Home » Gastbijdrage

Categorie archieven: Gastbijdrage

Augustinus over de schepping – Bespreking van ‘Retrieving Augustine’s Doctrine of Creation’

Augustinus is de meest productieve kerkvader geweest. Geen kerkvader heeft op de kerk van het Westen zoveel invloed gehad als Augustinus. Na Luther is over geen persoon in de kerkgeschiedenis zoveel geschreven als over hem en evenals met Luther het geval is blijven de publicaties over hem aanhouden.

Van de hand van Gavin Ortlund die al meerdere publicaties op het terrein van de geschiedenis van de theologie op zijn naam heeft staan, verscheen in 2020 een studie over de scheppingsleer van Augustinus. Als jongeman werd de kerkvader aangetrokken door het manicheïsme. Dat stelde dat de duisternis en het licht, het goede en het kwade twee zelfstandige machten zijn die eeuwig naast elkaar staan. Bij deze zienswijze hoefde de vraag naar de relatie tussen God en het kwaad niet te worden gesteld. God staat daar helemaal buiten. Echter, het betekende ook dat God niet kon worden beleden als de Almachtige, de Schepper van alle dingen. Het Griekse denken gaat van de eeuwigheid van de materie uit en kan zich geen schepping uit het niets voorstellen. Augustinus heeft geworsteld met intellectuele vragen. Aanvankelijk was hij van mening dat de boodschap van de christelijke kerk niet redelijk te verantwoorden was. Terugkijkend op deze periode in zijn leven, weet hij zijn houding aan hoogmoed.

Ortlund laat zien dat de kerkvader zich zijn leven lang met het thema van de schepping heeft bezig gehouden. Drie van zijn geschriften zijn aan de uitleg van Genesis gewijd. We vinden het thema van de schepping zowel in zijn Confessiones – en dan moet aan de slothoofdstukken worden gedacht – als ook in De Civitate Dei. Als het gaat om de houding van een christen met betrekking tot intellectuele vragen, dan acht Augustinus, zo laat Ortlund ons zien, ootmoed van het grootste belang. Hij is diep onder de indruk van de veelheid van vragen die zijn is verbonden met het bijbelse getuigenis over de schepping. Hij wijst erop dat eenvoudige christenen met veel stelligheid zaken kunnen beweren die niet kunnen worden gefundeerd. In de uitleg die de kerkvader zelf van Genesis 1 heeft gegeven laat hij de interpretatie van details, zo stelt Ortlund terecht, veelal open. In zijn Enchiridion geeft hij aan dat christenen zich niet te bezorgd behoeven te maken over hun gebrek aan kennis over tal van natuurverschijnselen. Dan denkt hij onder andere aan de loop van de planeten, de aard van en het aantal elementen, kennis van dieren en planten enz.

Augustinus is diep overtuigd van de onfeilbaarheid van de Schrift, maar weet ook dat onze interpretaties wel feilbaar zijn. De kerkvader heeft geworsteld met de aard van de scheppingsdagen. Op grond van de oude Latijnse vertaling van Gen. 2:4-6 meende hij dat de schepping feitelijk in één moment had plaatsgevonden, maar dat God het Mozes had laten opschrijven in de vorm van een verslag van zes dagen, opdat wij het konden bevatten. Hij vond voor zijn opvatting ook steun in de oude Latijnse vertaling van Jezus Sirach 18:1. Ik merk op dat de bewuste vertaling in beide gevallen tekortschiet. Ortlund noemt dat niet, maar Luther en Calvijn vielen de kerkvader hierin niet bij. Augustinus zelf heeft ook zijn zienswijze als een mogelijkheid en niet als een volstrekte zekerheid gepresenteerd. Vanuit het Griekse denken vond hij het moeilijker Gods onveranderlijkheid te verbinden met een scheppingswerk dat zich over meerdere dagen uitstrekte dan met een schepping in één moment.

Ik vraag mij ook af of de auteur recht doet aan de geschiedenis van de theologie als hij stelt dat de schepping in één ogenblik lange tijd een wijd verbreide opvatting was en de scheppingsweek als literair kader werd gezien. Zoals hij al aangeeft, was het voor Gregorius zo dat de schepping van de materie in één ogenblik plaatsvond, maar de ordening daarvan in zes dagen. Ik meen dat op Origines en Clements van Alexandrië na ook de andere kerkvaders die Ortlund noemt in deze lijn dachten. Deze zienswijze zal geen tegenspraak oproepen. Immers dan is de scheppingsweek niet een literair kader.

Voor Augustinus was er wel een grens aan de intellectuele bescheidenheid. Nooit mocht het stellen van vragen de grenzen van het katholieke geloof overschrijden. Bij dit geloof behoorde voor de kerkvader zonder enige reserve de historiciteit van het eerste mensenpaar en van het paradijs waarin zij aanvankelijk hebben gewoond. De val uit de staat van rechtheid in die van verlorenheid behoort bij de kern van het katholieke geloof. Zij is de vooronderstelling van Gods reddend handelen in Christus. Heel nadrukkelijk zag Augustinus de schepping van de mens als een totaal nieuw gebeuren. Adam en Eva hadden geen voorouders.

De kerkvader had er geen moeite mee als via allegorie allerlei geestelijke lessen uit de scheppingsgeschiedenis werden getrokken, maar dat mocht nooit ten koste gaan van de realiteit van een geografisch en historisch paradijs en van het verlaten van het paradijs als een historische gebeurtenis dat het eerste mensenpaar overkwam als straf op hun ongehoorzaamheid. Hij wijst erop dat literair gezien Genesis 2 en 3 dichter bij Koningen dan bij Hooglied staat. Augustinus was diep onder de indruk van de harmonie in de natuur. In antwoord op tegenwerpingen van Manicheeërs die scheppingsverschijnselen niet met de goedheid van God konden verenigen wijst hij erop dat wij de betekenis van scheppingsverschijnselen vanuit het geheel moeten bezien.

Terwijl het voor Augustinus niet tot de minste twijfel leidt dat de dood van de mens het gevolg is van de zonde, ziet hij dat voor de dieren anders. Ortlund gaf dit niet aan, maar terwijl de oosterse kerkvaders van een grote impact van de zondeval op de schepping uitgingen – en trouwens ook de reformatoren – ligt dit voor Augustinus anders. Hij heeft geen moeite om vleesetende dieren als onderdeel van Gods goede schepping te zien vanuit de gedachte dat in de schepping, als harmonisch geheel, alles zijn juiste plaats heeft. Ik moet eerlijk zeggen dat ik dit een van de moeilijkste vragen vind. Zowel voor het standpunt van de oosterse kerkvaders en de reformatoren enerzijds als voor dat van Augustinus en in zijn voetspoor dat van Thomas van Aquino zijn argumenten aan te dragen.

Voor Augustinus stond vast dat God de wereld wel goed schiep maar niet volmaakt. In plaats van door de gehoorzaamheid van de mens zal zij langs een andere weg tot volmaaktheid komen, namelijk in de weg van verzoening en verlossing die niet alleen de mens maar ook de schepping betreft. God liet de zondeval toe om een groter goed voort te brengen. De mens was geschapen in voorwaardelijke onsterflijkheid. In het nieuwe Jeruzalem zullen de zonde en de dood niet meer kunnen binnendringen. De staat van heerlijkheid zal de staat van rechtheid weer overtreffen.

Ortlund schreef een waardevolle studie die recht doet aan Augustinus. Wel meen ik dat hij in het slothoofdstuk teveel openingen laat voor een zienswijze die het mogelijk maakt het verslag van Genesis 2 en 3 te combineren met de evolutieleer. Ik zou niet weten hoe deze combinatie mogelijk is zonder op essentiële punten de boodschap van de Bijbel niet meer te volgen.

N.a.v. Gavin Ortlund, 2020, Retrieving Augustine’s Doctrine of Creation. Ancient Wisdom for Current Controversy (Downers Grove: IVP Academic, 2020).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Irenaeus van Lyon en het gezag van de Bijbel

In deze lezing wil ik u meenemen naar het jaar 170 na Christus. Rond die tijd werd Irenaeus bisschop van de christelijke gemeente in Lyon, en schreef hij zijn boek Ontmaskering en weerlegging van de ten onrechte zo genoemde kennis. Ook wel kort aangeduid als Adversus Haereses (tegen de ketterijen). Irenaeus kwam uit de stad Smyrna (in het huidige Turkije) en had als jongen nog onderwijs gehad van bisschop Polycarpus, die zelf de apostel Johannes persoonlijk gekend had.

In zijn boek neemt Irenaeus het op tegen een invloedrijke geestelijke stroming, die de christelijke kerk in zijn tijd bedreigde: de gnostiek. Gnostiek komt van het woordje ‘gnosis’ wat ‘kennis’ betekent. Paulus heeft het daar al over in 1 Tim. 6,20. Daar waarschuwt hij Timoteüs voor de ‘tegenstrijdigheden van wat ten onrechte kennis wordt genoemd en wordt verkondigd door mensen die van het geloof zijn afgedwaald’. Gnostiek is de hedendaagse verzamelnaam voor geestelijke stromingen die pretendeerde een geheim soort kennis over te dragen, die verlossing bracht aan wie die geheime kennis ontvingen.

In de vroege kerk waren allerlei gnostische leraren actief, die mensen om zich heen verzamelden. In zijn boek bestrijdt Irenaeus met name de leer van Valentinus, een gnostische leraar die actief was in Rome rond het jaar 150. Die gnostische leraren rekenden zich vaak gewoon tot de kerk. Ze wilden expliciet als christenen worden gezien. Ze gebruikten ook de woorden die iedereen vertrouwd in de oren klonken. En ze aanvaarden de geschriften van het Oude Testament en van de apostelen van de Here Jezus. Maar ondertussen brachten ze een leer die afweek van de leer van de kerk, en het gezag van de Bijbel ondermijnde. Het punt was alleen: dit ging op een heel bedekte manier.

Marcion: snijden in de Schrift

Een andere theoloog uit die tijd was daarin veel explicieter. Hij heette Marcion en kwam uit Sinope (een plaatsje aan de Kaspische zee). Hij verkondigde dat er een goede God was en een kwade God. De kwade God was de God van het Oude Testament. De goede God was de Vader van Jezus Christus. Christenen moesten daarom volgens Marcion het Oude Testament afwijzen, en ook delen uit het Nieuwe Testament schrappen, voor zover die niet pasten bij de God van liefde die Jezus had geopenbaard. Marcion was dus openlijk Schriftkritisch. Hij kwam er eerlijk voor uit dat hij grote delen van de Bijbel niet aanvaardde. Kerkvader Tertullianus kan dan later ook zeggen: Marcion sneedt in de Schrift en heeft de Schrift vermoord. Of met een ander beeld: hij was de muis van Sinope die de evangeliën kapot knaagde. En hij was daarom ook gemakkelijk als dwaalleraar herkenbaar.

Valentinus: de uitleg van de Schrift verdraaien

Maar bij de gnostische leraren lag dat anders. Zij zeiden juist dat ze de geschriften van het Oude Testament en die van de apostelen aanvaarden. Hun kritiek op de Schrift kwam niet zozeer tot uiting in het expliciet afwijzen ervan, maar in de manier waarop ze de Bijbel uitlegden. “Zij belijden de Schriften, maar zij verdraaien de uitleg ervan,” zegt Irenaeus (AH 3,12,12). Marcion past de Schrift aan zijn eigen leerstellingen aan door in de Schrift te snijden. Valentinus past de Schrift aan zijn leerstellingen aan door de Bijbel op zijn eigen manier uit te leggen. En dat is veel gevaarlijker. Kennelijk kan onder de pretentie van Schriftuitleg de Schrift verdraaid worden, en tot onze buikspreekpop worden gemaakt. Dat is in elk geval de beschuldiging van Irenaeus en andere kerkvaders aan het adres van de gnostici.

Vervolg lezing

In het vervolg van deze lezing wil ik een aantal dingen doen. Eerst zal ik kort de leer van de gnostiek uitleggen. Daarna zal ik iets zeggen over de manier waarop zij de geschriften van het Oude en het Nieuwe Testament uitlegden. Hun hermeneutiek, om dat woord maar eens te gebruiken. Ik doe dat vanuit de visie die Irenaeus erop geeft, en zijn eigen theologische beoordeling ervan. Daarna wil ik laten zien hoe Irenaeus zelf met de Bijbel omgaat, en vanuit welke vooronderstellingen hij dat doet. Die vooronderstellingen zijn uiteindelijk heel belangrijk. Tot slot wil ik laten zien wat wij vandaag kunnen leren van Irenaeus’ verdediging van het gezag van de Bijbel tegen de gnosis van zijn tijd.

De gnostische mythe

De kern van het gnostische denken is dat er boven God de Schepper die wij leren kennen in Genesis nog een hoogste God is. Die hoogste God is de eigenlijke God. Hij heeft niets met deze wereld te maken. Hij is de onkenbare, in zichzelf rustende oergrond aan gene zijde van het heelal. Dit heelal is de schepping van die lagere god, die ze ook wel de demiurg noemen. Eigenlijk is de schepping een ongeluk. In die hoogste god heeft een soort afval plaatsgevonden, waardoor de demiurg kon ontstaan. De demiurg leeft buiten de werkelijkheid van die hoogste god, en denkt dat hij de enige ware god is. Hij is de heerser over deze wereld, en de schepper van de mens, en hij wil dat de mens hem dient.

Maar toen de mens geschapen werd, werd er een zaadje van die hoogste god in de mens geplant. Dat noemen de gnostici het pneuma of de geest. De mens is dus een gemengd wezen. Zijn lichaam en zijn ziel heeft hij van die lagere god, maar zijn diepste ‘ik’ is verwant aan de hoogste god. Dat is dus het geheim van de mens. Hij is ten diepste zelf goddelijk.

Alleen die mens is een gevangene geworden van de demiurg. Zijn goddelijke kern is in slaap gesust, en hij moet zich daarvan bewust worden. Hij moet gaan ontdekken dat hij eigenlijk behoort tot een andere wereld. Dat de demiurg helemaal niet zijn Heer is, maar dat hij juist boven die scheppergod verheven is. Die bewustwording noemen we gnosis. Verlossende kennis. Verlossing betekent niet dat wij bevrijd worden van de toorn van God vanwege onze zonde, en van alle gevolgen daarvan. Maar verlossing is dat je je ervan bewust wordt dat je je om die god helemaal niet druk moet maken. Want jij staat boven hem, omdat je hoort bij die hogere God. En als je eenmaal tot dat bewustzijn bent gekomen, moet je ook vanuit die ontdekking leren leven.

Alleen, die bewustwording bereikt een mens niet op eigen kracht. Daarvoor moeten je de ogen worden geopend. Dat is nu wat Christus is komen doen. Christus is een wezen uit de wereld van de hoogste God, en hij heeft zich tijdelijk verenigd met de mens Jezus van Nazareth, om de kennis over de hoogste Vader te openbaren in de wereld, en door te geven aan zijn leerlingen, die deze kennis op hun beurt weer doorgegeven zouden hebben aan leraren zoals Valentinus of Basilides. Zij leren hun ingewijden de weg naar de verlossing.

De gnostici en de Schriften

Hoe gaan de gnostici nu met de geschriften van het Oude en het Nieuwe Testament om? Zoals ik net al zei: ze aanvaarden deze geschriften. Maar ze aanvaarden die niet als de op Schrift gestelde openbaring van de drie-enige God. De Bijbel is een gemengd boek. Een boek waarin de stem van de demiurg klinkt, maar waar voor de goede verstaander ook de openbaring van de hoogste God in terug te lezen is. Om die diepere betekenis gaat het in de Schrift. Maar hoe kom je die op het spoor?

De Schrift is daar zelf te ambigu voor, te gemengd. De profeten, de apostelen en zelfs Jezus spreken met verschillende petten op. Om de stem van de hoogste God te kunnen onderscheiden is daarom de sleutel nodig van de mondelinge traditie, die buiten de geschriften van de Bijbel om door Christus is overgeleverd aan zijn apostelen, en daarna aan de genoemde gnostische leraren. Zij hebben de ware leer, die oriëntatie biedt in het oerwoud van de Schrift.

Maar hoe kan het dan dat de gnostische leer niet expliciet en ondubbelzinnig in de Bijbel staat? Volgens Irenaeus antwoordt Valentinus op deze vraag dat Jezus en de apostelen zich in hun publieke optreden aanpasten aan de mening van hun joodse hoorders, die eenvoudigweg nog niet toe waren aan hoger onderwijs. Het zijn in het bijzonder de gelijkenissen, waarin ze die hogere kennis wél meedeelden, en wie er vatbaar voor waren begrepen dat. Een ander antwoord dat de gnostici geven was dat de apostelen gewoon zelf nog geen volmaakte kennis hadden toen ze het evangelie predikten. De volmaakte kennis is later ontvangen, en op een mondelinge manier doorgegeven.

Geen wonder dat Irenaeus de gnostici ‘verbeteraars van de apostelen’ noemt. Zij bekritiseren op eigen gezag Christus en zijn apostelen door te stellen dat die eigenlijk de waarheid niet openlijk verkondigd hebben, maar zich hebben aangepast de leugens waar mensen nog in geloofden. Of ze zeggen dat het op Schrift gestelde onderwijs van Christus en zijn apostelen niet genoeg is voor de kerk, maar aanvulling nodig heeft via een buitenbijbelse traditie. En die aanvulling vinden we dan in de geheime overlevering.

De gnostici hebben dus een bron buiten de Schrift, waarmee ze de Schrift uitleggen. En Irenaeus zegt: die bron is ontsprongen aan hun eigen denken dat zich eerst van de Schrift losmaakte. Gods Woord was er eerst. Maar omdat ze Hem niet aanvaarden, hebben zich van zijn openbaring afgekeerd, en zelf een god bedacht boven de ware god. Vanuit déze zelfbedachte leer herinterpreteren ze nu de Schriften, om op die manier hun zelfbedachte leer gezag te verlenen. Ze gebruiken woorden en delen uit de Schrift, maar hergroepen die zo dat ze kloppen met hun eigen leer. Irenaeus de exegese van de gnostici met mensen in de oudheid die een bepaalde stelling wilden verdedigen en dan citaten en zinsdelen uit Homerus haalden, en aan elkaar verbonden, zodat die samen precies hun stelling bevestigden. Zodat onwetenden zouden denken dat hun stelling geen nieuwigheid was, maar eigenlijk bij de grote Homerus al voorkomt.

Wat de gnostici doen, zegt Ireneaus, is de orde en de samenhangen die God zelf in de Schrift gelegd heeft miskennen. De Schrift vormt één geheel, samengesteld uit delen. Maar wat de gnostici doen is het ene lichaam van de waarheid uit elkaar halen en passages, woorden, en uitdrukkingen uit hun eigen verband rukken, en in een nieuwe samenhang plaatsen, die ontleend is aan hun eigen systeem. Zo gebruiken ze de gezaghebbende woorden van de Schrift om hun eigen systeem gezag te verlenen.

Interessant is daarbij dat er heel veel verschil bestaat tussen de gnostische systemen, en daarmee ook in de uitleg van de Bijbel tussen verschillende scholen. En dat is ook geen wonder, zegt Irenaeus. Als de subjectiviteit van de mens uitgangspunt is geworden voor de uitleg van de Bijbel, zullen er zoveel interpretaties van de Schrift komen als er uitleggers zijn.

Irenaeus en de Schrift: theologische vooronderstellingen

Om Irenaeus’ benadering van de geschriften van de Bijbel te begrijpen, moeten we beginnen bij zijn leer over God en de mens. Zijn uitgangspunt is Genesis 1,1: “In het begin schiep God de hemel en de aarde.” Daar wordt duidelijk dat God de Schepper is en de mens zijn schepsel. Er is een afstand tussen God en mens, die de mens uit zichzelf niet kan overbruggen. Om God te leren kennen, moet God zich aan hem openbaren. Het is nog sterker: voor al zijn kennis, ook bijvoorbeeld zijn kennis van de schepping, is de mens afhankelijk van wat God hem te kennen geeft.

Een fundamentele Bijbeltekst voor Irenaeus is Mat. 11,27: “Alleen de Vader kent de Zoon en de Zoon kent de Vader, en iedereen aan wie de Zoon het wil openbaren.” De Vader en Zoon kennen elkaar door en door. En het is alleen de Zoon die de Vader kan openbaren aan mensen. Dat doet Hij dan ook. Maar altijd in een bepaalde mate. Wij kennen God niet zoals God zichzelf kent. Wij leren God vooral kennen in zijn goedheid voor ons, in wie Hij voor ons zijn schepselen wil zijn. Die kennis ontvangen we al door de schepping, maar nog veel duidelijker in de geschriften van het Oude en het Nieuwe Testament.

Op dit punt bekritiseert Irenaeus de gnostici. Het probleem van de gnostici is dat zij hun positie als schepsel niet willen erkennen. Zij zijn niet tevreden met wat God in de Schrift over zichzelf openbaart. En daarom zoeken ze een god boven de god van de Bijbel. Maar die god blijkt nogal menselijke trekken te vertonen. Hij is veranderlijk, onderworpen aan het noodlot, en niet almachtig. Hij is een product van de menselijke geest.

Irenaeus benadrukt tegenover de gnostici dat wij, om ware kennis te krijgen over God, maar ook over de werkelijkheid, ons moeten houden aan wat God ons te kennen heeft gegeven. Als we die grenzen overschrijden, worden we verliefd op onze eigen bedenksels, en vervallen we juist tot allerlei onwaarheden. We gaan speculeren. Maar ons denken moet gebonden zijn aan iets dat gegeven is buiten onszelf. Dat geldt voor onze kennis over God, maar ook over onze kennis van zijn schepping. Hoewel de gnostici zich beroemen op hun kennis, zijn ze eigenlijk vijanden van echte wetenschap.

Irenaeus schrijft: “Het verstand dat gezond is, buiten gevaar, vroom en waarheidslievend, dat onderzoekt alles wat God in de macht van mensen gegeven en voor onze kennis toegankelijk gemaakt heeft.”1 Wat heeft God dan voor onze kennis toegankelijk gemaakt? Dat zijn de dingen die verschijnen voor onze ogen. Dat is empirische kennis. De dingen die wij kunnen waarnemen. En het zijn de zaken die duidelijk en ondubbelzinnig door expliciete woorden in de Schrift zijn neergelegd. Meer niet. Door dit te stellen benadrukt Irenaeus aan de ene kant dát wij echte kennis over God, over zijn handelen en over zijn wil kunnen verkrijgen, en ook over de schepping die hij gemaakt heeft. Maar aan de andere kant zegt hij ook dat dit beperkte kennis is. Het is geen volledige kennis. Geen kennis zoals God heeft van zichzelf, van zijn eigen wil, en hoe de dingen in zijn schepping werken.

Uitlegregels voor de Bijbel

Wat betekent het hiervoor gezegde nu voor Irenaeus’ omgang met de Schrift? Allereerst dat de Schrift de beslissende bron en norm is voor onze kennis van God, zijn heilsplan en zijn wil. De mens is namelijk afhankelijk van God openbaring. God openbaart zich door zijn Woord, dat is zijn Zoon. En zijn Zoon heeft gesproken door Mozes, de profeten, zichzelf in het vlees, en door zijn apostelen. De Schrift is dus goddelijk, en daarmee de norm voor ons denken.

De geschriften van Mozes, de profeten en de apostelen vormen ook een eenheid, omdat ze komen van de ene God, die zich openbaart door zijn Zoon. Dat betekent dat er geen tegenstrijdigheden in de Bijbel kunnen staan. Het betekent ook dat de eenheid van de Bijbel niet door ons geconstrueerd wordt, maar gegeven is, objectief in de Schrift aanwezig. Die grote lijn van de Bijbel vormt ook het kader waarin afzonderlijke passages moeten worden uitgelegd. Hierover zo nog iets meer als ik het ga hebben over de zogenaamd ‘regel van de waarheid’.

Welke uitlegregels voor de Bijbel hangen hiermee samen? Allereerst deze: omdat wij God alleen kunnen kennen door God zelf, moeten wij de Schrift ook uitleggen met de Schrift. Er mag niet een buitenbijbelse instantie zijn die beslissend is in uitleg van de Schrift, want dat betekent dat wij de Bijbel vanuit onszelf gaan uitleggen. We mogen dus nooit zeggen: een Bijbelschrijver bedoelt eigenlijk dit of dat, terwijl we dat niet vanuit de Schrift zelf kunnen aantonen. In dat geval leggen we immers gemakkelijk de auteur een bedoeling in de mond, die we zelf graag voor waar willen hebben. Irenaeus zegt: “Bewijzen van de dingen die in de Schriften staan, kunnen niet worden getoond dan door de Schriften zelf.”2 Al onze geloofskennis moet gebaseerd zijn op wat ons gegeven is door God. Anders vervallen we tot hoogmoedige speculatie.

Zoals gezegd blijven er voor ons onduidelijke passages in de Bijbel. Die onduidelijkheid is niet eigen aan deze passages. Want God kent de ware betekenis ervan. Maar toch kan een passage voor ons niet direct helder zijn. De vraag is dan hoe wij daarmee om moeten gaan. Irenaeus denkt dan bijvoorbeeld aan gelijkenissen. Gnostische bijbeluitleggers gebruikten die nogal eens om hun eigen leerstellingen daaruit te bewijzen. Dat is gemakkelijk als je bij het bepalen van de betekenis verschillende kanten uit lijkt te kunnen. Maar Irenaeus zegt dan: in zo’n geval moeten we als interpretatiesleutel die passages gebruiken die wél duidelijk zijn. Dán blijven we op de veilige weg. Niet onze subjectiviteit verlicht onduidelijke passages, maar het licht van de Schrift zelf.

Ten slotte: het is de Zoon die de Vader openbaart, en die dus gezag verleent aan menselijke doorgevers van die openbaring. Dit is een heel belangrijk punt als het gaat om het gezag van wat de apostelen geleerd en opgeschreven hebben. Dat is het gezag van de Zoon zelf. Het is Christus die beloofd heeft dat hij zijn apostelen in de waarheid zou leiden. Daarom mogen we niet zeggen dat er op hun leer nog iets moet worden aangevuld, of dat zij zich hebben aangepast aan hun hoorders, en niet de volle waarheid verkondigd hebben.

Wij mogen en moeten dus de schepping onderzoeken, en we mogen en moeten de Schrift onderzoeken. Maar wij moeten ons daarbij houden aan wat God ons echt te kennen geeft. En niet meer pretenderen te weten dat wij hard kunnen maken. Dan blijven er altijd vragen over. In ons onderzoek van de natuur bijvoorbeeld. De oorzaken van veel dingen kunnen we begrijpen. Maar er blijven ook altijd vragen over. Dan moeten we niet gaan speculeren, en zelf invullen wat we niet weten. Dat is hoogmoedig, en juist dan gaan we dwalen.

Dat geldt ook voor ons onderzoek van de Schrift. Wij hebben op alle vragen die opkomen bij het lezen van de Schrift geen antwoord. Bovendien kent de Schrift duistere passages, waarvan God de betekenis kent, maar wij niet of nog niet. Dát moeten we dan ook eerlijk toegeven. En niet gaan speculeren. Op die manier blijven we God liefhebben als onze Heer en leraar, door ons op te stellen als zijn leerlingen, en niet de grenzen te overschrijden die Hij ons heeft gesteld. Zo blijven we leerlingen. Irenaeus houdt het hier dus ook voor mogelijk dat er voortgang kan zijn in onze kennis van wat God ons in de Schrift zegt.

De geloofsregel

Irenaeus benadrukt tegenover de gnostici dat ons denken bij de uitleg van de Schrift een regel nodig heeft. Anders gaan wij namelijk op een eigenzinnige manier met de Bijbel aan de slag, en kunnen die laten zeggen wat wij willen. Die regel is niet een traditie van buiten de Schrift, maar de Schrift zelf. Alleen, de vraag is dan natuurlijk: hoe weet je dat het de Schrift zelf is die leidend is bij de uitleg van de Bijbel?

Hier speelt de zogenaamde geloofsregel een belangrijke rol. De geloofsregel is een soort samenvatting van de hoofdlijn van het Oude en het Nieuwe Testament. Het is nog niet een vaste belijdenistekst. De formulering ervan kan wisselen, maar de inhouden blijven hetzelfde. De Vader die de almachtige Schepper van hemel en aarde is, verkondigd door de wet en de profeten. Zijn Zoon Jezus Christus die mens is geworden voor ons behoud, geleden heeft, gestorven is, begraven, opgestaan en ten hemel gevaren. De heilige Geest en het laatste oordeel. Dit is de hoofdlijn van de heilsgeschiedenis, waar het om gaat in de geschriften van Mozes, de profeten en de apostelen.

Irenaeus stelt nu tegenover de gnostici dat deze geloofregel door de apostelen zelf aan de kerken is overgeleverd. Je zou kunnen zeggen: de apostelen lieten niet alleen hun geschriften na, maar ook een leesregel daarbij. Dat is niet een soort geheime traditie, die zelf niet duidelijk in de Schrift staat. Maar het is een samenvatting van de hoofdinhoud van de Schriften, die de weg wijst in het lezen van de Schrift volgens zijn eigen bedoeling, en dus ook helpt om een verkeerde omgang met de Bijbel op te sporen en af te kunnen wijzen. Hiermee wil Irenaeus dus niet zeggen dat we in de kerk alleen maar gebonden zijn aan die ‘regel van de waarheid’, en dat we elkaar verder vrij moeten laten. Nee, heel de Schrift is de bron en norm voor ons geloof. Maar de regel van de waarheid is het normatieve kader – ons door de apostelen zelf gegeven – om de Schriften volgens hun eigen bedoeling uit te leggen.

Irenaeus laat ook zien dat als je teruggaat naar de oudste kerken men deze geloofsregel vanaf het begin af heeft doorgegeven. Vanaf het moment dat de apostelen deze kerken stichten. De zogenaamde geheime leer van de gnostici, die volgens hen ook van de apostelen zou stammen, is aantoonbaar van later datum. Toen de opvolgers van de apostelen ermee in aanraking kwamen, hebben ze die gnostische leer dan ook afgewezen. Irenaeus noemt bijvoorbeeld bisschop Polycarpus, die zelf nog een leerling van Johannes was geweest, en die de leer van zowel Marcion als Valentinus heeft afgewezen, omdat die in strijd was met het onderwijs dat hij zelf van de apostel Johannes had ontvangen.3

Net als de gnostici beroept Irenaeus zich dus ook op een apostolische traditie die onderscheiden is van de boeken van de Bijbel zelf. Het was niet zo dat de kerk eerst die boeken had, en toen zelf die geloofsregel opstelde. Nee, de apostelen hebben mét het OT en met hun geschriften, ook een samenvatting van de hoofdlijn van de leer meegegeven aan de oudsten die zij aanstelden. Volgens die overlevering van de apostelen moet de Bijbel worden uitgelegd. Nu beriepen de gnostici zich ook op hun apostolische overlevering. Het verschil is alleen: Irenaeus kan aantonen dat de geloofsregel direct van de apostelen afkomstig is. En bovendien is de inhoud van deze traditie terug te vinden in de Schrift zelf. Zo helpt ze om bij de Schrift zelf te bewaren, en de uitleg daarvan te beschermen tegen misbruik.4

Wat kunnen wij leren van Irenaeus?

Wat kunnen wij vandaag leren van Irenaeus’ verdediging van het gezag van de Bijbel? Irenaeus leefde in een andere tijd dan wij, en de leer van de gnostiek komt op die manier vandaag niet meer voor. Je moet altijd uitkijken om historisch unieke dwalingen vandaag één op één te proberen vinden. Het gevaar is dat je de geschiedenis vertekent, of je tegenstanders van vandaag geen recht doet, omdat je ze in je eigen mal perst. Tegelijk is het zo dat er wel lijnen te trekken zijn, omdat de mens gelijk blijft, en ook de neiging van de mens om zich tegen God en zijn Woord te verzetten. Je mag daarom verwachten dat de punten die toen belangrijk waren in de verdediging van het gezag van de Schrift dat vandaag nog steeds zijn.

Uitleg van de Bijbel

De gnostici brengen een soort gelaagdheid aan in de Schrift. In sommige delen vinden zij de boodschap van de hoogste God. Andere delen zijn van een lagere orde. Daar horen we alleen de demiurg spreken, of passen de apostelen zich aan hun hoorders aan, of hebben zelf nog maar beperkt inzicht. Hoe weten de gnostici dit? Op basis van een kennisbron van buiten de Bijbel, namelijk hun geheime traditie. Die geeft het inzicht in waar het in de Schrift eigenlijk om gaat. Hoe je hem werkelijk moet lezen. De mens die in deze traditie is ingewijd, die kan de Schrift verstaan in zijn ware betekenis.

Hier zie ik een overeenkomst met sommige manieren waarop vandaag de vrouw in het ambt wordt gerechtvaardigd. De grote vraag is natuurlijk: hoe kan het dat als Christus en de apostelen ten diepste wilden dat ook vrouwen oudste zouden worden, ze dat niet explicieter gezegd hebben en in de praktijk gebracht? Dan is één van de argumenten die soms gebruikt wordt, zelfs nog door onze eigen synodevoorzitter: zij hielden nog rekening met de hardheid van de harten. Ze waren expres voorzichtig in het zeggen van de waarheid, omdat de hoorders van toen daar nog niet aan toe waren. Maar ondertussen fluisterden ze in bepaalde teksten wel dat het daar naartoe moest gaan. Wij vandaag hebben dat door, en kunnen dus zien waar het Jezus en Paulus écht om ging, ook al staat het niet expliciet in de Bijbel.

Nieuwe elite

Waar de helderheid van de Schrift wordt losgelaten, daar ontstaat ook een nieuwe elite die de inhoud van ons geloof gaat bepalen. Bepaalde theologen of opinieleiders. Net zoals de gnostische leraren in de oude kerk. Zij bezitten dan zogenaamd een kennis, die nodig is om te weten wat de Bijbelschrijvers écht bedoelden. Vaak gaat het dan om achtergrondkennis bij tekst, of kennis van onze tijd en cultuur. Wil je kunnen weten wat Paulus écht bedoelde, dan moet je naar hen luisteren. Want zij kennen de cultuur van toen. Of wil je weten wat de woorden van Paulus betekenen in onze tijd, dan moet je naar hen luisteren. Zo ontstaat er een nieuw elite, die een eigen gezag krijgt ten opzichte van de Bijbel, en mensen van zichzelf afhankelijk maakt. Er ontstaan verschillende stromingen, want deze mensen spreken elkaar allemaal tegen. En zó hangt ons geloof steeds meer aan de subjectieve mening van mensen, en steeds minder aan het onfeilbare Woord van God zelf. En het drijft de kerk uiteen.

De belijdenis van de kerk

Irenaeus helpt ons ook om het belang te begrijpen van de belijdenis van de kerk. De belijdenis van de kerk is een middel om het gezag van de Schrift te beschermen, zoals de geloofsregel in de vroege kerk dat was. Ook de ketters beroepen zich op de Bijbel, maar wel vanuit hun eigen denksysteem. Een denksysteem dat haaks staat op de bedoeling van de Bijbel. Maar ja, iedere ketter heeft zijn letter en zijn tekst. De geloofsregel in de vroege kerk was ervoor bedoeld de Bijbel te lezen volgens zijn eigen bedoeling. En dus te beschermen tegen een eigenzinnige manieren van Bijbellezen.

Dát is nog steeds de functie van de belijdenisgeschriften. Waar die worden gerelativeerd, zonder dat uit de Bijbel concreet wordt aangetoond, waarin ze dan niet kloppen met de Bijbel, is het vaak zo dat men bezig is een onschriftuurlijke leer in te voeren. Met als dekmantel bepaalde teksten uit de Bijbel. Dat heeft verschrikkelijke gevolgen voor de kerk. Tertullianus zegt daar iets heel treffends over. Hij schrijft: “De ketters verschuilen zich achter de Schrift en door deze vermetelheid maken zij direct indruk op bepaalde mensen. Bij de strijd om de uitleg van de Schrift putten zij de sterken uit, de zakken krijgen zij in hun macht, de middelmatigen laten zij gaan met twijfel in hun hart. Hier nu vooral snijden wij hen de pas af: wij beweren dat zij niet mogen worden toegelaten tot enig dispuut over de Schrift.” (Praescr. 15,1).

Grenzen aan onze kennis

Tot slot nog iets anders. Irenaeus leert ons ook bescheiden te zijn over onze kennis. Zowel over onze kennis van de schepping, als over wat wij te weten kunnen komen uit de Bijbel. Wij moeten ons houden aan wat God expliciet openbaart. Dan blijven er altijd vragen over, die wij niet kunnen beantwoorden. Vragen in de exegese van bijbelgedeelten. Vragen die de geloofsleer zelf oproept. Geloven is slechts leren en naspreken wat God ons voorzegt. En wij mogen ons verstand gebruiken om de samenhangen en logica daarvan te doorgronden. Maar altijd blijven er grenzen, die wij moeten respecteren. God geeft ons échte kennis van zichzelf, zijn plannen en zijn wil. Maar de maat van die kennis heeft Hij bepaald.

Dit geldt ook voor de omgang met de wetenschap. Irenaeus zegt: omdat de gnostici niet willen aanvaarden dat hun kennis beperkt is, maar goddelijke kennis willen hebben, vervallen ze tot zinloze speculaties. Ik moest daarbij denken aan de aanvaarding van de evolutietheorie in christelijke kring, en de poging om die te verzoenen met de Bijbel. Kun je zeggen dat de evolutietheorie gebaseerd is empirische kennis, op dat wat ons voor ogen is gekomen? Ik denk het niet. Het is een theorie die gemaakt is naar aanleiding van feiten, maar die tegelijk ook heel veel menselijke speculatie nodig heeft, om een theorie te worden over het ontstaan van het leven en de ontwikkeling daarvan. Maar hoe kan het dat daar zo sterk in geloofd wordt, terwijl wij er helemaal niet bij waren? Willen wij als mensen aanvaarden dat wij uit onszelf gewoon geen toegang hebben tot hoe het leven is ontstaan, omdat we er niet bij waren? En dat we dus aangewezen zijn op wat ons daarover wél bekend is gemaakt, namelijk in de heilige Schrift. Al blijft ons daarin ook heel veel onuitgelegd? Zou het zo kunnen zijn dat de aanvaarding van de evolutietheorie ermee te maken heeft dat wij onze eigen speculaties hoger aanslaan dan de zekere kennis die God ons in schepping en Schrift heeft geopenbaard?

Wat gebeurt hier? Het unieke gezag van de apostelen om namens God de waarheid door te geven aan de kerk tot aan de wederkomst van Christus, wordt gerelativeerd. Hoewel Christus de waarheid zelf is, en de apostelen in de waarheid zou leiden, hebben ze kennelijk toch niet de volle waarheid gesproken. Hoe komt deze redenering tot stand? Doordat wij ons denken eerst hebben losgemaakt van die openbaring, en zelf te rade zijn gegaan bij een traditie los van de Bijbel. En vanuit die traditie worden de woorden van de apostelen geherinterpreteerd. Zij zouden zich hebben aangepast, of in hun denken zit een tendens die nog niet ten volle ontwikkeld is in het NT, maar die wij verder moeten ontwikkelen.

Vaak wordt dit ook nog verbonden met het werk van de heilige Geest, die de kerk immers in de waarheid zou leiden. Irenaeus maakt duidelijk dat dit een belofte was aan de apostelen, en dat wij dus de volle waarheid vinden in hun geschriften, en daaraan gebonden zijn.

Voor wie deze lezing liever wil beluisteren, is de lezing van dr. Van Egmond opgenomen. Hier kunt u de lezing bekijken/beluisteren.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van Samen Gereformeerd. Het originele artikel is hier te vinden.

Nog even Kollen…

Pas schreef ik over Kolgans P9V. Ik besloot mijn stukje (Hét Gemeente Nieuws, 19 februari) met de zin: ‘Kortom Kolgans P9V: I love Opheusden!’5

Vandaag weer een Kol-verhaal. Nee, mijn oogst aan Hals-geringde Kolganzen is het afgelopen winterseizoen mager gebleven. Waarom nu dit kollen? Omdat ik op 15 februari bij Lienden Kolgans 6C4 kreeg te zien, een oude bekende!

6C4 kent een naar verhouding lange life-history (European Colour-ring Birding). Gevangen op 22 december 2016 bij Maren-Kessel (N-Br.). Leeftijd: >1cy. Dit betekent: gevangen na het eerste kalenderjaar.

Bij vogels is het jaar waarin ze geboren zijn hun eerste kalenderjaar. Kolgans 6C4 is dus niet geboren in 2016, mogelijk in 2015 of eerder. Oftewel Kolgans 6C4 is minimaal bijna 10 jaar oud, een hele leeftijd.

Wat Googelen op internet leverde mij de volgende informatie op: ‘Ganzen leven lang en de meeste soorten leven gemiddeld 10 tot 20 jaar in het wild. De oudste wilde ganzen zijn geregistreerd toen ze ongeveer 30 jaar of langer leefden!’

Kolgans 6C4 is elf keer gespot in België, 35 x Nederland, 13 x Duitsland en 1x Polen (16 maart), dichtbij de grens met Litouwen.

Ik heb de vogel regelmatig gespot, steeds bij Lienden. Voor het eerst in voorjaar 2019 7x; voorjaar 2020 4x; 2021 geen waarneming; 2022 idem; 2023 2x ; voorjaar 2024 4x, het laatst 14 maart.

Dit jaar op 15 en 21 februari. Op 5 maart 1090 Kolganzen geteld. Te dol?: geen Kol 6C4 gezien. Niettemin Kolgans 6C4: I love Lienden!

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2025, Nog even Kollen…, Het GemeenteNieuws 24 (11): 7.

Trailer ‘Set in Stone: Evidence for Earth’s Catastrophic Past’

Het is alweer enige tijd geleden dat de documentaire ‘Set in Stone: Evidence for Earth’s Catastrophic Past’ uitkwam. Deze documentaire is nog steeds aan te bevelen voor diegene die geïnteresseerd zijn in de geologie van Verenigd Koninkrijk vanuit het perspectief van het klassieke scheppingsgeloof en de Bijbelse chronologie. In de documentaire komen de geologen Paul Garner (MSc.), dr. Andrew Snelling en dr. John Whitmore voor. Het is een product van de onder ons bekende organisatie Truth in Science. Hieronder is de (Engelstalige) trailer van de video te bekijken. In het verleden waren we voornemens deze film van ondertiteling te voorzien, maar helaas kregen we toen de financiering daarvan niet rond.

Deze Engelstalige documentaire wordt hier te koop aangeboden.

Wolven van de zee – Twee typen orka’s gespot in de diepe delen van de Noordzee

Orka’s. Na de mens is het de wijdverspreide soort op aarde. Hoewel… de discussie gaat of er niet meerdere soorten orka’s zijn. Want wie goed kijkt naar populaties wereldwijd zal verschillen ontdekken in uiterlijk, leefwijze, taal en jachttechniek. Zo blijken er zelfs twee typen orka’s in de Noordzee rond te zwemmen.

Voor de Nederlandse kust zijn orka’s zeldzaam, maar wie meegaat met een vistrawler heeft grote kans om ze te spotten. In de herfst wordt er op makreel gevist tussen Schotland en Noorwegen. Wanneer het net wordt binnengehaald duiken er regelmatig orka’s op voor een makkelijke maaltijd. De versufte makrelen, die ternauwernood door de mazen van het net zijn geglipt, wacht wederom een onaangename verrassing; één voor één worden ze door de orka’s opgesnoept. Soms nemen wel meer dan honderd orka’s deel aan dit eetfestijn. Ze bezorgen de vissers geen schade, want de intelligente dieren eten alleen de ontsnapte en teruggegooide vis. En ze zorgen ervoor dat ze zelf niet in het net vast komen te zitten.

Voor de Nederlandse kust zijn orka’s zeldzaam, maar wie meegaat met een vistrawler heeft grote kans om ze te spotten. In de herfst wordt er op makreel gevist tussen Schotland en Noorwegen. Wanneer het net wordt binnengehaald duiken er regelmatig orka’s op voor een makkelijke maaltijd. De versufte makrelen, die ternauwernood door de mazen van het net zijn geglipt, wacht wederom een onaangename verrassing ; één voor één worden ze door de orka’s opgesnoept. Soms nemen wel meer dan honderd orka’s deel aan dit eetfestijn. Ze bezorgen de vissers geen schade, want de intelligente dieren eten alleen de ontsnapte en teruggegooide vis. En ze zorgen ervoor dat ze zelf niet in het net vast komen te zitten.

MORGAN
Morgan in 2010. Bron: Wikipedia.

Morgan, de orka die in 2010 verzwakt uit de Waddenzee werd gevist, is een Type 1 orka. Haar DNA en dialect wijzen op connecties met de haringetende populatie bij Noorwegen. Haar exacte familiegroep is nog niet gevonden maar dat hoeft geen probleem te zijn. Er zijn voorbeelden van jonge orka’s die opgenomen worden door verwante families. Orka’s hebben een uitstekend geheugen. Zowel Morgan als haar familieleden zullen elkaar ongetwijfeld herkennen als ze elkaar ooit weer tegenkomen.

Noot van de redactie: Dit artikel is bijna vijftien jaar geleden verschenen. Hoe het nu met Morgan gaat, dat is hier te lezen.

Meer dan één soort?

Orka-onderzoeker Andy Foote en zijn team maakten dankbaar gebruik van de aantrekkingskracht die de trawlers op orka’s hebben. Aan boord fotografeerden ze de rugvinnen en het daaro achter gelegen grijze ‘zadel’. Deze zijn bij elke orka uniek van vorm en daarom een ideaal identificatiemiddel. Ook verzamelden de biologen DNA-materiaal door met een kruisboog een soort ‘appelboortje’ in de huid te schieten. Het losgekomen weefsel wordt onderzocht op genetische verschillen. Foote wilde te weten komen hoe deze orka’s leven en of de verschillende Europese groepen aan elkaar verwant zijn. Hij had namelijk het sterke vermoeden dat het hier om meer dan één soort orka gaat. Om dat te kunnen bewijzen had hij ook de hulp nodig van tientallen Europese musea. Er werden honderden samples genomen van botten van orka’s die, onder andere in Nederland, zijn aangespoeld of gevangen. Het begon de onderzoekers op te vallen dat de meeste volwassen exemplaren extreem afgesleten tanden bezaten. Een klein aantal kaken van grotere orka’s bevatten echter onbeschadigde tanden. De analyses van het DNA bevestigden het vermoeden: er leven twee orkatypen in West-Europese zeeën. De grotere exemplaren met de gave tanden zijn genetisch geïsoleerd van de kleinere orka’s. Deze Type 2 genoemde orka’s hebben een subtiel verschil in tekening en zijn echte ‘killer whales’. Ze jagen op dolfijnen en walvissen die ze na lange achtervolgingen rammen, bijten en verdrinken.

Type 1 orka’s kom je bij de eerder genoemde makreelvissers tegen. Zij zijn gemiddeld twee meter korter dan Type 2 orka’s en jagen voornamelijk op haring en makreel. Waarschijnlijk zorgt het eten van kleine prooien voor meer slijtage aan de tanden. Maar soms maken deze orka’s culinaire uitstapjes. Er zijn dieren die ’s winters bij IJsland haring eten en in de zomermaanden steeds vaker rond de Shetland Eilanden betrapt worden bij het verschalken van zeehonden. De toeristen zijn in hun sas, in tegenstelling tot de plaatselijke zeehonden. Menig onvoorzichtig dier eindigt als speelbal en maaltijd van de beruchte ‘wolven van de zee’.

MENSENETERMYTHE

Anno 2021 denken velen dat orka’s voor de mens gevaarlijk zijn. Is dat ook zo?

De orka heeft in het wild nog nooit een mens gedood. Er zijn enkele gevallen bekend van orka’s die de aanval afbraken toen ze ontdekten dat het doelwit een mens was. In gevangenschap is het weleens voorgekomen dat een orka zijn trainer doodde; niet uit bloeddorst maar waarschijnlijk door verveling en frustratie. Smaken mensen niet lekker of is er een diepere oorzaak dat ze niet op het menu staan? Het is één van de mysteriën van deze prachtige schepselen.

Verrassingen

De diversiteit van zeezoogdieren is systematisch onderschat. Het is opzienbarend dat van een lang en intensief bestudeerde soort als de orka nog nieuwe varianten (de wetenschap spreekt van ‘ecotypen’) opduiken. Dat geeft aan hoe weinig wetenschappers eigenlijk nog maar weten van het leven in zee. Andy Foote denkt dat de ontdekte ecotypes in Europa zich uiteindelijk zullen ontwikkelen tot twee aparte soorten. De Type 2 orka stamt waarschijnlijk af van een ecotype dat bij Antarctica rondzwemt. Zodoende zijn de twee Europese typen mogelijk vele jaren van elkaar gescheiden geweest. Ze hebben zich afzonderlijk aangepast aan de gemakkelijkste manier van leven en jagen en ontwikkelden een eigen cultuur. Dat zorgt ervoor dat de ecotypen elkaar nu lijken te mijden. „Het is belangrijk dat we dit weten”, vertelt Andy, „want de twee typen vervullen hun eigen rol in het ecosysteem. Om deze unieke dieren in de toekomst te kunnen beschermen, zullen ze apart bestudeerd moeten worden.” Ongetwijfeld komen er dan nog veel meer verrassingen boven water.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Weet Magazine. De volledige bronvermelding luidt: Boekee, L., 2011, Wolven van de zee. Twee typen orka’s gespot in de diepe delen van de Noordzee, Weet 11: 34-35.

WEET MAGAZINE: NOG GEEN ABONNEE?

Het bovenstaande artikel is overgenomen uit Weet Magazine nummer 11 (zie hiernaast). Weet Magazine is een populair-wetenschappelijk creationistisch tijdschrift waarin ingewikkelde wetenschappelijke onderwerpen eenvoudig worden uitgelegd en op een bijbelgetrouwe manier worden besproken. Daarnaast brengt het tijdschrift bij kennis over creationistische wetenschapsbeoefening. De auteur heeft twee prentenboeken over Orka’s geschreven. Die boeken worden elders op deze website besproken. Nog geen abonnee van Weet Magazine? Dat kan natuurlijk niet! Ga snel naar de website van Weet Magazine en sluit vandaag nog een abonnement af!

Een reliëfgetuige van marmer

Het reliëf van de zevenarmige kandelaar en de tafel van de toonbroden met de twee trompetten op de Titusboog in Rome zijn reeds lang voorwerp van onderzoek in de archeologie. Het zijn afbeeldingen van de tempelschatten, die destijds als buit zijn meegenomen door de Romeinen toen in 70 na Christus de Tempel te Jeruzalem werd verwoest onder aanvoering van Titus. Het is tot op heden, mei 2023, een gewichtige mijlpaal in het zoeken naar Bijbelse sporen die in de Romeinse kunst bewaard zijn gebleven. Hoewel het marmer geelachtig is geworden na eeuwenlange blootstelling aan de buitenlucht en het al tientallen jaren door uitlaatgassen wordt aangetast en ook de onderhoudstoestand slecht is, zijn de hoofdkenmerken van het gebeeldhouwde nog goed zichtbaar. Dat is mede te danken aan de voortreffelijke kwaliteit van deze vermaarde marmersoort, dat is gedolven bij de berg Pentelikon nabij Athene.6

Een vergelijking van het reliëf met de Bijbelteksten Ex. 25: 23-30; 31-40 en Num.10:2 laat zien dat sommige details niet (meer) duidelijk te zien zijn zoals het aantal bloemkelken in de vorm van een knop met bloesem. Een verklaring dat het geen exacte weergave zou zijn van de beschrijvingen in de Pentateuch is ook dat de triomfboog minstens zo’n elf jaar na de verovering is gebouwd en de gouden kandelaar toen reeds was omgesmolten om het amfitheater van de Flaviërs (Coloseum) te bekostigen, zodat het niet meer model kon staan terwijl het reliëf werd vervaardigd. Bovendien was de gouden kandelaar, die de Romeinen hadden buitgemaakt, gesmeed in de tijd van Judas Machabéus, 1 Mak. 4:497, want de eerste kandelaar was verloren gegaan in de Richterentijd. De tweede kandelaar, die was vervaardigd door koning Salomo, 2 Kron.4:21, was eeuwen later geroofd door koning Antiochus, 1 Mak. 1:23, die deze kandelaar waarschijnlijk al had laten omsmelten voordat de bodem van zijn schatkist in zicht kwam en hij de oorlog tegen Judas Machabéus nog moest financieren.

Toch kan het reliëf zeker dienen als bewijs voor de beschrijvingen in de Bijbel. De zeven armen van de kandelaar verwijzen naar de zeven dagen van de week waarvan de zevende en laatste dag de sabbat is. De amandelbloesem verwijst enerzijds naar het waken van God over Zijn woord om dat te doen, zie Jer.1:11-12, anderzijds is het een teken van het einde van de winter, want de bloei van de amandelboom kondigt het ontwaken van de lente aan, een nieuw begin met God. Echter hier lijkt vooral de context van Prediker 12: 5 bewaarheid. Israël ging voor eeuwen, toen leek het misschien voor altijd, van huis. En de woorden van de Heere Jezus gingen in vervulling toen Hij voorzei dat geen steen op de andere steen zou blijven van al die prachtige gebouwen en de Tempel.

Op deze website zijn ook twee andere artikelen over de kandelaar gepubliceerd (hier en hier).

Voetnoten

Hoe kunnen we de Bijbel verstaan? (3) Algemene kennis en de uitleg van de Schrift – Bespreking naar aanleiding van ‘Geestspraak’

Hoe kan het toch dat in het boek van dr. Van den Belt bij de erkenning dat de Bijbel de onfeilbare regel is voor geloof en leven ruimte ontstaat voor opvattingen die met deze belijdenis op gespannen voet staan? Als uitgesproken is dat wie de Schrift als onfeilbare regel beschouwt zich niet vergist als hij daarop vertrouwt, is dat een vraag die zich aan de lezer opdringt.

Dr. Van den Belt zoekt in hoofdstuk 8 naar de verbinding tussen Gods mond en Gods hand. Het gaat hem om de vraag naar de verhouding van Gods specifieke openbaring in Christus en in de Schriften die van Hem getuigen tot Gods universele openbaring in schepping en geschiedenis. Hij kiest zijn uitgangspunt in wat verwoord wordt in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 2. God openbaart Zich in het boek van de schepping, onderhouding en regering van de hele wereld. De letters van dat boek kunnen we echter niet goed lezen zonder de bril van de Schrift.

Van den Belt interpreteert deze belijdenis op een manier die meteen al vragen oproept. Hij spreekt van een ‘enerzijds-anderzijds’. ‘Enerzijds versta je de schepping en de geschiedenis vanuit het Woord, als bril waardoor je de wereld beschouwt. Anderzijds mag je ook zoeken naar de betekenis van dat wat je in de wereld ziet voor het verstaan van de Bijbel’ (295-6). De vraag is of we dat zo kunnen stellen.

Maar geeft dit theologisch ook niet te veel gewicht aan algemene kennis? Er is sprake van minstens twee beperkingen. De focus van artikel 2 ligt niet op algemene kennis van de werkelijkheid. Het gaat om het dienen van de ene, ware God. Niet om kennis van de door God geschapen werkelijkheid op zich.

De tweede beperking is de ontoereikendheid van deze kennis vanwege de blindheid van de mens door de zonde om God te kennen. Ze dient om de mens alle onschuld te benemen als hij andere goden dient. Niettemin fundeert Van den Belt hierop zijn betoog over de betekenis van algemene kennis voor de uitleg van de Schrift. Hij heeft zelf al geconstateerd dat er op dit punt een verschil is met de scribenten van “Het onfeilbare Woord” (2020): ‘De studie staat ook kritischer dan ikzelf tegenover het honoreren van de universele openbaring in de schepping en de geschiedenis om de bijzondere openbaring in de Bijbel te leren verstaan‘ (blz. 21).

Invloed op de uitleg

Gelukkig wil Van den Belt zich wachten voor een al te groot optimisme over onze kennis van de schepping. Vanwege de doorwerking van de zonde is ons kennen ten dele. Dat maakt hem extra voorzichtig Gods hand en mond op elkaar te betrekken. Voor Van den Belt is wetenschappelijke vooruitgang ook niet hetzelfde als vooruitgang in universele openbaring. Hij wil zeker de resultaten van de wetenschap niet de status geven van ‘openbaring’. Hij weet ook van grenzen voor het gebruik van deze kennis bij de verklaring van de Schrift. De Schrift zelf is helder en afdoende.

Dat betekent echter niet dat onze algemene kennis geen licht kan werpen op de betekenis van de Bijbel. Van den Belt wijst daarbij op het onderzoek van de antieke culturen, archeologische opgravingen en natuurwetenschappelijke inzichten. Hij wil niet zeggen dat we meer weten dan Jezus en Paulus, maar wel dat wij andere dingen weten dan Jezus en Paulus. We kunnen sommige dingen ook beter begrijpen dan de reformatoren. Een probleem ontstaat pas als nieuwe inzichten in strijd zijn of lijken te zijn met de wijze waarop de Bijbel altijd is uitgelegd.

Potentiële spanning

Uit een aantal voorbeelden in dit hoofdstuk blijkt dat Van den Belt een keuze maakt die ingegeven wordt door zijn inzet van algemene kennis bij de uitleg van de Schrift. Hij noemt de potentiële spanning van Genesis 1 met de wetenschappelijke visie op de oergeschiedenis van de wereld en de mensheid. Nieuwe inzichten op dat gebied wijzen voor hem unaniem en overtuigend in de richting van een planeet en kosmos die veel ouder zijn dan de tienduizend jaren van het jonge-aarde-creationisme.

Hij voelt ook spanning tussen de aanname van een cyclus van leven en dood in de dierenwereld voor de zondeval en de Bijbelse visie op de schepping in een harmonieuze staat van rechtheid waarin de hele wereld een paradijs was zonder lijden en dood. Al geeft hij aan niet te weten hoe dat precies te rijmen is met de uitleg van Genesis, voor hem is het theologisch toch niet problematisch voor deze aanname te kiezen. Hij handhaaft dat de dood voor de mens een gevolg is van de zonde. Maar de dood van een plant of een dier is volgens hem principieel iets anders dan de dood van een mens. Verder constateert hij spanning tussen de feitelijke historische gebeurtenissen en de Bijbelse geschiedschrijving. ‘De geschiedschrijving is gebaseerd op historie, maar soms wordt de geschiedenis profetisch gebruikt en niet objectief beschreven. Daarom zijn niet alle historische details van hetzelfde gewicht‘. De kruisiging en opstanding van Christus zijn niet in het geding. Maar merkt hij op: ‘Voor de opstanding van Christus is het aantal engelen in het graf niet van belang. Voor de trouw van God van generatie op generatie hoeven de geslachtsregisters niet te kloppen‘ (318/9).

Tegelijk houdt hij vol dat het uitgangspunt steeds in de tekst zelf moet liggen. ‘We mogen ervan uitgaan dat wat zich als historisch aandient het ook is‘ (blz. 322). Hij wil die vraag echter niet te snel beantwoorden, maar steeds het genre van de tekst meenemen in de overwegingen. Hoe hij hier op het scherpst van de snede moet balanceren, blijkt uit zijn uitspraak over Genesis 1-11: ‘De eerste hoofdstukken van de Bijbel dienen zich aan als een historische beschrijving van de oergeschiedenis en zij staan in een Bijbelboek met een historisch karakter. Toch is er verschil tussen de concrete verhalen over de aartsvaders en sommige delen van de beschrijving van de oergeschiedenis in Genesis 1-11‘ (blz. 327).

Hier wringt het in deze studie. Op dit punt ontstaat spanning tussen de belijdenis van de Schrift als onfeilbare regel en de inzet van algemene kennis bij de uitleg van de Bijbel. Bij alle waardering voor deze doorwrochte studie daarom toch een kritische vraag: Hoe is dit te rijmen met de gereformeerde belijdenis over het Schriftgezag? Hier wordt toch onmiskenbaar de deur opengezet voor een ander Schriftverstaan?

Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De originele bronvermelding luidt: Mourik, J. van, Hoe kunnen we de Bijbel verstaan? (3) Algemene kennis en de uitleg van de Schrift, De Saambinder 103 (8): 4-5.

DRIEDELIGE BESPREKING VAN 'GEESTSPRAAK'
In drie delen bespreekt drs. J. van Mourik het boek ‘Geestspraak‘ van prof. dr. H. van den Belt. Hieronder een overzicht van de drie delen.

  1. Hoe kunnen we de Bijbel verstaan? (1) Regels voor het Bijbellezen.
  2. Hoe kunnen we de Bijbel verstaan? (2) Inspiratie, gezag en betrouwbaarheid.
  3. Hoe kunnen we de Bijbel verstaan? (3) Algemene kennis en de uitleg van de Schrift.

‘Het verstaan van de niet-materiële aard van gecodeerde informatie via een driedimensionaal raamwerk’ – Nieuw paper van drie Duitse wetenschappers in ARJ

Wat is informatie? Hoe kunnen we de niet-materiële aard van gecodeerde informatie begrijpen? In Answers Research Journal (het creationistische In-Depth Journal van Answers in Genesis) verscheen op 12 maart 2025 een belangrijke paper hierover, geschreven door drie Duitse wetenschappers (dr. Eduard Siemens, dr. Royal Truman en dr. Peter Wiebe). De inmiddels hoogbejaarde hoogleraar prof. dr. Werner Gitt heeft zich een groot deel van zijn leven bezig gehouden met het definiëren en toepassen van het informatieconcept.8 Het is bemoedigend om te zien dat jonge(re) Duitse wetenschappers zijn concepten verder uitwerken. Hieronder daarom een samenvatting met behulp van Perplexity. Academici worden aangeraden het origineel te lezen. Een verwijzing naar de originele paper vindt u onderaan dit artikel.

Het artikel behandelt de complexe aard van informatie en de verwarring die ontstaat door het onnauwkeurige gebruik van de term, vooral in wetenschappelijke kringen. De auteurs stellen dat materialisten, in hun pogingen om de oorsprong van leven en biologische processen te verklaren zonder een immateriële bron, vaak de essentie van informatie verkeerd interpreteren. Het artikel benadrukt dat informatie niet kan worden gereduceerd tot louter fysische eigenschappen. Informatie is cruciaal voor het leven en is aanwezig in communicatie, interne processen van organismen en technologie,

Driedimensionaal analytisch kader

Om informatie-verwerkende systemen beter te begrijpen, introduceert het artikel een driedimensionaal kader:

  1. Gitt’s vijf hiërarchische lagen:
    • Statistiek: De fysieke eigenschappen van het signaal.
    • Syntaxis: De regels voor het combineren van symbolen.
    • Semantiek: De betekenis van de boodschap.
    • Pragmatiek: Het beoogde effect of doel.
    • Apobetics: Het uiteindelijke resultaat of doel
  2. Vier varianten van communicatiepartners:
    • Bewuste zender naar bewuste ontvanger.
    • Bewuste zender naar mechanische ontvanger.
    • Mechanische zender naar bewuste ontvanger.
    • Mechanische zender naar mechanische ontvanger.
  3. Push- versus pull-ontwerpen:
    • Push: De zender initieert de communicatie.
    • Pull: De ontvanger initieert de communicatie.

Dit kader helpt bij het definiëren van scenario’s waarin gecodeerde informatie kan worden gebruikt en biedt een basis voor het analyseren van complexe vraagstukken, zoals hoe biologische ontwikkelingsprocessen en AI-technologieën schijnbaar nieuwe informatie kunnen creëren.

Kritiek op het materialistische perspectief

Het artikel bekritiseert de materialistische benadering die informatie reduceert tot fysieke eigenschappen. Deze reductionistische visie leidt volgens de auteurs tot verwarring en een verkeerd begrip van de essentie van informatie. Materialisten herdefiniëren informatie vaak als puur natuurlijk fysisch gedrag, wat de eigenschappen en effecten van informatie verdraait.

De auteurs gebruiken voorbeelden om deze kritiek te illustreren:

  • Maury’s experimenten met amyloïde complexen worden aangehaald om te laten zien hoe de term “informatie” misleidend wordt gebruikt om fysische processen te beschrijven zonder de aanwezigheid van een code of betekenis.
  • Het artikel beargumenteert dat het reduceren van informatie tot materiële oorzaken een categoriefout is, vergelijkbaar met het beoordelen van de schoonheid van een schilderij op basis van de chemische eigenschappen van de pigmenten.

De essentie van gecodeerde informatie

Het artikel benadrukt enkele cruciale eigenschappen van gecodeerde informatie:

  1. Codevereiste: Informatie vereist altijd een code, bestaande uit abstracte symbolen die geen intrinsieke relatie hoeven te hebben met de overgebrachte boodschap.
  2. Onafhankelijkheid van medium: De betekenis van informatie is onafhankelijk van het fysieke medium dat wordt gebruikt om deze over te brengen.
  3. Immateriële aspecten: Betekenis, doel en code zijn essentiële, immateriële aspecten van informatie die niet kunnen worden gereduceerd tot louter fysische eigenschappen.

Implicaties voor wetenschap en filosofie

De auteurs stellen dat een goed begrip van de aard en eigenschappen van gecodeerde informatie cruciaal is voor het aanpakken van fundamentele wetenschappelijke vragen. Ze waarschuwen voor het slordige gebruik van de term “informatie” en pleiten voor een benadering die rekening houdt met de immateriële aspecten van informatie.

Dit heeft belangrijke implicaties voor verschillende wetenschappelijke en filosofische vraagstukken:

  • Het begrijpen van de oorsprong van leven en biologische complexiteit.
  • Het interpreteren van genetische en epigenetische processen.
  • Het ontwikkelen en begrijpen van kunstmatige intelligentie.
  • Het onderzoeken van bewustzijn en cognitie.

Conclusie

Het artikel concludeert dat een nauwkeurig begrip van gecodeerde informatie essentieel is voor de vooruitgang in wetenschap en technologie. Het pleit voor een meer holistische benadering van informatie, die zowel de materiële als immateriële aspecten erkent. De auteurs suggereren dat dit perspectief kan leiden tot nieuwe inzichten in complexe biologische systemen, de ontwikkeling van geavanceerde AI, en een dieper begrip van de fundamentele aard van het leven en het universum.

Door de niet-materiële aard van gecodeerde informatie te erkennen, opent het artikel de deur voor verdere discussies over de rol van informatie in de natuur en de mogelijke implicaties voor ons begrip van de werkelijkheid.

Het originele artikel verscheen in Answers Research Journal. Wil men zich meer verdiepen in dit concept, dan is het aan te raden om dit originele wetenschappelijke artikel te lezen (dat kan via deze link). Bron: Truman, R., Siemens, E., Wiebe, P., 2025, Understanding the Non-Material Nature of Coded Information Via a Three-Dimensional Framework, Answers Research Journal 18: 133–148.

Voetnoten

‘The right and need to speak and believe’ – Dr. Päivi Räsänen sprak op een congres van ‘Bijbels Beraad M/V’

Op 26 juni 2024 organiseerde Bijbels Beraad M/V een congres onder het thema ‘Zelfaanbidding als Nieuwe Religie‘. Op dit congres was Päivi Räsänen te gast om daar te spreken over de ‘The right and need to speak and believe‘. De lezing is met dank aan de organisatie opgenomen en hieronder te bekijken.9

De tekst onder de video luidt: “De voormalige minister Païvi Räsänen, echtgenote van een Lutherse predikant, citeert een uitspraak van Maarten Luther: „Als u gelooft, moet u zich uitspreken. Als u zich uitspreekt, moet u lijden. Want geloof, belijdenis en kruis zijn samen het lot van een christen”.

Op deze website hebben we vaker geschreven over het juridische proces tegen de Finse politica Päivi Räsänen (hier en hier). Zij was ook te gast in een livestream van Christian Council International (hier), waarvan we de lezing mochten overnemen (hier).

Voetnoten

Het dilemma voor de wetenschap: alle onderzoek aan AI laten om het sneller te laten gaan?

AI lost ziekenhuisbacterievraagstuk in twee dagen op, waar het wetenschappers jaren kostte.” Sinds de onthulling van Googles ‘co-scientist’ enkele dagen geleden verschenen tientallen artikelen met titels zoals deze, gelezen bij de BBC. Hoewel ze enigszins misleidend zijn, gaat het wel degelijk om een indrukwekkende toepassing van artificiële intelligentie. Co-scientist is een artificiële wetenschapper, die mensen moet bijstaan in het wetenschappelijke proces. De spectaculaire krantenkoppen verwijzen naar een van de experimenten die het nut van de technologie hebben bewezen. Al na twee dagen rekenen produceerde co-scientist een hypothese waarvan biologen onlangs, na jaren onderzoek, hadden aangetoond dat ze klopt: dat sommige bacteriën met antibiotische resistentie gebruikmaken van verschillende virussen om meer gastheren te bereiken.

Het lukte co-scientist dus om de juiste hypothese te formuleren, maar het kon niet het verdere wetenschappelijke werk uitvoeren dat nodig is om die hypothese te valideren, zoals gecontroleerde experimenten opzetten. Vandaar dat de tegenstelling tussen ‘twee dagen’ met AI en ‘jaren’ met mensen niet opgaat. Want co-scientist, zoals de naam verraadt, kan niet in zijn eentje wetenschap bedrijven.

De biologen in kwestie zouden wel vele jaren werk uitgespaard hebben, mochten ze van bij het begin co-scientist aan hun zijde hebben gehad. Dan zou de maatschappij misschien vandaag al baat hebben bij hun onderzoek, mogelijk onder de vorm van nieuwe antibiotica. Daar ligt dan ook de waarde van co-scientist: het doorploegt enorme hoeveelheden wetenschappelijke literatuur, over disciplines heen, formuleert nieuwe hypothesen op open vragen, en stelt navenant experimentele protocollen op, waardoor onderzoek en de maatschappelijke valorisatie ervan versnelt.

Uitmuntende assistent

Op hun blog beschrijven medewerkers van Google de AI-toepassing co-scientist als een “samenwerkingsmiddel dat experts helpt onderzoek te verzamelen en hun werk te verfijnen – het is niet bedoeld om het wetenschappelijke proces te automatiseren”. Die toevoeging moet wetenschappers geruststellen: co-scientist zal jullie werk niet overnemen, maar het verrijken. Dat is trouwens hoe tal van AI-systemen tegenwoordig worden omschreven. Begrijpelijk, want de projecties over jobverlies zijn niet lief. Het World Economic Forum voorspelt dat AI de komende jaren miljoenen meer jobs verloren zal doen gaan dan dat ze er zal creëren.

Hoewel co-scientist voorlopig een uitmuntende assistent lijkt die wetenschappers in staat zal stellen beter en sneller te werken, kan het evengoed, ondanks wat Google zegt, een stap zijn richting het omkeren van de rollen. Met steeds krachtigere AI zou de wetenschapper weleens een veredelde lab-assistent kunnen worden: de fysieke handen die AI nog ontbeert om de experimenten uit te voeren die ze nodig acht in ‘haar’ wetenschappelijk onderzoek. Wanneer de robotica ver genoeg zal staan om ook het experimenteren te automatiseren, dan zullen menselijke wetenschappers helemaal overbodig zijn.

Onszelf afschaffen

AI-toepassingen zoals co-scientist stellen ons voor een dilemma. Het maatschappelijke potentieel ervan is overduidelijk: we kunnen niet snel genoeg nieuwe oplossingen vinden voor de klimaatverandering, antibiotische weerstand, pandemieën en meer. Maar zullen we onszelf daarvoor moeten afschaffen? De voorspelde komst van Artificial General Intelligence (AGI) over enkele jaren belooft alleszins dat de mens voor veel zaken niet meer essentieel zal zijn. Zouden we onszelf elke rol van betekenis in de wetenschap ontnemen, opdat die daardoor sneller vooruit kan gaan?

Mensen vinden betekenis en voldoening in hun werk, ook wetenschappers. Hypotheses bedenken is een van de leukere, creatieve aspecten van het wetenschappelijke proces. Als we dat graag blijven doen, en dus als mensen op de hoogte willen blijven, zijn we dan bereid om misschien soms wat langer te doen over het oplossen van openstaande vragen en problemen?

Per discipline zal er een goede balans gezocht moeten worden. Waar het maatschappelijke nut groot en urgent is, zoals bij het ontwikkelen van nieuwe medicatie, zal de balans vermoedelijk richting AI overhellen, als het maar snel (en correct) verloopt. Maar in minder urgente gevallen mogen we de fundamentele waarde van zelf denken, zelf werken en zelf ontdekken niet onderschatten, zelfs al zullen we het op termijn misschien minder efficiënt doen dan AI. De zoektocht is namelijk in veel gevallen minstens even belangrijk als het eindresultaat, al was het maar omdat zelf wetenschappelijk onderzoek bedrijven van de wetenschapper een betere wetenschapper maakt.

Deze gastbijdrage is met toestemming van de auteur uit De Standaard. Het originele artikel is hier te vinden. Later verscheen het artikel ook op de website van de Vlaams-christelijke denktank ‘Inspiratio’ (link).