfried van Rienen (Renen) e.a. tot de getuigen bij de bekrachtiging i.d. 18 Octr door koning Konrad III van Duitschland van een vonnis (‘ordel’), door Hendrik graaf van Gelre gewezen over de graafschappen Ostergo en Westergo als behoorend tot de Utrechtsche kerk.” Als voetnoot wordt verwezen naar het ‘Oorkondeboek van Gelre en Zutphen’.17 Anspach vertelt verder: “Godschalk van Merten (de Merten), liber homo, staat boven de ministeriales (dienstmannen), bij de bevestiging door Godfried (Govert van Rhenen) bisschop van Utrecht in 1166 der abdij van Mariënweerd in hare goederen.” Als bronnen hiervoor wordt het bovengenoemde oorkondeboek gegeven en het Cartularium van Mariënweerd.18 Anspach weet nog meer te noemen: “Gerard, Godschalk en Walter van Merten worden opgeteld onder de edelen (laici nobiles), getuigen bij den aankoop in 1169 van twintig morgen lands behoorend bij de curtis (hof) te Beusichem, door denzelfden Godfried, die ze aan het kapittel van St. Jan te Utrecht schenkt.” Opnieuw is het oorkondeboek de bron en dan bladzijde 324. Tenslotte weet Anspach uit de periode voor 1407 nog iets anders te vermelden: “In 1344 ontmoet met Klaas van Merten als schepen te Nijbroek; zijn slechts weinig beschadigd zegel is nog te vinden. Hieruit kan dus blijken, of het St. Andrieskruis verzeld van vier wassende mannen, dat Rietstap’s Armorial aan een Utrechtsch, – waarom Utrechtsch? het stamde uit de Neder-Betuwe, – geslacht v. Meerten toekent19, destijds reeds in zwang was.”20
Everhard Godfried van Meerten
Na het bovenstaande over het buurtschap Meerten komt Everhard Godfried van Meerten ter sprake.21 Jonkheer Everhard Godfried was, volgens Anspach, in 1660 te Maurik getrouwd met Elisabeth van Goltstein.22 Elisabeth is begraven op 10 januari 1665 in de kerk te Maurik op het hoge koor. Ten overstaan van twee andere jonkers van Maurik, Jacob en Bernard van Zuijlen van de Natewis, heeft hij ‘de oudste voorhanden kerkrekening dier gemeente gedaan’. Deze kerkrekening loopt van februari 1657 tot februari 1659. Naar hem is ook een perceel grond vernoemd: “En naar wien hoogstwaarschijnlijk nog tegenwoordig een perceel gronds ter plaatse als Jonker-van-Meertenspoort bekend staat; hebbend de poort vóór zijn woonverblijf vermoedelijk langer bestaan, dan de woning zelve, tenzij dan dat die poort zelve als kasteelmatige huizing door hem is bewoond geweest, in denzelfden trant als wij hiervoren opzichtens ’s-Gravenhoef opmerkten.” Volgens Anspach is Everhard Godfried van Meerten in 1673 overleden.
Maria Bertha van Meerten
Een totaal andere tak wordt direct na het bovenstaande vermeld. Anspach memoreert het huwelijk tussen Maria Bertha van Meerten en de predikant Willem Leonard Voorduyn.23 Voorduyn was predikant te Utrecht. Het echtpaar kreeg een dochter met de naam Cornelia Adriana Voorduyn. Zij werd op 7 augustus 1811 de gade van Frans Jan baron van Heeckeren van Brandenburg (deze overleed op 22 januari 1846).
Voetnoten
- Het gaat om: De Navorscher. Een middel tot gedachtewisseling en letterkundig verkeer tusschen allen die iets weten, iets te vragen hebben, of iets kunnen oplossen. Jrg. 46 verschenen te Nijmegen in 1896 bij H.C.A. Thieme.
- (1) Anspach, J., 1896, De Heerlijkheid Lienden in Neder-Betuwe, De Navorscher 46: 177-204. (2) Anspach, J., 1896, De Heerlijkheid Lienden in Neder-Betuwe, De Navorscher 46: 328-369. (3) Anspach, J., 1896, De Heerlijkheid Lienden in Neder-Betuwe, De Navorscher 46: 509-552.
- In de voetnoot wordt daarbij verwezen naar De Navorscher 39 blz. 624, 5 en De Navorscher 34 blz. 58.
- Hij verwijst hierbij naar De Navorscher 34, blz. 58 en De Navorscher 39, blz. 624-625. Anspach merkt nog op als commentaar: ‘De (klimmende) hazewind is in Nav VII, 184 voor een (dito) leeuw aangezien’.
- Hierbij wordt verwezen naar ‘Het Nieuws van den Dag’ 13 Maart 1895, blz. 13, kol.3’.
- Hij verwijst hierbij naar De Navorscher 34, 129, noot 2 en geeft aan dat de woorden ‘de vermoedlijke plek van het oudste kasteel dier heerl.’ moet schrappen.
- Uit 1888, blz. 116 en uit 1891, blz. 125.
- Blz. CLVI.
- Joke Honders heeft een boekje (brochure) geschreven over dit landgoed, deze hoop ik binnenkort te kunnen samenvatten voor deze website. Zie ook: https://oorsprong.info/tabula-batavorum-over-johan-van-brakell-en-johanna-van-meerten/.
- Anspach verwijst hier naar de publicatie J.W. te Water en het ‘verbond der edelen’. Zie: https://oorsprong.info/johan-van-brakell-en-zijn-gezin-in-historie-van-het-verbond-en-de-smeekschriften-der-nederlandsche-edelen/.
- Het parenteel van Johan en Johanna is hier te vinden: https://oorsprong.info/parenteel-van-johanna-van-meerten-1600-en-johan-van-brakell-1580/. Het parenteel van Dirck en Bertha hier: https://oorsprong.info/parenteel-van-dirck-van-meerten-1568-en-bertha-van-eck-van-panthaleon-1531/.
- Anspach verwijst naar zijn genealogie van De Cock van Delwijnen in de Nederlandsche Heraut 1888, blz. 25. Zie ook: https://oorsprong.info/website-genealogie-de-cocq-van-delwijnen-bevat-ook-informatie-over-het-geslacht-van-meerten/.
- Voor een begrijpen van deze kwartieren is deze kwartierstaat zeer boeiend: https://oorsprong.info/een-laat-17e-eeuwse-kwartierstaat-en-het-geslacht-van-meerten/.
- Volgens Anspach de vermoedelijke opvolger van Dirk Lodewijkszn die in 1576 in die functie wordt genoemd.
- Anspach verwijst naar de Heraldische Bibliotheek 1879, blz. 247 en 1880, blz. 64.
- Hij verwijst hierbij naar ‘De Navorscher’ 26: 368-370.
- Samengesteld door Bn Sloet, ao 1872, blz. 280.
- Resp. blz. 314 en blz. 13.
- Spreken over een Utrechts en een Betuws geslacht ‘Van Meerten’ is niet vreemd. Uit Utrecht stamt het geslacht ‘Van Abcoude van Meerten’ en uit de Betuwe ‘Van Meerten’. Beide geslachten worden ‘Van Meerten’ genoemd.
- In de voetnoten 3 en 4 staat: ‘In ’t Rijks-archief te Zwolle, zie ‘Tijdrek. Regs v.h. oud-prov. archief van Overijsel’, I, 63. Sedert 1465 ziet men een Ernst v. Meerten in Twente vermeld (ibid. IV, 173), evenals in 1532 een gelijknamigen St. Jans-ridders-kommandeur te Buren (‘De Navr XXV, 523)’ en ‘Men spreke toch niet langer van ‘wassenaars’. Wassenaars in verband tot het oud-edel geslacht v. Wassenaer is heraldieke onzin, zie Geneal. Maandblad, De Nederl. Leeuw 1891 bl.’. Ernst komt mogelijk uit deze Utrechtse tak. Zie bijvoorbeeld dit genealogische werk: https://oorsprong.info/transcriptie-boek-genealogie-van-abcoude-van-meerten-een-overzicht/.
- Dit is (voorlopig) de laatst bekende mannelijke lijn uit het adellijke geslacht ‘Van Meerten’. Zie voor deze tak: https://oorsprong.info/leenaktenboek-over-vijf-morgen-land-te-ingen-een-bruikbaar-puzzelstuk/ en https://oorsprong.info/feedback-vragen-2023-de-puzzel-van-de-drie-dircken-opgelost/. Hij was een zoon van Arnt van Meerten.
- Volgens mij is dit niet helemaal correct, omdat ze in 1651 al als echtpaar vermeld worden. Meer gegevens hoop ik, als de Heere het geeft, komend seizoen online te kunnen zetten.
- Maria Huberta van Meerten (1771-1805) was afkomstig uit de Gorinchemse tak van de ‘Van Meertens’. Zij was een dochter van Justinus Cornelis van Meerten (±1744-1824) en Cornelia van Eybergen (?-?).