Home » Apologetiek

Categorie archieven: Apologetiek

Een toegankelijk apologetisch werkje speciaal geschreven voor beginnende studenten – Bespreking van ‘Surviving Religion 101’

Michael Kruger is als hoogleraar Nieuwe Testament verbonden aan Reformed Theological Seminary in Charlotte, North Carolina. In vakkringen – en trouwens ook daarbuiten – is hij bekend om zijn diepgravende wetenschappelijke studies over de canonvorming van het Nieuwe Testament. Het feit dat in 2019 zijn oudste dochter Emma vanuit een christelijke omgeving naar een seculiere universiteit ging, was voor hem aanleiding een boek te schrijven over vragen waarmee christelijke studenten in een seculiere academische context worden geconfronteerd.

Hij geeft aan dat hij zelf als jongeman niet voorbereid was op de intellectuele vragen waarmee hij op de universiteit werd geconfronteerd. Vragen over onder andere de betrouwbaarheid van de Schrift. Hij zag medechristenen afglijden van het geloof waarin zij waren opgevoed. Anderen maakten een volstrekte scheiding tussen hun wetenschappelijke bezig zijn en het geloof. Die laatste houding achtte hij terecht zeer onbevredigend.

Hij ging zich verdiepen met name in de vragen over betrouwbaarheid van het Nieuwe Testament en werd gesterkt in de overtuiging dat volledige aanvaarding van het zelfgetuigenis daarvan verenigbaar was met wetenschappelijk bezig zijn. Wel achtte hij het een gemis dat hij niet meer was voorbereid op de confrontatie waarmee hij te maken kreeg. Om daarin zelf niet alleen voor zijn eigen kinderen maar ook voor hun leeftijdgenoten iets te betekenen schreef hij in de vorm van brieven aan zijn dochter Emma een apologetisch werk waarin hij antwoorden op vragen geeft die aan christenstudenten in een seculiere omgeving worden gesteld en waarmee zij zelf ook erg kunnen worstelen.

Bekende vragen en tegenwerpingen worden beantwoord. Hoe kan een christen stellen dat er alleen via Christus toegang is tot God? Waarom meent hij dat alleen de bijbelse moraal juist is? Hoe kan God lijden toelaten? Waarom redt God niet alle mensen? Hoe kan een liefdevolle God mensen voor eeuwig straf laten lijden?

Vanuit de Schrift geeft Kruger op toegankelijke wijze antwoord op deze vragen. Hij brengt naar voren dat twijfel, waaronder intellectuele twijfel, verbonden kunnen zijn aan een waar geloof. Een christen wenst wel van intellectuele twijfel verlost te worden. Vragen bij de juistheid van de bijbelse boodschap zijn ten diepste altijd zonde. Een zonde waarvoor gelukkig wel vergeving is. Aan eigen christen-zijn kan men terecht twijfelen en dan is bekering nodig.

Voor jongelui, opgegroeid in een volledig christelijke omgeving, kan het schokken hoe vriendelijk en aardig niet-christenen zijn. Zij hebben namelijk de gedachte dat niet-christenen louter boosaardig zijn. Kruger wijst erop dat dit een onjuiste gedachte is. De Bijbel spreekt niet alleen over de verdorvenheid van de mens en de noodzaak van verzoening en wedergeboorte, maar ook van algemene genade. De Bijbel zelf geeft voorbeelden van heidenen/niet-christenen die voorkomend waren.

Als het gaat om goed en kwaad, brengt Kruger naar voren dat het feit dat mensen dit onderscheid maken – al is het niet altijd op de juiste wijze – wijst op het bestaan van God. Als deze wereld een product van toeval is, is er helemaal geen grond om onderscheid tussen goed en kwaad te maken. Wanneer God niet zou bestaan, is alles geoorloofd en heeft ten diepste niets blijvende betekenis. In de praktijk blijkt geen enkele atheïst alle consequenties van zijn atheïsme te aanvaarden.

Kruger gaat ook in op de betrouwbaarheid van de evangeliën, de omvang van de Schrift en de overlevering van de tekst van het Nieuwe Testament. Op deze terreinen ligt zijn academische professie. Als het gaat om de evangeliën wijst hij erop dat elke evangelist zijn eigen vertelstijl heeft. Mattheüs (Mat. 8:5-13) vertelt bijvoorbeeld dat de hoofdman over honderd zelf tot Jezus kwam met het verzoek zijn knecht te genezen, terwijl volgens Lukas (Luk. 7:1-10) het verzoek via de oudsten van de Joden Jezus bereikte.

Kruger wijst erop dat in de oudheid degene die een ander vertegenwoordigde, met die persoon gelijk kon worden gesteld. In de lijn van de kerkvader Augustinus en in overeenstemming met het zelfgetuigenis van de Schrift laat Kruger zien dat de discrepanties tussen de evangeliën geen aanleiding zijn om werkelijke tegenstellingen aan te nemen.

Als het gaat om de omvang van de canon, moeten we weten dat in onderscheid tussen allerlei populaire theorieën de canon geen kerkelijke beslissing is, waarbij welbewust boeken werden weggelaten. De canon van het Oude Testament stond al vast toen Christus op aarde was. Welke verschillen er ook waren tussen Jezus en de Joodse leidslieden, kennelijk gingen zij uit van dezelfde Schrift. Nergens worden de apocriefe boeken als Schrift geciteerd.

Voor wat betreft het Nieuwe Testament geldt dat wat de boeken met elkaar verbindt hun apostolische oorsprong is. Ze zijn óf door een apostel óf door een van zijn direct medewerkers geschreven. De zogenaamde gnostische evangeliën, waarvan het Evangelie van Thomas het bekendst is, zijn allen van later datum dan de vier canonieke evangeliën. Zij ademen ook een heel ander milieu. Niet alleen omdat hun oorsprong niet apostolisch was, wees de kerk die af, maar ook vanwege hun inhoud.

Een boek als de Herder van Hermas was geliefd in de Vroege Kerk maar omdat het zelf geen apostolische gezag claimde, werd het niet als canoniek gezien. Kruger wijst erop dat, op enkele boeken na – waarover vragen waren, de grenzen van de canon al in de tweede eeuw voor het overgrote deel vast liggen. De kerk nam geen beslissing over de omvang van de canon, maar onweerstaanbaar drong het besef op dat alleen de boeken die wij in de Bijbel vinden door Gods Geest geïnspireerd zijn.

Kruger kreeg zelf als student les van Bart Ehrmann die op grond van de vele verschillen tussen de overgeleverde handschriften van het Nieuwe Testament de Goddelijke inspiratie bestreed. Kruger laat zien dat het overgrote deel van de verschillen volstrekt niet relevant is. Het gaat om spellingsverschillen, omdraaien van woorden (Christus Jezus in plaats van Jezus Christus en omgekeerd), overslaan van zinnen, per ongeluk herhalen van een woord enz.

Juist omdat wij zoveel handschriften van het Nieuwe Testament hebben, zijn er zoveel verschillen. Het is echter niet moeilijk om door middel van de overgeleverde handschriften tot vaststelling van de juiste tekst van het Nieuwe Testament te komen. Hoe dan ook, we worden via elk handschrift met dezelfde boodschap van het Evangelie geconfronteerd. Nergens leiden de verschillen tussen de handschriften tot een andere kijk op de inhoud van het Nieuwe Testament.

Omdat het slot van Marcus in een aantal oude handschriften niet voorkomt, meent Kruger dat dit slot feitelijk geen deel uitmaakt van het Nieuwe Testament. Zelf ga ik met onder andere prof. dr. J. van Bruggen ervan uit dat het lange slot wel origineel is. Ik verwijs naar de argumenten die hij daarvoor geeft in een excurs van zijn commentaar op Marcus in de serie CNT.

Over de perikoop van de overspelige vrouw, die niet in alle handschriften voorkomt – en in enkele handschriften op andere plaatsen voorkomt dan na Joh. 7:53 –, wordt ook verschillend gedacht. Ook van deze perikoop neemt Kruger aan dat zij feitelijk niet bij het Nieuwe Testament behoort. In de serie CNT verzorgde prof. dr. P.H.R. van Houwelingen het deel op het evangelie naar Johannes en hij geeft argumenten die ervoor pleiten deze perikoop wel als een onderdeel van het originele evangelie te zien. Ook Calvijn wist dat de bewuste perikoop niet in alle handschriften voorkomt, maar merkt nuchter op dat ze niets bevat dat in strijd is met de apostolische geest en er geen oorzaak is te weigeren ze tot ons nut te gebruiken.

Al denk ik over het lange slot van Marcus en de perikoop van de overspelige vrouw anders dan Kruger, dat neemt niet weg, ook bij een verschillend zicht op de vraag of genoemde perikopen bij het originele Nieuwe Testament behoren, dat dit niet tot een andere visie leidt op de boodschap van het Nieuwe Testament. Ook dan is het goed om de zaak in de juiste proporties te zien.

Samenvattend spreek ik mijn waardering uit voor het toegankelijke apologetische werkje dat Kruger schreef voor christenstudenten en aannemend dat het Engels voor hen geen hinderpaal is, kan ik – maar ook anderen – het ter lezing aanbevelen.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Geloof en wetenschap: twee geloven op één kussen?

We mogen wetenschap positief benaderen. Het is na-denken van de gedachten die God had toen Hij de wereld heeft geschapen (Bavinck). In de wetenschap ontdekken we de goedheid, wijsheid, almacht en alomtegenwoordigheid van God in Zijn schepping. Tegelijk moeten we ons realiseren dat we in de wetenschap nooit de volle werkelijkheid kunnen omvatten. Er blijft altijd mysterie over.

Wetenschapsfilosofisch moet worden opgemerkt dat wetenschappelijke inzichten niet verward mogen worden met de werkelijkheid. Het is prima om wetenschappelijke modellen te hanteren, maar de werkelijkheid is altijd rijker dan we in onze modellen tot uitdrukking kunnen brengen. Als de werkelijkheid het landschap is, is de wetenschap de landkaart. Het verdient aanbeveling om gebruik te maken van wetenschappelijke modellen, zoals we gebruikmaken van een landkaart, maar het landschap van de werkelijkheid biedt meer dan de abstracte landkaart. Het besef van het reductionisme behoedt ons ervoor om wetenschappelijke inzichten te verabsoluteren.

Een tweede wetenschapsfilosofische kritiek betreft het gegeven dat niet alle wetenschap via de empirische methode van de natuurwetenschap verricht kan worden. Er is een dominantie van de natuurwetenschappelijke methode in de wetenschap. Dat heeft geleid tot de tendens om de empirische methode van de natuurwetenschap op allerlei domeinen te hanteren. Maar daarmee ontkennen we de eigen aard van de verschillende wetenschappen. Dat is heel duidelijk bij het vak geschiedenis. In de empirische methode ligt opgesloten dat een experiment herhaald kan worden. Deze methode kan uiteraard niet gehanteerd worden in het vak geschiedenis, omdat het nu eenmaal niet mogelijk is om de geschiedenis te herhalen. Ook bij economie, psychologie, astronomie en rechten aanvaardt men dat deze disciplines niet beoefend kunnen worden door herhaalbare experimenten.

De casus van wonderen leidt tot een derde wetenschapsfilosofische kritiek. Het is niet zelden het geval dat mensen denken dat wetenschap de mogelijkheid van wonderen uitsluit. Deze gedachte vinden we reeds bij David Hume (1711-1776), die een wonder definieerde als een doorbreken van de natuurwetten. Formeel sloot hij wonderen niet uit, maar hij meende dat er nooit reden is om een concrete situatie als een wonder te duiden. Deze overtuiging hangt nauw samen met de vooronderstelling dat de werkelijkheid beheerst wordt door wetmatigheden. Deze vooronderstelling komt weer voort uit een andere vooronderstelling, namelijk die van een gesloten wereldbeeld waarin bij voorbaat wordt uitgesloten dat God ingrijpt in de geschiedenis.

Ten eerste is hier sprake van een cirkelredenering en ten tweede is deze vooronderstelling helemaal niet wetenschappelijk, omdat wetenschap nooit kan uitsluiten dat iets gebeurt, maar zij de verschijnselen die zich voordoen, dient te onderzoeken. Stel dat een arts bij een patiënt komt en zegt: ‘Dit ziekteproces klopt niet.’ Klopt dan het ziekteproces niet of klopt de theorie van het ziekteproces niet? Zo is het met elke theorie die uitsluit dat wonderen gebeuren. Er hoeft ooit maar één wonder te hebben plaatsgevonden om te bekrachtigen dat deze wereld niet opgesloten is in een systeem van oorzaak en gevolg. Vanuit een christelijk perspectief op de werkelijkheid spreken we dan ook niet over natuurwetten, maar over Gods gebruikelijke manier van handelen. Op deze manier vermijden we een deïstisch wereldbeeld waarin God ooit de wereld met de natuurwetten heeft geschapen, maar Zich nu niet meer actief met de wereld bemoeit.

De aanvaarding van de principiële mogelijkheid van wonderen onderstreept dat deze wereld open is. Er is daarom ook geen enkele reden om de wonderen in de Bijbel te ontmythologiseren, maar er is alle reden om deze historische getuigenissen minstens net zo serieus te nemen als andere getuigenissen uit de geschiedenis. En waarom zouden Bijbelwetenschappers bij voorbaat uitsluiten dat God Zich werkelijk heeft geopenbaard in Zijn Woord en dat Hij ook bepaalde feiten en inzichten aan ons heeft overgedragen? Waarom zou men bij voorbaat beknibbelen op de bewering dat God metterdaad heeft gesproken tot profeten en waarom zou men dit moeten duiden als beeldspraak? Het is aangrijpend om te beseffen dat een gesloten wereldbeeld onze samenleving afsluit van de boodschap van de Schrift, waarin het gaat om de realiteit die dit zichtbare te boven gaat.

Een vierde wetenschapsfilosofische bedenking is gegeven door Thomas Nagel (*1937). Deze filosoof beargumenteert dat fysica tekortschiet om rekenschap te geven van de menselijke geest. Volgens hem zijn leven, bewustzijn, intelligentie, verlangen, taal, creativiteit en kennis geen bijproducten van fysische wetten, maar wordt onze fysica bepaald door onze geest. Hij bedoelt dus dat een materialistisch wereldbeeld onvoldoende is om de menselijke geest te kunnen duiden. Volgens hem moet er dus meer zijn dan materie. Het is treffend dat dit niet de mening van een christen is, maar van een atheïstische filosoof die geen belang heeft bij het geloof in het bestaan van God. Wetenschappelijke pretenties die tegen het geloof ingaan, zijn dan ook ongeloofwaardig. Alvin Plantinga heeft in Het echte conflict laten zien dat de verhoudingen precies andersom liggen.

Wie meent dat de wetenschap God uitsluit, heeft alle reden om de wetenschap niet meer te vertrouwen. Het christelijk geloof biedt de mogelijkheid van wetenschap, omdat het uitgaat van de Schepper. Het geloof in de Schepper biedt een kader om uit te gaan van een orde in de schepping en een doel van de geschiedenis. Als de rede echter niet meer is dan een onbedoeld bijproduct van onbewuste materie, is het niet in te zien waarom we onze redelijke conclusies zouden vertrouwen (Lewis). Het geloof in God biedt plaats aan de wetenschap, maar een wetenschap zonder God heeft zelfs geen plaats voor de wetenschap. Overigens hoeft ook moderne wetenschap de mogelijkheid van God niet uit te sluiten. Er ontstaan pas conflicten tussen geloof en wetenschap als de wetenschap wordt vereenzelvigd met de atheïstische interpretatie ervan. Tegenover deze interpretaties moet de wetenschap gewezen worden op haar grenzen.

Is het mogelijk geloof en wetenschap te combineren, of zijn het twee gescheiden werelden? In de bundel ‘Inzicht’ komen achttien Nederlandstalige wetenschappers aan het woord die van harte een verbinding voorstaan. Bovenstaande bijdrage van dr. W. van Vlastuin is uit het boek afkomstig. Smaakt het boekfragment naar meer? Klik hier om het boek ‘Inzicht’ te bestellen.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Tegenstellingen #3 Hoe overtuig je iemand van de Bijbel? – Een serie met mr. Kees van der Staaij en dr. ir. Erik van Engelen

Deze video is opgenomen samen met mr. Kees van der Staaij.

Daniël Online heeft een serie video’s op genomen over de onrust die er heerst in Nederland rond klimaatverandering, godsdienstvrijheid en de betrouwbaarheid van de Bijbel. Willemijn Kok en Hesther Stijnen gaan hierover in gesprek met politicus mr. Kees van der Staaij en wetenschapper dr. ir. Erik van Engelen. Met dank aan Daniël Online kunnen we deze video ook hieronder delen.

Christelijke Apologeet (3) – Wat is presuppositionele apologetiek? (deel 2)

Het YouTube-kanaal Christelijke Apologeet van Chris Verhagen (MSc.) bevat een aantal video’s die relevant zijn voor het debat over geloof, apologetiek en wetenschap. We willen graag díé video’s delen die raakvlakken hebben met dit gecombineerde thema. Met dank aan de Christelijke Apologeet voor het delen van deze video’s.

Christelijke Apologeet (2) – Wat is presuppositionele apologetiek? (deel 1)

Het YouTube-kanaal Christelijke Apologeet van Chris Verhagen (MSc.) bevat een aantal video’s die relevant zijn voor het debat over geloof, apologetiek en wetenschap. We willen graag díé video’s delen die raakvlakken hebben met dit gecombineerde thema. Met dank aan de Christelijke Apologeet voor het delen van deze video’s.

PERSBERICHT: Bijbelse menora blijkt niet zo groot als tot nog toe gedacht

WADDINXVEEN, 4 oktober 2022 – In kinderbijbels, Bijbelse encyclopedieën, en op christelijke websites zijn allerlei reconstructietekeningen te vinden van de tabernakel. Daarop is meestal een enorme zevenarmige kandelaar zichtbaar, zo hoog als een volwassen mens. Constructietechnisch is dat echter helemaal niet mogelijk, zo blijkt uit berekeningen van Weet Magazine. De oorspronkelijke menora moet een stuk kleiner zijn geweest.

De triomfboog van Titus in Rome. Bron: Weet Magazine.

Nauwkeurige lezers van de Bijbel konden al wel vermoeden dat de tekeningen van een twee meter hoge menora niet realistisch zijn. Exodus 25 zegt dat de oorspronkelijke menora vervaardigd was uit één talent zuiver goud (zo’n 30-55 kilo). Hedendaagse reconstructies van grote menora’s zijn echter veel zwaarder. De bekende 1,8 meter hoge kandelaar uit Jeruzalem die gemaakt is door het Tempelinstituut, een echte toeristentrekker, weegt maar liefst 500 kilo, en is gemaakt van koper, overtrokken met bladgoud. Dit wekt de indruk dat de originele kandelaar lang niet zo groot kan zijn geweest.

Armen te zwaar voor kandelaar

Een afbeelding van een computergegenereerd model van de kandelaar. De afmetingen zijn 1 bij 1 meter, en de dikte van de stam en de armen is circa 2 centimeter. De rode kleur geeft aan waar de vloeigrens wordt overschreden, en waar de kandelaar zal vervormen. Bron: Weet Magazine.

Om dit vermoeden te staven, zocht Weet Magazine in haar nieuwste uitgave (die deze week op de mat valt) de samenwerking met een werktuigbouwkundige. Aan de hand van Bijbelse gegeven werd berekend dat het niet mogelijk is om een 1,8 meter hoge kandelaar te maken van enkele tientallen kilo’s goud. Door de spanningen die het gewicht van de armen veroorzaken, wordt de vloeigrens (de spanning waarop er plastische vervorming begint op te treden) van goud overschreden, en gaan de armen doorzakken. De kandelaar zou versterkt kunnen worden door het goud te smeden. Dat zou echter nog steeds ontoereikend zijn om een 1,8 meter hoog model te maken waarvan de armen niet zouden verbuigen. De oorspronkelijke menora moet dus een stuk kleiner zijn geweest dan altijd gedacht wordt.

Triomfboog van Titus

Het idee dat de menora zo hoog als een mens zou zijn geweest, is gebaseerd op een afbeelding op de triomfboog van Titus. De Romeinse generaal Titus was degene die in 70 na Christus de stad Jeruzalem veroverde en de tempelschatten wegvoerde. Zijn ‘succes’ liet hij vastleggen op de triomfboog in het hartje van Rome. Daarop is ook een 1,8 meter hoge zevenarmige kandelaar te zien. Deze afbeelding heeft zijn weg gevonden naar het collectieve geheugen van christenen, en daarmee naar vrijwel alle reconstructieafbeeldingen van de tabernakel.

Kandelaar meermaals vervangen

De grootte van de buitgemaakte kandelaar is dus óf het gevolg van artistieke overdrijving van de kant van de Romeinen, óf het gaat allang niet meer om de originele kandelaar uit Mozes’ tijd. Het object is waarschijnlijk meermaals vervangen, zoals na de Babylonische wegvoering in 587 v.Chr., toen alle tempelschatten zijn meegenomen naar Babel. Alle navolgende kandelaars waren mogelijk groter dan het oorspronkelijke exemplaar, en hoeven niet per se te zijn gemaakt naar de oorspronkelijke bepalingen uit Exodus 25.

Online

Hieronder ziet u welke (online) media of andere kanalen aandacht hebben besteed aan dit bericht:

(1) Weet Magazine: https://weet-magazine.nl/artikelen/persberichten/bijbelse-menora-blijkt-niet-zo-groot-als-gedacht/.
(2) Reformatorisch Dagblad: https://www.rd.nl/artikel/993176-gouden-kandelaar-uit-tabernakel-was-niet-groot.
(3) Fundamentum 1: https://oorsprong.info/persbericht-bijbelse-menora-blijkt-niet-zo-groot-als-tot-nog-toe-gedacht/.
(4) Fundamentum2: https://oorsprong.info/eigenaar-website-aantekeningen-bij-de-bijbel-reageert-instemmend-op-weet-magazine-en-onderstreept-dat-gouden-kandelaar-in-tabernakel-niet-groot-is-geweest/.
(5) Logos Instituut: https://logos.nl/gouden-kandelaar-tempel-blijkt-kleiner-dan-gedacht/.
(6) Christelijk Nieuws: https://www.christelijknieuws.nl/news/14579/Bijbelse-menora-blijkt-niet-zo-groot-als-tot-nog-toe-gedacht.
(7) eeninwaarheid.info: http://www.eeninwaarheid.info/index.php?rub=10&item=2210.

WEET MAGAZINE
Weet Magazine is een tweemaandelijks verschijnend populairwetenschappelijk tijdschrift dat nieuws uit de natuur, techniek en wetenschap beschrijft vanuit een christelijk perspectief. Abonnee worden kan via de website van Weet Magazine.

Slaven als zendingsterrein – Hoe de kerk sprak over mensenhandel

Ook christenen bedreven mensonterende slavernij. Tegelijk waren er die het wrede optreden veroordeelden. Toch wordt er vaak afkeurend geschreven over het racisme dat uit de vermeende christelijke superioriteit zou voortkomen. Ook voormannen van de Nadere Reformatie als Hoornbeeck en Voetius moeten het ontgelden. Terecht?

Slavernij in Brazilië. Geschilderd door Johann Moritz Rugendas in 1830. Bron: Wikipedia.

Er komt een groot onderzoek naar de rol van de kerken bij slavenhandel. Daarin staat de vraag centraal wat tijdens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden de visie van de Gereformeerde Kerk op slavernij was. De Protestantse Kerk in Nederland levert een bijdrage aan dit onderzoek. Zo’n onderzoek kan geen kwaad. We kunnen ons niet meer indenken wat de mensenhandel, het transport over zee in volgepropte schepen, het uit elkaar halen van gezinnen, de barbaarse straffen en de zware werkomstandigheden voor de slachtoffers betekenden.

Die mensonterende handel werd bedreven door christenen. Tegelijk waren er ook die dat wrede optreden afwezen en veroordeelden. Ondanks die afwijzing wordt er vaak afkeurend geschreven over de zogenoemde christelijke superioriteit waaruit racisme voortkwam. Dat is ook het geval in de onlangs verschenen bundel Slavernij en de stad Utrecht. Over de Utrechtse hoogleraren Voetius en Hoornbeeck wordt daarin op een kritische manier geschreven. Terecht?

Geestelijk welzijn

De Zierikzeese predikant Udemans (1581/1582-1649) schreef in zijn boek ‘t Geestelyck Roer van ‘t Coopmans schip dat hij de lichamelijke slavernij beschouwde als één van de gevolgen van de zondeval, waardoor elk mens slaaf van de zonde is geworden. Udemans schreef genuanceerd over slavernij. Eén van zijn stellingen was dat christenen geen medechristenen tot slaaf mochten maken of als slaaf verkopen. Bij heidenen en Turken – met de laatste bedoelde hij moslims – lag dat voor hem anders. Die mochten als slaaf gebruikt worden wanneer ze in een rechtvaardige oorlog gevangen waren genomen of door fatsoenlijke meesters verkocht waren.

Niet dat de eigenaars dan met hen konden doen wat ze wilden. Integendeel: ze waren verplicht om hen te behandelen volgens de voorschriften van de Bijbel, ‘in alle redelijkheid en vriendelijkheid’. De eigenaars moesten zorg dragen voor hun geestelijke welzijn, voor het heil van hun zielen. Als slaven slecht behandeld werden, hadden ze volgens Udemans het recht om weg te lopen. Mensen die deze gevluchten zagen, mochten hen niet naar hun meester terugbrengen.

Bijbelse waarden

Een vergelijkbare opvatting vind je bij Hoornbeeck, hoogleraar in Utrecht en later in Leiden. Ook hij keurde slavernij niet per definitie af. Als werkgevers niet op een ‘gewone’ manier aan werkkrachten konden komen, was het kopen van een slaaf volgens hem geoorloofd. Maar de eigenaar was wel verplicht om goed voor zijn slaven te zorgen. Het was hem bovendien verboden om zijn slaven aan ongelovigen te verkopen. Dat zou tegengesteld zijn aan het belangrijke doel en de opdracht van christenen om hun medemensen met het Evangelie in aanraking te brengen. Hoornbeeck was er een tegenstander van om slaven op zondag te laten werken. Dat zou in strijd zijn met het sabbatsgebod. En gehuwde slaven mochten niet afzonderlijk verkocht worden. Dat was onmenselijk.

In zijn boek over de bekering van heidenen schreef Hoornbeeck met verontwaardiging over de hardvochtige manier waarop rooms-katholieke Spanjaarden in Zuid-Amerika met de inheemse bevolking omgingen. Hij citeert in één van zijn boeken een indianenhoofdman, die een Spaanse perfect ontmoet. De hoofdman vraagt de Spanjaard wat hij komt doen. De Spanjaard antwoordt dat hij christen is, een kind van de Schepper van hemel en aarde en dat hij komt om deze gebieden de kennis van de Goddelijke wet te brengen. De hoofdman antwoordt dan: ‘Als uw God opdracht geeft om door landen van anderen te trekken en die te beroven, te verwoesten en de mensen daarin te doden, dan is het voor ons niet mogelijk in Hem of Zijn wet te geloven’. Hoornbeeck concludeerde dat het afkeurenswaardige gedrag van blanken de christelijke godsdienst verdacht maakte.

Zending

Theologen in de zeventiende en achttiende eeuw zagen dat slavernij mogelijkheden bood om mensen in contact te brengen met het Evangelie. Evenals de rooms-katholieken, die zich inspanden om hun leer te verbreiden onder de volken die zij overheersten, bedreven de protestanten zending. Bekering van zondaren was hun hoogste doel. Dat is de reden waarom Hoornbeeck zo’n uitvoerig boek schreef over zending. De titel van dit in het Latijn geschreven boek luidt: De conversione Indorum et gentilium: Over de bekering van Indiërs en heidenen.

Evangelie

Deze overtuigingen passen niet in het denken van veel 21e-eeuwse mensen, maar de mens van de zeventiende eeuw was een religieus denkend mens. In de Bijbel neemt naastenliefde een grote plaats in. Daarom schreven en spraken predikanten regelmatig in afkeurende zin over slavernij. De Middelburgse predikant Smytegelt noemde in zijn catechismusverklaring over het achtste gebod slavernij onomwonden ‘mensendiefstal’. Hij ging in dit opzicht verder dan Udemans en Hoornbeeck.

De mensen van die tijd beseften daarnaast dat de Bijbelse boodschap van zonde en genade niet alleen goed was voor mensen die trouw naar de kerk gingen, maar ook voor heidenen die nog nooit van God en Zijn gebod gehoord hadden. Ook voor hen was bekering tot God nodig. Vanuit het postmoderne denken, waarbij men ervan uitgaat dat iedereen zijn eigen waarheid heeft, is dat onbegrijpelijk. Dan komt men tot waardeoordelen, zoals in het boek Slavernij en de stad Utrecht. Daarin wordt slavernij en kolonialisme als instrumenten gezien ‘om die superieure calvinistische beschaving te verspreiden’.

Wie kennis neemt van de geschriften van predikanten die over de zending schreven, komt tot andere conclusies. Daarin kun je lezen dat ze aandrongen op een menselijke omgang met medemensen, dus ook met slaven. Evangelieverkondiging aan hen kan een middel zijn om hen te brengen van het grootste kwaad tot het hoogste goed.

Dit artikel is met toestemming uit de GezinsGids. De volledige bronvermelding luidt: Fieret, W., 2022, Slaven als zendingsterrein. Hoe de kerk sprak over mensenhandel, GezinsGids 74 (17): 46-49.

PERSBERICHT: Christenjongeren die in evolutie geloven twijfelen vaker aan Bijbel – Enquête onder christelijke jongeren geeft opvallende resultaten

WADDINXVEEN, 12 januari 2021 – De laatste jaren maakt het idee dat je de Bijbel en de evolutietheorie met elkaar kunt verbinden, opgang in Nederland. Mensen die dit standpunt huldigen, beweren vaak dat je christenjongeren er geen gunst mee bewijst als je ze een recente, zesdaagse schepping leert. Dat zou op latere leeftijd namelijk leiden tot geloofstwijfel, als die jongeren ervan overtuigd raken dat de evolutietheorie waar is. Ze zouden dan samen met het scheppingsgeloof de hele Bijbel overboord gooien. Een enquête onder christenjongeren suggereert dat eerder het tegenovergestelde het geval is.

“Dit laat zien dat juist de christenjongeren die niet in een recente schepping geloven, minder geneigd zijn de Bijbel als het betrouwbare Woord van God te beschouwen.” Bron: Pixabay.

In haar meest recente uitgave publiceerde het christelijke populairwetenschappelijke tijdschrift Weet Magazine de resultaten van een enquête over geloofstwijfel onder 289 leden van christelijke studentenverenigingen. Via de enquête werd de studenten onder andere gevraagd hoe ze over schepping en evolutie dachten, waar ze geloofstwijfels over hadden, en hoe ze aankeken tegen de Bijbel.

Evolutiegeloof

De jongeren kregen onder andere de stelling ‘De Bijbel is Gods Woord en daarom te vertrouwen’ voor de kiezen. Van de jongeren die in een recente schepping geloofden, was 76% het daar roerend mee eens. Bij de jongeren die niet in een recente schepping geloofden, lag dat aantal slechts op 32%. Degenen die een recente schepping ontkenden, antwoordden op deze vraag ook vaker ‘weet ik niet’ (14%) of ‘een beetje mee eens’ (40%). Dit laat zien dat juist de christenjongeren die niet in een recente schepping geloven, minder geneigd zijn de Bijbel als het betrouwbare Woord van God te beschouwen.

Twijfel en geloofsopvoeding

Verder bleek uit de vragenlijst dat ruim 50% van de studenten vond dat er tijdens hun opvoeding (veel) te weinig aandacht was voor lastige vragen over het geloof. Zo’n 45% vond dat er wel voldoende aandacht voor was. Op de vraag waar studenten dan precies over twijfelden, noemden zij vaak de psychologische verklaarbaarheid van het geloof (43%), het lijden in de wereld (34%), fouten en contradicties in de Bijbel (32%) en ‘slechte’ wetten of opdrachten in de Bijbel (ook 32%). Ook onderwerpen als wetenschap (24%), miljoenen jaren (21%) en de evolutietheorie (18%) zorgden bij veel studenten voor twijfel.

De enquête werd afgenomen door Geloofsverdediging.nl, een initiatief van Stichting Apologica. Deze stichting geeft cursussen en lezingen over apologetiek en organiseert een jaarlijkse 5-daagse summerschool voor christelijke studenten.

Weet Magazine is een tweemaandelijks verschijnend populairwetenschappelijk tijdschrift dat nieuws uit de natuur, techniek en wetenschap beschrijft vanuit een christelijk perspectief. Abonnee worden kan via de website van Weet Magazine.

COLUMN: Wie was de Farao van (de) Exodus?

Wie was de Farao van (de) Exodus? Een vraag die geleerden al meer dan honderd jaar heeft beziggehouden. En nog steeds is het laatste woord er niet over gezegd. Dát de Exodus uit Egypte heeft plaats gevonden staat voor bijbelgetrouwe christenen uiteraard niet ter discussie, maar ook zij discussiëren flink over wie de wrede Farao was die de Israëlieten onderdrukte.

Afgelopen maand las ik een fictief jeugdboek over een gezin dat in Egypte allerlei avonturen beleeft. De auteur liet doorschemeren dat de Farao die beschreven wordt in het bijbelboek Exodus mogelijk Ramses II was. Geleerden zien deze farao als een van de grootste Farao’s aller tijden. Hij heeft grote bouwprojecten op zijn naam staan zoals de bekende en in de jaren ’70 verplaatste tempel Aboe Simbel. Hij overleed in 1213 voor Christus, uitgaande van de standaard Egyptische chronologie. De familie in het beschreven jeugdboek bezoekt enkele bouwprojecten van Ramses II. Was hij de Farao van de uittocht?

Ramses II

Wie een beetje thuis is in de Bijbelse tijdlijn die valt iets op: de uittocht vond plaats rond 1400 (of 1450) voor Christus. Ramses II leefde daarmee minimaal 200 jaar later. Als de jaartallen kloppen kan hij de Farao van de Exodus dus niet zijn. Wanneer je de uittocht verplaatst naar 1200 voor Christus kom je ook in de knoop met andere Bijbelse gegevens (de tempelbouw door Salomo bijvoorbeeld vond 480 jaar ná de uittocht plaats). Ramses II werd opgevolgd door Merenptah. Van Merenptah is een stele (een stuk steen) bekend met daarop een vermelding van Israël. Merenptah regeerde tot 1203 voor Christus. Stel dat de uittocht in 1213 voor Christus plaats vond, dan is het in strijd met de Bijbelse gegevens en daarom onmogelijk dat er tien jaar na de uittocht al een staat Israël bestond. Maar als Ramses II niet de farao van de Exodus was, wie dan wel?

Amenhotep II

Bijbelgetrouwe geleerden zoals dr. Petrovich denken dat de farao van de uittocht Amenhotep II is. De Studiebijbel Oude Testament (SBOT) laat van deze farao het volgende weten: ‘Hij was een sterke persoonlijkheid met grote lichamelijke kracht. Hij stond bekend om zijn wreedheid. Uit het onderzoek van zijn mummie bleek dat hij stierf in de kracht van zijn leven, op 45-jarige leeftijd. Zijn graf is in haast ingericht; er werd dus nog niet gerekend op zijn dood. Hij werd niet opgevolgd door zijn oudste zoon, maar door een jongere zoon, Thoetmoses IV’. Dit past goed bij de beschrijving die wij lezen in de Bijbel. Amenhotep II werd opgevolgd door enkele Farao’s die op zwakke wijze regeerden.

Dedumose II

Andere bijbelgetrouwe geleerden denken dat de standaard Egyptische chronologie niet klopt en dat de jaartallen in die chronologie rond de uittocht/intocht zo’n 150 jaar verschoven moeten worden. Deze geleerden opperen dat de Farao van de uittocht Dedumose II was. Volgens de bekende internetencyclopedie Wikipedia krijgt deze theorie niet veel steun van geleerden in dit vakgebied. Al met al is het lastig om de werkelijke farao van de uittocht te vinden. Uiteraard wil dit niet zeggen dat er nooit een uittocht heeft plaatsgevonden. Het ontbreken van bewijsmateriaal is niet het bewijs van het ontbreken van de Exodus. In het algemeen werd zo’n grote nederlaag als bij de Exodus niet opgeschreven en er veel is verloren gegaan of nog niet teruggevonden.

Dit artikel verscheen eerder in het gezinsblad ‘Om Sions Wil’ en is met toestemming van de redactie hier overgenomen. De volledige bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, 2021, Wie was de Farao van (de) Exodus, Om Sions Wil 2021 (23): 27. Hier is wat meer te lezen over ‘Om Sions Wil’.

ANDERE COLUMNS UIT 'OM SIONS WIL' JAARGANG 2021

Wat nu als ik in Bagdad geboren was?

Als je in een islamitische omgeving was geboren dan was je moslim geweest. Is dat waar? Wat nu als ik in Bagdad geboren was? Godsdienstfilosoof en theoloog dr. Gert van den Brink gaat in de onderstaande video hier kort op in. Met dank aan Geloofstoerusting voor deze video.