Home » Wetenschapsfilosofie

Categorie archieven: Wetenschapsfilosofie

Fundamentalisme – Een kort briefje in het Reformatorisch Dagblad

Het is goed en waardevol dat godsdienstfilosoof dr. Rik Peels onderzoek doet naar ”extremisme” en ”fundamentalisme” (RD 25-1). Het gaat echter mis wanneer de reformatorische gezindte ongenuanceerd in een hoek wordt gezet. 1. Er zijn waarschijnlijk weinig reformatorische christenen die „heel de Bijbel letterlijk-historisch” lezen, zoals Peels beweert. Er wordt in elk geval rekening gehouden met het genre (lees bijvoorbeeld een willekeurige prekenserie over het Hooglied). 2. Het geloof in een zesdaagse schepping, met werkelijke dagen, is géén „modernistische benadering” maar eeuwenoud. 3. Ongenuanceerd spreken over Augustinus, zoals Peels doet („iemand als kerkvader Augustinus nam bijvoorbeeld de dagen in het scheppingsverhaal in Genesis niet letterlijk”) doet zowel hem als de geschiedenis vóór en ná hem geen recht. 4. Intellectuelen in de reformatorische gezindte sluiten zich niet af voor resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Dat oppert Peels ten onrechte. Mogelijk zullen ze die kritisch bevragen, maar dat klinkt anders. 5. Peels steekt het negatief in („het risico bestaat dat sommige mensen in die kring hun identiteit voornamelijk zoeken in het verwerpen van allerlei zaken”), maar laten we het omdraaien: wij zijn vóór het huwelijk (als paradijsbloem) tussen man en vrouw, wij zijn prolife en wij staan achter het klassieke scheppingsgeloof.

Nadat ik vorige week donderdag dit briefje had ingestuurd, verscheen er zaterdag ook nog een inhoudelijk goed hoofdredactioneel commentaar van dr. ir. Steef de Bruijn in het ‘Reformatorisch Dagblad’. Deze bijdrage van dr. De Bruijn is hier te lezen.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, 2024, Fundamentalisme, Reformatorisch Dagblad 53 (259): 31.

Prof. dr. Johan Braeckman hangt zijn professorenmantel aan de wilgen – Niet alle vakgebieden accepteren de doorwerking van Darwins Universele Zuur

In zijn boek ‘Darwin’s Dangerous Idea: Evolution and the Meanings of Life’ (1995) vergelijkt filosoof dr. Daniel C. Dennett de evolutietheorie met een ‘universeel zuur’ dat overal doorheen vreet. Het lost volgens deze filosoof niet alleen biologische vraagstukken op, maar ook psychologische, religieuze, culturele, ethische etc. In zijn boek ‘Evolutionair denken: De invloed van Darwin op ons wereldbeeld’ (2006) geeft wetenschapsfilosoof dr. Chris Buskes hetzelfde aan.1 Aan de Universiteit Gent heeft dr. Johan Braeckman zich hard gemaakt voor dit vakoverstijgende zuur. Maar niet iedereen aan die universiteit zit daarop te wachten, het zuur lijkt buiten de evolutiebiologie deels zijn werkende kracht te verliezen. Braeckman hangt zelfs zijn professorenjas aan de wilgen en zwaait, negen jaar eerder dan gedacht, af. Begin deze maand verscheen er een interview met hem in het katern Zeno van het Vlaamse dagblad De Morgen.2 Braeckman geeft aan niet bitter te zijn, maar wel het gevoel te hebben dat zijn rol aan de universiteit is uitgespeeld.3 Het interview zorgde, zeker in Vlaanderen, voor enige beroering.4

Inauguratie van de Universiteit Gent door de prins van Oranje in de troonzaal van het stadhuis op 9 oktober 1817. Schilderij is van Mattheus Ignatius van Bree (1773-1839). Bron: Wikipedia.

Dr. Johan Braeckman

Dr. Johan Braeckman is een Vlaams filosoof en hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit Gent. Hij studeerde wijsbegeerte en menselijke ecologie aan de Vrije Universiteit te Brussel. Daarna studeerde hij Environmental History and Human Ecology aan de University of California te Santa Barbara. In 1997 promoveerde hij aan de Universiteit Gent op een proefschrift met als titel ‘De natuurlijke orde tussen noodzaak en toeval, welwillendheid en vijandschap, ontwerp en evolutie: de darwinistische transitie’. Zijn promotor was de bekende naturalistische filosoof wijlen dr. Etienne O. Vermeersch (1934-2019).5 Vanaf 1998 is dr. Braeckman als hoogleraar verbonden aan de vakgroep ‘Wijsbegeerte & Moraalwetenschap’ van de Universiteit Gent. Voor hem als naturalist zijn Vlaamse creationisten een doorn in het oog. Daarom ontving hij begin 2008 maar liefst 200.000 euro om de evolutietheorie te redden en creationisten, die uitgaan van het klassieke scheppingsgeloof, en ‘Intelligent Design’-aanhangers te bestrijden.6 Helaas scheert hij daarbij Islamitische en Christelijke creationisten vaak over één kam.7 Bekende leerlingen (masterstudenten) en promovendi van Braeckman zijn bijv. dr. Stefaan Blancke, dr. Maarten Boudry, Céline Perquy, dr. Griet Vandermassen en Frank Verhoft.8 Veel van zijn leerlingen zijn sterk naturalistisch in hun denken en moeten daarom vrij weinig hebben van creationisme of Intelligent Design. Op deze stromingen wordt door hen al snel het predicaat ‘pseudowetenschap’ geplakt. De groep rond dr. Braeckman is echter ook verdienstelijk geweest door in hun werk het creationisme in Nederland en Europa in kaart te brengen. Volgens de genoemde geleerden moet de evolutietheorie wel een universeel zuur zijn dat alle vakken doortrekt. Maar ook hier geldt het spreekwoord ‘waar twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen’. Want deze gedachte levert weerstand op bij, wat dr. Braeckman noemt, progressief links. De wens tot acceptatie van de universele gevolgen van de evolutietheorie (de verwording tot een ideologie) verkrijgt hiermee dus niet alleen weerstand van religieus-creationistische zijde. Pogingen om middels projectvoorstellen opnieuw een flinke zak met geld vrij te krijgen, lopen iedere keer averij op. Dr. Braeckman werpt, na herhaalde pogingen, nu de handdoek definitief in de ring. ‘De weerstand tegen Darwin is alleen maar toegenomen’.9

Ambities buiten academische context

Dr. Braeckman werd dus geïnterviewd door een journalist van De Morgen. Een interview dat, zeker in Vlaanderen, veel heeft losgemaakt.10 Hoe kan het dat het evolutionaire denken zoveel weerstand ontvangt op een seculiere universiteit? Dat is een vraag die bij veel naturalisten blijft hangen. Aan het begin van het interview wil Braeckman er vooral op wijzen dat hij een goede tijd heeft gehad aan de universiteit. “Ik heb les mogen geven aan duizenden studenten, ik heb mij grondig mogen verdiepen in boeiende onderwerpen, ik heb artikelen en boeken kunnen schrijven, ik heb zo’n twintig mensen bij hun doctoraat begeleid. Het waren hele mooie jaren. Maar ik heb al een tijd het gevoel dat ze voorbij zijn.” De filosoof geeft aan dat het niet ligt aan zijn inspiratie of ambities. “Integendeel, ik denk dat het beste nog moet komen”. Deze ambities gaat hij echter niet meer in academische context realiseren. Braeckman geeft aan altijd veel geluk gehad te hebben met de fondsen, maar dat er de laatste vijf à tien jaar niets meer uit zijn projecten is gekomen.

Darwin ligt niet goed in de markt

Het onderzoek dat dr. Braeckman vaak begeleidt vertrekt vanuit evolutionair perspectief, met de theorie van Charles Darwin als uitgangspunt. “En u voelt waar ik naartoe wil: die invalshoek ligt niet meer zo goed in de markt. Als zulke projecten in commissies worden besproken, zijn er altijd wel enkele leden die niet hoog oplopen met de evolutietheorie, en het dossier blokkeren.” Journalist De Ceulaer merkt op dat het verzet tegen een evolutionaire invalshoek ook sterk is als het gaat om de beschrijving van de verschillen tussen man en vrouw (zoals het verzet tegen het werk van dr. Griet Vandermassen11). Braeckman beaamt dat: “Ten tijde van haar doctoraat was er wel al discussie over, maar niet zoals vandaag. Je kunt die evolutionaire invalshoek zinvol op veel toepassen: op onze neiging tot irrationaliteit, op moraliteit, op seksualiteit, maar ook op kunst bijvoorbeeld. Al dat onderzoek is lang goed gegaan. Twintig jaar geleden dacht ik dat ik in 2024 een gevestigde onderzoeksgroep zou hebben. Maar dat is niet gebeurd. De weerstand tegen Darwin is alleen maar toegenomen.” Het evolutionaire denken krijgt dus ook weerstand door geleerden die achter de genderideologie staan, waarvan sommigen het verschil tussen mannen en vrouwen zouden willen wegpoetsen. Dit laatstgenoemde denken vanuit de genderideologie veroorzaakt ook grotendeels de weerstand tegen projectaanvragen van dr. Braeckman. Het spijt Braeckman dat men de waarde van interdisciplinair evolutionair denken veel te weinig inziet. De geleerde geeft de strijd echter niet op. “Ik word gewoon zelfstandig spreker en auteur in plaats van hoogleraar.

Afkeer van de evolutietheorie?

Waar komt de afkeer van de evolutietheorie volgens dr. Braeckman vandaan? “Het begon al bij Darwin zelf, in 1859. Toen al waren er verhitte discussies. (…) Dat komt omdat evolutie ook over onszelf gaat. (…) Als het gaat over verschillen tussen mannen en vrouwen, dan heeft iederéén ineens een mening – zelfs al heeft men daar geen letter over gelezen. En wie niets wíl lezen over evolutie, heeft vaak de sterkste opinies.” Journalist De Ceulaer merkt verontwaardigd op dat men aan de universiteit de wétenschap toch zou moeten aanvaarden. “De lat voor evolutionaire verklaringen wordt heel hoog gelegd. Je kunt aan de universiteit van alles beweren vanuit een freudiaanse, psychoanalytische invalshoek en nauwelijks iemand zal zich daartegen verzetten. Die lat ligt juist heel laag.” En dit terwijl, in tegenstelling tot de in Gent aanvaarde psychoanalyse, volgens de filosoof, ‘de evolutionaire wetenschap harde data presenteert’. Braeckman geeft aan dat er ook een ideologische afweer is. “Bij velen leeft het idee dat evolutionaire verklaringen seksistisch en racistisch zijn en het kapitalistische systeem ondersteunen. Het is interessant dat de weerstand van conservatieve creationisten komt – die denken dat God de wereld heeft geschapen met alles erop en eraan – én ook van de progressieve linkerkant. Zij vinden elkaar in die strijd. Ze delen de afkeer van Darwin. De essentie van die weerstand gaat over wie wij zijn, daarom voelen mensen zich zo sterk aangesproken.” Bovendien vinden andere disciplines de evolutiebiologie bedreigend. “Het idee dat de evolutiepsychologie andere verklaringen wil vervangen. (…) Dat is niet zo. Evolutiepsychologen vullen bestaande kennis aan. Menswetenschappers hebben de neiging om te focussen op wat we de ‘proximate’ verklaringen noemen. (…) Maar er is ook een ‘ultimate’ verklaring. die antwoordt op de diepe vraag: waarom (…).

Proximate en ultimate verklaringen

Het benoemen van het verschil tussen proximate en ultimate verklaringen12 is een sterk punt van de geleerde. Braeckman neemt als verduidelijking de medische wetenschappen. Proximate verklaringen zijn dan antwoorden op de vragen naar hóé iets (zoals een hart of nieren) werkt. Ultimate verklaringen zijn dan antwoorden op de vragen naar waarom we iets (zoals een hart of nieren) hebben. Naturalisten en creationisten zullen waarschijnlijk nauwelijks verschil van inzicht hebben bij de eerste set verklaringen. Bij de tweede set verklaringen zal de schoen (soms) wat wringen. Het komt zeer bevooroordeeld over dat Braeckman hier slechts voorrang geeft aan evolutionaire verklaringen (die passen binnen Universele Gemeenschappelijke Afstamming) en niet aan teleologische verklaringen (die passen binnen Intelligent Design). Mogelijk omdat Intelligent Design door naturalisten a priori gedefinieerd wordt als pseudowetenschap. Echter, juist binnen de medische wetenschap en de neurowetenschap lijken teleologische verklaringen het veel beter te doen.13 Seksualiteit wordt als, laatste hier genoemde voorbeeld, óók gezien als Meesterwerk.14 De hoogleraar meent dat academici ‘vaak niet geïnteresseerd’ zijn ‘in ultieme verklaringen’. “De cruciale vragen worden zelfs aan de universiteit nauwelijks gesteld. Terwijl dat toch evident zou moeten zijn. Als je nadenkt over culturele producten, moet je toch willen weten waaróm we die producten maken.” De vraag waar je vanuit cultureel perspectief bij kunst het meest in geïnteresseerd zou moeten zijn is, volgens hem, de vraag waarom er zoiets bestaat als kunst. Volgens dr. Braeckman kun je die vraag niet beantwoorden zonder een evolutionaire invalshoek. Daar ben ik het beslist mee oneens. De teleologische invalshoek van Intelligent Design kan prima (wellicht zelfs beter) een ultimate verklaring geven naar aanleiding van deze vraag. Ik meen zelfs dat de vraag waarom er toegevoegde creativiteit en schoonheid in de schepping bestaat (en daarmee ook de, door mensen gefabriceerde, kunst), het beste beantwoord kan worden door een teleologische ID-verklaring. Veel beter dan door een evolutionaire verklaring.15 Braeckman verduidelijkt het verschil tussen proximate en ultimate verklaringen met de (bouw van de) piramiden van Egypte. “U reist naar Egypte en de gids is een archeoloog die u van alles vertelt over de piramides. Waarvan de stenen gemaakt zijn. Hoe groot die stenen zijn. Hoe ze naar boven werden getakeld. Wie de mensen waren die dat deden. Dat leer je allemaal. Maar die gids geeft geen antwoord op de vraag waaróm die piramides werden gebouwd. Dat zou toch vreemd zijn. Als je niet weet dat het grafmonumenten voor de farao’s waren, wat weet je dan?” Dat geldt ook voor ultimate verklaringen: ‘wie die niet kent, kent maar de helft van het verhaal.’ Wanneer dr. Braeckman een aanstelling had gehad aan een creationistische universiteit (of: een universiteit vanuit ID-perspectief), dan had hij kunnen werken aan zowel proximate als ultimate verklaringen (zij het niet vanuit evolutionair perspectief maar vanuit teleologisch ID-perspectief).

Stoppen

Wanneer zijn Gentse collega’s de evolutietheorie in de bovengenoemde volle breedte hadden aanvaard, dan was dr. Johan Braeckman op zijn post gebleven. Hij zou dan ook een echte onderzoeksgroep gehad hebben. “Nu ben ik min of meer alleen. Mensen die bij mij doctoreerden, vonden hun eigen weg, tot aan buitenlandse universiteiten. Het verschaft mij vreugde, maar het betekent ook dat ik in mijn eentje zou moeten werken. En daar zie ik de zin niet meer van in.” Een andere functie aan de universiteit (zoals het bestuur of decanaat) ziet Braeckman niet zitten. Hij vindt dat het huidige universitair bestel de nodige flexibiliteit mist en zou graag zien dat er meer interdisciplinair gewerkt zou worden. Hoewel je juist aan de universiteit die interdisciplinaire structuren kunt creëren, vindt dat nu véél te weinig plaats.

Naturalist pur sang

Aan het slot van het interview laat dr. Johan Braeckman zien dat hij een naturalist pur sang is, geworteld in de heidense, d.w.z. Grieks-Romeins Epicurische, natuurfilosofie. Journalist De Ceulaer vroeg Braeckman welk boek van een groot filosoof hij zou aanraden. Het antwoord hierop is tekenend: “Ik zou zeggen: Epicurus, maar dan in de versie van Lucretius ‘De rerum natura’, ‘De natuur der dingen’ in de vertaling van Piet Schrijvers, is een van de grote werken uit de filosofische oudheid. En het is absoluut nog altijd aangenaam om te lezen. Lucretius maakte al lang voor Darwin duidelijk dat er geen doelgerichtheid bestaat in de natuur, dat de mens niet op een hiernamaals hoeft te hopen, dat de goden niet bestaan. Hij bestreed ook al bijgeloof en legde veel nadruk op positieve waarden: vriendschap en rust, genieten maar met mate, geen geweld. Het goede leven, kortom. Waar ik ook enorm van hou.” Dit is ook wat evolutiebioloog Ruben Jorritsma (MSc.) constateerde in zijn Masterscriptie: “Lucretius’ poem is of special significance, because it was the reemergence of this text at the onset of the renaissance that brought Epicurean thought back to the attention of natural philosophers.16 De wijze Salomo blijkt opnieuw gelijk te hebben: er is niets nieuws onder de zon. De ultieme strijd rond doelgerichtheid in de natuur is al eeuwen oud. Ultimate evolutionaire verklaringen, als universeel zuur, worden (gelukkig) niet door iedereen gewaardeerd en geaccepteerd.

Met zeer veel dank aan een Vlaamse medecreationist die deze krant voor mij afgehaald en opgestuurd heeft.

Voetnoten

Tussen tekst en toepassing – Bestudering proefschrift predikant en theoloog dr. G.W.S. Mulder

Op dinsdag 28 november 2023 promoveerde dr. G.W.S. (Wim) Mulder aan de Vrije Universiteit te Amsterdam op een homiletisch onderwerp. Hij deed onderzoek naar ‘het tijdbetrokken element in de homiletiek van Gereformeerde Piëtisten in de Nederlanden’ en onderzocht auteurs uit het tijdvak 1600-1800.1 Een handelseditie van zijn proefschrift verscheen bij Uitgeverij Den Hertog. We bestuderen hieronder het proefschrift op voor Fundamentum relevante thema’s. Al eerder schreven we over de promotieplechtigheid naar aanleiding van een interview in het Reformatorisch Dagblad.2 Naar aanleiding van de beschuldiging door dr. Gert A. van den Brink zal het laatste woord nog niet gezegd zijn over dit proefschrift.3

Persoonlijke achtergrond

De handelseditie van het proefschrift is keurig verzorgd door Uitgeverij Den Hertog. Het kent zoals gebruikelijk een Nederlandse en Engelse samenvatting, een literatuuroverzicht en een persoonsregister. Dr. Mulder studeerde geschiedenis aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam, behaalde daar zijn bachelor en studeerde met een masterscriptie theologie af aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij was docent geschiedenis, maatschappijleer en godsdienst aan de Jacobus Fruytier Scholengemeenschap te Apeldoorn. Daarna volgde de weg naar de predikantenopleiding van de Gereformeerde Gemeente. In 2010 werd hij bevestigd in Zoetermer en sinds 2019 is hij verbonden aan de Gemeente van Ridderkerk.4 Mulder onderzocht de tijdbetrokkenheid in de prediking van het Gereformeerd Piëtisme. In het eerste hoofdstuk gaat Mulder in op de onderzoeksopzet en zijn werkwijze. Bovendien doet hij zowel een historische als een homiletische verkenning.

Historisch besef

Het proefschrift start met een citaat van Guilielmus Amesius (1576-1633). Volgens Amesius moet de prediking gericht zijn op de hoorders in hun situatie. Daarmee zitten we midden in het promotieonderzoek van dr. Mulder. In het eerste hoofdstuk laat de theoloog zien dat hij voortbouwt op eerder verschenen homiletisch onderzoek. Het tijdvak begint rond 1600, toen een belangrijke synode (die van 1618-1619) de kaders bepaalde van het kerkelijke leven en loopt tot 1800 toen ten tijde van de Bataafse tijd, de republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ten einde kwam. Er wordt door Mulder gefocust op individuen van de zogenoemde ‘Nadere Reformatie’. “Daarbij denken we aan de mens in zijn persoonlijk-geestelijke alsook in zijn algemeen-culturele situatie. De mens staat immers persoonlijk tegenover God en is tevens geplaatst in relatie tot zijn naasten en omgeving.” In dit citaat wordt de kern van de prediking verwoord en Mulder onderzoekt hoe dit gestalte kreeg onder de Gereformeerde Piëtisten. Deze combinatie kreeg vaak gestalte in de toepassing van de preek. In voetnoot 4 geeft Mulder in navolging van Paul Ricoeur aan dat het doel van alle hermeneutiek is om ‘te vechten tegen de culturele afstand en de historische vervreemding’. Volgens Ricouer wordt ‘het vreemde en eigenaardige van het evangelie (…) niet automatisch onder het vloerkleed geveegd zodra we stem geven aan de wereld van de ziel in een seculier denkklimaat’. Het zal eerder ‘eerder oplichten in zijn eigen waarde en kracht’.5 De predikant geeft aan dat het woord ‘contextualiseren’ niet goed helpt om bronnen uit het gekozen tijdvak te bestuderen.6In het huidige hermeneutisch-homiletisch onderzoek’ wordt ‘de aandacht gevestigd op de betekenis van de tekst in relatie tot de hoorder en zijn context’. “Daarbij wordt ook de betekenis die de hoorder aan de tekst verleent gehonoreerd. ‘Contextualiseren’ maakt dus de betekenis of althans de duiding van de tekst open naar de kant van de hoorder.” Men kende deze moderne gedachte niet zo in het bestudeerde tijdvak. Immers: “Het veronderstelt dat men reflecteert op de eigen tijd en zich van haar karakteristieken bewust is in onderscheid tot die in het verleden. Dergelijke waardering van de tijd is vooral na de Franse Revolutie ontwikkeld; in het hier te onderzoeken tijdvak kende men dat zo niet.7 Historische personen kunnen we, in navolging van historicus Quentin Skinner, nooit volledig begrijpen. Het doel van het historische onderzoek is om er zo dicht mogelijk bij te komen, door vragen te stellen in plaats van onze hedendaagse interpretatiekaders op historische personen te projecteren.Het is echter nog steeds mogelijk om persoonlijke conclusies te trekken uit historisch onderzoek mits steeds rekenschap wordt gegeven van de historische context’. Voetnoot 9 is hierbij interessant. In navolging van Blaas wordt daar gesteld dat de vooruitgangsgedachte uit medio de 18e eeuw in het Westerse denken ‘definitief een einde’ maakte ‘aan de geschiedenis als een ‘exemplarisch’ continuüm, aan de geschiedenis als een ‘theatrum mundi’, waarbij losse (tijdloze) exempla ontleend konden worden’. “Van een exemplarisch continuüm werd geschiedenis een processueel continuüm, waarin verleden en heden wezenlijk van elkaar verschilden: geen losstaande feiten waren meer leerzaam, slechts de samenhang in de tijd, de gang der geschiedenis kon nog leren.8

Orthodoxie en Scholastiek

De onderzoeksperiode wordt door verschillende historici met de term Orthodoxie aangeduid. Deze periode wordt weer onderverdeeld in drie sub-perioden: Vroege Orthodoxie (1560-1620), Hoge Orthodoxie (1620-1700) en Late Orthodoxie (vanaf 1700). De periode wordt aangeduid als ‘het bevorderen en verdedigen van de inzet van de Reformatie’.9 Binnen de orthodoxie werkten men met ‘logische principes die zich ervoor leenden om er een geloofssysteem mee op te zetten’. De filosofie van Aristoteles was geliefd in en de betekenis van de ratio en logica nam een steeds grotere plaats in. Maar dit beeld moet toch worden bijgesteld door recent onderzoek. De orthodoxie werd niet ‘beheerst door één wetenschappelijk paradigma, zoals de Scholastiek, of door één theologisch thema zoals de predestinatie’. De middeleeuwse Scholastiek kreeg zowel tijdens de Reformatie als in de periode daarna een plaats. “De kentheoretische uitgangspunten, die gehanteerd werden in de Orthodoxie, zijn te herleiden op zowel scholastieke als humanistische invloeden die in de Reformatie aanwezig waren.10 De inzet van de orthodoxie is dat ‘niet de wetenschappelijke methode maar de inhoud van de Bijbel leidend zal zijn’. Mulder schrijft naar aanleiding van het onderzoek van dr. Pieter L. Rouwendal dat er ‘inhoudelijke continuïteit tussen de Reformatie en Orthodoxie’ was.11 In deze tijd waren er twee richtingen: de voetianen en de coccejanen. Daarom ontstaat er in het eerste hoofdstuk van het proefschrift van dr. Mulder een intermezzo met twee excursen: over Gisbertus Voetius (1589-1676) en over Johannes Coccejus (1603-1669).

Wordt vervolgd

Voetnoten

‘Modellen en theorieën zijn feilbaar, de Bijbel onfeilbaar’ – Interview met wetenschapsjournalist ir. Bart van den Dikkenberg in Bijbelvast

Vandaag viel het magazine Bijbelvast op de mat van Stichting Logos Instituut. Deze keer bevat het blad een lezenswaardig interview met ir. Bart van den Dikkenberg, wetenschapsjournalist van het Reformatorisch Dagblad. Zoals de lezers van artikelen op deze website weten komt Van den Dikkenberg binnenkort met een boek ‘De werken van Zijn handen: Een kritisch commentaar op theïstische evolutie1.2

Van den Dikkenberg liep tijdens zijn studie aan de Wageningen Universiteit regelmatig tegen allerlei evolutionaire voorstellen aan. De wetenschapsjournalist zag dit wel als ongerijmd met de Schrift, maar had het toen, naar eigen zeggen, nog niet zo scherp op zijn netvlies. Dat veranderde toen hij bij het Reformatorisch Dagblad aan de slag ging met het Darwinjaar. Terugkijkend geeft Van den Dikkenberg aan er toen wat ‘naïef’ in gestaan te hebben. Dat is nu anders. “Ik onderscheid Gods Woord van menselijke wetenschappelijke theorieën en modellen, of die nu creationistisch zijn of evolutionistisch. Modellen en theorieën zijn feilbaar, de Bijbel onfeilbaar.3

’De werken van Zijn handen’

Aanleiding voor het schrijven van het boek ‘De werken van Zijn handen’ is de vraag die Van den Dikkenberg in 2018 kreeg van het ‘Deputaatschap Onderwijs, Opvoeding en Catechese’ (DOOC) van de Gereformeerde Gemeente in Nederland.4 Zij vroegen of hij een brochure wilde schrijven voor studerenden tegen het opkomende theïstisch evolutionisme. Het is uiteindelijk een boek geworden van 400 pagina’s. Zijn doel is ‘dat studenten zien dat ze vanwege de evolutietheorie geen afscheid hoeven te nemen van de Bijbel en het christelijk geloof’. De Bijbel is voor de wetenschapsjournalist ‘een vast en onwankelbaar fundament’. Theïstische evolutie ziet Van den Dikkenberg als ‘verklarend filter’ dat over de Bijbel wordt heen gelegd. “Als we Genesis (…) loslaten als waargebeurde historie, raken we de basis onder de leer van verzoening door Christus’ voldoening kwijt. Als de eerste Adam geen historische persoon is in tijd en plaats, de zondeval alleen een theologische en geen historische gebeurtenis meer in tijd en plaats, wat moeten we dan met Christus als de Tweede Adam?” Van den Dikkenberg heeft ook wetenschappelijke bezwaren tegen universele gemeenschappelijke afstamming en ziet theïstische evolutie filosofisch gezien zelfs als een ‘wangedrocht’.5

Voetnoten

Is er tussen alle onzekerheid nog zekerheid te vinden? – Bespreking ‘De toekomst is geen vreemde’

We beleven een tijd vol onzekerheden. De opwarming van de aarde en de klimaatverandering, de groei van de wereldbevolking en de uitputting van natuurlijke hulpbronnen, de aanhoudende oorlog in ons werelddeel met zijn politieke en economische gevolgen, het boezemt veel mensen onzekerheid en angst in.

Het is daarom zonder meer sympathiek te noemen dat dr. René van Woudenberg, hoogleraar Epistemologie en metafysica aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, een boekje publiceerde, waarin hij probeert duidelijk te maken dat er te midden van alle onzekerheden toch nog zekerheden te vinden zijn. Zoals de ondertitel van het boekje zegt: Waarom er meer zeker is dan wij denken. Nu zijn de zekerheden die Van Woudenberg ons aanreikt, zekerheden van een logische aard. Zijn boekje is een typisch filosofische vingeroefening rond het begrip zekerheid. Het gaat na wat zekerheid wél is en wat niet. Het merkt op dat er gradatie is in zekerheid: van sommige dingen zijn we zekerder dan van andere. En het richt zich vooral op de vraag of we ook zeker kunnen zijn van dingen die in de toekomst liggen. Een vraag die door Van Woudenberg bevestigend wordt beantwoord.

Als hij deze toekomstige zekerheiden nader analyseert, onderscheidt hij daarin drie klassen. Zo bestaan er toekomstige zekerheden (1) die volkomen zeker zijn. Dit zijn van een wiskundige en logische aard. Ook in de toekomst zal twee maal twee vier zijn. Daarnaast zijn er zekerheden (2) die samenhangen met natuurlijke wetmatigheden en patronen, die niet noodzakelijk van aard zijn, maar waarvan we wel mogen verwachten dat die ook in de toekomst stand zullen houden. Dit loopt van het feit dat water bevriest bij nul graden Celsius tot aan het bijbels spreekwoord dat zegt, dat wie onheil zaait, onheil zal oogsten.

Ten slotte gaat Van Woudenberg uitgebreid in op de zekerheid die (3) beloften kunnen geven. De zekerheid van beloften die mensen elkaar doen, is geen volkomen zekerheid, ze is eerder een waagstuk. Maar wanneer bij het doen van beloftes aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, kan dit een middel zijn waardoor wij mensen elkaar een belangrijk stuk zekerheid bieden.

Het aardige is dat Van Woudenberg juist in het hoofdstuk over beloftes ook wijst op God. Een klein citaat: ‘De toekomstige zekerheid die een belofte kan bieden, is sterker naarmate degene die de belofte doet, in staat geacht kan worden de belofte gestand te doen. Het uiterste is hier een belofte, waarvan we goede reden hebben om te denken, dat een almachtige en algoede persoon haar heeft gedaan.’ Kortom, een belofte biedt zekerheid als diegene die de belofte doet die waar kan maken. God kan dat. Daarom zijn Zijn beloftes zo’n groot geschenk, voor een onzeker mens, in een onzekere wereld. Het is misschien juist dit laatste waar je als christelijke lezer van dit liefdevol geschreven boekje toch graag nog iets meer over had willen lezen. Wat is de kracht van ‘de dingen die onder ons volkomen zekerheid hebben’? Ligt hierin niet een rust, een hoop en een verwachting die alle onzekerheid op zijn minst relativeert?

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Kreuk, M., 2023, Boekbespreking, De Waarheidsvriend 111 (47): 13.

Waar eindigt wetenschap en worden aannamen een geloof?

Waar eindigt wetenschap en worden aannamen een geloof? Grote vragen in de wetenschap zijn doorgaans moeilijk te beantwoorden. Vaak worden de grenzen van de wetenschap overschreden bij gebrek aan waarnemingen.

De theorie van het multiversum is wetenschappelijk niet toetsbaar. Het heelal toont ons sporen van Intelligent Ontwerp. Bron: Pixabay.

Een belangrijke spelregel in de natuurwetenschap is dat je alleen uitspraken kunt doen over processen of gebeurtenissen die je kunt waarnemen. De natuurwetenschap heeft het moeilijk als er processen of gebeurtenissen verklaard moeten worden die in het verleden hebben plaatsgevonden. Ik geef twee voorbeelden: het ontstaan van het heelal en het ontstaan van leven.

Als we waarnemingen doen aan het heelal kijken we eigenlijk terug in het verleden. Het licht van sterrenstelsels heeft er miljoenen jaren over gedaan om de aarde te bereiken. Astronomen hebben daaruit de conclusie getrokken dat alle sterrenstelsels zich van ons af bewegen. Gaan we terug in de tijd, dan komen al die sterrenstelsels samen in één punt, het begin van de Big Bang. Het ontstaan van het heelal wordt door astronomen wel omschreven als een kosmisch wonder. Er is een zeer nauwkeurige afstelling van natuurwetten en constanten noodzakelijk zijn, anders zou het heelal nooit ontstaan zijn. Om materie goed te verdelen mag de kracht van de Big Bang in de eerste seconde niet meer gevarieerd hebben dan een factor tien tot de macht min achttien en dat is onwaarschijnlijk weinig!

Veel astronomen nemen daarom hun toevlucht tot het idee van een “multiverse” (multi-universe). Het huidige heelal zou voorafgegaan zijn door talrijke minder succesvolle heelallen. Uiteindelijk zou er het huidige heelal ontstaan zijn omdat het heelal en wij mensen er nu eenmaal zijn. Het was gewoon een kwestie van geluk dat alle natuurconstanten de juiste waarden hadden. Echter, de “multiverse” hypothese hoort niet thuis in de wetenschap. Want er is geen enkele wetenschappelijke waarneming van een ander heelal mogelijk en daarmee is deze hypothese niet wetenschappelijk testbaar. Het is een geloof.

Het ontstaan van leven is ook een historische gebeurtenis. We kunnen het huidige leven bestuderen om het ontstaan van leven te reconstrueren, maar het blijft een historische gebeurtenis waarvan geen waarnemingen beschikbaar zijn. Het onderzoek aan het huidige leven levert ook geen waarnemingen op: leven ontstaat niet vanzelf, niet in de natuur en ook in niet in laboratoria onder kunstmatige omstandigheden.

Een kansberekening

Zo heeft de bekende proef van Miller die jarenlang in Naturalis heeft gestaan een aantal instabiele aminozuren en een hoop chemische troep opgeleverd. Het leven op aarde zou ooit begonnen zijn met een eenvoudige cel. Inmiddels weten we door jaren van biochemisch onderzoek dat zelfs de meest eenvoudige cel een wonder van specifieke complexiteit is. Om het ontstaan van de eerste cel mogelijk de maken moet er bij aanvang een aantal zaken beschikbaar zijn: een veilige omgeving (celwand), de mogelijkheid van informatieopslag (DNA of RNA), de beschikbaarheid van energie, etc.. De Amerikaan Eugene Koonin heeft zich verdiept in het vraagstuk naar het ontstaan van leven. Hij is een autoriteit op het gebied van de moleculaire biologie. In zijn boek “The Logic of Chance” geeft hij een berekening van de kans is dat er ergens in het heelal leven vanzelf ontstaan zou kunnen zijn.

Voor de goede orde, een kans kun je uitdrukken in een getal. Laat je een muntstuk uit je hand vallen, dan is de kans op “kop” 0,5. Koonin ging uit van een eenvoudige levensvorm met 1800 nucleotiden. Hij kwam uit op een kans van tien tot de macht min duizend-en-achttien, een getal met meer dan 1000 nullen achter de komma. Dat is dus een onwaarschijnlijke kleine kans. Als je dat afzet tegen het aantal moleculen in het heelal (circa 1080) en de leeftijd van het heelal (13,7 miljard jaar) dan zijn er gewoon te weinig moleculen en tijd om dit te laten gebeuren. Opvallend genoeg neemt ook Koonin zijn toevlucht tot het idee van een “multiverse”. Als er een oneindig aantal heelallen zijn geweest, wordt zelfs de meest onwaarschijnlijke gebeurtenis mogelijk. Ook hier moeten we weer vaststellen dat er geen sprake is van een waarneming. Wat rest zijn aannamen die een rotsvaste overtuiging vereisen dat het gebeurd is. Ik noem dat “geloof”.

We moeten dus concluderen dat niet alleen christenen “een geloof” hebben, maar ook wetenschappers grote vragen in de wetenschap beantwoorden met “een geloof”. Er is echter wel een verschil waarin je gelooft: in een God of in natuurlijke processen.

God vs. wetenschap

In de moderne natuurwetenschap is er een absoluut verbod om God te gebruiken in een wetenschappelijke theorie. Wetenschappers stellen dat God niet waar te nemen is, en dus is het gebruik van God als verklaring een no-go in iedere wetenschappelijke theorie. Slecht nieuws dus voor christenen die werkzaam zijn in de wetenschap? Dat valt nog te bezien. Ik stel vast dat de natuurwetenschap kennelijk niet geschikt om de vraag naar het bestaan van God te beantwoorden. Christenen die werkzaam zijn in de natuurwetenschap conformeren zich in de praktijk aan deze regel, veel keus hebben ze overigens niet. Opvallend genoeg liggen de kaarten anders in de filosofie, de tak van sport die de spelregels van de wetenschap bepaalt.

Lees het boek “There is a God” van de gerespecteerde Engelse filosoof Anthony Flew er maar eens op na. Flew is zijn leven lang atheïst geweest, maar kwam op latere leeftijd tot het inzicht dat er een God voor nodig is om het ontstaan van een heelal en het leven te verklaren. Zijn logica was kinderlijk eenvoudig: van een steen mag je niet verwachten dat er zoiets als zelfbewustzijn uit voortkomt. De huidige hype rond AI is een goed voorbeeld van de verwarring. Zonder menselijke input van informatie en intelligente software is AI onmogelijk.

Bij de opkomst van de moderne natuurwetenschap zijn talrijke voorbeelden van christen wetenschappers die hun geloof in God openlijk beleden: Newton, Pasteur, Linneus, Cuvier, Owen, Planck, de lijst is eindeloos. Ook tegenwoordig zijn er nog natuurwetenschappers die christen zijn. Maar daar moet wel bij worden opgemerkt dat er restricties zijn: geen gebruik van God als verklaring in wetenschappelijke publicaties. Geloven doe je in je vrije tijd buiten de wetenschap. Christenen die menen dat er geen tegenstelling is tussen geloof en wetenschap zouden beter moeten weten. In de praktijk van de natuurwetenschap is er geen ruimte voor God.

De afgelopen decennia is er veel verwarring ontstaan onder christenen over de oorsprongsvraag. De vanzelfsprekendheid dat je gelooft in een God die het leven geschapen heeft is verdwenen, de evolutietheorie is een geaccepteerd alternatief geworden.

Het alternatief van de Intelligent Design beweging heeft in Nederland helaas onvoldoende aandacht gekregen. Wetenschappers die actief zijn in deze beweging stellen dat er goede wetenschappelijke aanwijzingen zijn dat de informatie voor het leven “intelligent” is, maar doen geen uitspraken over de oorsprong van die intelligentie. Vergelijk het met een boek: het boek heeft zichzelf niet geschreven, je weet dat er een auteur is geweest ook al ken je die auteur niet. Ik sluit af met de woorden uit Het Boek: “De hemel en de aarde zijn ontstaan door de woorden van God. Alles wat we zien, is dus ontstaan uit iets dat we niet kunnen zien. Dat begrijpen we omdat we geloven” (Hebreeën 11 vers 3, Bijbel in Gewone Taal).

Bovenstaand verhaal schreef de auteur in aanloop naar de studiedag “De grote vragen” op het Driestar College in Gouda (25 november 2023 D.V.). Over deze studiedag is hier meer informatie te vinden.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Dr. Kinneging houdt lezing over de tijdgeest in Katwijk – Hoogleraar op 25 november 2023 D.V. in de Triumfatorkerk

In Katwijk aan Zee wordt op 25 november 2023 D.V. een interkerkelijke bezinningsochtend gehouden. Prof. dr. Andreas A.M. Kinneging geeft een lezing over de tijdgeest. Kinneging is Nederlands hoogleraar rechtsfilosofie aan de Universiteit Leiden. Hij is bekend geworden met zijn vuistdikke boek ‘De onzichtbare maat: Archeologie van goed en kwaad’ en het boek met de aansprekende titel ‘Je mag zeggen wat je denkt. Als je maar hetzelfde denkt als iedereen’.1

Praktische informatie

De bezinningsochtend start om tien uur en duurt tot twaalf uur. De zaal is open om half tien. De organisatie geeft aan dat iedereen hartelijk welkom is op deze ochtend. De toegang is vrij, wel wordt er een collecte gehouden. Het opgehaalde bedrag is bestemd voor het werk van ds. Peter Hazenoot op Aruba. Hazenoot is afkomstig uit Katwijk en is sinds 2016 als predikant verbonden aan twee gemeentes op Aruba, bovendien zet hij zich samen met zijn vrouw in voor praktische hulpverlening aan verslaafden, prostituees en daklozen van Aruba en verzorgt hij radio-uitzendingen voor een lokaal-christelijke omroep. De bijeenkomst met Kinneging hoopt plaats te vinden in de Triumfatorkerk, Piet Heinlaan 7, te Katwijk. De organisatie is in handen van een plaatselijke Evangelisatiecommissie met medewerking van verschillende Katwijkse kerken.

Inhoudelijke toelichting

Bij de uitnodiging is, door de Evangelisatiecommissie, ook een inhoudelijke toelichting op de lezing gevoegd. Hieronder willen we de tekst daarvan weergeven.

“We krijgen er allen mee te maken: de tijdgeest. Met als belangrijk kenmerk dat de rechten van het individu boven het belang van de gemeenschap worden geplaatst (individualisme). Met deze trek van de Westerse cultuur krijgen wij als burgers van Nederland en dus ook van Europa allen te maken, zij beïnvloeden ons denken en niet in het minst wordt onze overheid in haar beleid door dit denken beïnvloed. De vraag is nu in hoeverre de overheid haar denkwijze gebaseerd op de rechten van het individu mag opleggen aan bijv. kerken, scholen en gezinnen, die de Bijbelse waarden en normen tot uitgangspunt nemen. Mag de overheid in een dergelijke situatie ingrijpen in een aantal belangrijke grondrechten, zoals vrijheid van godsdienst, vrijheid van onderwijs en vrijheid van vereniging? Daarnaast kan worden afgevraagd welke bescherming de Grondwet biedt aan minderheidsgroeperingen in de Nederlandse samenleving c.q. de Europese gemeenschap. Prof. dr. Andreas Kinneging, hoogleraar rechtsfilosofie aan de Universiteit Leiden, heeft vorig jaar al gewaarschuwd dat “als de kerken niets doen, de Bijbel in Nederland binnen 10 jaar een verboden boek dreigt te worden.” Tijdens zijn studie van schrijvers uit de oudheid (kerkvaders, filosofen, enz.), ontdekte Kinneging tot zijn eigen verbazing dat wat dezen schreven veel meer waarde heeft dan het gedachtengoed van moderne denkers. In het bijzonder raakte hij doordrongen van het belang van deugden, zoals rechtvaardigheid, moed, matigheid, voorzichtigheid, geduld, eerlijkheid, loyaliteit, enz., bedacht in de Klassieke Oudheid en bewaard gebleven in het (katholieke) christendom. Deze deugden zijn van groot belang voor de morele opvoeding van kinderen. En die opvoeding is weer van wezenlijk belang, omdat de mens nu eenmaal uit krom hout is gesneden. Of zoals de protestanten zeggen: geneigd is tot alle kwaad. De belangrijkste kritiek van Kinneging op het denken van de Verlichting (1685 – 1815) is dan ook dat daarin het kwade in de mens wordt genegeerd, een denken dat ook de huidige Westerse cultuur sterk beïnvloedt.”

Voetnoten

Kritische bespreking door drs. Rafael Benjamin van de bundel ‘Inzicht’ – Deel 1

Noot van de redactie: De uitspraken (ook richting personen) in deze kritische recensie liggen voor rekening van de auteur van deze gastbijdrage. Deze worden niet altijd noodzakelijk door de redactie van ‘Oorsprong’ onderschreven. Omdat we geen enkele kritiek schuwen, en het een reactie op de bundel ‘Inzicht’ betreft, plaatsen we deze bijdrage wel op deze website.

Ik heb mijn kritische bespreking van de bundel ‘Inzicht’ in tweeën gedeeld, met als eerste deel alleen maar de bijdrage van dr. Henk Jochemsen. Dit, omdat het mij bij het schrijven duidelijk werd, dat ik wel zoveel aanmerkingen erbij had, dat de verhoudingen een beetje scheef zijn geraakt. Oorzaak hiervan is, dat Jochemsen een leerling is van Egbert Schuurman. Wie Jochemsen wil begrijpen moet Schuurman erbij betrekken. En dat deed ik graag en grondig, temeer daar laatstgenoemde zelf om tegenspraak heeft gevraagd (zie hiervoor een voetnoot hierna).

Deel II, met daarin alle andere bijdragen uit de bundel ‘Inzicht’ besproken, zal uiteraard later volgen. Ik heb er al het meeste van af.

Mocht dit eerste deel niet leesbaar zijn via deze pdf-viewer, dan kunt u het artikel via deze link downloaden.

Geloof en wetenschap: twee geloven op één kussen?

We mogen wetenschap positief benaderen. Het is na-denken van de gedachten die God had toen Hij de wereld heeft geschapen (Bavinck). In de wetenschap ontdekken we de goedheid, wijsheid, almacht en alomtegenwoordigheid van God in Zijn schepping. Tegelijk moeten we ons realiseren dat we in de wetenschap nooit de volle werkelijkheid kunnen omvatten. Er blijft altijd mysterie over.

Wetenschapsfilosofisch moet worden opgemerkt dat wetenschappelijke inzichten niet verward mogen worden met de werkelijkheid. Het is prima om wetenschappelijke modellen te hanteren, maar de werkelijkheid is altijd rijker dan we in onze modellen tot uitdrukking kunnen brengen. Als de werkelijkheid het landschap is, is de wetenschap de landkaart. Het verdient aanbeveling om gebruik te maken van wetenschappelijke modellen, zoals we gebruikmaken van een landkaart, maar het landschap van de werkelijkheid biedt meer dan de abstracte landkaart. Het besef van het reductionisme behoedt ons ervoor om wetenschappelijke inzichten te verabsoluteren.

Een tweede wetenschapsfilosofische kritiek betreft het gegeven dat niet alle wetenschap via de empirische methode van de natuurwetenschap verricht kan worden. Er is een dominantie van de natuurwetenschappelijke methode in de wetenschap. Dat heeft geleid tot de tendens om de empirische methode van de natuurwetenschap op allerlei domeinen te hanteren. Maar daarmee ontkennen we de eigen aard van de verschillende wetenschappen. Dat is heel duidelijk bij het vak geschiedenis. In de empirische methode ligt opgesloten dat een experiment herhaald kan worden. Deze methode kan uiteraard niet gehanteerd worden in het vak geschiedenis, omdat het nu eenmaal niet mogelijk is om de geschiedenis te herhalen. Ook bij economie, psychologie, astronomie en rechten aanvaardt men dat deze disciplines niet beoefend kunnen worden door herhaalbare experimenten.

De casus van wonderen leidt tot een derde wetenschapsfilosofische kritiek. Het is niet zelden het geval dat mensen denken dat wetenschap de mogelijkheid van wonderen uitsluit. Deze gedachte vinden we reeds bij David Hume (1711-1776), die een wonder definieerde als een doorbreken van de natuurwetten. Formeel sloot hij wonderen niet uit, maar hij meende dat er nooit reden is om een concrete situatie als een wonder te duiden. Deze overtuiging hangt nauw samen met de vooronderstelling dat de werkelijkheid beheerst wordt door wetmatigheden. Deze vooronderstelling komt weer voort uit een andere vooronderstelling, namelijk die van een gesloten wereldbeeld waarin bij voorbaat wordt uitgesloten dat God ingrijpt in de geschiedenis.

Ten eerste is hier sprake van een cirkelredenering en ten tweede is deze vooronderstelling helemaal niet wetenschappelijk, omdat wetenschap nooit kan uitsluiten dat iets gebeurt, maar zij de verschijnselen die zich voordoen, dient te onderzoeken. Stel dat een arts bij een patiënt komt en zegt: ‘Dit ziekteproces klopt niet.’ Klopt dan het ziekteproces niet of klopt de theorie van het ziekteproces niet? Zo is het met elke theorie die uitsluit dat wonderen gebeuren. Er hoeft ooit maar één wonder te hebben plaatsgevonden om te bekrachtigen dat deze wereld niet opgesloten is in een systeem van oorzaak en gevolg. Vanuit een christelijk perspectief op de werkelijkheid spreken we dan ook niet over natuurwetten, maar over Gods gebruikelijke manier van handelen. Op deze manier vermijden we een deïstisch wereldbeeld waarin God ooit de wereld met de natuurwetten heeft geschapen, maar Zich nu niet meer actief met de wereld bemoeit.

De aanvaarding van de principiële mogelijkheid van wonderen onderstreept dat deze wereld open is. Er is daarom ook geen enkele reden om de wonderen in de Bijbel te ontmythologiseren, maar er is alle reden om deze historische getuigenissen minstens net zo serieus te nemen als andere getuigenissen uit de geschiedenis. En waarom zouden Bijbelwetenschappers bij voorbaat uitsluiten dat God Zich werkelijk heeft geopenbaard in Zijn Woord en dat Hij ook bepaalde feiten en inzichten aan ons heeft overgedragen? Waarom zou men bij voorbaat beknibbelen op de bewering dat God metterdaad heeft gesproken tot profeten en waarom zou men dit moeten duiden als beeldspraak? Het is aangrijpend om te beseffen dat een gesloten wereldbeeld onze samenleving afsluit van de boodschap van de Schrift, waarin het gaat om de realiteit die dit zichtbare te boven gaat.

Een vierde wetenschapsfilosofische bedenking is gegeven door Thomas Nagel (*1937). Deze filosoof beargumenteert dat fysica tekortschiet om rekenschap te geven van de menselijke geest. Volgens hem zijn leven, bewustzijn, intelligentie, verlangen, taal, creativiteit en kennis geen bijproducten van fysische wetten, maar wordt onze fysica bepaald door onze geest. Hij bedoelt dus dat een materialistisch wereldbeeld onvoldoende is om de menselijke geest te kunnen duiden. Volgens hem moet er dus meer zijn dan materie. Het is treffend dat dit niet de mening van een christen is, maar van een atheïstische filosoof die geen belang heeft bij het geloof in het bestaan van God. Wetenschappelijke pretenties die tegen het geloof ingaan, zijn dan ook ongeloofwaardig. Alvin Plantinga heeft in Het echte conflict laten zien dat de verhoudingen precies andersom liggen.

Wie meent dat de wetenschap God uitsluit, heeft alle reden om de wetenschap niet meer te vertrouwen. Het christelijk geloof biedt de mogelijkheid van wetenschap, omdat het uitgaat van de Schepper. Het geloof in de Schepper biedt een kader om uit te gaan van een orde in de schepping en een doel van de geschiedenis. Als de rede echter niet meer is dan een onbedoeld bijproduct van onbewuste materie, is het niet in te zien waarom we onze redelijke conclusies zouden vertrouwen (Lewis). Het geloof in God biedt plaats aan de wetenschap, maar een wetenschap zonder God heeft zelfs geen plaats voor de wetenschap. Overigens hoeft ook moderne wetenschap de mogelijkheid van God niet uit te sluiten. Er ontstaan pas conflicten tussen geloof en wetenschap als de wetenschap wordt vereenzelvigd met de atheïstische interpretatie ervan. Tegenover deze interpretaties moet de wetenschap gewezen worden op haar grenzen.

Is het mogelijk geloof en wetenschap te combineren, of zijn het twee gescheiden werelden? In de bundel ‘Inzicht’ komen achttien Nederlandstalige wetenschappers aan het woord die van harte een verbinding voorstaan. Bovenstaande bijdrage van dr. W. van Vlastuin is uit het boek afkomstig. Smaakt het boekfragment naar meer? Klik hier om het boek ‘Inzicht’ te bestellen.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Pure natuurwetenschap haalt verwondering over schepping weg

In de discussie over schepping en evolutieleer moeten ook de geesteswetenschappen een rol krijgen, stelt dr. J. Veldman.

In de discussie rond schepping en evolutieleer heb ik reacties van historici en filosofen uit onze achterban gemist. Opvallend was dat vrijwel alleen scribenten met een bèta-achtergrond in het RD over de kwestie discussieerden. Hier zit dan ook het probleem. Er zou een filosofische discussie gevoerd moeten worden over wat we over de aardse werkelijkheid kunnen zeggen.

De discussie wordt nu gevoerd volgens verschillende regels (wetenschapsmodellen), langs elkaar heen. Het ene wetenschapsmodel, het natuurwetenschappelijke, rekent voornamelijk met getal, maat, dimensie en strikt logische opeenvolgingen of gevolgtrekkingen. Het ordent met behulp van modelvoorstellingen. De vraag naar een ordelijke opbouw van de natuur (zoals het evolutiemodel) past daarin.

Ik heb bijvoorbeeld gelezen: „Stel nu eens dat…” Dit heet hypothesevorming. Een andere auteur zegt: „Scheppingsdagen, dús 6 x 24 uur…” Dit is een natuurwetenschappelijke vooronderstelling (getal en maat), direct al aan het begin van een betoog. Zo spreekt de Bijbel zelf niet.

Wanneer je dan vervolgens met die aanname (met dát gereedschap) de Heilige Schrift vastpakt, moet het wel fout aflopen. Gods Woord spreekt zo helemaal niet tot ons. Het probleem zit dus in de wijze waarop wij onze vooronderstellingen in de Heilige Schrift stoppen, en dan van een ander verlangen dat hij die er zo uithaalt.

‘Ladekastje’

Omdat het natuurwetenschappelijke gereedschap (model) sinds de 17e eeuw op bepaalde gebieden zulke indrukwekkende resultaten heeft geboekt, heeft bij de westerse mens de gedachte postgevat dat álles wel natuurwetenschappelijk verklaard kan worden. Ons hele onderwijs is ervan doortrokken. Mijn eigen leraren en later mijn collega’s heb ik dit zelf ook vaak met verve horen verkondigen. Men heeft vele christenjongeren bij hun eerste schreden binnen de universiteit vanwege dit ene wetenschapsmodel in verlegenheid gebracht.

Zo’n model werkt als een zelfontworpen ‘ladekastje’ met vele laatjes. Daarin kun je je hele verzameling (feiten, getallen, vondsten, formules) netjes opbergen. Je kunt ook alles terugvinden. De laatjes krijgen op die manier als vanzelf een logische orde en betrouwbaarheid: het werkt. Maar wat nu te doen met de nog lege laatjes en met de stroom nieuwe feiten?

Verwondering

Het geesteswetenschappelijke model benadert de werkelijkheid en ook Gods Woord totaal anders. Dit model wordt vooral gehanteerd door historici, filosofen, theologen en lieden die zich met kunsttheorie bezighouden. Zij hanteren een ander ‘gereedschap’.

Binnen dit model is eerst vastgesteld dat de werkelijkheid zodanig grootse en onbegrijpelijke dimensies heeft dat we er als wetenschappers maar een fractie van kunnen beschrijven en begrijpen. Dat gebeurt in de genoemde vakgebieden vanuit het historische bronnenonderzoek, met behulp van de vertelling en de kunst- en cultuurproducten van mensen, maar ook met andere menselijke vermogens tot kritisch onderzoek: de empathie en de identificatie. Zo worden op een andere manier het verleden, de bedoelingen en de mentaliteit van mensen en samenlevingen zichtbaar gemaakt, naderbij gebracht en onderzocht. De geesteswetenschappelijke onderzoeker is zich er meer van bewust dat hij zelf ook een factor is in de beeldvorming, in de redenering die hij opzet en in de uitkomsten waarmee hij voor de dag komt.

Een van de belangrijkste uitkomsten is dus dat de werkelijkheid (Gods werkelijkheid) veel complexer is dan dat die gevangen zou kunnen worden in getallen, formules of wetmatigheden. Voor een wetenschapper volgens het natuurwetenschappelijke model is dit alles echter te vaag en te soft.

Dit kan wel zo zijn, maar veel zaken kunnen we niet preciezer omschrijven. Bijvoorbeeld: de schepping is wonderbaarlijk, God is ondoorgrondelijk, zelfs de menselijke liefde behoudt haar geheim. Wanneer we dus over de schepping spreken en beginnen met een natuurwetenschappelijke aanpak, halen we de verwondering direct al uit onze beschouwingen weg. Dan moeten we ons er niet over verbazen wanneer we aan het einde iets wezenlijks zijn kwijtgeraakt.

Twee thema’s

Het komt mij voor dat in de huidige discussie over schepping en evolutieleer de christelijke deelnemers met alle macht proberen de wetenschappelijke gegevens, feiten en modelvorming met de Bijbelse gegevens (zoals zij die interpreteren) in één plat vlak te ordenen. Dat dit niet lukt, is intussen uit de artikelen wel duidelijk geworden. Moeten we die ongelijksoortige gegevens dan toch op hun plaats wringen en wat niet past ter zijde schuiven, hetzij de wetenschappelijke gegevens, hetzij de betrouwbaarheid van de Bijbel?

Dat is streven naar een simpele, eendimensionale oplossing. Het natuurwetenschappelijke model en het geesteswetenschappelijke model hebben raakvlakken. Meer niet. Het wereldbeeld dat we ons vormen, is de werkelijkheid zelf niet. Het is ook niet een- maar multidimensionaal. Het vraagstuk ”schepping óf evolutie” gaat dus over twee thema’s, die met behulp van twee verschillende soorten gereedschap moeten worden onderzocht en beschreven. Er zijn wel raakpunten maar ze zijn niet tot elkaar herleidbaar. Ze passen niet in één puzzel die we ”werkelijkheid” noemen.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Veldman, J., 2017, Pure natuurwetenschap haalt verwondering over schepping weg, Reformatorisch Dagblad Puntkomma 47 (137): 16-17 (artikel).