Home » Astronomie » De vierde scheppingsdag … volgens dr. Russell Humphreys

De vierde scheppingsdag … volgens dr. Russell Humphreys

Bij het spreken over de scheppingsdagen komt regelmatig de vraag naar voren: hoe kan het licht van de sterren, die volgens de Bijbel op de vierde dag zijn geschapen, zo snel de aarde bereikt hebben, als we uitgaan van de tegenwoordig bekende lichtsnelheid en van het feit dat die sterren op onmetelijke afstanden van de aarde liggen?

Een discussie over de vraag of de dagen uit Genesis 1 nu wel of géén 24 uur zijn geweest is volkomen zinloos. Want een etmaal is per definitie gelijk aan 24 uur, zoals een dozijn altijd 12 is. Ook is wel gesuggereerd dat de scheppingsdagen gerelateerd zijn aan de ‘klok van God’, die niet per se gelijk loopt met de ‘klok’ in het universum. Voor zo’n benadering moeten we zeker beducht zijn; immers God is een Wezen, dat we niet binnen welke tijd dan ook mogen plaatsen (Ps. 90:2)! Maar nu richten we ons specifiek op het bovenvermelde sterrenlichtprobleem. Een oplossing daarvoor is wel gezocht in de veronderstelling dat God dat licht ‘onderweg’ heeft geschapen. Toch is dit zeer onbevredigend, want dan zou je moeten aannemen dat de waargenomen variaties in helderheid van de sterren (denk ook aan het plotselinge verschijnen van nova’s) niet gelinkt kunnen worden aan werkelijke gebeurtenissen. Alsof de Schepper om zo te zeggen fake news zou verspreiden om mensen te misleiden. Dit lijkt op de mening van sommigen die dachten dat de fossielen in de gesteentes rechtstreeks door God daarin zouden zijn geschapen.

Een andere kwestie is: hoe zou (als dat mogelijk was geweest) een ‘bewustzijn’ het scheppingsgebeuren erváren hebben, niet alleen wat betreft de verschijnselen op aarde, maar ook die in het onmetelijke heelal? En dat speciaal met betrekking tot het handelen van God op de vierde dag van de scheppingsweek. Als het aan de Amerikaanse creationist Russell Humphreys (1942) ligt, dan worden we wat dat aangaat op onze wenken bediend. Voor het door hem ontwikkelde scenario willen we nu wat aandacht vragen, voorlopig nog los van de vraag naar het wetenschappelijk gehalte van zijn veronderstellingen.

Het bijzondere van de ideeën van Humphreys is, dat ze een soort synthese beogen van de aloude Bijbelse waarheden en de bevindingen van Einstein in zijn moderne relativiteitstheorie. Nu is dit, ondanks dat die theorie zich in een grote algemene belangstelling mag verheugen, een stuk wetenschap dat heel lastig te begrijpen is en, niet te vergeten, tot zeer contra-intuïtieve resultaten leidt. Toch willen we een poging doen en proberen de werkwijze van Humphreys enigszins te volgen.

Eerst letten we daarbij op de vraag: wat is eigenlijk: tijd? In een common sense-opvatting van dit begrip zien we meestal een soort onveranderlijk decor, tegen de achtergrond waarvan alle gebeurtenissen zich afspelen. Als een alomtegenwoordige ‘kosmische klok’, die, ongeacht wat er gebeurt (of niet gebeurt), hondstrouw de seconden wegtikt. Tijd zou dan ook vergeleken kunnen worden met het canvas waarop de schilder zijn penseel zet. Dat doek is er gewoon, of de kunstenaar nu wel of nog niet met zijn werk begonnen is. We zingen wel: “Uren, dagen, maanden, jaren vliegen als een schaduw heen”, maar de moderne wetenschap kan hierbij wel een kanttekening plaatsen. Het is namelijk niét de tijd die voortgaat, maar het is de reeks van de gebeurtenissen die zich ontrolt (Het is de mens – niet de tijd – die “daarheen vliegt”, volgens Ps. 90). En vervolgens wordt daaraan een tijdstempel gehecht. In die volgorde. Niet andersom. Overigens is deze gedachte reeds door Augustinus uitgesproken1:

Vóór de wereld kon er geen tijd zijn die voorbij was, want daar was geen schepsel aan wiens bewegingen deze kon worden afgemeten maar de wereld is gemaakt tezamen met de tijd.

Aan de genoemde intuïtieve tijdopvatting heeft Einstein een radicaal einde gemaakt. In zijn visie is het tempo waarin de tijd ‘loopt’ afhankelijk van de positie die een voorwerp inneemt in een zwaartekrachtveld. Er is aangetoond dat de tijd trager gaat verlopen wanneer er een verplaatsing is in de richting van de zwaartekracht.2 Om dit te verduidelijken: stel je voor dat je op grote afstand van de aarde zweeft. Zet je nu koers naar de aarde, dan beweeg je natuurlijk in dezelfde richting als de zwaartekracht (vanuit het middelpunt van de aarde wordt immers aan je getrokken). Volgens de relativiteitstheorie zal dan, als je op aarde bent geland, de tijd daar trager verlopen. Het gaat hierbij nog over een relatief klein verschil: enkele seconden per eeuw. Maar die afwijking is wel dusdanig, dat er bij het gebruik van GPS-satellieten rekening mee moet worden gehouden! Tussen twee haakjes: dit verschijnsel van tijdrek, zoals het genoemd wordt, is niet door jezelf te herkennen. In die zin dat je de wijzers van je horloge trager zou zien bewegen. Dat doen ze wel, maar hetzelfde geldt voor de snelheid waarmee je gedachten gaan, je bloed stroomt, je ademhaling gaat enzovoort. Het kan dus misverstand oproepen als je zegt dat ‘de klok’ langzamer loopt, met op de achtergrond de gedachte dat je dit zélf zou kunnen constateren. Vandaar dat we liever spreken over: vertraagde tijd.

Gaat het over hele zware sterren of zwarte gaten, dan wordt dat effect vele malen versterkt. En volgens Humphreys is dat ook zo als je het hele universum erbij betrekt. Althans (zoals we gaan zien): het heelal in de vorm, zoals hij die voor ogen heeft. De sleutel tot het verstaan van de constellatie van het universum ligt volgens hem in Genesis 1:6. We lezen daar dat God een ‘uitspansel’ maakte in het midden der wateren (Aldus de SV. De HSV en de Naardense Vertaling hebben hier: ‘gewelf’). In vers 7 wordt gesproken over zowel wateren ónder als wateren bóven dat uitspansel. Vaak wordt aangenomen dat dit een verwijzing is naar wat we vandaag de dampkring of atmosfeer van de aarde noemen. De wateren ‘boven het uitspansel’ zouden dan de wolken zijn. Tegen die opvatting is in te brengen dat in de verzen 14–17 duidelijk wordt gesteld dat de hemellichamen in dat uitspansel werden geplaatst. En dan rijst de vraag: Wat moeten we ons dan voorstellen bij ‘het water boven het uitspansel’?

Op dit punt start de uiteenzetting van Humphreys. Het is volgens hem duidelijk dat er bij de schepping sprake is geweest van één grote waterbol, waarbinnen God een uitspansel heeft aangebracht. Het centrum van die bol bevatte de aarde, maar er was een grote waterschil om die bol heen. De ruimte tussen die bol en de schil is dan het uitspansel. En daarin bevinden zich dan de hemellichamen. Uiteraard weten we dat dit alles aan uitdijing onderhevig is (geweest), zodat het uitspansel een onmetelijke ruimte met sterrenstelsels is geworden. Maar nog steeds is er om dat universum heen die buitenste schil, die naar de mening van Humphreys inmiddels in ijs is getransformeerd. Hij geeft ook aan dat deze schil een enorme massa heeft, misschien tientallen keren groter dan die van de ons bekende verzameling van sterrenstelsels. In dit verband is het opmerkelijk dat in het visioen van Ezechiël (1:22) gesproken wordt over een uitspansel dat oogt als een ‘vreeswekkend kristal’. Het Hebreeuwse woord ‘kerach’, hier door ‘kristal’ weergegeven, betekent eigenlijk: ijs (zoals ook is vertaald in de HSV en de NaV).

Met zijn redenering gaat Humphreys dus lijnrecht in tegen het algemeen aanvaarde filosofische uitgangspunt, dat beweert dat het universum geen grenzen heeft en oneindig is. Dit zogeheten Copernicaanse principe sluit elke bevoorrechte positie voor de aarde en ons zonnestelsel uit. Het heelal heeft dus ook geen centrum: waar je je ook bevindt: om je heen strekt zich in alle richtingen ongeveer evenveel materie uit. Dat betekent een gemiddelde zwaartekracht nul, wat weer inhoudt dat tijdvertragingseffecten, kosmisch gezien, slechts mogelijk zijn op zeer beperkte schaal, bijvoorbeeld in de buurt van een zwart gat.

In de visie van Humphreys ligt dit dus geheel anders. Laten we ons, als gedachte-experiment, voorstellen dat we ons op bijna oneindige afstand van de aarde bevinden, dus nog ver buiten de water- of ijsschil die het uitspansel omgeeft. We kijken dan tegen het enorme universum aan, dat door zijn onvoorstelbare massa een aantrekkingskracht op ons uitoefent. Bewegen we ons nu daar naartoe, dan krijgen we dus te maken met het effect van tijdvertraging, zoals hiervoor is uitgelegd. Na het passeren van de omhullende waterlaag betreden we het terrein van de sterrenstelsels. Evenwel blijft er een naar het middelpunt (dus: de aarde) gerichte zwaartekracht werken, met als gevolg dat het effect van tijdvertraging ook zal doorgaan. Maar we komen zo zoetjesaan in de buurt van de aarde. Precies, zegt Humphreys: het tijdvertragingseffect is daar inmiddels zo sterk geworden, dat de tijd is komen stil te staan. De aarde ‘baadt’ zich dus in een tijdloze zone of bevindt zich, als dat niet helemaal het geval is, dan toch minstens in een gebied waarin de tijd zeer traag voortschrijdt. En dat is, volgens Humphreys, mogelijk de situatie geweest op de vierde scheppingsdag. Terwijl (een vreemd woord in dit verband!) de hemellichamen door God werden gemaakt – gebruik makend van processen die volgens huidige wetenschappelijke maatstaven miljoenen of miljarden jaren in beslag hebben genomen – verstreek er op de aarde slechts één dag! Humphreys neemt ook nog aan dat de Schepper in staat is om de lichtsnelheid (en eventueel andere natuurconstanten) zo te manipuleren, dat het licht van de sterren nog op de vierde dag de aarde heeft kunnen bereiken. Het daaropvolgende uitdijen van de ruimte heeft ervoor gezorgd dat het tijdvertragingseffect uitdoofde, zodat de tijd op aarde weer zijn normale ‘loop’ heeft hervonden.

Dit is dan, sterk vereenvoudigd, het scenario voor de ‘vierde dag’, dat Humphreys ruim tien jaar geleden heeft voorgesteld. Al in 1994 had hij met het boek Starlight and Time een vergelijkbare poging gedaan3, maar daarop is, ook vanuit creationistische kring (o.a. John Byl) nogal wat kritiek gekomen. De hierboven geschetste verbeterde versie van dit model is weinig bekend geworden; ook heeft Humphreys daarin ook al weer wat wijzigingen aangebracht.

Hoe moet dit alles nu beoordeeld worden? Vragen we ons eerst af hoe de auteur daar zelf tegenover staat. Waarschijnlijk beschouwt hij dit model zelf als minder serieus. Hij zegt in een artikel4:

I outline a speculative light transit-time scenario during Day 4. Other scenarios are possible, so you should take this as only an example of the possibilities that achronicity opens up.

Hij heeft het dus over een ‘voorbeeld’. Alsof hij wil zeggen: laat de wetenschap zich ook eens met de mogelijkheid van tijdvertraging bezig houden, dus met het perspectief dat vanuit de theorie van Einstein wordt geopend. En dat is zeker niet verkeerd. Maar, zoals opgemerkt, dit is niet te verwachten, gezien het breed aanvaarde paradigma van een oneindig heelal. En over een centrale plaats van de aarde in het universum kun je al helemaal niet praten. We moeten niet vergeten dat de ‘erkende’ kosmologie ook allerlei fudge factors moet aannemen om de big bang-theorie te laten kloppen. Twee-derde van het heelal bestaat dan uit donkere energie, de rest is bijna allemaal donkere materie. Onwaarneembaar en toch: black matter lives! Er is een duidelijke kloof tussen theorie en waarneming. Daarom was het goed dat een gezelschap van 33 top-wetenschappers (waaronder bekende namen als Halton Arp en Hermann Bondi) hierbij de vinger legde:

In no other field of physics would a continual recourse to new hypothetical objects (inflation, dark matter, dark energy) be accepted as a way of bridging the gap between theory and observation (New Scientist, 22 mei 2004).

En zeker ook de laatste jaren komt men telkens voor nieuwe verrassingen te staan. Nog onlangs suggereerden onderzoekers een geheel andere ‘tijdlijn’ voor de ontwikkeling van het universum, waarbij de noodzaak van extreem snelle uitdijing na de oerknal (de zogeheten ‘inflatie’) in twijfel werd getrokken.5 En dat is nog maar één van de vraagstukken in dit hoofdpijndossier. Onderzoek doet vrezen dat er weldra gaten zullen worden geschoten in het breed aanvaarde kosmologische model. Zodat niemand weet waar dit alles zal eindigen.

Ook op andere terreinen van de natuurwetenschap is er nog genoeg kommer en kwel. Gaan neutrino’s met de snelheid van het licht? Waarom is de lichtsnelheid (en daarmee ook de overdracht van elektromagnetische signalen) eigenlijk begrensd? Hoe komt het dat licht in water (800 maal dichter dan lucht) toch maar 25% langzamer gaat dan in lucht (of vacuüm)? De wetenschap zet hier uiteraard haar ‘mannetjes’ op, maar de hieruit geconstrueerde theorieën – of liever: beschrijvingen – lijken elkaar soms hevig te beconcurreren. Iemand merkte eens op dat de Schepper misschien wel besmuikt zit te lachen, bij het zien van zoveel onbeholpen pogingen van de mens in zijn eigen achterkamertje van het universum om wat grip te krijgen op de omgeving waarin hij leeft…

Er is op gewezen dat, vanuit de huidige stand van de wetenschap bezien, het model van Humphreys meerdere tekortkomingen heeft. En ook hij gaat uit van niet te bewijzen veronderstellingen. Minder sympathiek komt over de stellige manier waarop hij spreekt over het handelen van de Schepper: “God deed eerst dit en toen dat en daarna rekte Hij het uitspansel uit”. Beter was geweest dat hij zich (meer) had gerealiseerd dat de tegenwoordig bekende wetmatigheden in de natuur dateren van ná een voltooide schepping. Dat God bij het maken van de hemel en de aarde van geen enkele natuurwet dwingend afhankelijk is geweest. En dat de wording van hemel en aarde zich buiten het bereik van ons natuurwetenschappelijk instrumentarium bevindt (om het met prof. dr. Marc de Vries te zeggen). Of met de trefzekere woorden van een nietige sterveling, die spreekt over de eeuwige God, de Almachtige Schepper:

Zie, dit zijn de uitlopers van Zijn weg,
en wat een flard woord maar horen wij van Hem!
– een donderslag van Zijn kracht, wie kan die verstaan?
(Job 26:14, vert. P. Oussoren)

Dit is een bewerking van de lezing die drs. Herman van Ligtenberg hield op het congres ‘De waarde van de Schepping voor wetenschapsbeoefening en ethiek’ op 20 oktober 2018 te Opheusden.

  1. Augustinus, De Stad Gods, boek 11, hoofdstuk 6.
  2. Vaak wordt, ten onrechte, gesteld dat de tijd vertraagt als de zwaartekracht sterker wordt. Het gaat echter niet om de gróótte van de zwaartekracht, maar om de richting ervan. Zou je in een schacht afdalen naar het midden van de aarde, dan neemt de zwaartekracht af, maar de tijd blijft gewoon verder vertragen.
  3. Het lijkt erop dat de toelichting in ‘Hoe bestaat het!’ (De Banier, 2009), blz. 116-117 betrekking heeft op deze eerdere versie.
  4. https://creation.com/new-time-dilation-helps-creation-cosmology.
  5. https://www.newscientist.nl/nieuws/snelle-uitdijing-na-oerknal-misschien-toch-niet-nodig-voor-begrip-heelal/.