Home » Artikelen geplaatst door Wim van Vlastuin

Auteursarchief: Wim van Vlastuin

De Schrift als interpretatiekader

Een eerste argument om evolutiedenken serieus te nemen is de historische vergissing van mensen als Voetius en À Brakel. Zij verdedigden het geocentrische wereldbeeld waarvan wij achteraf toegeven dat zij de Schrift verkeerd interpreteerden. Deze vergissing maakt ons gevoelig voor de vraag of onze ideeën over schepping en zondeval voortkomen uit de Schrift zelf of uit aangeslibde interpretatiekaders die het verstaan van de eigenlijke boodschap in Genesis vertroebelen.

Deze vergissing leert ons ook om voorzichtig te zijn met het beroep op het gezag van de Schrift in wetenschappelijke kwesties. De Schrift is immers geen wetenschappelijk handboek en reikt geen wetenschappelijke paradigma’s aan, aangezien Gods openbaring in de Schrift bedoeld is voor ons heil. In deze bijdrage wil ik een serieuze poging doen om van binnenuit mee te luisteren naar de argumenten die worden gegeven om het evolutiedenken in een christelijk kader serieus te nemen. Vervolgens wil ik bezien hoe zich dat verhoudt tot het gezag van de Schrift.

Het niet-wetenschappelijk karakter van de Schrift pleit ervoor om de wetenschap alle ruimte te geven. Deze ruimte aan de wetenschap staat in het kader van de diepgewortelde intuïtie dat Gods algemene (of liever universele) openbaring en de bijzondere openbaring niet tegen elkaar uitgespeeld kunnen worden. Hierachter zit de diepe overtuiging dat God niet dualistisch is, alsof Hij Zich in Zijn Woord anders zou openbaren dan in Zijn scheppingswerk. In het tweede artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis is deze continuïteit subtiel aangegeven door de uitdrukking dat God Zich in Zijn Woord ‘nog klaarder en volkomener’ te kennen geeft.

We zouden hierbij nog kunnen overwegen dat klassieke theologie altijd heeft onderscheiden tussen eerste en tweede oorzaken, om duidelijk te maken dat het spreken over een eerste oorzaak niet uitsluit dat we de tweede oorzaken recht doen. Dit uitgangspunt maakt het mogelijk om evolutiemechanismen als tweede oorzaken recht te doen, zonder God als eerste oorzaak te ontkennen. Het theïstisch evolutionisme is hier dan de expressie van.

Augustinus

Ook in het nadenken over de relatie wetenschap en geloof, toegespitst op het denken over de schepping, is het van belang om ons te realiseren dat we niet de eersten zijn die nadenken over het geheim van de schepping. Iemand als Augustinus geeft aanleiding om terughoudend te zijn met boude uitspraken over het ontstaan van de aarde en de kosmos. Hij ziet Genesis (later) als een beschrijving van een historisch gebeuren. Hij onderstreept wegens het theologische belang de creatio ex nihilo, maar het geheimenis van de schepping blijft voorop staan. God schiep de wereld in één moment (naar Augustinus’ interpretatie van de Vulgata), maar Hij vertelde om didactische redenen de schepping in zes dagen. Het scheppingsverslag is dan ook niet in de eerste plaats bedoeld om ons gedetailleerde informatie over het hoe van de schepping te geven, maar het is bedoeld om ons tot aanbidding van God te brengen. Bovendien wordt er wel van uitgegaan dat de kerkvader het lijden van de dieren vóór de zondeval erkende. Hij zag dit niet als een gebrek aan ‘goed’, maar hij kwalificeerde het goede als doelmatig in het grotere harmonieuze geheel, zoals ook het kwaad na de zondeval een plaats heeft in Gods goede plan. Treffend is ook dat de kerkvader ons oproept om goed thuis te zijn in de ‘wereldse wetenschap.’ Als christenen ‘op een dwaze wijze’ spreken over aardse zaken waar een ongelovige meer verstand van heeft, werpt hij een blaam op het christelijk geloof, omdat de gedachte wordt opgeroepen dat de verkeerde inzichten van de christen uit de Bijbel afkomstig zijn. Met andere woorden: als christenen vandaag niet meedoen in het evolutiedenken, plaatsen ze zichzelf buiten de werkelijkheid van alledag en maken ze de boodschap van Christus ongeloofwaardig.

In het kader van het katholieke denken kunnen we ook denken aan andere orthodoxe theologen die het evolutieproces aanvaardden als Gods scheppingsmethode. Hoewel Warfield (19e eeuw) niet overtuigd was van de macro-evolutie, rekende hij in zijn theologie wel met de evolutietheorie. In dit kader leeft de gedachte dat het jonge aarde creationisme zelf een jong verschijnsel is, dat heeft geleid tot een letterlijke interpretatie van de Bijbeltekst die nog niet eerder in de geschiedenis voorkwam.

Het historisch karakter van de Schrift

Zo zouden tal van cumulatieve deelaspecten te noemen zijn, die ons ertoe nopen om de interpretatie van het getuigenis van de eerste hoofdstukken van Genesis te laten bepalen door de stand van zaken in het wetenschappelijke bedrijf. Ik schrijf het bewust zo. In feite betekent bovengenoemde gedachtegang dat wetenschappelijke inzichten het interpretatiekader vormen voor de uitleg van de eerste hoofdstukken van Genesis in plaats van andersom. We gaan vanuit de stand van zaken in de wetenschap naar de Schrift en proberen vervolgens zoveel mogelijk klassieke noties van schepping, zonde en verlossing te handhaven.

Deze benadering is te rechtvaardigen vanuit een soort tweerijkenleer waarin de Schrift alleen gezag heeft ten aanzien van de heilsleer, maar geen gezag heeft over de werkelijkheid van het hier en het nu. De terreinen van fysica en de metafysische heilsleer moeten de hun gegeven grenzen niet overschrijden. Zoals Galilei het ooit vertolkte: ‘Het doel van de Heilige Geest is om ons te leren hoe we naar de hemel gaan, niet hoe de hemel gaat.’

Maar hier zit voor mij een crux. Juist vanwege het historisch karakter van Genesis is deze boedelscheiding niet vol te houden. In de ontstaansgeschiedenis van aarde en heelal zijn wetenschap en theologie geen gescheiden werelden, maar ontstaat er een gemeenschappelijke doorsnede waarop zowel wetenschap als Bijbelse theologie hun eigen licht laten vallen. Naar mijn besef zitten er in de Schrift weerbarstige (heils)historische pretenties die zich niet gemakkelijk laten neutraliseren. Betreffende Genesis 1 zijn er lastige vragen over de stijl van dit hoofdstuk en de relatie tussen de eerste twee verzen en het vervolg van dit hoofdstuk, maar Exodus 20:11 en 31:17 zeggen in ronde woorden dat God de hemel en de aarde in zes dagen heeft geschapen. Er kan geen misverstand zijn over de betekenis die deze woorden voor Mozes en het volk Israël hebben gehad. Is dit accommodatie of mensvormig spreken? Is dit te vergelijken met ons spreken over de zon die opkomt? Dat lijken mij gewrongen uitwegen.

Iets dergelijks geldt ook voor het verstaan van Adam en Eva. In een evolutionistisch interpretatiekader kun je niet verder komen dan dat zij wellicht vertegenwoordigers waren van een groep barbaarse hominiden die de uitnodiging kregen om met God in relatie te treden, maar dat hebben afgewezen. Leidt dit niet tot een ongeoorloofde reductie van het Bijbels getuigenis aangaande Adam en de zondeval, zeker als wij bedenken dat deze noties voor Jezus en Paulus tot de grondstructuren van de Schrift behoorden?

Hier scharniert het om de perspicuitas, de duidelijkheid van de Schrift. Nu is er misschien wel onduidelijkheid over de duidelijkheid van de Schrift, gezien de exegetische problemen en de talloze theologische stromingen die zich op de Schrift beroepen. Niettemin belijden we dat God ons niet in het onzekere laat over Zijn heilswil. Gegeven het feit dat de eerste en de laatste Adam zo inherent tot de heilsgeschiedenis behoren, moet hierover een meer dan speculatieve duidelijkheid zijn. De Geest is immers ‘geen scepticus’ (Luther).

Immanentiedenken

Over Luther gesproken: de reformator heeft in zijn situatie felle kritiek geleverd op het Aristotelische denken in de theologie. Waar ging het hem om? Hij was niet tegen het gebruik van de rede, maar er gingen rode lampen bij hem branden als de menselijke rede het laatste woord kreeg in de theologie. Deze houding ging terug op het diepe besef dat de Schepper van een andere orde is dan de schepping. Wij kunnen derhalve nooit van immanent menselijk denken tot transcendente waarheden geraken. We zijn hiervoor aangewezen op Gods openbaring extra mundi en extra historiae die ons laat zien wat geen oog heeft gezien en geen hart heeft bedacht.

De opstanding van Christus is bij uitstek een geloofsartikel dat ons uittilt boven het binnen-wereldse denken en dat een beslissend interpretatiekader is voor Schrift en geschiedenis. Als dit onmiddellijke transcendente ingrijpen van God tot het centrum van het christelijk geloof behoort, is er ook een protologie en een eschatologie ‘van boven’ voorstelbaar. Met andere woorden: als het gaat om de schepping ontkomen we niet aan het spreken over een ‘eerste oorzaak’ die onze wetenschappelijke orde transcendeert. Terecht benadrukte Augustinus daarom het mysterie van de schepping.

Wie een immanent interpretatiekader heeft, zal nooit iets opmerken van een andere orde. Een schepping uit niets, een aparte schepping van de mens in een goede relatie met God, de zonde met haar catastrofale gevolgen voor het geheel van de schepping, het effect van Gods vloek over de aarde, de catastrofe van de zondvloed met de enorme impact op de bestaande orde, de wonderen in de Schrift, de heilsfeiten en het drama van het eschaton vallen eenvoudig buiten de natuurwetenschappelijke orde. In die zin hoeft het evolutiedenken ons niet te verbazen, omdat enerzijds het methodisch naturalisme – hoe effectief ook in veel takken van wetenschap – niet kan rekenen met het supra-natuurlijke en omdat anderzijds alleen het geloof in een transcendent God daarvoor ontvankelijk maakt.

Dit impliceert dat niet Gods universele openbaring het interpretatiekader voor Gods heilsopenbaring is, maar vice versa. Bij een tegenstelling tussen Schrift en wetenschap moet niet de eerste zich verantwoorden, maar de laatste (Gunning). Aan deze positie zitten uiteraard ook genoeg haken en ogen, bijvoorbeeld van een concordistische harmonisatie van de scheppingsgegevens in de Schrift en de waarnemingen in de wetenschap. Niettemin kunnen we zeggen dat de ‘worldview’ van de Schrift zich niet laat reduceren door en tot het paradigma van het evolutiedenken. Bovendien, ‘worldview’ en oorsprong gaan het bereik van wetenschappelijk onderzoek te buiten, terwijl Gods Woord daar licht over laat schijnen.

Zo kan er vanuit de sapientia in de Schrift ook een kritische houding zijn naar de scientia (Augustinus). Als de wijsheid van de Schrift ons een barmhartige Scheppingsmiddelaar laat zien dan wringt dat met de acceptatie van zo’n wreed proces als de evolutie als scheppingsmethodiek. De aanvaarding van dit proces gaat ook verder dan Augustinus’ besef dat het kwaad vóór het kwaad van de mens uitging.

Bovendien kan het licht van de Schrift als interpretatiekader ook op een constructieve wijze bijdragen aan het doordenken van het feitenmateriaal. Zo heb ik althans Origins van A.A. Roth (Hagerstown, 1998) gelezen, waarin op een ontspannen wijze evolutiemodellen en scheppingsmodellen naast elkaar worden geplaatst en waaruit blijkt dat een catastrofaal interpretatiekader vanuit de schepping een goede duiding van geologische gegevens biedt.

Tenslotte

Kortom, ten aanzien van de historische vragen rondom schepping, zondeval en verlossing lijkt mij de centrale vraag te zijn of Gods universele openbaring het interpretatiekader voor Gods openbaring in de Schrift is of andersom. Als voorzet voor verder gesprek geef ik aan bij het laatste in te willen steken.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Kontekstueel. De volledige bronvermelding luidt: Vlastuin, W. van, 2015, De Schrift als interpretatiekader, Kontekstueel 29 (3): 18-20.

Orthodoxe christenen de schaamte voorbij – Bespreking van ‘God bewijzen’

Er zijn tal van signalen in onze cultuur dat orthodoxe christenen de schaamte voorbij zijn. Er was nogal wat valse schaamte onder christenen voor ‘de’ antichristelijke wetenschap, zodat zij zich in een hoek lieten drukken en niet verder kwamen dan wat aarzelende woorden ter verdediging van het christelijk geloof. Dit tij begint te keren.

Stefan Paas en Rik Peels zijn voorbeelden van zelfbewuste christenen die de uitdaging met wetenschappelijke pretenties tegen het christelijke geloof graag aangaan. Ze doen dat heel knap. In een toegankelijke schrijfstijl weten ze een enorm arsenaal aan kennis te presenteren, terwijl de subtiele zinswendingen laten zien dat men het academische discours beheerst en de wetenschappelijke nuance niet uit het oog verliest. Wat dit betreft, niets dan lof.

En een geestelijke spade dieper: ik hoop van harte dat dit boek bijdraagt aan een zelfbewustere houding onder christenen enerzijds en dat anderzijds niet-christenen zich nog eens achter de oren krabben over hun vanzelfsprekende ongeloof. Het is duidelijk dat de auteurs juist ook de ongelovige mede-Nederlander op het oog hebben. De uitgave bij de Balans spreekt boekdelen. Het is tegelijk tekenend voor de passie van Paas en Peels.

Na deze positieve inzet, wordt het tijd om iets over de inhoud te vertellen. Het boek bestaat uit vijf hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk is tegelijk kenmerkend voor de grondtoon van het geheel. De schrijvers beginnen niet met de bezwaren tegen het christelijk geloof, om vanuit een verdedigingshouding over het geloof te schrijven, maar ze presenteren het christelijke geloof als een reële optie en als de normaalste zaak van de wereld. Evenals kunst, muziek, seksualiteit en taal behoort religie tot de menselijke realiteit. De rollen worden gewoon omgedraaid: Degene die God ontkent, heeft iets uit te leggen. Dit betekent ook dat niet het christelijk geloof, maar het atheïsme een product is van indoctrinatie. In deze inzet verraadt zich het hoge ‘Plantinga-gehalte’ van dit boek. De filosofische inzichten van Alvin Plantinga worden als het ware omgesmolten in pasmunt.

Het volgende hoofdstuk gaat in deze lijn verder als het verdedigt dat we niet overal een wetenschappelijke verklaring voor te hoeven hebben om zonder bewijs te geloven. In dit hoofdstuk blijkt onderhuids vooral een discussie met Dawkins die stelt dat je in de gekste dingen kunt geloven als je zonder bewijs dingen aanvaardt. Nadat de tegenwerpingen ontrafeld zijn en de ongelijksoortigheid van het geloof in een vliegende theepot en God is aangewezen, concluderen de schrijvers dat er intellectueel niets mis is met religieus geloof.

In het derde hoofdstuk laten de schrijvers argumenten tegen het bestaan van God de revue passeren. In dit langste hoofdstuk uit het boek komen argumenten langs als: wij geloven gewoon in één god minder, als je in Jakarta geboren was, was je moslim geweest, alles kan wetenschappelijk verklaard worden, gebedsexperimenten laten zien dat God niet bestaat, God zou nooit zoveel lijden toelaten, ed.

In het volgende hoofdstuk worden we in een hypothetische gedachtegang meegenomen naar een wereld zonder God. De grondstelling van de auteurs is dat ongelovigen in de Westerse wereld eigenlijk nog steeds het christelijke kapitaal aan het verteren zijn en daarop parasiteren. Als het ongeloof evenwel echt op eigen benen komt te staan, is er geen toekomst voor de moraal. Na de dood van God is er geen moreel leven meer te verwachten.

Het laatste hoofdstuk behandelt bekende argumenten voor het bestaan van God, zoals het kosmologische godsbewijs, de finetuning van het heelal, de wonderen en het ontologische godsbewijs.

Is er ook kritiek te leveren? De titel vind ik niet gelukkig. Terwijl de auteurs betogen dat ze niet willen spreken over bewijzen van God, klinkt dit wel in de hoofdtitel door. Dat zou nog vanuit een ‘marketing-perspectief’ te verdedigen zijn, maar de ondertitel doet net alsof argumenten voor en tegen het geloof als gelijkwaardig naast elkaar staan, terwijl dit bepaald niet zo is.

Ik vraag me ook af of de ‘Free Will Defense’ voor het kwaad heel sterk is aangezien er in het eschaton geen kwaad kan zijn, terwijl er toch de hoogste mate van vrijheid zal zijn.

Er wordt verwezen naar een onderzoek van de biografieën van bekende atheïsten. Het blijkt dat in het merendeel sprake was van een afwezige vader of een verstoorde vaderbinding. Ik kan mij voorstellen dat een rasechte atheïst zo’n verwijzing als retoriek kwalificeert, hoewel het de vraag is of dit terecht is. Overigens heeft dit boek veel meer gewicht dan de goedkope retoriek van Dawkins.

N.a.v.: Paas, S., Peels, R., 2013, God bewijzen: argumenten voor en tegen geloven (Amsterdam: Balans)

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Theologia Reformata. De volledige bronvermelding luidt: Vlastuin, W. van, 2014, God bewijzen. Argumenten voor en tegen geloven, Theologia Reformata 57 (1): 103-105.

AI kans of bedreiging voor bezielend onderwijs?

Terwijl kunstmatige intelligentie behoort tot de oude, sterfelijke wereld, komt christelijk onderwijs op vanuit de nieuwe schepping. Als we onze jongeren vormen, vormen wij hun ziel in dit licht.

Elke 18 tot 24 maanden verdubbelt de rekencapaciteit van de chips in onze computers en smartphones. Deze buitengewoon krachtige groei tart elke verbeelding. Als we ons proberen voor te stellen hoe deze rekenkracht zich ontwikkelt, kan een enkele chip in 2050 meer rekenkracht hebben dan de hele wereldbevolking bij elkaar.

De eerste contouren van de gevolgen hiervan tekenen zich reeds af. Een zelfsturende auto is veiliger dan een auto met een menselijke bestuurder. In Eindhoven is men bijna zo ver dat een kunstmatig voetbalteam beter voetbalt dan een menselijk team. In Israël is men heel ver met het op elkaar afstemmen van alle wapensystemen onder controle van AI (artificial intelligence, kunstmatige intelligentie), omdat de mens de rekenkracht niet heeft om het overzicht te bewaren.

Ook in de medische wetenschap zijn de vooruitzichten veelbelovend: robots die operaties uitvoeren, zeldzame syndromen weten te detecteren en veel nauwkeuriger tumoren herkennen. En wat te denken van de mogelijkheden van Musks Neuralink: prothesen die aangestuurd kunnen worden, magnetische velden die depressies effectief tegengaan of implantaten in onze hersens om onze kennis op te waarderen.

AI raakt ook onze geestelijke vermogens. De robot kan al jaren beter schaken dan de mens. De Bijbel vertalen lukt beter met behulp van AI. Wie op internet naar een filmpje van robot Sophia zoekt, ziet deze staatsburger van Saoedi-Arabië in gesprek met een lichtelijk zenuwachtige interviewer van de BBC.

Individuele afstemming

De vraag is wat AI voor het onderwijs betekent. Er zijn tal van positieve overwegingen te geven. AI betekent dat we het onderwijs veel beter kunnen personaliseren. In plaats van ”one size fits all” (iedereen hetzelfde onderwijs) kunnen we het leerproces afstemmen op de individuele leerling. Daarmee doen we recht aan persoonlijke talenten.

Bovendien zijn we ook in staat om het onderwijs beter te laten aansluiten bij de menselijke geest. Het huidige onderwijs behoort meer bij de moderniteit dan bij de postmoderniteit. Kennisverwerving staat nu centraal. Ook de strakke lestijden horen meer bij de moderniteit dan bij de huidige situatie. Dat geldt ook voor het afnemen van toetsen. Die worden bovendien gestuurd door een systeem van wantrouwen. In plaats dat we sturen op de kracht van leerlingen sturen we op hun zwakten.

Zou AI geen geweldige mogelijkheid bieden om hierin een slag te maken? AI kan het onderwijs veel uitdagender maken. Bovendien kan inzicht veel interactiever, en dus effectiever, worden verworven. Het is toch geweldig als onze leerlingen kunstmatig (met ”virtual reality”) het oude Rome kunnen beleven, een ruimtereis kunnen meemaken of de ontbossing in het Amazonegebied van nabij kunnen bekijken? Zo zullen we in ons onderwijs niet alleen de intelligentie aanspreken, maar ook de verbeelding, de toegenegenheid en het verlangen. De betrokkenheid van de leerlingen zal toenemen.

En dan hebben we het nog niet over het schrijnende tekort aan onderwijsgevenden. Bovendien zijn robots altijd goed in vorm. Ze kunnen updates van de nieuwste pedagogische inzichten ontvangen. En… de digitale docent is 24/7 beschikbaar.

Kritische stemmen

Moeten we AI zien als de uitvinding van de boekdrukkunst, of als internet, dat zowel een „stap ten hemel als een stap ter hel” (dichter en historicus Da Costa) was? Is AI in zichzelf neutraal en hangt het enkel af van het gebruik dat we ervan maken? Vanuit onze calvinistische traditie zijn we geneigd om positief te denken over de gaven van de Geest in de schepping. We kunnen er ook aan denken dat het gebruik van de schepping goed is, mits het geheiligd wordt door het Woord en het gebed (1 Timotheüs 4:4-5).

Er zijn ook stemmen die veel kritischer zijn. Die vergelijken AI niet met techniek in het algemeen, maar met een specifieke ontwikkeling, zoals de ontwikkeling van een atoombom. Dat gaat veel verder dan de vraag hoe we moeten omgaan met werkstukken die via ChatGPT gemaakt zijn. Niemand minder dan de wis- en natuurkundige Stephen Hawking noemde AI het einde van de wereld. We kunnen het ons voorstellen: stel dat Poetin als eerste de beschikking zou krijgen over superintelligentie?

Betekent AI een opwaardering van de mens tot ”cyborg”, een symbiose van mens en computer? Betekent AI ook dat we de inhoud van onze geest in de cloud kunnen kopiëren om het in een ander lichaam over te planten? Komt onsterfelijkheid zo in ons blikveld?

Zonder ziel

Het wereldbeeld achter AI gaat terug op de filosoof Descartes, die dacht vanuit de ”ghost in the machine” (de geest in de machine van het lichaam). Nu gaan we een stap verder en materialiseren we zelfs de geest. Historicus en futuroloog Noah Harari bracht deze visie tot uitdrukking in zijn overtuiging dat de werkelijkheid teruggaat op data.

Als we zo over de mens denken, kan de robot wel eens de vervanger worden van de leerkracht. Misschien toont de robot wel meer empathie dan de leerkracht voor de groep. Maar heeft de robot ook liefde? Heeft de robot een ziel?

Al verduizendvoudigt de rekenkracht van AI, het is zonder ziel. En daarom zonder echte toegenegenheid, pijn, genot en verlangen. AI is zonder lichamelijkheid, wijsheid en moraliteit. Uiteindelijk is een robot niet echt intelligent. Onze ziel is een groter geheim dan het aflopen van algoritmen.

Dit betekent dat AI nooit be-ziel-ing kan brengen. Intuïtief voelen we dit allemaal wel aan. Op een conferentie van ”Brave New World” (naar een gelijknamig boek van Aldous Huxley) werd aan 150 mensen de vraag gesteld: „Als je geliefde sterft, houd je dan net zoveel van zijn/haar perfecte kopie?” 80 procent antwoordde ontkennend.

Onze geest gaat niet op in data maar is een mysterie: „Groot is dat vermogen, dat mijn geheugen is, geweldig groot mijn God! Een weidse, onbegrensde ruimte is het! Wie is er tot op zijn grond gekomen? En dit vermogen is een vermogen van mijn geest en behoort tot mijn natuur, en ikzelf vat niet alles wat ik ben. De geest is dus te beperkt om zichzelf te vatten. Maar waar zou het dan zijn, datgene wat hij van zichzelf niet vat? Zou het dan soms buiten hem zijn en niet in hem? Hoe komt het dan dat hij het niet vat? Verbazing bevangt mij daarover, diepe verbazing; verbijstering grijpt mij aan” (Augustinus).

Echte wereld

Voor christelijk onderwijs betekent dit een herwaardering van onze ziel. We hebben onze ziel te zeer geïsoleerd voor een abstracte bekering, die losstaat van het dagelijkse leven. Wat wij in het onderwijs doen, heeft niet alleen betrekking op de oude wereld, omdat alles staat in het licht van de echte en eeuwige wereld. Terwijl AI behoort tot de oude, sterfelijke wereld, komt christelijk onderwijs op vanuit de nieuwe schepping (2 Korinthe 5:17). Als we onze jongeren vormen, vormen wij hun ziel in dit licht.

Zonder deze vorming zijn docenten vervangbaar door een robot… Onze hele persoonlijkheid en alle deugden doen mee in de vorming van onze leerlingen. Bidt een robot voor de leerling? Gods Geest werkt via de menselijke interactie van ziel tot ziel, zoals McCheyne treffend vertolkte: „Spreek voor de eeuwigheid, ontwikkel in de eerste plaats uw eigen geest. Eén woord dat u spreekt als uw geest zuiver is en uw hart van Gods Geest is vervuld, weegt op tegen tienduizend woorden gesproken in ongeloof en zonde.”

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Vlastuin, W. van, 2023, AI kans of bedreiging voor bezielend onderwijs?, Reformatorisch Dagblad 53 (154): 34-35 (artikel).

Geloof en wetenschap: twee geloven op één kussen?

We mogen wetenschap positief benaderen. Het is na-denken van de gedachten die God had toen Hij de wereld heeft geschapen (Bavinck). In de wetenschap ontdekken we de goedheid, wijsheid, almacht en alomtegenwoordigheid van God in Zijn schepping. Tegelijk moeten we ons realiseren dat we in de wetenschap nooit de volle werkelijkheid kunnen omvatten. Er blijft altijd mysterie over.

Wetenschapsfilosofisch moet worden opgemerkt dat wetenschappelijke inzichten niet verward mogen worden met de werkelijkheid. Het is prima om wetenschappelijke modellen te hanteren, maar de werkelijkheid is altijd rijker dan we in onze modellen tot uitdrukking kunnen brengen. Als de werkelijkheid het landschap is, is de wetenschap de landkaart. Het verdient aanbeveling om gebruik te maken van wetenschappelijke modellen, zoals we gebruikmaken van een landkaart, maar het landschap van de werkelijkheid biedt meer dan de abstracte landkaart. Het besef van het reductionisme behoedt ons ervoor om wetenschappelijke inzichten te verabsoluteren.

Een tweede wetenschapsfilosofische kritiek betreft het gegeven dat niet alle wetenschap via de empirische methode van de natuurwetenschap verricht kan worden. Er is een dominantie van de natuurwetenschappelijke methode in de wetenschap. Dat heeft geleid tot de tendens om de empirische methode van de natuurwetenschap op allerlei domeinen te hanteren. Maar daarmee ontkennen we de eigen aard van de verschillende wetenschappen. Dat is heel duidelijk bij het vak geschiedenis. In de empirische methode ligt opgesloten dat een experiment herhaald kan worden. Deze methode kan uiteraard niet gehanteerd worden in het vak geschiedenis, omdat het nu eenmaal niet mogelijk is om de geschiedenis te herhalen. Ook bij economie, psychologie, astronomie en rechten aanvaardt men dat deze disciplines niet beoefend kunnen worden door herhaalbare experimenten.

De casus van wonderen leidt tot een derde wetenschapsfilosofische kritiek. Het is niet zelden het geval dat mensen denken dat wetenschap de mogelijkheid van wonderen uitsluit. Deze gedachte vinden we reeds bij David Hume (1711-1776), die een wonder definieerde als een doorbreken van de natuurwetten. Formeel sloot hij wonderen niet uit, maar hij meende dat er nooit reden is om een concrete situatie als een wonder te duiden. Deze overtuiging hangt nauw samen met de vooronderstelling dat de werkelijkheid beheerst wordt door wetmatigheden. Deze vooronderstelling komt weer voort uit een andere vooronderstelling, namelijk die van een gesloten wereldbeeld waarin bij voorbaat wordt uitgesloten dat God ingrijpt in de geschiedenis.

Ten eerste is hier sprake van een cirkelredenering en ten tweede is deze vooronderstelling helemaal niet wetenschappelijk, omdat wetenschap nooit kan uitsluiten dat iets gebeurt, maar zij de verschijnselen die zich voordoen, dient te onderzoeken. Stel dat een arts bij een patiënt komt en zegt: ‘Dit ziekteproces klopt niet.’ Klopt dan het ziekteproces niet of klopt de theorie van het ziekteproces niet? Zo is het met elke theorie die uitsluit dat wonderen gebeuren. Er hoeft ooit maar één wonder te hebben plaatsgevonden om te bekrachtigen dat deze wereld niet opgesloten is in een systeem van oorzaak en gevolg. Vanuit een christelijk perspectief op de werkelijkheid spreken we dan ook niet over natuurwetten, maar over Gods gebruikelijke manier van handelen. Op deze manier vermijden we een deïstisch wereldbeeld waarin God ooit de wereld met de natuurwetten heeft geschapen, maar Zich nu niet meer actief met de wereld bemoeit.

De aanvaarding van de principiële mogelijkheid van wonderen onderstreept dat deze wereld open is. Er is daarom ook geen enkele reden om de wonderen in de Bijbel te ontmythologiseren, maar er is alle reden om deze historische getuigenissen minstens net zo serieus te nemen als andere getuigenissen uit de geschiedenis. En waarom zouden Bijbelwetenschappers bij voorbaat uitsluiten dat God Zich werkelijk heeft geopenbaard in Zijn Woord en dat Hij ook bepaalde feiten en inzichten aan ons heeft overgedragen? Waarom zou men bij voorbaat beknibbelen op de bewering dat God metterdaad heeft gesproken tot profeten en waarom zou men dit moeten duiden als beeldspraak? Het is aangrijpend om te beseffen dat een gesloten wereldbeeld onze samenleving afsluit van de boodschap van de Schrift, waarin het gaat om de realiteit die dit zichtbare te boven gaat.

Een vierde wetenschapsfilosofische bedenking is gegeven door Thomas Nagel (*1937). Deze filosoof beargumenteert dat fysica tekortschiet om rekenschap te geven van de menselijke geest. Volgens hem zijn leven, bewustzijn, intelligentie, verlangen, taal, creativiteit en kennis geen bijproducten van fysische wetten, maar wordt onze fysica bepaald door onze geest. Hij bedoelt dus dat een materialistisch wereldbeeld onvoldoende is om de menselijke geest te kunnen duiden. Volgens hem moet er dus meer zijn dan materie. Het is treffend dat dit niet de mening van een christen is, maar van een atheïstische filosoof die geen belang heeft bij het geloof in het bestaan van God. Wetenschappelijke pretenties die tegen het geloof ingaan, zijn dan ook ongeloofwaardig. Alvin Plantinga heeft in Het echte conflict laten zien dat de verhoudingen precies andersom liggen.

Wie meent dat de wetenschap God uitsluit, heeft alle reden om de wetenschap niet meer te vertrouwen. Het christelijk geloof biedt de mogelijkheid van wetenschap, omdat het uitgaat van de Schepper. Het geloof in de Schepper biedt een kader om uit te gaan van een orde in de schepping en een doel van de geschiedenis. Als de rede echter niet meer is dan een onbedoeld bijproduct van onbewuste materie, is het niet in te zien waarom we onze redelijke conclusies zouden vertrouwen (Lewis). Het geloof in God biedt plaats aan de wetenschap, maar een wetenschap zonder God heeft zelfs geen plaats voor de wetenschap. Overigens hoeft ook moderne wetenschap de mogelijkheid van God niet uit te sluiten. Er ontstaan pas conflicten tussen geloof en wetenschap als de wetenschap wordt vereenzelvigd met de atheïstische interpretatie ervan. Tegenover deze interpretaties moet de wetenschap gewezen worden op haar grenzen.

Is het mogelijk geloof en wetenschap te combineren, of zijn het twee gescheiden werelden? In de bundel ‘Inzicht’ komen achttien Nederlandstalige wetenschappers aan het woord die van harte een verbinding voorstaan. Bovenstaande bijdrage van dr. W. van Vlastuin is uit het boek afkomstig. Smaakt het boekfragment naar meer? Klik hier om het boek ‘Inzicht’ te bestellen.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Waar blijft de ziel? – Wim van Vlastuin op een congres van ‘Weet wat je gelooft’

Waar blijft de ziel? Dit was de titel van de lezing van theoloog prof. dr. Wim van Vlastuin op een congres in 2017 over het boek van de systematisch theoloog prof. dr. Gijsbert van den Brink. Hij vraagt zich af waar de ziel blijft in de theologie van prof. Van den Brink. Met dank aan ‘Weet wat je gelooft’ embedden wij hieronder de video. De komende tijd willen we de bijdragen die neigen naar Intelligent Design en/of het klassieke scheppingsgeloof op deze website delen. Voor wie dit ‘oneerlijk’ zal vinden en graag alle lezingen wil terugkijken, die verwijzen wij naar het YouTube-kanaal van ‘Weet wat je gelooft’ (de playlist van het congres is hier te bekijken).