Home » Artikelen geplaatst door Jan van Meerten

Auteursarchief: Jan van Meerten

‘Een welsprekend man (…) machtig zijnde in de Schriften’ – In Memoriam: ds. A. (Aart) Moerkerken (1947-2024)

Afgelopen nacht overleed ds. A. (Aart) Moerkerken in zijn appartement in Capelle aan den IJssel. Hij werd 77 jaar. ‘Een welsprekend man (…) machtig zijnde in de Schriften (Hand. 18:24, SV) is niet meer. Het werd van Apollos gezegd, maar ik meen dat dit ook van toepassing is op ds. Moerkerken. Binnen de Gereformeerde Gemeente nam hij, vanwege zijn rectoraat aan de Theologische School (Boezemsingel, Rotterdam), een belangrijke plaats in. Buiten deze kerken (maar soms ook daarbinnen) was hij wel eens de spreekwoordelijke kop van Jut. Niet iedereen nam zijn Schriftuurlijk-bevindelijke theologie over. Hij werd daarbij (soms) ook fel bestreden. Van zijn hand verschenen veel boeken, vaak waren dat (door anderen) op schrift gestelde preken die hij eerder had uitgesproken. Vannacht mocht hij de pen neerleggen en is hij voor eeuwig de strijd te boven!

Het Oude Stadhuis te Gouda. In Gouda heeft ds. A. Moerkerken lange tijd gestaan als predikant. Bron: Pixabay.

De predikant werd op 1 februari 1947 te Rotterdam geboren. Hij studeerde eerst theologie aan de Universiteit Utrecht, maar maakte deze studie niet af omdat hij in 1972 werd toegelaten tot de Theologische School van de Gereformeerde Gemeente. In 1974 werd hij bevestigd tot herder en leraar van Nieuw-Beijerland. In 1987 volgde Gouda. Daar is hij gebleven tot zijn emeritaat in 1996. Hij werd in 1995 rector van de Theologische School, waar hij vanaf 1980 al docent was. Vanwege gezondheidsredenen moest hij in de zomer van 2017 afscheid nemen van de school. Na zijn emeritaat in 1996 verleende hij hulpdiensten in Capelle aan den IJssel-West tot dat in 2019 ook niet meer ging. Hij was eveneens vijfentwintig jaar lang hoofdredacteur van ‘De Saambinder’. Nu mag hij zijn herdersstaf neerleggen en is er een einde gekomen aan een druk bestaan in dienst van de Grote Koning.

Veel kunnen we van ds. Moerkerken leren en hebben we geleerd, al is er nooit onderwijs van hem genoten heeft hij talloze preken en andere boeken (bijvoorbeeld over de drie belijdenisgeschriften) geschreven. Het artikel over hem in het Reformatorisch Dagblad verwijst naar zijn afscheidsrede in 2017. De predikant verwees toen naar Voetius die aangaf dat wetenschap verbonden dient te zijn met ware vroomheid en oprechte Godsvrucht. Zulke wetenschappers zijn nodig, mensen die niet op eigen wijsheid steunen, maar het ook in hun wetenschappelijke werk van Boven verwachten.1 De predikant benadrukte dat bevindelijkheid vanuit een grondige exegese van de Schriften moet opkomen, en niet andersom.2 Een dergelijke Schriftuurlijk-bevindelijke prediking is kenmerkend voor preken van ds. Moerkerken, die zeer goed te volgen zijn voor eenvoudige mensen. “Een predikant mag geen bevindelijkheid gaan preken, want bevinding moet opbloeien uit de exegese”. Over het belang van de Schriftuurlijk-bevindelijke prediking schreef hij het boek ‘Zin en mening. In sommige eigen preken zou je willen dat de predikant zich wat meer in het hart liet kijken, hoe het persoonlijk-bevindelijk gesteld is, maar Moerkerken leek echter bang voor zelfbedoeling en inlegkunde. Het verwijt dat Moerkerken de zaligheid buiten Christus preekte gaat niet op. In een interview met het Reformatorisch Dagblad zei hij: “Het besef dat we alleen in de Ark, in de Heere Jezus Christus kunnen sterven, leeft sterk bij me.” In dit licht kunnen we ook wijzen op ds. J. Roos. Er was wat opspraak gekomen toen ds. Roos, tijdens een lezing voor de classis Oost, aangaf een groot gevaar te zien in een citaat (van ds. Moerkerken) over missende mensen zonder kennis van Christus. Ds. Roos gaf in een interview daarover aan: “Maar ik weet ook dat hij leert dat de grond van de zaligheid alleen in Christus is, en daarin acht ik hem als mijn broeder.”3

Want zo is het: ‘zonder Jesus is geen leven, maar een eeuwig ziel-verderf’.4 Ds. Moerkerken mag dat nu uit ondervinding ook weten, want hij is voor eeuwig Thuis! Hij mocht afleggen het lichaam der zonde en des doods. Om daar nu eeuwig Hem voor groot te maken! “En aan een iegelijk werden lange witte klederen gegeven, en hun werd gezegd, dat zij nog een kleinen tijd rusten zouden, totdat ook hun mededienstknechten en hun broeders zouden vervuld zijn, die gedood zouden worden, gelijk als zij” (Openbaring 6:11, SV). Moerkerken is afgelost van zijn post, maar wij staan er nog voor. Voor ieder persoonlijk geldt de vraag: “Gij dan, zijt ook bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen” (Lukas 12:40, SV).

Voetnoten

Publicaties in de naturalistisch-wetenschappelijke literatuur aangaande het onderzoek naar ‘superfaults’ door dr. Tim Clarey

Superfaults zijn breukzones waar aanzienlijke verplaatsing heeft opgetreden. Deze verplaatsingen hebben gezorgd voor pseudotachyliet, een gesteente dat ontstaat door wrijvingssmelt. Bij superfaults kunnen deze pseudotachylietlagen enorm dik zijn. Dr. Timothy L. Clarey heeft onderzoek gedaan naar superfaults en pseudotachyliet, speciaal gericht op South Fork Fault. Een deel van zijn onderzoek heeft hij gepubliceerd in naturalistisch-wetenschappelijke vakbladen of gepresenteerd op naturalistisch-wetenschappelijke conferenties. Een overzicht daarvan wordt hieronder weergegeven.1 Clarey probeert in zijn creationistische werk aan te tonen dat superfaults en pseudotachylieten beter verklaard kunnen worden binnen een raamwerk van opeenvolgende catastrofale processen (korte chronologie), dan geleidelijke geologische processen over miljoenen jaren (conventionele chronologie). Hij presenteerde zijn werk ook voor de zevende International Conference on Creationism en schreef twee papers hierover voor de proceedings.2

Wetenschappelijke artikelen vanuit het onderzoek naar superfaults

(1990) Clarey, T.L., Thin-skinned shortening geometries of the South Fork fault: Bighorn Basin, Park County, Wyoming, The Mountain Geologist 27: 19-26.

(2012) Clarey, T.L., South Fork Fault as a gravity slide: its break-away, timing and emplacement, northwestern Wyoming, U.S.A., Rocky Mountain Geology 47 (1): 55-79.

(2013) Clarey, T.L., South Fork Fault as a gravity slide: its break-away, timing, and emplacement, northwestern Wyoming, U.S.A.: REPLY, Rocky Mountain Geology 48 (1): 67-69.

Abstracts vanuit het onderzoek naar superfaults gepresenteerd op conferenties van de Geological Society of America

(2008) Clarey, T.L., The break-away point of the South Fork superfault: a catastrophic gravity slide, Wyoming, USA,, Geological Society of America Abstracts with Programs 40 (6): 312-313.

(2009) Clarey, T.L., Timing relations between the South Fork and Heart Mountain fault systems with implications for emplacement, Wyoming, USA, Geological Society of America Abstracts with Programs 41 (7): 570.

Voetnoten

Telgen uit het geslacht ‘Van Abcoude van Meerten’ in de inventaris van de familie Cousebant

Het Nationaal Archief heeft het archief van de familie Cousebant beschreven in een inventaris. Cousebant is een van oorsprong Haarlemse familie en de inventaris bevat ook materiaal van aanverwante families. Materiaal dat beschreven wordt zijn onder meer huwelijkscontracten, testamenten, boedelrekeningen, doctorsbullen, kwitanties en rentebrieven.1 In de inventaris vinden we ook informatie over diverse telgen uit het geslacht ‘Van Meerten’, of meer specifiek het geslacht ‘Van Abcoude van Meerten’. Deze laatste familie is een bastaardenlijn, ontstaan vanuit nazaten van een buitenechtelijke relatie tussen de veertiende eeuwse Willem van Abcoude (?-1407) en Johanna van Meerten (?-?). Hieronder willen de informatie uit deze inventaris samen vatten, vooral daar waar het over leden uit het geslacht ‘Van Meerten’ gaat, of over aangetrouwde leden en hun kinderen.2

Margaretha van Abcoude van Meerten en Cornelis van Assendelft

De eerste keer dat we een telg uit het geslacht ‘van Abcoude van Meerten’ tegenkomen is in de inhoudsopgave op bladzijde 11. Daar wordt Cornelis van Assendelft en Margaretha van Abcoude van Meerten genoemd. Maar ook twee keer hun dochter Anna van Assendelft, die getrouwd was met Gerrit van Renesse van der Aa. Er wordt daarbij verwezen naar bladzijde 156 en 157.3

De stukken van dit geslacht komen inderdaad voor op bladzijde 156 en 157. Het betreft één stuk dat gaat over Cornelis en Margaretha (stuk 955). Cornelis is geboren omstreeks 1540 als zoon van Otto van Assendelft en Geertruijd, bastaarddochter, van Bergen. Hij was gehuwd met Margaretha van Abcoude van Meerten. Cornelis overleed in 1600 op het Huis Assumburg. Het stuk is een akte van overeenkomst tussen Cornelis van Assendelft en de erfgenamen van Claes Florisz. ‘betreffende de vroonschuld over Westzaan’. Het stuk is opgesteld in 1590.

Dochter Anna was in 1594 getrouwd met Gerrit van Renesse van der Aa.4 Gerrit was een zoon van Adriaen van Renesse van der Aa en Agnes van Renesse van Wulven. Deze Gerrit overleed in 1609 en was in leven burgemeester van Utrecht. Anna werd in 1617 vrouwe van Assendelft en overleed rond 1626 op het Huis Assumburg. Haar rentmeester was mr. Adriaen van Hellemijs van Welle. Stuk 956, dat ‘vermoedelijk heeft (…) behoord tot de bescheiden van Gerrit van Renesse van der Aa’, betreft een testament van Adriaen van Renesse van der Aa. Deze is opgemaakt in 1575 te Utrecht. Het stuk in het archief is een authentiek extract uit 1586.

De zoekterm ‘Van Assendelft’ levert ook een flink aantal treffers (>100) op. Vooral inzake (de goederen van) dochter Anna van Assendelft. Uitgebreid is het subarchief van mr. Adriaen van Hellemijs van Welle. Deze Adriaan was stadhouder van de leengoederen van Anna, vrouwe van Assendelft enz. Stuk 505 is de akte van aanstelling van Adriaen van Hellemijs van Welle ‘tot stadhouder over haar leengoederen’. Genoemd wordt dat zij weduwe was van Gerrit van Renesse van der Aa. Het stuk dateert van 1617. De stukken 506 en 506.1 zijn respectievelijk een octrooi en een afschrift daarvan. De archivaris beschrijft het als volgt: “Octrooi van Anna, vrouwe van Assendelft enz., weduwe van de heer Van der Aa enz., voor Adriaen van Hellemijs van Welle om vrij te beschikken over zijn leengoederen, behorende tot de huizen en de heerlijkheden van Assendelft, Haarlem en van der Aa.” Het originele stuk dateert van 1618, het afschrift komt uit 1644. In 1625 werd mr. Adriaen van Hellemijs van Welle ook aangesteld tot beheerder van de geestelijke goederen van Anna. Stuk 508 is de akte van aanstelling daartoe. Adriaen was toen ook schepen te Utrecht.

Stadhouder Adriaen was getrouwd met Elisabeth de Coninck. In het archief van hun zoon Herman (die in 1641 getrouwd was met Maria van den Wolde) komt Anna van Assendelft ook voor. Het gaat om een ‘akte van begeving’ van de vicarie op het altaar van St. Catharina in de St. Pieterskerk te Leiden. Het wordt vergeven aan mr. Adriaen van Hellemijs van Wellen, ‘ten behoeve van diens oudste onmondige zoon Herman’. Het stuk dateert van 1625, het afschrift is zonder jaar. De stukken 723.1 en 723.2 op bladzijde 125 betreffen een akte van belening en een nadere akte omtrent de aard van het leen en de rechten van de leenman. Deze akte van belening is opgesteld door Anna van Assendelft en is een belening van Adriaen van Hellemijs van Welle ‘met een erf en opstal te Beverwijk’. Het gaat om twee charters die dateren van mei 1618 (723.1) en augustus 1618 (723.2).

De hoeveelheid stukken over de geslachten Van Assendelft en Van Renesse van der Aa in dit archief is goed te verklaren, volgens de archivaris. Hij of zij meent dat het komt vanwege het rentmeesterschap van mr. Adriaen van Hellemijs van Welle over de goederen van Anna van Assendelft en haar dochter Agnes van Renesse van der Aa. “Vermoedelijk zijn bij zijn overlijden in 1636 een aantal stukken in het sterfhuis te Utrecht achtergebleven.5 Dochter Agnes is volgens het archief geboren in 1597 en overleden anno 1634 op het Huis Assumburg. Zij was getrouwd met Nicolaes van Renesse van Elderen.6

In de beschrijving van een akte van verkoop (stuk 1097) wordt Anna ook genoemd. Het gaat om de verkoop van de heerlijkheid van de Lek met toebehoren door graaf Willem III aan Jan van Polanen in 1620. “Blijkens handschrift is het stuk afgeschreven door mr. Adriaen van Hellemijs van Welle, vermoedelijk in diens functie van rentmeester van Anna, vrouw van Assendelft. Zij voerde onder meer de titel van Vrouwe van der Lek.7

Gerrit van Berkenrode

Het subarchief van Sybrand van Alckemade (3A) bevat het testament van Gerrit van Berkenrode (stuk 285).8 Gerrit, of Gerard, was oud-baljuw van Kennemerland en weesmeester van Haarlem. Hij was getrouwd met Geertruyd van Abcoude van Meerten.9 Het echtpaar is waarschijnlijk, volgens diverse bronnen, kinderloos overleden. Het testament van Gerrit is opgemaakt te Haarlem. “Met bijgeschreven codicil, 1597. Afschrift van 1598 in afschrift van 1608.” De archivaris vermoedt dat deze is afgeschreven voor Sybrand van Alckemade ter gelegenheid van zijn huwelijk met Beatrix Duyst van Voorhout in 1608.

Stuk 1035 op bladzijde 170 lijkt een zeer belangrijk stuk. Het betreft enkele genealogische aantekeningen over het geslacht Van Abcoude. De archivaris vermoedt dat deze aantekeningen zijn opgemaakt in verband met het huwelijk tussen Gerrit van Berkenrode en Geertruijt van Abcoude van Meerten. Dit huwelijk werd anno 1577 gesloten te Delft.

Stuk 1098 betreft één band met daarin ‘privilegiën, tractaten, plakkaten, sententien, schipdichten, historische gegevens enz. betreffende Holland en in het bijzonder de stad Haarlem, Kennemerland en West-Friesland’. De stukken hebben het meest betrekking op de eerste decennia van de 80-jarige oorlog, maar de tijdsperiode is breedlopig van 400 tot 1595. De stukken zijn opgemaakt van ongeveer 1585 tot 1601. De archivaris vermoedt dat de stukken verzameld en afgeschreven door Gerrit van Berkenrode. Hij of zij beschrijft: ‘Hij was priester en werd na zijn overgang tot het Protestantisme baljuw van Kennemerland. In dienst van de Prins van Oranje woonde hij het beleg van Haarlem bij. In 1577 huwde hij te Delft Geertruyd van Abcoude van Meerten, afkomstig uit Utrecht. Hierdoor zouden afschriften van enkele stukken betreffende het Sticht kunnen worden verklaard. Hij overleed. Enkele afschriften met andere hand dateren nog van 1601.” De archivaris geeft aan dat het afschrift ‘Croniek van Leeuwenhorn voortijds omtrent den Zijpen gelegen enz.’ een aparte vermelding verdient. De band is, zo wordt aangegeven, in 1868 in bruikleen gegeven aan het Algemeen Archief en ‘berustte’ daar toen ‘onder de Derde Afdeling, handschrift no. 27’. Voor nadere bijzonderheden wordt naar een artikel van mevrouw E.H. Korvezee verwezen in het Nederlandsche Archievenblad van 1939/1940, en voor een gedetailleerde inhoudsopgave naar Bijlage II.

Cornelis van Abcoude van Meerten

Het subarchief van Adriaen van Hellemijs van Welle (3) bevat een brief van Cornelis van Abcoude van Meerten uit 1624 (stuk 507).10 Het betreft een brief van Cornelis uit Amersfoort aan zijn neef11 Adriaen van Hellemijs van Welle. Adriaen was schepen van Utrecht. De brief gaat over de bekleding van een magistraatspost.

Peter Ernst van Abcoude van Meerten

In het subarchief van Adriaen van Hellemijs van Welle (5) gaat wordt een akte van begeving van de vicarie door Peter Ernst van Abcoude van Meerten weergegeven (stuk 516).12 Het betreft ‘de vicarie op het altaar van St. Thomas in de kapittelkerk van St. Jan Baptist te Wijk bij Duurstede’ Peter Ernst was daarvan collator. Het werd overgegeven aan Herman van Hellemijs van Welle ten behoeve van zijn onmondige zoon Adriaen. “Met retroacte van 1650 en bijbehorende stukken van 1659.” Het gaat om één omslag.

Helmich Splijtloff

Het subarchief geslacht Splijtloff (B) bevat slechts één stuk (stuk 530).13 Het betreft een akte van boedelscheiding van de nagelaten goederen van dr. Helmich Splijtloff. Helmich was een zoon van Herbert Splijtloff Johansz. en Machtelt Closson. Helmich was in 1558 getrouwd met Maria (Adriaen) van Renesse van Wulven (en Wylp). Vervolgens met Anna van Abcoude van Meerten van Essesteijn.14 Hij was in leven burgemeester van Zwolle en is in 1575 overleden. De akte van boedelscheiding gaat over de goederen ‘leenroerig aan de abdis van Essen en liggende te Assendorp, Spoolde en de Luire’. De goederen worden verdeeld tussen diens dochters Herberta, weduwe van Splinter (Helmich), Marie, Anna, Elisabeth, Swaene, Johanne de oude en Johanna de jonge enerzijds, en Alijd Buis, weduwe van Johan Geertsen, en haar kinderen anderzijds. Het stuk is opgesteld in 1592, ver na de dood van Helmich.

Maria van Renesse van Wulven

Maria van Renesse van Wulven komt ook kort voor in deze inventaris. Zij was getrouwd met de hierboven genoemde Helmich Splijtloff. Zij zijn de ouders van Herberta Splijtloff, geboren in 1560. Zij trouwde in 184 te Utrecht met Splinter Helmich van Welle (1545-1589). Na zijn overlijden Hertrouwde Herberta in 1592 met Geerlich Doys, burgemeester van Deventer. Herberta overleed in 1626. De stukken 497-501 gaan over het echtpaar Splinter en Herberta, daar staat ook het huwelijkscontract tussen. De hierboven genoemde Adriaen van Hellemijs van Welle is een zoon van dit echtpaar.15

Maria en haar man worden ook genoemd bij subarchief 3A. Dit gaat over Johanna Splijtloff en Godert de Coninck. Godert hetrouwde in 1602 met Johanna de oude. Godert overleed in 1625, Johanna in 1637. In 1603 was Godert schepen van de stad Utrecht en raad bij de admiraliteit te Rotterdam. Hij was een zoon van Saris de Coninck en was eerder getrouwd geweest (1566) met Harmanna van Zuylen. De stukken 533-535 gaan over dit echtpaar.16Bladzijde 99.

Slot

Het is goed mogelijk dat er meer informatie voorkomt over aangetrouwde mannelijke leden of hun kinderen (die dan een andere achternaam dragen). Indien dat het geval is dan wordt deze samenvatting mogelijk nog uitgebreid. Mocht de lezer kennis hebben van transcripties of andere uitwerking van bovengenoemde akten etc., dan houdt de auteur zich aanbevolen om het te bestuderen én als afzonderlijk document of samenvatting daarvan te plaatsen op de website ‘Oorsprong’. Voor nu blijkt de inventaris van het archief van de familie Cousebant al een goudmijn met gegevens.

Voetnoten

Fransen sommeert de titel te wijzigen maar reageert nauwelijks op het artikel zelf

Het lijkt erop dat sommige theïstisch evolutionisten slechts willen kersenplukken in podcasts, artikelen en boeken die uitgaan van het klassieke scheppingsgeloof. Alleen op datgene schieten waar eenvoudig een prijs te behalen is óf wat in eigen ogen niet door de beugel zou kunnen, maar de kern van het betoog en de essentie van het verhaal laten rusten. Gelukkig ken ik ook theïstisch evolutionisten die de onderste steen proberen boven te krijgen en ook wat meer ingewikkelde zaken proberen te beantwoorden.1 Het eerste gebeurde helaas ook in reactie op het artikel: ‘Fransen hoopt dat steeds meer christenen kiezen voor theïstische evolutie’. De reactie was een herhaaldelijke sommering om de titel te wijzigen en een reactie op een, door de reageerder niet goed gelezen, sluitstuk. De kern van het betoog werd niet benoemd.2

Dr. René Fransen reageerde op mijn Facebook-pagina op het artikel. Hij sommeerde mij maar liefst vijf keer om de titel van het artikel te wijzigen. Daarnaast had hij commentaar op een klein onderdeel van het artikel. Wanneer er een verantwoording van ons gevraagd wordt, dan is het goed om deze vragen zo serieus mogelijk te beantwoorden. Door middel van dit artikel wil ik verantwoording afleggen, waarom ik geschreven heb wát ik heb geschreven. Al blijf ik het een bijzondere gang van zaken vinden dat er niet gereageerd wordt op alle onderdelen in het artikel.

De titel

De titel van het artikel heb ik gekozen als een vorm van parodie op de titel van Fransen.3 Immers, als Fransen beweert dat de meeste christenen evolutie ‘gewoon’ accepteren, dan is dat iets wat Fransen meent dat het zo is, maar hoeft dat nog niet waar te zijn of als argument te gelden. Ik vond een titel als parodie daarom een goede keuze. Daarnaast wilde ik dat de titel prikkelde tot lezen en reactie. De parodie is niet gezien, maar de prikkeling heeft wel resultaat gehad. Fransen heeft tenslotte moeite met het waarheidsgehalte van de titel van mijn artikel. Wat opvalt is dat hij echter een verdediging schrijft waarom de titel niet geldig is, terwijl zijn verdediging juist aansluit bij de titel. Naast dat de titel een parodie is, en tot prikkeling zou moeten leiden, meen ik dat deze ook een waarheidselement in bevat. Dat zal ik hieronder toelichten.

In de praktijk lijkt evolutieacceptatie (in de zin van Universele Gemeenschappelijke Afstamming) onder christenen voor Fransen een kardinaal punt. Prof. dr. Jan Hoogland constateerde, in het tijdschrift Sophie, dat theïstisch evolutionisten een enorme ‘zendingsdrang’ hebben. De artikelen die Fransen in 2016 hier tegenin schreef hebben dat gevoelen versterkt.4 Theïstisch evolutionisten zouden ‘dé wetenschap’ moeten beschermen tegen ‘ongefundeerde aanvallen (…) vanuit het jonge aarde creationisme’. In 2017 schreef Fransen de allerlaatste keer (naar eigen zeggen) over het, in zijn ogen, blijvende karakter van Universele Gemeenschappelijke Afstamming.5 In het artikel uit 2017 geeft hij aan dat hij zou willen dat theologen en filosofen de ‘wetenschappelijke evolutietheorie als een gegeven’ zouden ‘accepteren’. Om er, in het sluitstuk, geen doekjes om te winden:Evolutie is een van de meest succesvolle wetenschappelijke theorieën. Er komen vast aanpassingen, maar het algehele beeld van zich gedurende miljarden jaren ontwikkeld leven, dat verdwijnt echt niet meer. Iedere theoloog of christelijke filosoof die beweert dat we niet hoeven na [te, sic] denken over de verhouding van evolutie met het christelijk geloof en de christelijke theologie doet de feiten onrecht aan. En erger nog: het zet christenen in de natuurwetenschap in de kou. Ja, het doordenken van die verhouding is lastig. Maar het is onvermijdelijk.”6 We zien hier dat de gedachte van Universele Gemeenschappelijke Afstamming, bij Fransen, de status van onschendbaarheid heeft gekregen. Het compromis zal dus moeten komen van de kant van de theologie en de filosofie. Dit compromis zal op deze wijze altijd en per definitie een theïstisch evolutionistisch compromis zijn (of dat nu een boedelscheiding of een integratie is). Immers, anders doe je een ongefundeerde aanval óf laat je christelijke natuurwetenschappers die wel dat compromis (kunnen) maken in de kou staan. Met andere woorden: Fransen hoopt dat christenen kiezen voor een vorm van theïstische evolutie óf anders hun mond houden in het natuurwetenschappelijke debat. Als ik de titel zou wijzigen, wat ik niet doe, dan zou ik deze niet verwijderen maar langer maken: ‘Fransen hoopt dat steeds meer christenen kiezen voor theïstische evolutie óf anders dat zij op natuurwetenschappelijk terrein hun mond houden’. Naast het eerst genoemde punt is de titel daarmee ook waarheidsgetrouw, ik las de column namelijk in de bovengenoemde reeks van reacties.

De praktijk is echter weerbarstig. Er zijn nog steeds van die christenen die, volgens Fransen, ‘ongefundeerde aanvallen’ doen op ‘de wetenschap’. Dit is de oorzaak dat de allerlaatste keer schrijven over evolutieacceptatie, geen allerlaatste keer kon blijven. Fransen moest nog een keer over deze evolutieacceptatie onder christenen schrijven: ‘Waarom steeds meer christenen evolutie gewoon accepteren’. Deze titel kan overigens niet ir. Bart van den Dikkenberg in de schoenen geschoven worden. Indien wél dan had de titel als quote geplaatst moeten worden. Maar dan is er discussie óf Van den Dikkenberg dat letterlijk zó gezegd en bedoeld heeft.

Hoop tegen hoop

Nu de tegenwerping van dr. René Fransen. Hij schreef op Facebook onder het oorspronkelijke bericht het volgende:

“Het is toch erg merkwaardig dat je de observatie van Bart (meer reformatorische christenen accepteren evolutie) mij in de mond legt als iets wat ik hoop. Mijn hoop is vooral dat niemand z’n geloof verliest omdat hij/zij ontdekt dat er veel bewijs is voor evolutie. Verder heb ik er geen problemen mee wanneer iemand evolutie niet ziet zitten – zolang die persoon maar niet gaat claimen dat hij/zij de wetenschap aan z’n kant heeft.”

Op een deel van de tegenwerping heb ik hierboven al gereageerd. In het vorige artikel heb ik al aangegeven dat spreken over ‘evolutie’, terwijl er sprake is van Universele Gemeenschappelijke Afstamming, geen recht doet aan de biologische visie van creationisten. Als ik ‘evolutie’ hier niet zou lezen als ‘Universele Gemeenschappelijke Afstamming’ dan zou ik moeten constateren dat Fransen hier tegen een stroman vecht. Iedere duivenmelker of kanariehouder in de Gereformeerde Gezindte, die het klassieke scheppingsgeloof belijdt, zal beamen dat er in de duiven- of kanariepopulatie een soort ‘change over time’ waarneembaar is. Maar déze evolutie maakt nog geen Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Verder gebruikt Fransen sterke woorden, zoals ‘bewijs’ en ‘claimen’, waarschijnlijk om zijn betoog kracht bij te zetten. Het zijn onder christenen alleen theïstisch evolutionisten die ‘veel bewijs (dus onomstotelijk, JvM) voor UGA’ menen te zien. Dat is overigens wat anders dan menen dat UGA als natuurwetenschappelijke theorie sterke papieren heeft (zoals dr. Todd C. Wood aangeeft7). Het gaat hier namelijk om het christelijke wereldbeeld te verliezen, vanwege UGA.8 De hierboven gequoteerde reactie is meer een bevestiging van de titel dan een weerlegging. Fransen hoopt in zijn reactie namelijk dat iemand zowel UGA accepteert (‘bewijs voor evolutie’) als het christelijk wereldbeeld behoudt (‘niemand z’n geloof verliest’). In privé heeft Fransen er geen problemen mee wanneer iemand UGA ‘niet ziet zitten’, maar zulke klassieke scheppingsgelovigen moeten zich zeker niet mengen in het openbare natuurwetenschappelijke debat en beweren dat UGA toch niet helemaal, of helemaal niet, correct is en dat baraminologie, of een ander creationistisch classificatiesysteem, beter is. Dát zou de onschendbaarheid van UGA aantasten. Dit is toch precies zoals mijn parodische en prikkelende titel omschrijft?

Het feit dat Bart van den Dikkenberg zich zorgen maakt over (jonge) studenten en academici die onder de indruk raken van UGA, of zelfs deze natuurfilosofie accepteren, hoeft in de praktijk de hoop van Fransen niet teniet te doen. Het kan namelijk zo zijn dat persoon Z iets hoopt en dat deze hoop óók werkelijkheid wordt. Hier een tegenstelling creëren lijkt mij onnodig. In de praktijk wordt door jongeren die UGA accepteren vaak óf gelijk gekozen voor atheïsme of agnosticisme, óf door middel van een theïstisch evolutionistische tussenstap (wellicht pas na járen). Uiteraard zijn er ook die theïstisch evolutionist blijven tot hun overlijden. De gemeenschappelijke zorg van creationisten en theïstisch evolutionisten ligt bij het atheïsme.9 De creationistische zorg bij theïstisch evolutionisme is allereerst dat God niet aan Zijn eer komt vanuit Zijn scheppingswerk10, maar ook dat deze natuurfilosofie als doorvoerhaven gebruikt wordt en uiteindelijk leidt tot vrijzinnigheid, agnosticisme, of zelfs atheïsme. Immers, ‘niemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal de enen aanhangen en den anderen verachten’ (Mattheüs 6:24, SV).11 De Bijbelse scheppingsleer én Universele Gemeenschappelijke Afstamming, het blijft een zeer moeizame, zo niet onmogelijke, verstandverhouding.

Veel geschreven?

Het tweede onderwerp waar dr. Fransen reactie op geeft is mijn commentaar op de ‘kronkels’ waar Fransen Van den Dikkenberg van wil beschuldigen. Fransen schrijft het volgende commentaar:

“Ik heb een boek geschreven, een website in de lucht en zo hier en daar nog wat artikelen gepubliceerd. Dat weet jij heel goed! Dus dat ‘zonder onderbouwing’ is alleen waar wanneer je verwacht dat ik bij iedere post over dit thema de volledige bewijsvoering opneem. NB: in mijn artikel verwijs ik bijvoorbeeld naar de brieven op CVandaag, waarin ik inhoudelijk in ga op BvdD.”

Inderdaad levert dr. René Fransen zo zijn eigen bijdrage aan het schepping-evolutie-debat, al is het vóór de discussie met Bart wel sterk verminderd, zo niet wat karig geworden.12 Máár mijn punt is helemaal niet hoeveel werk Fransen verzet heeft in heden en verleden, mijn punt is dat Fransen niet aantoont dat Van den Dikkenberg (dus hij specifiek) zich in allerlei natuurwetenschappelijke kronkels wringt. We willen toch niet aan overhaaste generalisatie doen? Allerlei bewijsvoering is niet perse nodig, maar op z’n minst zou, een beschuldiging van natuurwetenschappelijke kronkels bij de opponent, onderbouwd kunnen worden (zelfs in een column, waarin het tekenlimiet onbeperkt is). De laatste twee artikelen van de website van Fransen richten zich op de discussie rond Van den Dikkenberg, maar dezen kunnen in mijn ogen niet gelden als onderbouwing voor de gedachte dat Van den Dikkenberg zich natuurwetenschappelijk in allerlei kronkels zou moeten wringen. De zoekterm ‘Van den Dikkenberg’ op ‘Sterrenstof’ levert, naast bovengenoemde artikelen, verder geen treffers op. Ook de CVandaag-briefwisseling13, die ik toch zie als het elkaar passeren van schepen in de nacht, zie ik niet als gefundeerde onderbouwing voor de beschuldiging van ‘natuurwetenschappelijke kronkels’ bij Van den Dikkenberg. Enkele gemaakte fouten zijn nog geen reden om de ander te beschuldigen van natuurwetenschappelijke kronkels. Bovendien is, nogmaals gezegd, hier hoor-en-wederhoor belangrijk en hoopt Van den Dikkenberg, onder het voorbehoud van Jakobus, ook nog met een reactie te komen.

Slot

Hierboven heb ik verantwoording afgelegd waarom de keuze voor de titel en de gewraakte zin gemaakt is. Nu hoop ik dat Fransen de moeite neemt om op het hele artikel te reageren. Mocht dat niet het geval zijn, dan sluit ik met deze reactie mijn deelname aan de huidige discussie met Fransen aangaande deze podcast met Van den Dikkenberg af. Er waren nog andere reacties, van individuen, onder het artikel, zoals een overschatting van de doop, een beschuldiging van Godslastering (‘misbruiken van Zijn Naam’) richting ondergetekende en het ongezouten ‘de waarheid’ aanzeggen van een medecreationist richting een theïstisch evolutionist. Deze punten laat ik rusten of voor rekening van de aanklager liggen.

Voetnoten

Huwelijksakte van Willem van Brenk (1783-1830) en Willemina Weeber (1803-1846)

Eerste blad van de huwelijksakte van Willem van Brenk (1783-1830) en Willemina Weber (1803-1846) zoals weergegeven in de Burgerlijke Stand van de Gemeente Lienden.
Tweede blad van de huwelijksakte van Willem van Brenk (1783-1830) en Willemina Weber (1803-1846) zoals weergegeven in de Burgerlijke Stand van de Gemeente Lienden.

Hierboven wordt de huwelijksakte van Willem van Brenk (1783-1830) en Willemina Weeber (1803-1846) weergegeven.1 Op 5 december 1828 om elf uur in de ochtend verscheen het aanstaande echtpaar voor de Burgerlijke Stand van de Gemeente Lienden om een huwelijk aan te gaan. De ambtenaar in functie was burgemeester Aart Verbrugh (1772-1846).

Willem van Brenk was vijf en veertig jaar oud en arbeider van beroep. Hij was weduwnaar van Alida Meijering (1768-1823). Hij was geboren en woonachtig te Lienden.2 Willem was de meerderjarige zoon van wijlen Gijsbert van Brenk (1745-1804) en Trijneke3 van Meerten (1747-1837).4 Trijneke was zonder beroep en woonachtig te Lienden. Zij gaf haar toestemming tot dit huwelijk.

Willemina Weeber was een jongedochter van vijf en twintig jaar en naaister van beroep. Zij was geboren te Arnhem en woonachtig te Lienden.5 Willemina was de meerderjarige dochter van Jacob Weeber (?-1807) en Aaltje Wichers (?-1804).

De huwelijksafkondigingen hebben zonder stuiting plaats gehad op zondag 23 november 1828 en zondag 30 november 1828 te Lienden. Het aanstaande echtpaar overhandigde de volgende stukken: (1) Doopinschrijving van de bruidegom. (2) Overlijdensakte van de eerste vrouw van de bruidegom, Alida Meijering. (3) Doopinschrijving van de bruid. (4) Overlijdensakte van de vader van de bruid. (5) Een akte van bekendheid, gepasseerd voor notaris Van Everdingen te Tiel, waaruit het overlijden van de ouders en grootouders van de bruid blijkt. Na de vragen van de ambtenaar hebben zij elkaar het ‘Ja’-woord gegeven.

Het echtpaar had vier getuigen meegebracht:

  1. Aart van Ewijk (1780-1863), zes en veertig jaar oud, herbergier van beroep en woonachtig te Lienden.
  2. Jan Verbrugh (1793-1842), vijf en dertig jaar oud, herbergier van beroep en woonachtig te Lienden.
  3. Cornelis van Lienden (1790-1878), acht en dertig jaar oud, metselaar van beroep en woonachtig te Lienden.
  4. Johan Andries Bender (1792-1885), drie en dertig jaar oud, schoonmaker van beroep en woonachtig te Lienden.

Na voorlezing hebben alle getuigen ondertekend, behalve de moeder van de bruidegom die verklaarde niet te kunnen schrijven.

Voetnoten

Overlijdensakte van Pieter van Meerten (1753-1829)

Overlijdensakte van Pieter van Meerten (1753-1829) uit de Burgerlijke Stand van de Gemeente Amsterdam.

Hierboven wordt de overlijdensakte van Pieter van Meerten (1753-1829) weergegeven.1 Op 20 februari 1829 verscheen Cornelis van Meerten (1788-?) voor de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Amsterdam om aangifte te doen van het overlijden van zijn vader. Cornelis was een en veertig jaar oud, molenaar van beroep en woonachtig te Amsterdam. Hij deed de aangifte samen met Arie van Tongeren (±1783-?), zes en veertig jaar oud, metselaar van beroep en woonachtig aan de Nieuwstraat 3 te Amsterdam. Zij verklaarden dat Pieter op 19 februari 1829 om tien uur in de ochtend is overleden in de leeftijd van zes en zeventig jaar. Hij was koornmolenbaas van beroep, geboren te Rhenen en woonachtig aan het Mennonitenpad no. 23 in Kanton 3 te Amsterdam. Pieter was gehuwd met Magteltje Siddeboer (?-?) en, hoewel de aangevers niet bekend, een zoon van Cornelis van Meerten (1721-1795) en Grietje Vonck (?-1780).2

Voetnoten

Parenteel van Adriaan Johan Maria van Meerten (1791-1813) en Maria Wilhelmina Theodora Muntz (1795-1878)

Adriaan Johan Maria van Meerten werd op 1 november 1791 te Gorinchem1 geboren als zoon van Justinus Cornelis van Meerten (1743-1824) en Johanna Petronella Hagoort (1760-1826). Het parenteel van dit echtpaar is hier te vinden. Hij is overleden op 11 juni 1813 te Gorinchem.2 Hij trouwde op 27 mei 1813 te Gorinchem3 met Maria Wilhelmina Theodora Muntz. Maria Wilhelmina Theodora Muntz werd op 14 juni 1795 te Colombo (Sri Lanka) geboren als dochter van Pierius Muntz (1767-1803) en Anna Helena Mekern (1775-1857). Zij is overleden op 3 oktober 1878 te Velp.4 Na het overlijden van Adriaan Johan Maria hertrouwde Maria Wilhelmina Theodora met Pieter Loke (1777-1856).

Kinderen

Voor zover we weten is dit echtpaar kinderloos gebleven. Bent u toch bekend met kinderen van dit echtpaar, dan kunt u dat doorgeven via het contactformulier.

Meer informatie over dit echtpaar

Dit parenteel wordt nog verder compleet gemaakt. Hieronder volgen tijdelijk de linkjes naar artikelen op deze website die onder meer dit echtpaar vermelden. Later, als de Heere leven geeft, willen we dit omwerken tot een overzichtelijk en leesbaar geheel.

Voetnoten

Huwelijksakte van Adriaan Johan Maria van Meerten (1791-1813) en Maria Wilhelmina Theodora Muntz (1795-1878)

Eerste blad van de huwelijksakte van Adriaan Johan Maria van Meerten (1791-1813) en Maria Wilhelmina Theodora Muntz (1795-1878) zoals weergegeven in de Burgerlijke Stand van de Gemeente Gorinchem.
Tweede blad van de huwelijksakte van Adriaan Johan Maria van Meerten (1791-1813) en Maria Wilhelmina Theodora Muntz (1795-1878) zoals weergegeven in de Burgerlijke Stand van de Gemeente Gorinchem.

Hierboven wordt de huwelijksakte van Adriaan Johan Maria van Meerten (1791-1813) en Maria Wilhelmina Theodora Muntz (1795-1878) weergegeven.1 Op 27 mei 1813 verscheen dit aanstaande echtpaar voor de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Gorinchem om een huwelijk aan te gaan. De ambtenaar in functie was Adjunct Maire Johan Hendrik Snoeck (1776-1836).

Adriaan Johan Maria van Meerten was ruim een en twintig jaar oud en Avoué van beroep. Hij was een zoon van Justinus Cornelis van Meerten (1743-1824) en Johanna Petronella Hagoort (1760-1826). De beide ouders waren aanwezig en gaven hun toestemming tot dit huwelijk.

Maria Wilhelmina Theodora Muntz was bijna achttien jaar oud. Zij was een dochter van wijlen Pierius Muntz (1767-1803) en Anna Helena Mekern (1775-1857). Blijkens de doodbrief is Pierius overleden op 16 juli 1803. De moeder van de bruid was aanwezig en gaf haar toestemming tot dit huwelijk.

De huwelijksafkondigingen hebben onverhinderd plaatsgehad op de zondagen 16 mei 1813 en 23 mei 1813. Na de vragen van de ambtenaar hebben zij elkaar het ‘Ja’-woord gegeven.

Het echtpaar had de volgende getuigen meegebracht:

  1. Dr. Justinus Cornelis van Gennep (±1777-1845), vijf en dertig jaar oud, medicijnendokter van beroep, woonachtig te Gorinchem en een neef van de bruidegom.2
  2. Jan Pompe (1790-1840), drie en twintig jaar oud, avoué van beroep, woonachtig te Gorinchem en een neef van de bruidegom.3
  3. Mr. Martinus Mekern (1789-?), vier en twintig jaar oud, ingesuppliant bij het Tribunaal, woonachtig te Gorinchem en neef van de bruidegom4
  4. Cornelis Hanegraaff (1772-1864), veertig jaar oud, ontvanger en particulier der directe belastingen van het Arrondissement Gorinchem van beroep en woonachtig te Gorinchem.

Voetnoten

Overlijdensakte van Adriaan Johan Maria van Meerten (1791-1813)

Overlijdensakte van Adriaan Johan Maria van Meerten (1791-1813) uit de Burgerlijke Stand van de Gemeente Gorinchem.

Hierboven wordt de overlijdensakte van Adriaan Johan Maria van Meerten (1791-1813) weergegeven.1 Op 12 juni 1813 verscheen Cornelis Hanegraaff (1772-1864) voor het Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Gorinchem om aangifte te doen van het overlijden van Adriaan Johan Maria. De ambtenaar in functie was schout Johan Hendrik Snoeck (1776-1836). Cornelis was veertig jaar oud en ontvanger en particulier van het Arrondissement Gorinchem van beroep. Hij deed de aangifte samen met Arie van de Giessen (±1761-?), twee en vijftig jaar oud en dijkbode van beroep. Zij verklaarden dat Adriaan Johan Maria op 11 juni 1813 om half elf in de ochtend is overleden in de leeftijd van ruim een en twintig jaar. Hij was geboren te Gorinchem en woonachtig in de Haarstraat wijk D nummer 136 te Gorinchem.2 Adriaan Johan Maria was echtgenoot van Maria Wilhelmina Theodora Muntz (1795-1878) en een zoon van Justinus Cornelis van Meerten (1743-1824) en Johanna Petronella Hagoort (1760-1826).

Voetnoten

Eerste overlijdensakte van Maria Wilhelmina Theodora Muntz (1795-1878)

Overlijdensakte van Maria Wilhelmina Theodora Muntz (1795-1878) uit de Burgerlijke Stand van de Gemeente Rheden.

Hierboven wordt de eerste overlijdensakte van Maria Wilhelmina Theodora Muntz (1795-1878) weergegeven.1 Op 4 oktober 1878 verscheen Jacobus Albertus Theodorus Godron (1811-1884) voor de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Rheden om aangifte te doen van het overlijden van Maria Wilhelmina Theodora. De ambtenaar in functie was burgemeester Mr. Jacob Pieter Johan Theodore Brantsen (1803-1880). Jacobus Albertus Theodorus was zes en zestig jaar oud en huisonderwijzer van beroep. Hij deed de aangifte samen met Arie van Merkesteijn (±1829-?), negen en veertig jaar en groenboer van beroep. De aangevers woonden beiden te Velp. Zij verklaarden dat Maria Wilhelmina Theodora op donderdag 3 oktober 1878 om twaalf uur in de middag is overleden. Zij was zonder beroep, geboren te Colombo (op het eiland Ceylon, tegenwoordig Sri Lanka) en woonachtig te ’s-Gravenhage. Maria Wilhelmina Theodora was weduwe van Pieter Loke (1777-1856) en, hoewel de aangevers niet bekend, een dochter van Pierius Muntz (1767-1803) en Anna Helena Mekern (1775-1857).

Voetnoten