Home » Scheppingsparadigma
Categorie archieven: Scheppingsparadigma
Castorocauda is geen bever! – Een staart als een bever en toch géén bever
Het is goed als er kritische zelfreflectie is onder creationisten. Onjuiste argumenten gaan al snel een eigen leven leiden en worden dan tot het schijnbaar oneindige herhaald. Voor naturalisten (al dan niet theïstisch) is deze schijnbaar eindeloze recycling makkelijk prijsschieten. Dat is jammer! Slechte argumenten zouden verbeterd moeten worden. Onjuiste argumenten zouden niet meer gebruikt moeten worden! Het is daarom goed dat experts onder creationisten eigen argumenten nog eens tegen het licht houden of naturalistische kritiek op de argumenten nog eens zouden wegen. Gelukkig zien we dat af en toe ook gebeuren! Eén voorbeeld van zo’n vondst is een beest dat oppervlakkig wel wat weg heeft van een bever, gevonden in aardlagen van het Jura. Maar dit is geen moderne bever, er zijn namelijk zéér veel en zéér grote verschillen.
Inleiding
Sommige voorstanders van het klassieke scheppingsgeloof meenden dat nu was aangetoond dat er moderne bevers gevonden zijn in het leefgebied van de dinosauriërs. Geologiestudent Christian Ryan schreef een kritisch artikel over deze fossiele Mesozoïsche ‘bever’ voor The New Creation Blog, gesponsord door de makers van Is Genesis History?1 Het misverstand dat het hier gaat om een ‘bever’, blijkt veelvuldig voor te komen. Zoöloog dr. Carl Werner haalt het aan in zijn serie ‘Evolution: the Grand Experience’. Dit lijkt, ziende op de literatuurlijst, ook de bron van de opsomming te zijn in het boek ‘De werken van Zijn handen’ van ir. Bart van den Dikkenberg.2 Dit is koren op de molen van de naturalistische tegenstanders: in het Angelsaksische taalgebied heeft bioloog dr. Joel Duff hierover geschreven en gesproken3, in het Nederlandse taalgebied evolutiebiologe dr. Gerdien de Jong.4 Als we het gevonden fossiel bestuderen dan kan het niet anders zijn, dan dat we moeten concluderen dat het hier zeker niet gaat om een moderne ‘bever’. De enige kenmerkende overeenkomst zou de staart kunnen zijn, maar als die in detail bestudeerd wordt dan zijn daar zelfs verschillen aanwijsbaar. Dit zijn ook de bevindingen van geologiestudent Christian Ryan.5
Vondst
In 2006 werd er in het toonaangevende natuurwetenschappelijke tijdschrift Science een fossiel van een zoogdierachtige (docodontan mammaliaform) beschreven.6 Het beest was gevonden in de Jiulongshan Formation in China. Het holotype van het fossiel werd tentoongesteld in het Jinzhou Museum of Paleontology. Het beest kreeg de naam Castorocauda lutrasimilis en werd zelfs op de cover van het genoemde tijdschrift getoond (zie hiernaast). Het fossiel is bijzonder goed bewaard gebleven, zodat de verschillende kenmerken goed te zien zijn. Het fossiel had de grootte van een vogelbekdier en het lijfje was bedekt met een harige vacht, zoals ook kenmerkend is voor veel hedendaagse zoogdieren. Het had een brede, afgeplatte staart met een schubachtige structuur, zoals we ook zien bij moderne bevers. Gefossiliseerde huidresten tussen de tenen van de achterpoten laten zien dat het beest beschikte over zwemvliezen. Het beest zou, ziende op zijn aquatische uiterlijk, een groot deel van de tijd in het water hebben doorgebracht.
De moderne bever (Castor fiber) valt onder de orde Rodentia (knaagdieren). Castorocauda was echter geen knaagdier. Dat kunnen we zien aan het gebit. Het beestje had wel snijtanden, maar deze zijn niet vergroot of beitelvormig. In de bek zijn ook hoektanden aanwezig, terwijl deze ontbreken bij moderne knaagdieren. De kiezen zijn gepunt en naar achteren gebogen, kenmerkend voor dieren die een gladde prooi (zoals vissen) moeten vasthouden. We zien dit bijvoorbeeld bij moderne zeehonden. Het gebit laat zien dat Castorocauda leefde van vissen en ongewervelde in het water levende dieren. Hieruit blijkt dat het beest geen moderne bever, of zelfs een modern knaagdier, is.7 Hoe zit het met de staart? Hoewel de staart qua uiterlijk wel wat weg heeft van een beverstaart zien we dat de botstructuur van de staart anders is. De staartbeenderen van Castorocauda zijn veel breder dan die van een moderne bever. Volgens de onderzoekers heeft de staart meer weg van een moderne rivierotter. We weten niet of Castorocauda zijn jongen voedde met melk. De vacht zou erop kunnen wijzen dat het beest ingedeeld moet worden bij de zoogdieren. Maar het fossiel mist wel een aantal kenmerken om tot de zoogdieren te behoren. Zo zijn de gehoorbeentjes bij Castorocauda vastgehecht aan de onderkaak, terwijl bij zoogdieren de onderkaak één bot bestaat dat niet is vastgehecht aan de gehoorbeentjes. Wetenschappers hebben het beest daarom ingedeeld bij de Docodonta. Docodonten zijn beesten die lijken op zoogdieren (en ook de groep van moderne zoogdieren omvat), maar waarvan niet alle beesten de belangrijkste kenmerken van zoogdieren hebben. Ryan schrijft: “Castorocauda is not a beaver. It is not a beaver-like animal or a rodent. It is a completely different type of animal.” Precies! Volgens Ryan is het ook totaal niet nodig om de ‘Jurassic beaver’-hypthese te verdedigen en leidt dit zelfs tot onnodige uitdagingen voor het klassieke scheppingsgeloof. Het beste is om Castorocauda een zoogdierachtige of een docodont te noemen.
Ten slotte
Het is verstandig dat creationisten het argument dat er bevers gevonden zijn in het leefgebied van de dinosauriërs niet meer gebruiken. Het argument is onjuist en misleidend.8 Blijft staan dat geen enkel natuurwetenschappelijk model zo’n rijke variatie aan zoogdieren en zoogdierachtigen had verwacht, laat staan dat het vooraf werd voorspeld, in het leefgebied van de dinosauriërs. Maar dat is een ander verhaal!
Voetnoten
Toch jongen of vroege trekkers?
“Ja, ik sta nu op eigen poten.” “Of ik in de Gouverneurspolder geboren ben? Tja, dat weet ik niet precies. Ik weet wel dat ik als zelfstandig jong hier mijn eigen kostje bij elkaar moet zoeken.”
Vanwaar deze vragen? Zal ik toelichten. De Kleine Plevier (14 – 15cm) is een pioniersoort: broedt op kale of zeer schaars begroeide grond . Alle hier door mij gevonden nesten lagen in de oeverzone. Half april nam ik in de Gouverneurspolder mijn eerste Kleine Plevieren waar. Op 29 april lieten zich zeker twee alarmerende paren zien. Op 8 mei werd één nest met 2 ei gevonden. Helaas was dit nest op 15 mei verdwenen. Pas op 1 juli hier weer geweest. Het geheel stond toen behoorlijk onder water. Er werd geen enkele Kleine Plevier gezien. Mijn indruk was daarom dat er dit jaar waarschijnlijk helemaal geen jongen groot gekomen zijn. Kleine Plevieren kunnen als broedvogel snel verschijnen en verdwijnen. Ik nam aan dat de soort vertrokken was.
Op 5 augustus hier weer wezen vogelen. Het verraste mij op een ‘wadvlakte’ – het water was ten opzichte 1 juli duidelijk gezakt – zes Kleine Plevieren te tellen! En heel opmerkelijk, het waren sowieso grotendeels juveniele vogels! Zou één ouderpaar hier vier jongen groot gebracht hebben? Of waren deze vogels al aan de najaarstrek begonnen? U begrijp dat ik dit nooit te weten zal krijgen. Neemt niet weg dat ik blij was een juveniele Kleine Plevier te kunnen fotograferen. Was me namelijk nog nooit eerder gelukt.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Toch jongen of vroege trekkers?, Het GemeenteNieuws 23 (37): 7.
‘Exploring the Findings of the James Webb Telescope’ – Dr. Jason Lisle sprak voor de Denver Society of Creation
Op 2 mei 2024 sprak dr. Jason Lisle voor de Denver Creation Society over de nieuwste bevindingen van de James Webb Space Telescope. De astrofysicus geeft aan dat de onderzoeksresultaten via deze ruimtetelescoop beter passen binnen (de voorspellingen vanuit) een Bijbels model dan een naturalistisch model. Lisle verwijst in zijn presentatie naar een nog te publiceren paper. Deze paper is ondertussen verschenen in Answers Research Journal (zie voetnoot).1 Veel zegen bij het kijken en beluisteren.
Voetnoten
“Donkere zuurstof” ontdekt, afkomstig van minerale afzettingen op de bodem van de diepzee
De bodem van de Stille Oceaan in de zogenaamde Clarion-Clipperton zone, een oppervlakte van zowat 1,7 miljoen vierkante mijl tussen Hawaï en Mexico, ligt bezaaid met zwarte knollen die lijken op zwarte aardappelen, of stukken steenkool. Ze worden “polymetallische nodulen” genoemd, of ook kortweg “mangaannodulen” omdat ze veel mangaan bevatten. Deze modulen vormen een bijzonder ecosysteem in de diepzee, waarvan de vele levensvormen nog in kaart dienen te worden gebracht. Toch zijn er ook reeds bedrijven die interesse tonen om de mangaannodules te gaan “oogsten” omdat er zich interessante metalen in bevinden, die nodig zijn om batterijen te maken, zoals o.a. kobalt.
Nu hebben wetenschappers iets zeer merkwaardigs vastgesteld. Deze nodulen blijken in staat te zijn om zuurstof te produceren en dat zonder gebruik te maken van zonlicht. Dit is een totaal onverwachte wending, beweert Lisa Levin, een emeritus professor biologische oceanografie van het Scripps Instituut voor Oceanografie. Algemeen werd tot hiertoe aangenomen dat het zuurstofgas op onze planeet aarde afkomstig was van levende organismen die zonlicht, koolstofdioxide en water omzetten in zuurstof en suiker. “Het idee dat een deel van de zuurstof afkomstig is van levenloze mineralen en ook nog eens geproduceerd in absolute duisternis gaat werkelijk lijnrecht in tegen de traditionele denkpistes hoe en waar de zuurstof aangemaakt wordt”, aldus Jeffrey Marlow, een microbioloog aan de Universiteit van Boston. Van Boston was co-auteur van een studie die hierover gepubliceerd werd in het tijdschrift Nature Geoscience.
Een tiental jaren geleden waren onderzoekers op de oceaanbodem met gespecialiseerde apparatuur bezig met het in kaart brengen van de zuurstofgehaltes. Vreemd was dan ook de constatering dat de zuurstofgehaltes toenamen. Eerst hadden ze nog het vermoeden dat er fouten optraden in de meetexperimenten, maar bij herhaling met andere meetsondes bleek dat de resultaten toch correct waren. Het zuurstofgehalte nam daadwerkelijk toe. Dat werd dan eerst nog toegeschreven aan microbiologische activiteit van de diverse levensvormen binnenin de nodules, maar na compleet afdoden van dit leven in een afgesloten meetsysteem bleek nog steeds een toename van het zuurstofgehalte een feit.
Daarnaast werd ook nog eens een opmerkelijke vondst gedaan omtrent de elektrische lading van deze mangaanknollen: een spanning van nagenoeg 1 volt kon vastgesteld worden. Merk op dat onze AA batterijen 1,5 V leveren. De onderzoekers denken nu dus dat er door die lading elektrolyse optreedt van het zeewater, waarbij dus zuurstof opgewekt wordt, als het ware in een geologische “batterij” dus. Er zijn plannen om dit te bevestigen door verder onderzoek.
Dan is er ook nog de onduidelijkheid “hoe” deze mangaannodules ontstaan, en vooral hoe lang ze erover doen om tot dergelijke vormen uit te groeien. Onderzoek heeft aangetoond dat de knollen vaak gegroeid zijn rondom een klein object, wat zelfs een haaientand zou kunnen zijn. We volgen het onderzoek met belangstelling.
Proefschrift ds. C.J. Meeuse (2) Het verstand bij de Schriftuitleg
Noot van de De Saambinder: Op 28 juni 2024 promoveerde ds. C.J. Meeuse op het proefschrift ‘De bestrijding van het cartesianisme door Jacobus Koelman’. De redactie vroeg hem om de inhoud van zijn proefschrift toe te lichten voor onze lezers. Dit is het tweede van vier artikelen.
Het is voor ons van wezenlijk belang hoe we de Bijbel lezen. Zitten we boven of onder de Bijbel? Laten we onze gedachten heersen, of worden onze gedachten gevangen geleid tot de gehoorzaamheid van Christus?
In de leer van Descartes werd niet direct een aanval gepleegd op de Bijbel. Hijzelf wilde de kerkleer en daarmee de Bijbel buiten zijn kritiek laten, maar aanvaardde ook geen Schriftgezag over de wetenschap. Hij zocht zekerheden in de wiskunde, de natuurkunde, de geologie, de astronomie, de biologie. Goedbeschouwd zocht hij zekerheid in alle wetenschappen, maar niet in de theologie.
Zijn volgelingen, cartesianen genoemd, gingen vaak nog verder. Bij velen van hen raakte het gezag van de Bijbel in het geding, waardoor Bijbelgetrouwe predikanten de strijd aangingen tegen die nieuwe filosofie. Remonstranten en coccejanen stelden zich vaak achter de cartesianen, want zij zochten vrijheid voor hun theologische opvattingen.
Nadere Reformatie
Vanuit de beweging van de Nadere Reformatie ontstond er een bijzonder verzet tegen het rationalisme van het cartesianisme. Voetius heeft in Utrecht en Revius in Leiden leiding gegeven aan de bestrijding ervan aan de universiteiten. Nadere reformatoren die het cartesianisme aanvielen, benadrukten – naast hun kritiek op de plaats van de rede en het spreken over onbetrouwbaarheid van God – de plaats van de Heilige Schrift en de onmisbaarheid van de Heilige Geest bij de verklaring ervan. Opmerkelijk is dat bij de bestrijding van het cartesianisme deze stroming vaak verbonden werd aan het coccejanisme, omdat beide gezien werden als gevaarlijk modernisme. Koelman heeft beide stromingen bestreden.
Koelmans eerste publicatie tegen het cartesianisme was gericht tegen Wolzogen. Hij schreef dit werk in het Latijn, “Examen Libelli Ludovic Wolzogen, de Scripturarum Interprete” (Onderzoek van het boek van Ludovicus Wolzogen over de verklaring van de Schriften). Wolzogen was Waals predikant en hoogleraar aan de universiteiten van Utrecht en Amsterdam. In een geschrift tegen de spinozist Meyer zette hij zijn eigen opvattingen uiteen. Jean de Labadie ging hier als Waals predikant als eerste uit de kring van de Nadere Reformatie tegenin. Koelman had daar aanvankelijk met waardering kennis van genomen, maar door De Labadies eigenzinnig optreden kwam deze buiten het kerkelijk leven terecht.
Koelmans reactie op Wolzogens geschrift is nog weinig onderzocht. Hij leerde onder andere dat een filosofische waarheid niet kan strijden met een theologische. Bij de verklaring van de Schrift kreeg de rede een plaats, genoegzaam om de openbaring te verstaan. Ook spreekt God volgens hem tot mensen in hu eigen taal en kan zelfs bedriegen als Hij dat wil. Leert men dat ook in onze tijd niet, als men Bijbelse uitspraken tijdgebonden acht?
Deurhof acht de rede, als ze door de filosofie gezuiverd is, onfeilbaar zoals God onfeilbaar is. Dit is volgens Koelmans zijn cartesiaanse gronddwaling. De rede wordt zo in plaats van dienstmaagd heerseres. We moeten Gods Woord niet afzwakken door te beweren dat God sprak op menselijke wijze, zodat wat in de Bijbel staat voor ons nu geen waarheid is. Ook acht hij de Heilige Geest noch het geloof nodig voor de uitlegging van de Heilige Schrift. Natuurlijk licht is voldoende. Hij vindt dat de duivel de Schrift net zo goed kan verklaren als God.
Dienstmaagd van de theologie
Koelman wilde, in navolging van Voetius, alle wetenschappen samenbrengen onder de theologie. De filosofie kreeg daarbij een bijzondere positie als ‘ancilla theologiae’. De rede moest zich altijd onderwerpen aan de openbaring. Koelman distantieerde zich, evenals Voetius, van iedereen die de rede op de troon zette. Ons verstand moet verlicht en ons hart moet vernieuwd worde. Dit leert ons dat ‘wij’ de Bijbel niet moeten lezen, maar dat de Bijbel óns moet lezen. We moeten niet boven, maar onder de Bijbel staat en bidden om de leiding van de Heilige Geest.
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De originele bronvermelding luidt: Meeuse, C.J., 2024, Proefschrift ds. C.J. Meeuse (2) Het verstand bij de Schriftuitleg, De Saambinder 102 (29): 6-7.
Overige artikelen op de website ‘Oorsprong’
- Predikant en theoloog drs. C.J. Meeuse promoveert op 28 juni 2024 D.V. aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.
- Meeuse schrok van knieval hedendaagse gereformeerde theologen voor evolutieleer.
- Opname verdediging en promotie dr. C.J. Meeuse.
- ‘De filosofie mag niet méér zijn dan een ‘ancilla theologiae’’.
- De ontmaskering van de verderfelijke doorwerking van het cartesianisme.
Was Adam echt de eerste mens? – Dr. P. de Vries over het gewicht van deze kwestie
Heeft Adam echt bestaan? Als student in Utrecht hoorde ik een hoogleraar Oude Testament van rooms-katholieke huize zeggen: ‘Dat is voor mij geen vraag’. Daarin kon ik hem een hand geven en toch was er een heel groot verschil. Voor hem stond vast dat Genesis 2-3 mythologisch is en Adam en Eva geen historische personen zijn. Voor mij gold en geldt dat ik zeker wist en weet dat ook Genesis 2-3 geschiedschrijving bieden en Adam en Eva echt het eerste mensenpaar zijn van wie de gehele mensheid afstamt.
Het is heel duidelijk dat de persoon en het werk van Jezus Christus moet worden verstaan tegen de achtergrond van de zondeval. De eerste Adam bracht de lichamelijke, geestelijke en eeuwige dood over de mensheid. Jezus heeft als de tweede of laatste Adam de dood overwonnen. Wie met Hem wordt opgewekt tot een nieuw leven, zal door de eeuwige dood niet worden getroffen.
Steeds luider wordt het geluid gehoord dat christenen zich niet te druk moeten maken over de evolutieleer. Genoeg is als zij benadrukken dat zij God als Schepper belijden en zo hun verantwoordelijkheid voor de samenleving nemen. Dat is echter een volstrekt onaanvaardbare reductie van het bijbelse getuigenis over de oorsprong van de wereld en de realiteit van haar huidige toestand.
Hemel en aarde en alles wat er in is zijn door God geschapen. De Bijbel zegt ons niet van welke processen God gebruikt heeft gemaakt bij Zijn scheppingswerk. De Bijbel zegt ons wel dat de mens, die als enig schepsel naar Gods beeld werd geschapen, daarom wezenlijk verschilt, zelfs van het hoogst ontwikkelde dier. De eerste mensen Adam en Eva werden in een bijzondere verhouding tot God geplaatst. Als hoofd van de mensheid vertegenwoordigde Adam zijn gehele nageslacht.
Wie beweert dat God uit een bestaande door evolutie ontstane menselijke populatie Adam en Eva heeft uitgekozen om Zijn beeld te gaan dragen en daarmee de bestaande mensheid te vertegenwoordigen, houdt wel vast aan een historische Adam maar Adam is niet langer de eerste mens. Het betekent dat mens-zijn niet onlosmakelijk verbonden is met het staan in een liefdesverhouding tot God. Een liefdesverhouding die met de zondeval werd verbroken. Het betekent ook dat de lichamelijke dood van de mens niet het gevolg is van de zondeval, maar feitelijk bij de goede schepping behoort. Genesis 3 maakt ons nu echter juist duidelijk hoe het komt dat de mens moet ster-ven. Het sterven behoort niet bij Gods goede schepping maar is een gevolg van de zondeval.
Een predikant die niet erkent dat Adam de eerste mens is en de zondeval een historisch dateerbaar feit, zal op een begrafenis niet meer ronduit kunnen zeggen dat wij herinnerd worden aan de zondeval en geconfronteerd worden met haar gevolg. Het spreken over de zonde zal meer en meer beperkt worden tot concrete zonden. Het getuigenis dat wij alleen al door ons deelgenootschap aan Adams zondeval onder Gods toorn liggen en de eeuwige rampzaligheid hebben verdiend, zal verbleken. Hoe kan dit getuigenis overeind worden gehouden, als we de historische en feitelijke basis ervan niet erkennen?!
Wat exact de gevolgen van de zondeval voor de wereld om ons heen waren, is nog niet zo eenvoudig vast te stellen. Echter over de lichamelijke dood van de mens behoeft geen twijfel te bestaan. Zeker is dan ook dat de wereld zoals wij die nu zien, niet gelijk mag worden gezet met Gods oorspronkelijke schepping. Het is een schepping die zucht onder de gevolgen van de zondeval.
We moeten ons verstand gevangen laten nemen tot gehoorzaamheid aan Christus om te erkennen dat Adam de eerste mens is en de lichamelijke dood en daarmee verbonden de eeuwige dood het gevolg zijn van zijn val. Dat geldt niet minder als het gaat om de historiciteit van de opstanding van Jezus Christus. Als de lichamelijke dood voor de mens niet op zich al te maken heeft met de zonde, was het niet echt nodig dat de dood werd overwonnen. Het bijbelse getuigenis van eeuwige dood en eeuwig leven is verbonden met de zondeval van de eerste Adam en de opstanding uit de doden van de tweede Adam.
Tegenover Adam die de hele oude mensheid vertegenwoordigt, staat Jezus Christus Die de gehele nieuwe mensheid vertegenwoordigt. In de zeventiende eeuw begon hier en daar binnen christelijke kring al twijfel te ontstaan of Adam wel echt de eerste mens was. Hier en daar werden alternatieve geluiden gehoord. Als geestelijke leerling van Augustinus kwam Pascal op voor de realiteit van Adam als de eerste mens. Wie dat loslaat komt tot een ander verstaan van God, van de wereld om ons heen en van de bijbelse boodschap van het Evangelie. Pascal verwoordde deze zaak als volgt: ‘Heel het geloof bestaat in Adam en in Christus, en heel de ethiek in de begeerte en in de genade.’ De erfzonde en het kruis vormen voor Pascal terecht de tweeslag die de inhoud van het christelijk geloof stempelt.
Zonder het zicht op de eerste Adam en de erfzonde kan er geen werkelijk zicht zijn op de tweede Adam en de betekenis van Zijn kruis en opstanding. Vanaf de moederbelofte in het paradijs tot aan het neerdalen van het nieuwe Jeruzalem uit de hemel wordt ieder mens als kind van Adam en daarmee als kind des toorns geboren. Vanaf de moederbelofte tot aan de wederkomst van Christus worden mensen door Woord en Geest wedergeboren tot een levende hoop. Een zaak die sinds de opstanding van Jezus Christus uit de doden heel uitdrukkelijk met Zijn opstanding uit de doden is verbonden.
Wie Christus toebehoort, heeft Hem lief met een onuitsprekelijke en heerlijke liefde, al heeft hij Hem nooit gezien met zijn natuurlijke ogen. Immers Christus heeft hem verlost van de toekomende toorn die hij alleen al om zijn deelgenootschap aan de zondeval van Adam heeft verdiend. Laten wij in de kerken, in de gezinnen en op de scholen aan deze kern van het Evangelie vasthouden en dat onbeschroomd publiek belijden.
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.
Klauwieren bij Elst
Op 18 juli het natuurgebied Willem III plantage bij Elst bezocht. Een vriend-vogelaar had mij getipt dat er Grauwe Klauwieren zaten. Vanaf de ingang gelopen naar een open vlakte met fraaie BRAAMeilanden. De naam ‘klauwier’ slaat namelijk op de gewoonte om voorraden aan te leggen door insecten op doorns te spietsen. Maar zocht ik geen spelt in een hooiberg?
Ik trof het geweldig. Een vogelaarster was de vogel aan het observeren. Al gauw kreeg ik de vogel ook te zien. Echter te ver om goed te fotograferen. Maar zij wist nog een territorium! Ik moest verderop een zijpad inslaan, voorbij de kruising en een bankje lopen en daar onder een hoge boom door kreeg ik zeker een Grauwe Klauwier te zien.
Een gouden tip: een adult mannetje met grijze kruin, roodbruine mantel, opvallende brede zwarte oogstreep (ANWB vogelgids: ‘bandietenmasker’) en een haaksnavel op uitkijk.
De soort zit, na een grote dip in de vorige eeuw, de laatste decennia sterk in de lift. Profiteert naast lokale natuurherstelmaatregelen van het warmere weer. Tussen 2018 en 2023 zijn de aantallen in ons land meer dan verdubbeld met in 2023 ongeveer 1400 paar (SOVON). De vogel pakt vooral grote insecten als kevers, bijen en hommels. Is een late broedvogel: broedt van half mei-juli.
De soort is een lange-afstandstrekkers. Ze vertrekken vanaf eind juli-september, overwinteren in zuidelijk Afrika, in Kenia, Tanzania en ten zuiden van Congo. Keren veelal in mei terug. Die vogels zien nog eens wat! En wij hopelijk hen jaarlijks bij Elst!
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Klauwieren bij Elst, Het GemeenteNieuws 23 (35): 5.
Proefschrift ds. C.J. Meeuse (1) De heerszucht van ons verstand
Noot van de De Saambinder: Op 28 juni 2024 promoveerde ds. C.J. Meeuse op het proefschrift ‘De bestrijding van het cartesianisme door Jacobus Koelman’. De redactie vroeg hem om de inhoud van zijn proefschrift toe te lichten voor onze lezers. Dit is het eerste van vier artikelen.
Wij zijn na de zondeval geneigd met ons verstand over God te willen heersen. Dan willen we God in Zijn daden ter verantwoording roepen, terwijl wij moeten leren dat wij ons voor Hem zullen moeten verantwoorden voor heel ons leven.
De aanvechtingen die ik in mijn studietijd als twintigjarige had, brachten me op de zeef van de duivel. De Heere heeft dat echter gebruikt om me te leren hoe hoogmoedig wij mensen door de zondeval geworden zijn. Het steunen op ons verstand is een satanische strik, die ons doet vertrouwen op onszelf en leert om God en Zijn waarheid te wantrouwen. In die tijd las ik werken van de existentiefilosoof Sartre en van moderne theologen zoals Bultmann, Gogarten en anderen. Ik werd erdoor aan het twijfelen gebracht ten aanzien van Bijbelse waarheden. Dat ging zelfs zover dat ik ben gaat twijfelen aan het Godsbestaan. Tegelijkertijd kon ik in die tijd niet zonder God leven, waardoor de wanhoop zich van me meester dreigde te maken. Het heeft God behaagd mij te tonen hoe de duivel me ertoe aanzette om van mijn verstand een afgod te maken. Daardoor daagde ik God als het ware voor de rechterstoel van mijn rede. Wat een gruwelijke hoogmoed! De strik is echter gebroken. Opnieuw mocht ik zien hoe groot en goed God is en hoe dwaas wij door onze val in de hoogmoed geworden zijn.
Bemoedigingen
God leert ons door Salomo de les: ‘Vertrouw op den HEERE met uw ganse hart, en steun op uw verstand niet’. Het steunen op mijn verstand had mij wel in de wanhoop gebracht, maar de openbaring van God in Zijn Woord en in de Zoon van Zijn liefde, Die Zichzelf de Weg, de Waarheid en het Leven noemt, heeft me daaruit gehaald. Daarna kreeg ik een bijzondere liefde tot Gods werken in de schepping en in de herschepping en mocht ik leren zien hoe de wereld vervuld is met wonderen. In de natuur zag ik Gods deugden schitteren en in het genadewerk ervoer ik Zijn opzoekende zondaarsliefde. Door Zijn zondaarsliefde wilde Hij zo’n grote dwaas een Leidsman zijn.
Psalm 94 heeft mijn toestand verklaard: ‘Wanneer ik zei: ‘Mijn voeten glijden’, toen het Gij mij gesterkt in ‘t lijden. Wanneer mij ‘t afgepeinsde hart, door al mijn denken werd verward, en ik in druk schier was gestikt, toen heeft Uw troost mijn ziel verkwikt’. Maar ook de berijmde regels uit Psalm 119 vers 36 verwoorden de les die ik leren mocht: ‘t Is goed voor mij verdrukt te zijn geweest, opdat ik dus Uw Godd’lijk recht zou leren; sinds heeft mijn hart voor hovaardij gevreesd’. Mocht die vrees voor hovaardij ons maar bijblijven. Hovaardij is een wortelzonde, die we zo gemakkelijk niet uitroeien maar die, als we de Heere liefhebben, wel veel pijn moet doen.
Een plaats voor filosofie
In de tijd dat ik studeerde aan de Rijksuniversiteit in Utrecht, was filosofie een van de verplichte vakken bij de propedeuse. Voor bepaalde aspecten van de theologische studie was dit wel nuttig. Zo kregen we onder meer ook taalfilosofie. Daarbij werd het betekenisveld van bepaalde woorden nagegaan. Dat is ongetwijfeld nuttig voor een goed gebruik van de taal, ook bij vertaling. Vóór die tijd, al bij mijn opleiding voor de hoofdakte aan de Driestar, kreeg ik filosofieles als keuzevak. Mr. L.J.M. Hage vestigde mijn aandacht op Koelman en op de wezenlijke strijd die deze had gevoerd tegen de cartesiaanse filosofie.
Onze vaderen gebruikten op de universiteiten bij hun studie een filosofische denkwijze. Vanuit de Middeleeuwen was de heersende filosofie in de tijd van Koelman de scholastiek in een gereformeerde vorm. Het was een denksysteem dat gebruikmaakte van de Bijbel, de Griekse filosofie en de kerkvaders. De gereformeerden wilden die filosofie met name in hun apologetische werk wel gebruiken, maar dan vrij van de heidense smetten. Ze wilden de rede niet laten heersen over de openbaring van de Bijbel. En dat laatste is van groot belang!
Moderne filosofie
Koelman bleef tijdens zijn zwerversbestaan als Zeeuwse balling actief in het opstellen van reformatieprogramma’s. Hij bestreed overheidsbemoeiing in kerkelijke zaken en bevorderde de heiligmaking op alle terreinen van het leven, zoals de handhaving van kerkelijke tucht, de viering van de sabbat, het houden van godsdienstige gezelschappen, de bestrijding van labadisme en het benadrukken van het werk van de Heilige Geest in wedergeboorte en bekering.
Ook bestreed Koelman de moderne filosofie. Toen Descartes daarvoor een nieuwe methode wilde invoeren, en niet meer wilde weten van de autoriteit van de Schrift, de kerkvaders en de Griekse filosofie, dreigde er een breuk met bestaande zekerheden. Descartes wilde door middel van de twijfel tot nieuwe waarheidsvinding komen en nam daarvoor zijn toevlucht tot de rede, tot het logische denkvermogen. Hij meende dat de ratio het fundament bood voor wat waar is.
In de Griekse oudheid had Archimedes, een groot wiskundige, eens de wet van de hefboom ontdekt. Hij riep toen uit: ‘Geef mij een vast punt en ik kan wel de aarde uit haar voegen lichten’. Hiernaar verwijst Descartes met betrekking tot het vinden van zekerheid. Hij stelde dit punt in de ratio. Zo kunnen we spreken van een archimedische omwenteling in het zoeken naar vastheid voor de waarheid. Hiertegen hebben veel gereformeerde theologen zich verzet. Koelman behoorde bij de bestrijders van deze nieuwe filosofie.
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De originele bronvermelding luidt: Meeuse, C.J., 2024, Proefschrift ds. C.J. Meeuse (1) De heerszucht van ons verstand, De Saambinder 102 (28): 8-9.
Overige artikelen op de website ‘Oorsprong’
- Predikant en theoloog drs. C.J. Meeuse promoveert op 28 juni 2024 D.V. aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.
- Meeuse schrok van knieval hedendaagse gereformeerde theologen voor evolutieleer.
- Opname verdediging en promotie dr. C.J. Meeuse.
- ‘De filosofie mag niet méér zijn dan een ‘ancilla theologiae’’.
- De ontmaskering van de verderfelijke doorwerking van het cartesianisme.
Vogels blijven verrassen
U ziet twee meeuwen. Ze staan op de brugleuning van het Tollewaardviaduct en houden mij goed in de gaten. Want ik had gezien dat de voorste vogel geringd was en kwam sluipend fotograferend dichterbij.
In mijn optiek zag ik twee adulte Zilvermeeuwen. Mooi die opvallend oranjerode vlekken op de gele snavels. De voorste vogel draagt een blauwe ring en een gele ring met de code LT. De foto verstuurd naar het Vogeltrekstation. Altijd boeiend om te weten waar en wanneer een vogel geringd is. Vogeltrekstation gaf mij het adres van iemand van een meeuwenproject.
Maandenlang vernam ik niets. Opnieuw informatie opgevraagd. En wat bleek uiteindelijk? De verstuurde informatie bereikte niet mijn mailbox. In de praktijk bouncen (nooit van gehoord, betekent mixen) hetnet.nl en planet.nl regelmatig niet!
Op 23 juli kreeg ik via een app de gevraagde gegevens. De meeuw was op 22 juni 2021 als nestjong geringd op het stuwcomplex van Amerongen. Het was het jong van een mengpaar, dus een hybride. Ouders: een Zilvermeeuw (Larus argentatus) en een uit Zuid-Europa afkomstige Geelpootmeeuw (Larus michahellis)!
De geringde vogel lijkt sterk op een Zilvermeeuw maar er zijn verschillen. O.a. in pootkleur: Zilvermeeuwen roze, Geelpootmeeuwen gele (bio-logica!), de fotomeeuwen beige. Allebei waarschijnlijk hybride. Bijna alle broedgevallen van Geelpootmeeuwen in Nederland betreffen mengparen of hybride nazaten daarvan. Verassend!
De geringde vogel is gespot 6 augustus 2021 Amerongen stuwcomplex, 8 oktober 2021 Barneveld vuilstort en 31 december 2021 Oss vuiloverslag. Door mij drie jaar later bij Lienden. Ook verassend!
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Vogels blijven verrassen, Het GemeenteNieuws 23 (34): 5.
Selectie voor perfectie of perfect door intellect
‘Waar komen we vandaan?’ Dit is een fundamentele vraag die ons allen in meer of mindere mate bezighoudt. Dat het ons diep raakt blijkt wel uit de verhitte gemoederen tijdens discussies over ‘schepping of evolutie’.
De gangbare opvatting in onze samenleving is dat er geen twijfel bestaat over de evolutionaire oorsprong van het leven op aarde. Het idee van een schepping, zoals verhaald in Genesis 1 en 2, zou achterhaald zijn. In tegenstelling tot de evolutietheorie zou een zogenaamd scheppingsmodel – dat een alternatieve wetenschappelijke verklaring wil geven – geen voorspellende waarde hebben. En wellicht nog belangrijker: ‘Nothing in Biology makes sense except in the light of Evolution’ (Dobzhansky, 1973). Dus, laat het scheppingsmodel alstublieft buiten de deur der wetenschap.
Bovendien, zo voegen veel christenen daar aan toe, zou een andere interpretatie van Genesis 1 ook een evolutionaire oorsprong van de soorten toelaten. Vasthouden aan het scheppingsmodel is daarom onnodig, en zou slechts getuigen van koppigheid in weerwil van de feiten.
Dat is wat we vaak horen, maar is er echt niets voor schepping volgens Genesis te zeggen, en is deze schepping als ontstaansmodel echt achterhaald? In het vervolg van dit artikel wil ik me concentreren op de voorspelling van het scheppingsmodel dat variatie binnen een groep beperkt is, terwijl de voorspelling van het evolutiemodel moet zijn dat variatie onbeperkt is.
De observaties
Wanneer we spreken over evolutie bedoelen we vaak macro-evolutie: het proces waarbij oorspronkelijk planten- en diervormen door mutaties, genduplicaties etc. en vervolgens recombinatie en natuurlijke selectie over miljoenen jaren tot de huidige levensvormen leidden. Dit betekent in essentie dat variatie onbeperkt moet zijn.
Een van de meest effectieve manieren voor evolutie en vorming van nieuwe soorten is populatie-isolatie (allopatric speciation) (Mayr, 1997). Inderdaad treden er snelle veranderingen op in de verschijningsvorm van soorten wanneer een populatie geïsoleerd raakt (Carroll, 1988). Ook in de duiven- en hondenfokkerij worden enorme variaties in, in evolutionaire termen, ongelooflijk korte tijd bereikt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in talloze leerboeken dergelijke variaties naar voren worden gehaald als bewijs voor de evolutietheorie.
Maar is dit echt een bewijs voor de evolutietheorie? Zonder uitzondering bereikt de variatie uiteindelijk een grens, en dat wordt vaak niet verteld. Deze grens is precies wat het scheppingsmodel voorspelt; een katachtige zal altijd een katachtige blijven en een olifantachtige een olifantachtige! Er wordt wel gezegd dat in deze argumentatie de tijd wordt vergeten, maar is dat niet een geloof in de mystiek van tijd? De herhaalde observatie (wetenschappelijke) is vooralsnog dat er een grens aan de variatie is.
Mechanisme voor evolutie: natuurlijke selectie
Natuurlijke selectie wordt gezien als het mechanisme voor evolutie, waarbij de natuurlijke omgeving selecteert uit de al aanwezige variatie. In andere woorden, die individuen die de meeste reproducerende nakomelingen produceren worden door de natuur geselecteerd. Maar een dergelijke selectie selecteert de slecht aangepaste individuen met hun specifieke variatie aan genotypen weg, wat over tijd juist tot een verarming van de variatie in de soort zal leiden. De logische conclusie is dan ook dat natuurlijke selectie alleen geen nieuwe variatie kan creëren.
De nieuwe informatie die voor nieuwe variatie kan zorgen moet komen van mutaties en andere modificaties van het genetische materiaal, zoals genduplicaties, stelt de huidige evolutietheorie. In genduplicatie bijvoorbeeld kan de kopie over tijd een andere functie krijgen. Dit zou de nieuwe variatie moeten zijn waar de natuur uit kan selecteren. Daar valt wel iets op af te dingen: verandering van een letter in een zin en zelfs verdubbeling van stukken van een zin, analoog aan een mutatie in de genetische code, leidt immers tot informatieverlies! Toch blijkt dat simulaties van mutaties en selectie goed in staat zijn om een goed lopende zin te construeren (Dawkins, 1976). Ook moderne computer programma’s zijn in staat evolutie te simuleren met processen als recombinatie, mutatie en selectie (Foster, 2001; Yedid & Bell, 2002). Daarbij moet aangetekend worden dat de toegestane variatie in deze programma’s beperkt is.
Wim de Jong heeft een simulatieprogramma geschreven waarin ook onbeperkte variatie mogelijk is. Het is een simulatie met digitale ‘damoebes’, computer programmaatjes die kunnen optellen, aftrekken, vermenigvuldigen of delen. We zagen dat selectie voor een bepaalde damoebe leidde tot een toename in de populatie van de betreffende damoebe. Maar onbeperkte mogelijkheden tot variatie, dus zonder mutatiebescherming zoals die in de natuur en computerprogramma´s veelvuldig voorkomt, leidde tot dysfunctionele damoebes (De Jong & Degens, 2011). Dit laat zien dat onbeperkte mutaties niet tot verbetering van functie leiden, maar degeneratie. Dat mutaties doorgaans negatief zijn blijkt ook al uit het feit dat cellen beschikken over 1. verschillende manieren om zich te beschermen tegen het effect van mutaties en 2. een enorme DNA-reparatie-capaciteit (Wood et al., 2005).
Ten slotte, mutaties zouden zich sneller moeten verspreiden in een asexueel voortplantend dan een sexueel voortplantend organisme, doordat de mutatie in sexueel voortplantende organismen door de recombinatie meestal wordt geneutraliseerd. Toch zien we zelfs in asexueel voortplantende organismen met een korte generatieduur, waar we in korte tijd miljoenen organismen kunnen kweken, nooit een bacterie in een meercellig organisme veranderen.
Onze computersimulatie en de beperkte variatiemogelijkheden in de natuur lijken er op te wijzen dat levensvormen een genenpool bezitten die aanpassing aan wisselende omstandigheden, binnen grenzen, mogelijk maakt. Tegelijkertijd zijn ze voorzien van mechanismen die het effect van ongewenste mutaties: 1. beperkt door de aanwezigheid van meerdere kopieën van een gen in het genoom, 2. zoveel mogelijk wordt voorkomen en 3. effectief wordt herkend en gerepareerd. Dit alles zet een rem op evolutie.
Literatuur
- Carroll R.C. Vertebrate Paleontology and Evolution. W. H. Freeman and Co. New York, 1988.
- Dawkins, R. The selfish gene. Oxford University press, 1976.
- De Jong W., Degens H. The evolutionary dynamics of dynamic and nucleotide codes: a mutation protection perspective. The Open Evolution Journal 5:1-4, 2011.
- Dobzhansky T. Nothing in Biology Makes Sense Except in the Light of Evolution. The American Biology Teacher 35:125-129, 1973.
- Foster J.A. Evolutionary computation. Nat Rev Genet. 2:428-436, 2001.
- Mayr E. This is Biology; Harvard University press, 1997.
- Wood R.D., Mitchell M., Lindahl T. Human DNA repair genes, 2005. Mutat Res 577:275-283, 2005.
- Yedid G., Bell G. Macroevolution simulated with autonomou
- sly replicating computer programs. Nature 420:810-812, 2002.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen van de website Geloof en Wetenschap. Het originele artikel is hier te vinden.