Home » Scheppingsparadigma
Categorie archieven: Scheppingsparadigma
Jonghistorische werkelijkheidsopvatting… – Kort briefje in het Reformatorisch Dagblad
Prof. Van den Brink roept, in het Reformatorisch Dagblad van 16 augustus 2017, op tot respect. Hij slaat zijn eigen verzoek echter in de wind als het gaat om de jonghistorische uitleg.
Een viertal punten:
- Prof. Van den Brink noemt de jonghistorische visie, genormeerd aan Gods Woord, een ‘gebroken rietstaf die de hand doorboort’ (2 Kon. 18:21 en Jes. 36:6). Hij vergelijkt het vertrouwen op deze visie met het vertrouwen op redding door ‘heidenen’, terwijl juist de evolutiefilosofie van universele gemeenschappelijke afstamming over lange perioden, van ‘heidense’ oorsprong is (zie Anaximander en andere Grieks-Romeinse denkers). We moeten ons vertrouwen echter, net als koning Hizkia in 2 Kon. 19 en Jes. 37, niet op mensen of natuurfilosofieën stellen maar op God en Zijn Woord.
- Prof. Van den Brink blijft in zijn boek ‘En de aarde bracht voort’ vooral steken bij verouderde creationistische werken (bijv. uit 1923 en 1961). Het oordeel van de auteur dat huidige creationistische verklaringen ‘geen been hebben om op te staan’ en ‘gekunsteld en speculatief zijn’, berust niet op eigen onderzoek. Hij zou er goed aan doen de jonghistorische werkelijkheidsopvatting te beoordelen op haar eigen merites en op grond van recentere literatuur, bijvoorbeeld Brand en Chadwick (2016)1, Brandt (2015)2, Gibson et al. (2011)3, Hartnett (2012)4, Snelling (2009)5 en Wood en Garner (2009).6
- Volgens prof. Van den Brink zouden creationisten zich hoofdzakelijk inzetten op pr. Dit wijst op onbekendheid met de creationistische stroming. Daar worden ook gelden en veel (vrije) tijd ingezet voor onderzoek (denk aan Core Academy of Science). Daarnaast kan het bouwen van musea en andere bouwwerken (bijvoorbeeld Ark Encounter) niet zonder onderzoek gebeuren.
- In het Reformatorisch Dagblad zijn veel meer verdedigingen verschenen van de jonghistorische scheppingsleer dan prof. Van den Brink aangeeft. Daarnaast plaatsten vrijwel alle auteurs kritische kanttekeningen bij zijn boek. In plaats van op deze wijze te schrijven over creationisten, zou Van den Brink kunnen reageren op de inhoudelijke kant van de zaak.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De originele bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, 2017, Schepping en evolutie (XV), Reformatorisch Dagblad Puntkomma 47 (121): 8-9.
Feedback & Vragen 2025: Creationisten niet op de hoogte van paper over o.a. collageen in dinobotten uit 1966 (Nature)?
Dr. Joel Duff steekt veel tijd in het bestrijden van het werk (soms populair, soms wetenschappelijk) van jongeaardecreationisten. Vooral jongeaardecreationisten van het Amerikaanse continent, al maakt hij soms uitstapjes naar jongeaardecreationisten op andere continenten.7 Veelal doet hij dat vriendelijk en gedegen. Vaak draagt hij goede punten aan, soms ook niet. Recent (4 dagen geleden) verscheen er een video van hem op YouTube, waarin hij zijn eigen eureka-moment weergeeft aangaande collageen en ander ‘zacht weefsel’ in dinosauriërbotten. Hij kwam erachter dat het al heel lang (1966) bekend is dat sommige botten nog steeds collageen of ander ‘zacht weefsel’ bevatten. Dat gegeven is, onder jongeaardecreationisten die onderzoek doen naar dit fenomeen, (ook) al zeker vijfentwintig jaar bekend.
Paper
Dr. Joel Duff probeert echter te doen alsof zijn eureka-moment onbekend is bij jongeaardecreationisten. Mogelijk is dat zo bij individuen die aan popularisatie doen van het creationistische gedachtengoed, maar bij creationistische experts die dergelijk onderzoek doen is dit al heel lang bekend. We zien dat dr. Duff hier onterecht generaliserend spreekt over jongeaardecreationisten. Zijn (tot voor kort) onbekendheid met oudere literatuur is geen reden om te generaliseren. Inderdaad kun je niet alles weten, maar het geeft geen pas om eigen onbekendheid te projecteren op jongeaardecreationisten. De ‘ontdekking’ van dr. Duff klopt: in 1966 wist men van het bestaan van collageen in dinobotten. Maar… anders dan dr. Duff ons wil doen geloven wisten jongeaardecreationisten dit, zeker 25 jaar geleden, (ook) al. Dr. Duff heeft gelijk wanneer hij aangeeft dat we niet te snel moeten vallen voor ‘clickbait’-achtige populair-wetenschappelijke titels en altijd na moeten gaan of het geschrevene inhoudelijk klopt. Het lijkt er echter op dat juist dr. Duff gevallen is voor de clickbait. In het vervolg van de video volgt dr. Duff de paper in Nature uit 1966. Daar is, uiteraard, niets mis mee, al wordt de naturalistische tijdschaal zonder commentaar overgenomen.8 De paper die dr. Duff heeft ‘gevonden’ luidt volledig: Pawlicki, R., Korbel, A., Kubiak, H., 1966, Cells, Collagen Fibrils and Vessel in Dinosaur Bone, Nature 211 (5049): 655-657.9
Eureka?
Creationisten die zich (willen) verdiepen in dit zogenoemde ‘soft tissue’ kunnen niet om het werk van verschillende medecreationisten heen. Een viertal namen waarvan het werk zeker bestudeerd moet worden, als het gaat om het perspectief van het klassieke scheppingsgeloof, zijn wijlen dr. Keven Anderson, Mark Armitage (MSc.), prof. dr. Steven Taylor (en de Taylor-groep) en dr. Brian Thomas. De laatste drie zijn gelukkig nog in leven, de eerstgenoemde is helaas vrij plotseling overleden.10 In zijn artikel ‘Scanning Electron Microscope Study of Mummified Collagen Fibers in Fossil Tyrannosaurus rex Bone’ (2001) laat Mark Armitage zien dat hij op de hoogte is van het bestaan van dit paper.11 Armitage haalt de paper aan in reactie op ongeïnformeerdheid van sommige medecreationisten. In zijn artikel schrijft Armitage in de introductie het volgende:
“It is incorrect, however, to state that evolutionists have not been forthcoming with data that may show that fossilization and mineralization of biological materials can happen so rapidly as to preserve microscopic structures. As early as 1962 these scientists have shown that microscopic structures, such as bone collagen are well preserved in dinosaur bones (Little, Kelly and Courts, 1962). This work was followed by a series of studies by Pawlicki and his associates demonstrating by scanning and transmission electron microscopy that not only were collagen fibers found in dinosaur bones (thought to be 80 million or more years old), but that blood vessels, osteocytes (bone building cells) and even intact proteins, lipids, mucopolysaccharides and DNA were found (Pawlicki, Korbel and Kubiak, 1966; Pawicki, 1975; 1977a; b; 1985; 1995). There are also good data in the literature that rapid fossilization of soft body structures may occur under certain anoxic or pH regulated (low pH level) conditions (Briggs and Kear 1993a; 1993b; Briggs, 1995).”
Armitage haalt dus een (nog) ouder artikel aan dan Duff doet (1962). Maar het meest belangrijke in deze repliek is dat hij het artikel van Pawlicki et al. (uit 1966) aanhaalt. Zeker sinds Armitage, maar mogelijk al daarvoor (ik heb geen diepteboring gedaan), is deze paper bekend bij in ieder geval sommige jongeaardecreationisten. Bovenstaande geldt ook voor dr. Brian Thomas. Hij haalt de paper uit 1966, in Acts & Facts, aan met dezelfde strekking als de woorden van dr. Duff: ‘The journal Nature published the first images of dinosaur bone collagen fibrils a half-century ago in 1966. Since then, many other techniques confirmed collagen in unmineralized fossil bones and skin’.12 Het bestaan van deze aangehaalde paper was dr. Thomas al eerder (in 2014) bekend. In een Acts & Facts schreef hij het volgende: ‘Investigating more specimens from a nearby area, Polish scientists reported in a 1966 issue of the scientific journal Nature on electron micrographs of bone cells and collagen fibrils in dinosaur bone’.13 In de meest recent verschenen paper, het nieuwsfeit waar de video van dr. Duff uiteindelijk mee te maken heeft, wordt de paper van Pawlicki et al. ook aangehaald.14 Met alle respect had dr. Duff eerder op de hoogte kunnen zijn van het bestaan van deze paper uit 1966, zelfs (zeker vanaf 2001) door het lezen van de creationistische literatuur. Het is heel goed mogelijk dat de mensen achter AnswersNews hiervan niet op de hoogte zijn, al betwijfel ik dat, maar dat wil niet zeggen dat alle jongeaardecreationisten (als generalisatie) hier niet van op de hoogte zijn. Quod non!
Voetnoten
Waar komen we vandaan? – Op weg naar een creationaire paleoantropologie
Een van de voortdurend ergerlijke aspecten van de discussie over de ‘historische Adam’ is de obsessie van {theïstisch evolutionistische} theologen met Homo sapiens. Ik heb meermaals geprobeerd uit te leggen dat het zoeken naar Adam aan de basis van de Sapiens-stamboom in wezen het zoeken op de verkeerde plaats is. Afgezien van William Lane Craig, kan ik geen enkele theïstische evolutionist bedenken die Adam doelbewust dieper in de menselijke stamboom plaatst.
Wat mijzelf betreft volg ik creationistisch onderzoek dat al tot dertig jaar teruggaat en waarin wordt aangegeven dat Homo erectus ook menselijk is (waarschijnlijk enkele andere soorten ook, maar daarvoor zijn minder aanwijzingen, dus ik houd het bij H. erectus). Er zijn veel verschillende redenen waarom creationisten de zaken zo zien, waaronder de geavanceerde stenen handbijlen die met H. erectus worden geassocieerd, het post-craniale skelet {alles van het skelet behalve de schedel} van de Nariokotome-boy en de opmerkelijke wereldwijde mobiliteit van deze oermensen. Homo erectus is de eerste hominine in het fossielenbestand die zowel in Europa als in Azië en Afrika aangetroffen wordt.
Zelfs als je de paleoantropologie oppervlakkig volgt, heb je, als het gaat om de menselijke oorsprong, waarschijnlijk wel gehoord van het ‘Out of Africa’-model. Dit model plaatst de voorouderlijke oorsprong van Homo sapiens in Afrika. Een reden waarom paleoantropologen voor dit model kiezen, is dat Afrika de locatie is van de oudste overblijfselen van Homo sapiens. Deze zijn gevonden bij Jebel Irhoud in Marokko. Een andere, belangrijke reden om voor Afrika te kiezen, zijn de genetische aanwijzingen die aantonen dat onze oudste, en genetisch meest diverse, inheemse, populaties uit Afrika (sub-Sahara) komen.
Als gevolg hiervan, moet je, als je op zoek bent naar een Adam aan de basis van de Homo sapiens-stamboom, rekening houden met deze aanwijzingen. Nu kun je dat natuurlijk doen op basis van verschillende argumenten, maar wat als deze argumenten overbodig zijn? Ik heb al genoemd dat mijn standpunt is dat Homo erectus één van de eerste mensen is, die we in het fossielenbestand tegenkomen. Waar komen zij vandaan?
Nu wordt het pas echt interessant. Volgens evolutionaire aannames worden de meeste niet-menselijke hominiden, zoals Australopithecus, in Afrika worden gevonden. Omdat verondersteld wordt dat deze {soorten} onze naaste verwanten zijn, wordt aangenomen dat Homo erectus in Afrika is ontstaan. Wanneer we echter kijken naar de vroegste vindplaatsen van H. erectus of van onbekende vermeende mensen (onbekend omdat we slechts indirect bewijsmateriaal hebben), dan zien we een verhaal dat behoorlijk meer ambigu is.
De kaart hierboven toont enkele locaties waar we via meerdere lijnen aanwijzingen hebben van menselijke (Homo erectus) aanwezigheid (of in het geval van Modjokerto, ook craniale fossielen {schedels}). Uiteraard verwijs ik hier naar gangbare radiometrische dateringen, die ik met enige voorzichtigheid interpreteer als relatieve en niet absolute dateringen. Ik heb deze locaties overgenomen uit een lijst, die gepubliceerd is in een recent artikel van Curran et al. Ze rapporteren dateringen van enkele dierenbotten met slachtsporen erop uit een locatie in Roemenië, die in hetzelfde sedimentaire systeem liggen als stenen werktuigen in nabijgelegen locaties. Als je hun artikel bekijkt, zou je kunnen denken dat de resultaten vrij mager en niet opmerkelijk zijn, maar dan heb je het mis.
In {de bijlage} met aanvullende gegevens presenteren {de auteurs} een tabel met 51 locaties die dateren van 1,1 tot 2,6 miljoen jaar geleden. Sommige rapporten die ze citeren zijn vrij recent. Het beeld dat ontstaat is er een van enorme onzekerheid over de geografische oorsprong van mensachtigen zoals Homo erectus. Mijn kaart is gebaseerd op hun tabel, waarbij locaties met verschillende soorten bewijsmateriaal zijn gebruikt. Op basis van de volledige tabel zijn er zeer oude locaties (>2,4 miljoen jaar) in Algerije, Jordanië, Israël, India en China bij. Dit is vergelijkbaar met de oudste Afrikaanse overblijfselen van Homo erectus.
Dus waar komen mensen écht vandaan? Dat is een zeer goede vraag en de gegevens, zoals ik deze zie, zouden verschillende locaties kunnen ondersteunen. Wellicht zelfs in zuidwest-Azië, de traditionele landingsplaats van de Ark. Neem, zoals altijd, het niet zomaar van mij aan, maar bekijk {de paper} zelf. Dat kan {eenvoudig} omdat het artikel open source is.
N.a.v. Curran, S.C., Drãgusin, V., Pobiner, B., Pante, M., Hellstrom, J., Woodhead, J., Croitor, R., Dobos, A., Gogol, S.E., Ersek, V., Keevil, T.L., Petculescu, A., Popescu, A., Robinson, C., Werdelin, L., Terhune, C.E., 2025, Hominin presence in Eurasia by at least 1.95 million years ago, Nature Communications 16:836.
Noot van de redactie: Ook in Nederland zoeken sommige theïstisch evolutionistische theologen, en theologen die een vorm van oudeaardecreationisme verdedigen, naar een historische Adam in of aan de voet van de Homo sapiens-stamboom. Dit leidt tot grote uitdagingen, waarover we al een keer eerder gepubliceerd hebben op deze website. Dr. Todd C. Wood hield op het congres ‘Bijbel en Wetenschap 2022’ een lezing over baraminologie. Zijn lezing is hier terug te kijken. De tekst tussen accolades, hierboven, is door de vertaler toegevoegd om het leesbaar te maken of te verduidelijken.
Dit artikel is met toestemming van de auteur vertaald en overgenomen van zijn website. Het originele artikel is hier te vinden.
Alles is overal?
Elke maand geeft naast dezelfde ook andere vogelsoorten te zien. Dat maakt mede het spotten van vogels verrassend en boeiend!
Zo nam ik op 14 januari 2025 op onder water staand land in het oostelijk deel van de Gouverneurspolder (richting fietsveer Waal) 2 Bergeenden waar. En wel een mannetje (heeft knobbel op de felrode snavel) en een vrouwtje. Op 23 januari was op grasland in het westelijk deel van de Gouverneurspolder 11 rustende witte vlekken te zien: dus ook Bergeenden.
Bij zulke aantallen ga ik niet spreken van echte vogeltrek. Maar blijkbaar vinden er ook buiten de trektijd verplaatsingen plaats. Want er zijn tijden dat er geen Bergeend in onze regio te zien is. En ineens bij relatief hoog Waalwater zie je er twee!
De Wet van Beijerinck luidt: alles is overal maar het milieu selecteert. De woorden van Beijerinck betekenen dat zodra omstandigheden gunstig zijn, de bijbehorende micro-organismen vanzelf in groten getale opduiken – blijkbaar zijn zij overal. Zou deze uitspraak bij tijd en wijle (= af en toe) ook voor vogels gelden?
Bergeenden staan bekend als kustbewoners. Als er maar voldoende voedsel en rust is in kleine aantallen dus ook in het binnenland. Ze eten graag allerlei klein dierlijk materiaal uit water of bodem, ook wel plantaardig materiaal.
De meeste Bergeenden komen in de periode juli tot en met september in ons land voor. Doch zoals ook in januari 2025 weer is gebleken, zijn ze ook in het winterhalfjaar aan te treffen.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2025, Alles is overal?, Het GemeenteNieuws 24 (6): 7.
Klaas Roos over de zwezerik die toch niet zo overbodig blijkt – Uitgelicht! Extra 4 februari 2025
Redacteur Klaas Roos (MA) van Weet Magazine was te gast in het programma Uitgelicht! Extra van Family7 om daar te spreken over de zwezerik, een orgaan dat eerst overbodig leek, maar het uiteindelijk niet is. Met dank aan het programma kunnen wij de opname hieronder ook delen.
De tekst onder de video luidt:
“Klaas Roos van WEET Magazine vertelt over een recent onderzoek naar het rudimentaire orgaan de zwezerik. Deze blijkt misschien toch iets belangrijker voor onze gezondheid dan gedacht.”
Klaas Roos schrijft in het februarinummer 2025 van Weet Magazine meer over dit orgaan. Het nummer bestellen kan via deze link.
‘De evolutietheorie in verband met biologie en openbaring’ (1) Inleiding – Een vierluik naar aanleiding van een lezing van dr. Gert Korthof (1891-1941)
Op 12 februari is het de geboortedag van Charles Darwin (1809-1882), schrijver van het boek ‘On the origin of species by means of natural selection’ met als ondertitel ‘Or the preservation of favoured races in the struggle of life’. Dit werk, en wat later volgde over de afstamming van de mens, sloeg in als een bom en zorgde voor verdeeldheid. Je kreeg voortaan wetenschappers die Universele Gemeenschappelijke Afstamming afwezen (en uitgingen van een (vorm van het) klassiek scheppingsgeloof) en wetenschappers die deze natuurfilosofie verdedigden. Tot op de dag van vandaag is er discussie over (variaties op) zijn natuurfilosofie. Dr. Gert Korthof (1891-1941) droeg in 1933 met zijn lezing ook een steentje bij aan deze discussie. Daarom een vierluik.

Voordat Darwin met zijn boeken kwam dacht men diersoorten onveranderlijk waren of dat er enige variatie mogelijk was binnen een groep soorten (zoals variatie onder de duifachtigen, Columbiformes). Er waren in die tijd, en daarvoor, ook wetenschappers die deze variatie probeerden te verklaren vanuit het klassieke scheppingsgeloof. Veel van deze wetenschappers worden tegenwoordig genegeerd of gebagatelliseerd, immers moet, volgens de naturalist en vooral de theïstisch evolutionist, het perspectief dat de werkelijkheid wil verklaren vanuit het klassieke scheppingsgeloof modern zijn. Dit perspectief wordt gezien als een Amerikaanse bizariteit (in de woorden van dr. Stephen J. Gould) en veelal wordt de door mij zo genoemde ‘Numbershypothese’ aangehangen15, namelijk dat dit perspectief zijn oorsprong vindt bij zevendedagsadventisten zoals George McCready Price. Hierdoor wordt dit perspectief geframed als sektarisch. Wanneer je de Nederlandse kerkgeschiedenis bestudeert dan kom je er al snel achter dat dit frame absoluut onjuist is. Al vér voordat George McCready Price enige invloed heeft gekregen in Nederland (al is die invloed beperkt geweest), werd er gewerkt aan theologie, geologie en biologie vanuit het perspectief van het klassieke scheppingsgeloof én werden darwinisme en oudeaardegeologie bestreden. Zo was er, binnen de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen, al vóórdat er geschreven werd over het werk van McCready Price, discussie over natuurwetenschap vanuit christelijk scheppingsperspectief.16 De lezing van dr. Gert Korthof kwam voor de vereniging mogelijk wat laat, omdat steeds meer referenten en leden een vorm van theïstische evolutie prefereerden.
Lezing
In een vierluik wil ik de lezing van dr. Korthof afstoffen. Een tijdlang was ik wel op de hoogte van het bestaan van deze lezing (dankzij de dissertatie van dr. Hittjo Kruyswijk), maar was deze online niet (meer) te vinden. Totdat een familielid van kleinzoon en atheïst (?) Gert Korthof een overdruk van de lezing vond als erfstuk. Kleinzoon Korthof heeft de brochure ingescand en gepubliceerd op zijn website.17 Overigens was kleinzoon Korthof niet gelukkig met het feit dat zijn opa ‘creationist’ was.18 Begin van dit jaar ontdekte ik de lezing opnieuw in het tijdschrift Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen.19 Bovendien heeft men in dit tijdschrift de discussie die volgde op zijn lezing weergegeven. Daarom een vierluik. Het vierluik bestaat uit (1) deze inleiding, (2) een samenvattende weergave van de lezing van dr. Korthof, (3) een weergave van de discussie die binnen CVNG op deze lezing volgde, en tenslotte (4) wordt de weergave van kleinzoon Korthof besproken en waar nodig bekritiseerd.
Biografie
Dr. Gerrit (Gert) Korthof werd op 13 februari 1891 te Nieuwer-Amstel geboren en is overleden op 25 februari 1941 te Oegstgeest in de leeftijd van vijftig jaar. Gerrit was een zoon van Jan Christiaan Korthof (1861-1927) en Philipijntje Niezen (1861-1955). De oorzaak van zijn overlijden is de genealoog Korthof onbekend. Dr. Korthof was microbioloog en conservator aan het Klinisch Laboratorium van het Academische Ziekenhuis te Leiden. Op 15 maart 1917 trouwde hij te Heemstede met Albertina Kwak, geboren op 3 juli 1890 te Amsterdam en overleden op 2 juli 1963 te Leiden. Albertina was een dochter van Hendrik Kwak (1846-1893) en Ankje Sluik (1850-1924). Het echtpaar kreeg vier kinderen: Jan Christiaan Korthof (1918-1988), Gerrit Korthof (1920-1993), Ankje Albertina Korthof (1923-1991) en Philippine Korthof (1925-1929). Het laatste kind kwam door een tragisch ongeval om het leven. Hieronder wordt zijn gezin, samen met ouders en schoonouders in een stamboom weergegeven.20 Na deze korte familieschets bespreken we in het tweede deel van dit vierluik de lezing van dr. Gert Korthof.
Voetnoten
‘What’s New in the World of Biblical Archaeology?’ – Lezing dr. Douglas Petrovich bij ICC
In de zomer van 2023 vond de negende International Conference on Creationism plaatst. Op deze website is daarover veelvuldig bericht. Naast presentaties van papers, posters en abstracts waren er ook zogenoemde ‘evening sessions’. In deze ‘evening sessions’ werd de huidige stand van zaken binnen een vakgebied (vanuit het perspectief van het klassieke scheppingsgeloof) besproken. Hoewel vooral gericht op (en soms niet breder kijkend) dan het Amerikaanse continent, zijn deze lezingen ook zinvol voor Europees-creationaire wetenschappers. Is Genesis History, bekend van de twee documentaires, heeft deze lezingen opgenomen en zijn voornemens om deze dit jaar ook online te publiceren. Op maandagavond 17 juli 2023 hield archeoloog dr. Douglas Petrovich een lezing over (bijbelse) archeologie. Hieronder is deze lezing terug te kijken, met dank aan Is Genesis History.
Noot van de redactie: In deze lezing wordt werk van dr. Peter G. van der Veen aangehaald. Van der Veen is afkomstig uit Nederland en heeft hier verschillende lezingen gegeven over ‘Bijbel & Archeologie’. Eén van die lezingen ging bijvoorbeeld over Jericho (zie hier). Daarnaast publiceerde hij onlangs in het interdisciplinaire tijdschrift ‘Radix’ over de moeizame zoektocht naar Israëls verleden (zie hier).
Staartafwijkingen bij mensen een goed argument voor een dierlijke afstamming? – Een oude bron uit de kast gehaald en afgestoft
Er zijn argumenten binnen het debat over schepping en evolutie die de laatste pakweg 150 jaar iedere keer weer terugkomen. Eén daarvan is de vermeende ‘staartvorming’ of ‘staartafwijking’ bij de mens. Volgens sommige naturalisten geldt deze ‘staartvorming’ als atavisme. Een atavisme is een opnieuw tot uitdrukking komend anatomisch kenmerk wat bij vermeende vroege evolutionaire voorouders aanwezig was maar later verloren is gegaan. Met andere woorden de Homo sapiens deelt een gemeenschappelijke voorouder met bijvoorbeeld de meerkatten (Cercopithecini). De staart is bij de mensen als anatomisch kenmerk echter verloren gegaan, maar in uitzonderlijke gevallen worden er nog baby’s met een ‘staart’ geboren. Eén van de vele naturalistische argumenten dat wij een gemeenschappelijke voorouder delen met de huidige apen. Onlangs kwam ik een artikel tegen uit 1902 (!) waar op dit argument kritiek werd geleverd. In dit artikel een samenvatting.21
Het artikel werd geschreven door dr. David Schermers (1863-1930), een arts uit Loosduinen en werd gepubliceerd in de tweede jaargang van het Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland. Het blad stond onder redactie van de artsen dr. L. Bouman uit Loosduinen, E.A. Keuchenius uit Scheveningen en dr. C.D. Cramer uit Geldermalsen. Het artikel was mij niet bekend en wordt (bij mijn weten) ook niet aangehaald in de literatuur.22 Hoe Schermers in het debat stond en met welke huidige positie (jongeaardecreationisme, oudeaardecreationisme, etc.) hij te vergelijken is, is mij nog niet (helemaal) duidelijk. Dat is voor dit artikel ook niet van belang. Wel wijst de auteur een gemeenschappelijke oorsprong (afstamming) van mensen en dieren af en bestrijdt hij evolutionisme als levensbeschouwing.23
Debat al eeuwenoud
Het artikel laat zien dat het geen ‘Amerikaanse bizariteit’ is om vanuit het perspectief van (een vorm van) het klassieke scheppingsgeloof, met gebruikmaking van natuurwetenschappelijke argumenten, Universele Gemeenschappelijke Afstamming af te wijzen. Bovendien vindt deze gedachte hiermee ook zijn oorsprong niet in het Zevendedagsadventisme (met George McCready Price). Het lijkt er sterker op dat in de christelijke kerk over het algemeen genomen altijd zo is gedacht, maar dat daar met de komst van (voorlopers van) oudeaardegeologie en Darwins evolutietheorie drastisch, dan wel geleidelijk, verandering in is gekomen. In ieder geval laat dr. Schermers zien dat deze verandering niet zonder verbale slag of stoot gegaan is. Met behulp van medische handboeken uit die tijd laat hij in het genoemde artikel zien dat de ‘staartafwijking’ geldt als afwijking en niet als atavisme. Net zoals een huidige creationist of ID’er met behulp van medische handboeken laat zien dat de route van de zaadleider geen dom ontwerp is, maar juist ingenieus bedacht. Dit ter inleiding, maar nu naar het artikel.

Samenvatting
In de inleiding geeft Schermers aan dat door velen staartvorming als ‘een nieuw bewijs’ werd gezien ‘voor de dierlijke afstamming van den mensch’. Voor het grote belang van de zaak (van schepping en evolutie) vindt de auteur het niet ‘ongewenscht om hier een en ander mede te deelen omtrent de voornaamste gevallen van staartmenschen, die tot dusverre werden beschreven’. In oude reisverhalen komt men wel eens beschrijvingen tegen van mensen met echte staarten. Dit gaat echter om toneelspel, waarbij dierlijke staarten aan lichamen worden vastgemaakt, dan wel dat er ‘primitieve’ kledingstukken worden gebruikt van bijvoorbeeld de civetkat, waarbij de staarten nog aan de huid vast zitten. Het gaat hier niet om echte staarten.
Toch kennen sommige mensen ook werkelijke staartvormige aanhangsels. Deze afwijking komt bij bij alle volkeren voor. De ‘groote anthropoloog’ Ranke uit het Duitse München heeft erop gewezen dat deze staartvorming ‘steeds beschouwd moeten worden als misvormingen, ten gevolge van stoornis in de ontwikkeling gedurende het vruchtleven’. Het valt Schermers op dat deze afwijking nog het meest gevonden wordt bij Europeanen, ‘terwijl zij bij wilde volksstammen weinig of niet worden gevonden’. In de tijd van de auteur heeft Bartels het meeste onderzoek naar deze ‘staartvorming’ gedaan. Evenals een andere onderzoeker, Kohlbrugge, heeft hij aangetoond ‘dat men hier te doen heeft met abnormaal ontwikkelde overblijfselen uit het vruchtleven. De vrucht heeft namelijk in een zeker tijdperk van hare ontwikkeling een omgebogen staartvormig einde, dat zich later strekt en dan een klein bultje vormt; later gaat dit bultje echter verloren, omdat de staart zich dan naar binnen kromt. Blijft dit bultje echter bestaan en strekt zich het einde later naar achter in plaats van naar voren, dan ontstaat van zelf door deze remming in de ontwikkeling een echte staart’.
Schermers noemt een ervaringsverhaal van ene Ornstein. Hij heeft in het jaar 1879 bij ‘een Grieksche recruut een uitlooper van het onderste uiteinde van het heiligbeen gevonden’. De ‘staart’ was 2,3 centimeter lang en hing als slap en loodrecht naar beneden. Toen de ‘staartafwijking’ werd onderzocht was ‘behalve de eerste staartwervel (…) ook de tweede aanwezig als een groote plat gedrukte erwt, terwijl de derde zoo groot was als een linsenkorrel’. Ook anderen hebben dergelijke ‘staartmensen’ beschreven. Maximaal worden slechts de bovenste ‘staartwervels’ gevonden, de vierde en vijfde wervel zijn nog nooit gevonden. “Terwijl in den staart van andere dieren de overeenkomst met gewone wervels blijft bestaan, schijnt bij den mensch zulks alleen met de bovenste staartwervels het geval te zijn.” Naast deze ‘harde staarten’, komen er ook ‘zachte staarten’ voor. Deze ‘staarten’ hebben geen bot of kraakbeen. “Zij bestaan dus alleen uit weeke deelen en worden in den regel ook langer dan de harde staarten. Gewoonlijk zijn zij behaard en licht gekromd, zoodat zij wel wat op een varkensstaart gelijken.” Deze zachte staarten gaan, verwijzend naar Virchow, meestal gepaard met andere misvormingen, ‘zoals atresia, ani, buik- of blaasspleet etc.’. Ook hier is sprake van een afwijking in de embryonale ontwikkeling. Schermers legt uit: “De zachte staart is een remming in de ontwikkeling van het onderste einde der chorda dorsalis; gewoonlijk strekt zich verder uit den de wervels en vormt het gedurende eene zekere periode van het vruchtleven den staartdraad. Het schijnt dan alsof de chorda en het ruggemergskanaal te lang zijn aangelegd; de staart bestaat dan uit een gedeelte met en een gedeelte zonder wervels. Het laatste blijft echter stilstaan in de groei, vormt dan een klein bultje en onttrekt zich ten slotte geheel aan de waarneming; indien het echter blijft bestaan langs ziekelijken weg, dan vormt het een zachten staart. Het is dus als het ware het gevolg van versterkten groei van een orgaan, dat anders in ontwikkeling niet alleen stil staat, maar zelfs achteruitgaat. In zekere zin kan men het dus vergelijke met de hazenlip, de vergroeide vingers enz.” De auteur benadrukt dat dit gemakkelijk operatief verholpen kan worden, maar ook dat dit verschijnsel zeer zeldzaam is. Als voorbeeld verwijst dr. Schermer naar Virchow die een geval beschrijft van een jongen die in 1848 in Oldenburg werd geboren. Hij had een staart van 7,5 centimeter. Wanneer er met een naald in werd gestoken, toonde de staart enige beweging. “Het object, dat 8 weken na de geboorte werd verwijderd, bleek licht behaard te zijn; het had een 8-voudige bocht en geleek zeer wel op een varkensstaart. Op de huid volgde onderhuidsch vetweefsel, dan fascie en vet; wervels, spieren, kraakbeen of chorda-weefsel waren niet te vinden, zoodat men het niet een spinaalvorming mocht noemen.” De auteur noemt dat Virchow duidelijk was dat het hier niet kan spreken van een ‘dierenstaart in den engeren zin van het woord’.
Schermers erkent dat dergelijke aanhangsels diepe indruk maakt op de drager en zijn/haar familieleden. Vaak schaamt men zich ervoor, en probeert men het aanhangsel te verbergen. Mogelijk was men bang, zo geeft de auteur, dat men zou veranderen in een weerwolf. Maar er zijn ook verhalen bekend dat men er trots op was en dat sommige koningen erop wezen dat hun voorouders in het bezit van een staart waren. De arts is ook op de hoogte van de nieuwste publicaties op dit gebied (in 1902). Hij verwijst naar een artikel (?) van Sernow die ‘staartvorming’ bij een 24-jarige jongen beschrijft. “Deze had ter hoogte van den eersten sacraalwervel een kegelvormig uitsteeksel van 6 cm. lengte. Het had een zijdelingsche richting, was spiraalvorming opgewonden, dicht met haren begroeid en herinnerde over het geheel ook aan een varkensstaart. De man schaamde zich over zijn aanhangsel en drong daarom op verwijdering langs heelkundigen weg aan. Toen dit was geschied, bleek bij mikroskopisch onderzoek, dat het staartje uitsluitend uit vet en huid bestond; van spieren of beenderen was geen enkel spoor aanwezig, zoodat men ook hier met een zachten of valschen staart te doen bleek te hebben. Er waren sporen van spina bifida aanwezig en daarom gelooft Sernow hier met een pathologisch product te doen te hebben”. Volgens een andere auteur, Wiedersheim, ontstaan zulke ‘valsche staarten’ door een lokale splijting van de wervelbogen. “Op de plaats van den onontwikkelden wervelboog kan door verhooging van den intra-spinalen druk niet alleen een breukachtige uitstulping der menigen optreden, maar soms kunnen ook de huid en het onderhuidsch bindweefsel zakvormig worden uitgezet. Het optreden van valsche caudaal aanhangsels zou dan beschouwd moeten worden als beginnende herniae cerebro-spinales op een plaats met een onontwikkelden wervelboog”. Dit laatste spreekt Sernow niet als harde conclusie uit, maar als vermoeden.
Geen atavisme
De bovengenoemde Sernow laat in zijn artikel (?) weten dat men deze valse staarten niet als atavisme kan of mag zien. Ook als er enkele wervels in de ‘staarten’ zijn waargenomen, zijn deze dermate anders dan de wervels in dierlijke staarten, en ontbreken ook belangrijke wervels, om deze vergroeiing of afwijking te beschouwen als atavisme. De conclusie van Schermers is daarom ook, en daarmee sluiten we deze samenvatting: “Zooals uit deze bijzonderheden blijkt, wordt door hen, die de staartvorming bij den mensch nauwkeurig hebben onderzocht, niet van atavisme gesproken, maar heeft men hier te doen met eene stoornis in de ontwikkeling, die zeer zelden bij den mensch voorkomt en die geenszins er op wijst, dat de mensch zou afstammen van voorouders, die in het bezit van een staart waren.” Schermers heeft een interessant artikel geschreven. Hij bleek goed op de hoogte van de ‘staart’wetenschap uit die tijd en haalt zelfs de nieuwste literatuur aan. Hij gebruikt daarbij empirische data en ontkracht daarmee een claim die opkomt vanuit de gedachte dat mensen en dieren een gemeenschappelijke voorouder hebben. ‘Staartafwijkingen’ zijn geen aanwijzing voor een gemeenschappelijke afstamming van mensen en dieren, net zoals sirenomelie geen aanwijzing is voor een ‘vissenstadium’ in onze oergeschiedenis. Het valt op dat Schermers op een nuchtere wijze de literatuur beschrijft en dit op een nuchtere wijze gebruikt tegenover een vermeende gemeenschappelijke afstamming van mensen en dieren. Daar kunnen creationisten van leren: blijf op de hoogte van de nieuwste wetenschappelijke literatuur en gebruik die argumenten, niet uit rancune of om punten te scoren, maar omdat deze geschapen werkelijkheid in detail anders in elkaar steekt dan men vanuit een naturalistisch wereldbeeld zouden verwachten. Voor mensen die met een ‘staartafwijking’ rondlopen is het bemoedigend dat deze afwijking verholpen kan worden. Het is de zoveelste aanwijzing dat de schepping zucht als in barensnood en snakt naar verlossing (Romeinen 8). Die verlossing is er voor allen die, door genade, in Christus Jezus mogen zijn.
Voetnoten
Gespartel en gekwek in de wateren van de dinosauriërs – Antarctisch fossiel lost jarenlange discussie onder paleontologen op
De vroege voorouder van de huidige eendvogels vloog vrijwel zeker rond in het leefgebied van de dinosauriërs. Een nieuwe vondst, die deze week werd beschreven in het toonaangevende tijdschrift Nature, toont dat aan. Het soort Vegavis iaai was al bekend bij paleontologen, maar leverde jarenlang discussie op over de indeling. Met de vondst van de schedel van Vegavis op Antarctica komt daar nu verandering in. Er klonk vrijwel zeker eendengekwek boven de hoofden van de dinosauriërs.24
Vegavis iaai
Sommige paleontologen deelden Vegavis in bij de eendvogels, anderen meenden dat het hier ging om een uitgestorven groep die verwant was aan de eendvogels. Uiteraard wordt het onderzoek geplaatst in een naturalistisch frame. Zo zou deze vogel de ‘eerste moderne vogel’ zijn en menen naturalistische wetenschappers dat ‘de vroegste voorouder van alle moderne vogels ergens tussen 100 tot 85 miljoen jaar geleden leefde’. Beter is het hierin voorzichtiger en meer bescheiden te zijn. Het is echter verstandig om niet het kind met het badwater weg te gooien. Dankzij het werk van dr. Siegfried Scherer et al. is de groep van de eendvogels ook onder creationisten een redelijk goed begrepen groep, al valt er over details altijd te discussiëren.25 Creationisten menen, op basis van hybridisatieproeven, dat alle eendvogels een gemeenschappelijke voorouder hebben en dus tot dezelfde groep behoren. Het is goed mogelijk dat we met Vegavis één van de voorouders van de eendvogels hebben gevonden. Hoewel we nooit met absolute zekerheid vast kunnen stellen dat het hier gaat om een ‘genealogische’ voorouder, behoorde het beest, volgens de onderzoekers, wel tot de kroongroep van de watervogels. Een interessante vraag voor creationisten is óf Vegavis iaai behoorde tot de groep waarvan één paar, of zeven (paar) individuen op de ark zaten, óf dat het beest rondvloog in de turbulente post-zondvloedse-periode, het omgekomen is door natuurgeweld en daardoor snel begraven is en daardoor goed bewaard gebleven is. Hierover is het laatste woord nog (lang) niet gezegd.
Terug naar de huidige vondst van Vegavis iaai. Het soort werd precies 20 jaar geleden voor het eerst beschreven, eveneens in het toonaangevende tijdschrift Nature. Een onderzoeksteam, onder leiding van paleontologen van de University of Texas in Austin, had het fossiel al eerder (in 1992) gevonden op Vega Island, voor de kust van het Antarctisch Schiereiland. Helaas ontbrak toen de schedel van het beest. De vondst werd beschreven als Vegavis iaai, wat zoveel wil zeggen als ‘Vega-vogel van het IAA’. Het laatste is een acroniem voor Instituto Antarctico Argentino (IAA), die een wetenschappelijke expeditie naar Antarctica organiseerde waarbij het fossiel werd ontdekt. Modern ogende vogels zijn echter zeldzaam in het zogenoemde Mesozoïcum en daardoor ontstond er veel discussie onder paleontologen over de positie van Vegavis. In 2011 werd er een nieuwe expeditie naar Antarctica georganiseerd, onder de naam Antarctic Peninsula Paleontology Project26 en toen werd er wel een schedel gevonden. Alle fossielen van Vegavis zijn gevonden in de Sandwich Bluff Member van de López de Bertodano Formation. Het gesteente waar de snavel in ‘verpakt’ is, wordt naturalistisch gedateerd op 68.4 tot 69.2 miljoen jaar. Antarctica moet, ziende op de gevonden fossielen, een gematigd klimaat met een weelderige vegetatie hebben gehad (met in de zomer een gemiddelde temperatuur van 19o Celsius). In dit klimaat konden deze watervogels goed gedijen. Het in Nature gepubliceerde onderzoek werd geleid door dr. Christopher Torres, Postdoctoral Fellow aan de Ohio University. De onderzoekers gaven aan dat het nogal wat moeite kostte om de schedel uit het omringende gesteente te verwijderen (‘honderden uren’), maar dat ze zeer blij zijn met deze unieke vondst. Het is zeldzaam dat dergelijke goed bewaarde fossielen gevonden worden. Antarctica geeft langzaam haar geheimen prijs en zou weleens een ‘sleutelcontinent’ kunnen worden, bijvoorbeeld ook voor de verspreiding van de buideldieren van ná de zondvloed waar we hier eerder over geschreven hebben.
Brein als een eendvogel
Het kostte dus nogal wat moeite om de fragiele botten bloot te leggen. Nadat dit was gelukt, hebben de onderzoekers een driedimensionale digitale reconstructie gemaakt van de uitzonderlijk complete schedel. Toen deze reconstructie, en uiteraard het origineel, uitgebreid werd geanalyseerd zag men dat de snavel goed overeenkwam met die van de huidige watervogels. Zo vond men een premaxilla, een groot bot aan het uiteinde van de bovenkaak, wat kenmerkend is voor moderne watervogels. De vorm van het brein van het beest laat ook zien dat Vegavis nauw verwant is aan de huidige eenden en ganzen. De onderzoekers zagen tijdens de scan een vergroot ‘forebrain’, wat eveneens een kenmerk van moderne watervogels is. In hun paper noemen zij ook details: ‘hyperinflated cerebrum and ventrally shifted optic lobes’. Naast deze overeenkomsten had de vogel een tandeloze puntige snavel, wat redelijk bijzonder is voor Mesozoïsche vogels. De meeste, in die aardlagen, gevonden vogels hebben juist tanden. Ook is, net als bij watervogels, de bovenkaak verkort. De vondst van de schedel levert veel meer informatie op dan alleen met het skelet voorhanden zou zijn. Patrick O’Connor, een co-auteur liet aan Live Science weten dat het fossiel een compleet ander deel van het skelet is. “En als het om vogels gaat, geeft de schedel veel fylogenetische of informatieve kenmerken die je vertellen wat het is.”
Krachtige kaakspieren
Anders dan de huidige eendvogels had Vegavis krachtige kaakspieren. Deze krachtige snavel gebruikte het om de weerstand onder water te overwinnen, terwijl het beest onder water dook om vis te vangen. Dankzij deze kaakspieren kon hij zijn bek, ook onder water, krachtig dichtklappen wanneer hij zijn prooi probeerde te vangen. Vegavis gebruikte zijn poten als peddels om zich onder (en boven) water met kracht voort te stuwen. We zien deze manieren om aan voedsel te komen vooral terug bij hedendaagse futen (Podicipediformes) en duikers (Gaviidae). Het laat zien dat Vegavis ontworpen is, in ieder geval na de zondeval, om vis te vangen of zich in korte tijd gespecialiseerd heeft als onderwaterroofdier, zeer gespecialiseerd in het duiken en jagen onder water. De vondst biedt daarmee ook inzicht in het voedselketen waar Vegavis deel van heeft uitgemaakt. Het is niet vreemd dat Vegavis vis at, hoewel huidige zwanen, ganzen en eenden voornamelijk herbivoor zijn, verschalken ze ook wel eens een visje (of een ongewervelde). Maar zijn er ook uitzonderingen op deze ‘regel’, zo leeft de grote zaagbek (Mergus merganser) voornamelijk van dierlijk voedsel, zoals vissen en ongewervelden. Het is ook mogelijk dat sommige eendvogels in de loop van de tijd hierin een gedragsverandering hebben ondergaan, wat ook weer invloed kan hebben gehad op het uiterlijk (vorm van de snavel etc.). Ten laatste is nog te noemen dat sommige eendenfamilies, zoals duikeenden (Anatinae), dankzij enkele anatomische aanpassingen, ook goed kunnen duiken. De onderzoekers vergelijken Vegavis iaai in hun paper met andere (uitgestorven) soorten watervogels en zien daardoor enkele unieke kenmerken bij dit soort. Vanwege het verschil in kaakspieren en het ontbreken van een benige verlenging van de onderkaak is het niet met honderd procent zekerheid te zeggen dat Vegavis een directe voorouder van de eendvogels is. Daarom blijven sommige paleontologen sceptisch. Paleontoloog Juan Benito, verbonden aan Cambridge University, meent dat de bewijslast voor de gedachte dat Vegavis een oereend was nog niet hoog genoeg is. Volgens de eerder aangehaalde O’Connor maakt de anatomie van dit beest Vegavis onmiskenbaar tot een watervogel. Dat er enkele andere kenmerken zijn benadrukt, volgens de geleerde, de diversiteit van deze afstammingslijn in vroegere dagen. De discussie rond Vegavis zal vanwege dit verschil van inzicht, onder paleontologen, nog wel doorgaan.27
Ten slotte
De laatste jaren is er een breed scala aan Mesozoïsche vogelfossielen gevonden. Deze Mesozoïsche volière kent allerlei bijzondere en (in onze moderne ogen) vreemde vogels. Zoals vogels met tanden en lange benige staarten. Veertig jaar geleden hadden onderzoekers niet kunnen denken dat de diversiteit onder Mesozoïsche vogels zo groot zou zijn. We zijn getuigen van een paradigmashift op het gebied van vogels, en daardoor leveren dergelijke, toch wel fragiele vondsten, veel en stevige discussie op. Dat een naturalistisch-evolutionaire bril in de weg kan staan bij het interpreteren van dergelijke vondsten zagen we ook bij de recente vondst van voetsporen van een vroege vogelachtige in het Trias.28 In het huidige geval zorgde dit voor twintig jaar discussie onder paleontologen, maar nu, dankzij deze vondst zijn we een stapje dichterbij de oplossing. Vegavis iaai behoorde vrijwel zeker tot de watervogels. Dit beest als vroege voorloper van de eendvogels te beschouwen, is ziende op de analyse van het vocale orgaan, de syrinx, gerechtvaardigd. We kunnen, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, vaststellen dat vormen van of variaties op hoendervogels (Galliformes) en eendvogels (Anseriformes) behoorden tot de vogels die in het leefgebied van de dinosauriërs voorkwamen. Het zou goed zijn als creationisten zouden werken aan een reviewpaper over Vegavis iaai, er is namelijk véél meer te zeggen over dit soort dan in het bovenstaande nieuwsartikel gedaan wordt.29
Voetnoten
Zwartbuik en witbuik
Vanaf de zondvloed geldt dat al de dagen van de aarde koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, niet zullen ophouden. Aldus het oude boek Wording, beter bekend als het boek Genesis. Elk jaar maken wij een winterseizoen mee, een vast gegeven. Maar het ene jaar verloopt de winter heel anders dan het andere jaar.
Zo waren er op 6 januari 2023 in de Blauwe Kamer al enkele nesten met een Blauwe reiger erop en enkele nesten met een Aalscholver erbij te zien. En al die vogels natuurlijk in broedkleed. Zo niet op 18 januari 2025. Enkele weken van koud, kil, vochtig winterweer maakten dat de vroege vogels Aalscholver en Blauwe Reiger broedbiologisch inactief waren. Vanaf de Grebbedijk zag ik in een mistige sfeer de broedeilanden met rijpende takken van bomen en struiken! Dan denkt toch geen vogel denkt aan huisje, vogeltje, eieren!
Maar Aalscholvers en Blauwe Reigers zijn in de winter wel overal waar te nemen. Op de foto ziet u twee Aalscholvers in het Eldiksche Veld. Het bijzondere tweetal stond bij de Linge. Bijzonder gezien het verschil in uiterlijk. Een adulte Zwartbuik, helemaal nog in winterkleed, met gespreide vleugels. En een juveniele Witbuik: vaalwitte buik, ook wit op de borst. Allebei tonen ze hun forse haaksnavel: echte viseters. Aalscholvers hebben veren die niet goed waterafstotend zijn. Ze moeten na elke vissenjacht hun vleugels spreiden om de veren te laten drogen. En dat ook bij enkele graden boven nul! Brrr…
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2025, Zwartbuik en witbuik, Het GemeenteNieuws 24 (5): 5.