Home » Theologie
Categoriearchief: Theologie
Moderne hermeneutiek: tijd waarin we leven bepalend voor uitleg – Dr. G.W.S. Mulder promoveerde aan de Vrije Universiteit op predikkunde
Op dinsdag 28 november 2023 promoveerde predikant en theoloog dr. G.W.S. (Wim) Mulder aan de Vrije Universiteit op de prediking van predikanten tussen 1600 en 1800. De titel van zijn proefschrift luidt: ‘Tussen tekst en toepassing. Onderzoek naar het tijdbetrokken element in de homiletiek van gereformeerde piëtisten in de Nederlanden 1600-1800’.1 De dag voor zijn promotie verscheen er in het Reformatorisch Dagblad een interview met deze predikant van de Gereformeerde Gemeente te Ridderkerk. Een groot deel heeft geen raakvlakken met de thematiek waar Fundamentum zich op richt. In het interview werd echter ook kwam ook de moderne Schriftuitleg, de moderne hermeneutiek, en Schriftgezag voorbij. Daarom een korte samenvatting.2
De Schrift centraal
Het proefschrift van de theoloog ontstond op het kruispunt van kerkgeschiedenis en predikkunde. Omdat hij zelf predikant is, krijgt Mulder wekelijks te maken met de vraag hoe een predikant een toepassing maakt in de preek. Vanwege zijn onderzoeksvraag bestudeerde dr. Mulder twaalf handboeken voor predikkunde uit de zeventiende en achttiende eeuw. “In die handboeken staat hoe de schrijvers daarvan vonden dat het moest en hoe ze dat onderbouwden. Ik zocht naar theologische, liefst Bijbelse, argumenten voor de preekopbouw en toepassing.” De geleerde ziet deze periode als een spannende, met name de strijd tussen de gereformeerde Voetianen en de meer liberale Coccejanen. Ook kwam het rationalisme op. “Zeker de achttiende eeuw wordt gezien als een eeuw van verlichting. Die is de kerk niet voorbijgegaan.” De onderzochte handboeken laten tijdbetrokken predikkunde zien, ‘al was die tijdbetrokkenheid wel ondergeschikt aan de kernbootschap’. Mulder geeft aan dat de toepassing opkwam uit de Schrift. Het Schriftgezag stond daarbij hoog in het vaandel (2 Timotheüs 3:16). “In die tekst zie je die twee dingen samenkomen: “Al de Schrift is van God ingegeven.” Dus het Schriftgezag stond voor die mannen buiten kijf. Al de Schrift, dus elke tekst, elk woord in de Bijbel.” Coccejus en zijn volgers gaven aan dat die grondslag in de Schrift niet nodig was, ‘zij legden veel meer nadruk op de exegese, de uitleg’. Volgens dr. Mulder hadden de coccejanen theologisch hun eigen denkwereld ‘die is niet los te zien van de opkomst van het rationalisme’. De preek moet volgens de theoloog en predikant altijd Schriftuurlijk te onderbouwen zijn, dat geldt ook voor de toepassing. De preek wordt bevindelijk, omdat de Bijbel dat is. “We moeten niet over de hoofden heen preken, maar met de Schrift in de hand en op basis van de Schrift en met het oog voor hun leefwereld de harten van de hoorders opzoeken.” Dit alles, uiteraard, in afhankelijkheid van de bediening van de Heilige Geest.
Verschuiving
De vraagsteller, drs. Wim Hulsman, merkt op dat er tegenwoordig veel verschuift als het gaat om Schriftuitleg. Hulsman denkt aan de moderne hermeneutiek. Wat kunnen we in dit opzicht leren van het proefschrift van dr. Mulder? “Het lijkt misschien alsof je alleen met de moderne hermeneutiek echt actueel kunt preken. Alsof je bij het volgen van de klassieke preeklijn niet actueel kunt zijn. Maar ik geloof dat wij met de klassieke preekopbouw juist in een heel krachtige traditie staan die ons laat zien dat het wel kan en moet om naar de Schrift te preken en tegelijk betrokken te zijn op de hoorders van nu.” De rechtvaardiging van de goddeloze, dat is volgens de Ridderkerkse predikant, de sleutel tot het ware verstaan van de Schrift en het kruispunt. “De moderne hermeneutiek past de uitlegsleutel van de Bijbel echter aan. De tijd waarin we leven wordt dan bepalend voor de uitlegsleutel. Dat zie je nu rond de grote thema’s die spelen: schepping en evolutie, de vrouw in de gemeente, het debat rond gender en seksualiteit. Maar er zijn meer thema’s te noemen. ”
Voetnoten
Naam gemaakt, trouw gebleven aan moderne theologen en toch niet gelukkig – Hoe dr. Eta Linnemann (1926-2009) afscheid nam van haar verleden
Ze was een trouw leerling van moderne theologen zoals Bultmann, Ebeling en Gogarten. In de Bijbelwetenschappen had zij naam gemaakt in Duitsland. Toch was zij niet gelukkig. Ze greep naar de fles en was verslaafd aan de beeldbuis. Haar naam is Eta Linnemann. Een vrouw die haar mannetje stond in haar vak. Door aanraking met andere christenen ontdekte zij de werkelijkheid van de Bijbel. Zij doorzag de vooringenomenheid van de moderne theologie. Een theologie die uitgaat van een menselijk denksysteem en denkraam.
Haar missie
Haar levensdoel werd het om uit de doeken hoe de moderne theologie te werk gaat, namelijk vanuit een atheïstische veronderstelling. De reden is dat sinds de Verlichting de moderne wetenschappen zoals de natuurwetenschap gezorgd heeft voor aardse vooruitgang. In plaats dat men God daarvoor dankte, maakte men deze wetenschap tot een soort god, stelt Linnemann. Een god die zorgt voor een goed leven. Vanuit deze moderne natuurwetenschappelijke benadering bekijkt men ook de Bijbel. Wonderen passen niet in dat beeld. Linnemann wijst dit denksysteem af. Alle universiteiten zijn behept met deze moderne visie in Duitsland. Zij wil christelijke universiteiten oprichten. Te beginnen bij een basisjaar waar men wordt voorbereid op het moderne denken aan de universiteiten. Op dit punt hebben de evangelische gelovigen het voortouw genomen. Te denken valt aan de evangelische hogeschool in Amersfoort, de universiteit van Leuven en Heverlee in België en de universiteit te Giessen in Duitsland.
In het voetspoor van Luther
In hoeverre Linnemann in het gehele theologische spoor van Luther ging, valt buiten onze beschouwing. Mogelijkerwijs was zij meer evangelisch getint. Uit haar eigen getuigenis omtrent haar bekering blijkt dat zij berouw had over haar vroegere leven daar zij de studenten verkeerd onderwijs had gegeven. Zij deed daar boete over. Zij leerde alles schade en drek achten om de uitnemendheid van Christus. Zij ervoer de kracht van Gods beloften in haar leven. Ze ging de Bijbel zien als het levende woord van de levende God. Zij wilde die boodschap met kracht uitdragen in het atheïstische Duitsland waar de Schriftkritiek gemeengoed was en is.
Waar ze voor stond
Kortom zij zag net als Luther de Bijbel als het betrouwbare woord van God. Dat zal men laten staan, zei Luther. Luther verdedigde het levende woord van God tegen de filosofische aanvallen van de Roomse kerk. Linnemann verdedigde de Schrift tegen de filosofische aanvallen van de moderne theologie. Beiden stelden de kracht van het woord van God boven de kracht van de rede. Beiden droegen de rijke boodschap van Gods woord met kracht uit.
Haar geschriften na haar bekering
Bibel oder Bibelkritik? (The Bible or biblical criticism?) 2007.
Gibt es ein synoptisches Problem? (Is there a synoptic problem?) 1999.
Wissenschaft oder Meinung? (Science or opinion?) 1999.
Bibelkritik auf dem Prüfstand (Biblical criticism to the test) 1998.
Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website 500 jaar Luther. Het originele artikel is hier te vinden.
Een Dialoog tussen Christenen (Chris Verhagen en Carel de Lange) en Atheïsten (Bart Klink en Brandon Pakker)
Afgelopen weekend (?) was er een debat tussen de christenen (Chris Verhagen en Carel de Lange) en atheïsten (Bart Klink en Brandon Pakker). Dit debat is met dank aan ‘Geloof en Rede‘ en wordt hieronder gedeeld.
Chris Verhagen (Christelijke Apologeet) en ik gingen in gesprek met Bart Klink (www.deatheist.nl) en Brandon Pakker over het christendom en het atheïsme. We hebben verschillende onderwerpen behandeld en de onderliggende vraag was: Welk wereldbeeld is het meest redelijk?
WoordStudie: Scheepvaart in de antieke wereld
Reizen was in de oudheid niet iets dat men voor zijn plezier deed. Reizen kende namelijk allerlei ongemakken en gevaren, en werd daarom gezien als een noodzakelijk kwaad. Vaak had men bij reizen over land weinig keus als het ging om het transportmiddel. Meestal liep men, maar soms reisde men op de rug van een paard of (muil)ezel, of in een door dieren getrokken wagen, al dan niet in groepsverband. Dat laatste genoot de voorkeur, in verband met de veiligheid.

Geen pleziervaart
Als het mogelijk was, reisde men overzee bij voorkeur per schip. Paulus reisde veel in het Middellandse Zeegebied, een gebied dat rijk aan havens was. De beste tijd om te varen was de periode mei tot en met september/oktober, als er intensief handelsverkeer plaatsvond. Passagiersboten waren er niet. Passagiers waren afhankelijk van vrachtschepen, en van de bereidheid van de kapitein hen tegen betaling of een te leveren arbeidsprestatie mee te nemen. Toch was het varen ook tussen mei en september/oktober niet zonder risico. Vooral premiejagers, avonturiers dus, waagden het er dan op om alsnog een lading graan in het gevaarlijke seizoen naar Rome te vervoeren en daarvoor een fikse premie op te strijken. Niet voor niets schrijft Paulus alleen al over de gevaren van zeereizen: ‘Driemaal heb ik schipbreuk geleden, een nacht en dag heb ik in volle zee doorgebracht (…); in gevaren op zee (…)’ (2 Kor. 11:25-26).
Navigatieproblemen
De meeste vrachtschepen waren zeilschepen. Vooral Alexandrijnen hadden de naam goede zeilers te zijn. Daarom was het verstandig van de centurio die Paulus naar Rome moest brengen, dat hij een Alexandrijns schip uitkoos (Hand. 27:6). Ook het schip dat het gezelschap later van Malta naar Putéoli bracht, was afkomstig uit Alexandrië (Hand. 27:11).
Als alles goed ging, verliep een zeereis best vlot. Soms voer men ook ’s nachts; dat kon veilig zolang men langs een kust voer. Het kompas was nog niet uitgevonden, dus als men de kust niet kon zien, moest men zich op de sterren oriënteren. Als dat ook niet mogelijk was, had men als kustvaarder een groot probleem en voer men eigenlijk op goed geluk (Hand. 27:20). Daarom is het niet vreemd dat de bemanning van het schip dat Paulus en de zijnen vervoerde, te middernacht vermoedde dat er land naderde (Hand. 27:27). De zeelui wisten dat niet zeker, maar kunnen dat hebben afgeleid uit de zeegang van het schip, die anders is wanneer het water ondiep is. Mogelijk hebben ze de branding gehoord, of de geuren van het land opgemerkt. Uiteindelijk kwamen, na een heuse schipbreuk, allen gelukkig behouden aan land (Hand. 27:44).
Enkele scheepstermen
Gr. pleoo = varen; zie Luk. 8:23; Hand. 21:3; 27:2, 6, 24; Openb. 18:17. In deze laatste plaats is sprake van ‘iedere zeereiziger’, maar letterlijk staat er ‘ieder die naar een plaats vaart’. Verder bestaan er samenstellingen als hupopleoo (Hand. 27:4,7), ‘dicht langs (lett. ‘eronder’) varen’, diapleoo (Hand. 27:5), ‘oversteken’, (lett. ‘doorheen (…) varen’), en braduploëoo (Hand. 27:7), ‘langzaam varen’, ‘langzaam opschieten’.
Gr. ploion = schip, lett. vaartuig; kan groot of klein zijn. Dit algemene woord komt vaak voor in Mattheüs, Lukas en Johannes; meest in Handelingen: zie 20:13, 38; 21:2, 3, 6; 27:2, 6, 10, 15, 17, 19, 22, 30, 31, 37, 38, 39, 44; 28:11; Jakobus 3:4; Openbaring 8:9; 18:19.
Gr. ploiarion = scheepje, een verkleinwoord dus; Markus 3:9; Lukas 5:2 gelet op vers 3 is het synoniem met ploion (dat is immers het algemene woord, voor groot en klein); Joh. 6:22, 23, 24; 21:8. Volgens sommigen verloor dit woord langzamerhand de kracht van het verkleinwoord.
Gr. plous = vaart, zeereis; zie Hand. 21:7; 27:9-10.
Gr. naus = schip, alleen voor grote schepen; Hand. 27:41.
Gr. nauklèros = schipper; lett. ‘scheepseigenaar’, maar ook ‘bevrachter’ of ‘kapitein’; Hand. 27:11.
Gr. nautès = zeeman; Hand. 27:27, 30; Openb. 18:17.
Gr. nauageoo = schipbreuk lijden; ook in het Grieks gevormd van een stam ‘schip’ en een stam ‘breken’; in 2 Kor. 11:25 wordt het voor letterlijk, in 1 Tim. 1:19 voor figuurlijk ‘schipbreuk lijden’ gebruikt.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Rechtstreeks. De volledige bronvermelding luidt: Kramer, G., 2023, WoordStudie: Scheepvaart in de antieke wereld, Rechtstreeks 20 (10): 9.
Abraham Hellenbroek als prediker – Bestudering proefschrift predikant en theoloog dr. H. Brons
Op 29 juni 2023 promoveerde predikant en theoloog dr. H. (Hendrik) Brons aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn.1 De titel van zijn proefschrift luidde: ‘Abraham Hellenbroek als prediker: Een homiletische analyse‘. Dit proefschrift verscheen ook in een handelseditie bij Labarum Academic. We bestuderen hieronder het proefschrift op voor Fundamentum relevante thema’s
In het proefschrift wordt de prediking van Abraham Hellenbroek (1658-1731) bestudeerd. Hij is tegenwoordig nog steeds bekend in bevindelijk-Gereformeerde kring vanwege zijn catechisatiemethode ‘Voorbeeld der Goddelijke Waarheden‘ en vanwege de hertaling van zijn preken. Ook tijdens zijn leven wordt hij gewaardeerd als de ‘meest wijze, nette, beschaafde en godvruchtige prediker van zijn eeuw‘ (blz. 11). Maar naast deze complimenten is er ook kritiek zoals ‘valsch vernuft, breedvoerigheid, pronken met geleerdheid‘ (blz. 11). Toch is hij tot ver na zijn dood zeer bekend geworden. In het eerste hoofdstuk zet dr. Brons zijn onderzoeksmethode, de vraagstelling en verantwoording van keuzes uiteen. Hij maakt gebruik van de Heidelbergse Methode waarbij men in de analyse zich niet zozeer richt op de retorische aspecten, maar meer op de theologische. Dit wordt in dit hoofdstuk meer uitgewerkt, maar laten we hier rusten. Dat geldt ook voor de uitwerking van de tweede gebruikte methode: kwalitatief data onderzoek en verdere verantwoording.
Het leven van Abraham Hellenbroek (1658-1731)

In het tweede hoofdstuk gaat dr. Brons in op het leven van Hellenbroek. Hij wil geen historisch-biografisch onderzoek doen, maar vooral nagaan hoe Hellenbroek als prediker gevormd is (blz. 29). Hellenbroek wordt op 3 december 1658 geboren als derde kind van Johannes Hellenbroek en Elisabeth Kluft. Tijdens zijn periode aan het Amsterdamse Athenaeum ondergaat hij cartesiaanse invloeden (blz. 31). De methodische twijfel die Descartes als uitgangspunt neemt, wordt gezien als opmaat voor het atheïsme. “De Bijbel valt dan immers af als a priori zekere kennisbron.” Het cartesianisme doet ook afbreuk aan de geloofszekerheid. Vooral De Raey en Wolzogen zijn voor een rationalistische Schriftbenadering. In 1677 vervolgt Hellenbroek zijn studie aan de Leidse Universiteit. Eerst filosofie later (ook) Bijbelse talen. Onder invloed van zijn behoudende leermeester Wolferdus Senguerdius verlaat Hellenbroek de cartesiaanse methode. Hij stapt over naar de theologische faculteit. Op 28 februari 1683 vindt de bevestiging tot predikant plaats in zijn eerste gemeente Zwammerdam. Op 21 februari 1690 treedt hij in het huwelijk met Geertruida van der Hoeven. In zijn Zwammerdamse periode komt hij tot bekering en dit heeft ook een gedragsverandering tot gevolg. Op 4 juni 1691 doet hij intrede in de gemeente van Zwijndrecht. In 1694 volgt hij de roep van Zaltbommel, waar hij slechts acht maanden mag dienen. Immers, in februari 1695 doet Hellenbroek zijn intrede in de gemeente van Rotterdam. Brons geeft (onder verwijzen naar Thiele) aan dat men er inmiddels van overtuigd ‘is dat Hellenbroek niet tot de coccejaanse richting behoort‘ (blz. 43). In voetnoot 74 wordt aangegeven dat de overeenkomst tussen het cartesianisme en de coccejanen een ‘positieve en optimistische waardering van het menselijke vermogen om kennis te verwerven over God, Bijbel en de natuur‘ is. Tijdens zijn Rotterdamse periode (in 1706) verschijnt de eerste druk van het bekende boekje ‘Voorbeeld der Goddelijke Waarheden voor eenvoudigen‘ Ook de bekende preken over Jesaja zien hier het licht.

Watersnoden zijn een terugkerend thema in de preken van Hellenbroek. Brons laat in voetnoot 46 weten dat Hellenbroek verwijst naar de ‘droeve watervloeden‘ die de Bommeler- en Tielerwaard teisteren. Hellenbroek en zijn vrouw overleven alle zeven kinderen. Zijn vrouw raakt rond 1729 een deel van haar geestesvermogen kwijt. Zij overlijdt op 14 april 1753. Hellenbroek zelf vraagt in 1728 emeritaat aan vanwege ‘lichaamszwakte, benauwdheid op de borst en vermindering van geheugen’ (blz. 48). Hij overlijdt op 13 december 1731 in de leeftijd van 73 jaar.
Homiletische vorming
In het derde hoofdstuk van zijn proefschrift kijkt Brons naar de homiletische vorming van Hellenbroek. Zijn indeling van de preek ‘volgt de hoofdlijnen van de toenmalige homiletische handboeken‘ (blz. 53). Dit wijkt volgens de predikant en theoloog af van de moderne handboeken. Hellenbroek blijkt homiletisch vooral gevormd te zijn door Petrus Francius (1645-1704) en de predikanten David Knibbe (1639-1693) en Petrus van Staveren (1632-1683). Knibbe heeft op zijn beurt weer invloed ondervonden van o.a. Johannes Hoornbeeck (1617-1666). Laatstgenoemde schreef een homiletisch handboek. Hoornbeeck heeft op zijn beurt weer gebruikgemaakt van Aurelius Augustinus (354-430), Bernardus van Clairvaux (1090-1153), William Perkins (1558-1602) en Guilielmus Amesuis (1576-1633). Knibbe heeft als inspiratiebronnen ‘hoofdzakelijk Engelse puriteinen (…) dan wel Voetiaanse theologen die verwant zijn aan de Nadere Reformatie‘ aanbevolen (blz. 61). Hoofdstuk 3 is interessant voor (aanstaande) predikanten. Brons meldt op bladzijde 73 dat Hellenbroek voor zijn omwenteling gebruik maakte van heidense geschiedenissen, maar daarna niet meer. In de woorden van Thiele zou hij zijn spijzen nu niet meer ‘opzadelen op de markt der wereldwijzen, noch van de galerie van Zeno, de wandplaats van Aristoteles, noch van de schoole van Epicurus, Pythagoras of Plato‘. Die natuurlekkernijen hadden bij hem uitgediend. Brons geeft aan dat dit niet helemaal overeenkomt met de werkelijkheid, omdat hij na zijn bekering nog steeds gebruik maakt van citaten uit de klassiekers. Hij distantieerde zich wel meer en meer van de retorica. De leermeester van Hellenbroek, ds. Knibbe, geeft aan dat er alleen ‘op de opvatting van ketters‘ mag worden ingegaan ‘als die een actuele bedreging vormt voor de kerk‘ (blz. 76). Als Hellenbroek ingaat op alternatieve uitleggingen, is dat, zo blijkt uit de analyse van dr. Brons, ‘vaak om dwalingen te weerleggen‘. Brons laat in het derde hoofdstuk zien dat de structuur van de preken van Hellenbroek, via Knibbe en Hoornbeeck, ‘van meet af aan Voetiaans zijn gekleurd‘ (blz. 80). Dit blijft volgens de theoloog ook zo.
Wordt de komende tijd, als de Heere het leven en de omstandigheden geeft, vervolgd.
Voetnoten
“De praktijk was hardnekkig” – Bespreking van ‘Kerk, kolonialisme en slavernij’
Het slavernijverleden staat in de belangstelling en daarbij kan de rol van de kerk niet onbesproken blijven. De discussies gaan vaak over de grote morele vragen: sprak de kerk zich wel uit tegen slavernij of verdedigde de kerk deze weerzinwekkende praktijk? Tegelijk is het verzet tegen het ‘oprakelen’ van het slavernijverleden en het maken van excuses. Dit boek schetst in een aantal casestudies de relatie tussen kerk en slavernij.
De kerk legitimeerde veelal de koloniale doelen van de staat, zoals uitgevoerd door VOC en WIC. Het wel en wee van de handelsmaatschappijen en ‘kolonisten’ is voor de kerk essentieel. In 1743 was er een opstand van de Chinese gemeenschap op Java; hierbij kwamen meer dan 10.000 Chinese burgers om. In de door de VOC aangeleverde teksten voor de dankdag wordt met geen woord gerept over het lijden van deze gemeenschap, alleen dat God met deze oorlog Batavia waarschuwt voor de zonden.
Nederlandse predikanten waren betrokken bij zending. Prachtig wordt het werk in Sri Lanka beschreven. Tallozen werden gedoopt en lokale mensen konden zelfs predikant worden. Tegelijk blijkt er sprake van diepgaand verzet. Opmerkelijk is het verzet tegen de juridisering van doop en huwelijk. Het ging daarbij vooral om administratieve handelingen die geen recht deden aan de lokale opvattingen over het huwelijk als verbond (p. 74).
Perspectief en wijze van denken waren sterk bepaald door het eigen ‘koloniale’ belang. Scherper wordt het nog als het gaat over de visie op slavernij. Bepaald schokkend vond ik de bijdrage over de rol van de kerk in Suriname. De Nederlandse plantage-eigenaren waren tegenstanders van de zending, want christenslaven zouden meer rechten kunnen claimen. Ze lieten liever een Afro-Surinaamse religie op de plantages toe. Na 1828 werd het beleid om juist slaven te bekeren. De reden was dat als er straks een einde aan de slavernij zou komen, christenslaven gehoorzaam en onderworpen zouden blijven. Er kwam zelfs een ‘Maatschappij tot uitbreiding van het christendom onder slaven en verdere heidense bevolking dezer kolonie’. Het ‘verlichte’ bestuur koos de Evangelische Broedergemeente om dat uit te voeren, bijkomend voordeel: de plaatselijke gereformeerde kerken konden dan blank blijven (p. 86).
Elk hoofdstuk confronteert, maar laat ook hier en daar oude tegenstemmen horen. In hoofdstuk 9 wordt besproken welke rol de vloek van Cham heeft gespeeld. De overgrote meerderheid van theologen in de zeventiende en achttiende eeuw wees die af als rechtvaardiging van de slavernij. Tegelijkertijd blijkt dat het in de ‘volkstheologie’ van de planters een belangrijk argument was. De praktijk was hardnekkig. In Papua kochten zendelingen kinderen ‘vrij’ om hen in de christelijke gemeenschap te brengen. Helaas kwamen ze in de praktijk vaak in dienst van zendelingen, die niet op een andere manier aan geschikte bedienden konden komen (p. 126).
Hoe lees je zo’n boek met indringende verhalen over lange geleden? Het geeft mij een gevoel van machteloosheid. Hoe diep is ons eigen denken en handelen bepaald door de tijd, ons vermeende eigenbelang? Hoe gemakkelijk accepteren we de status quo? En hoe gemakkelijk wuiven we kritische vragen over ons eigen verleden af en blijven we de mooie zendingsverhalen vertellen? Misschien dan goed om dit boek te lezen. Het zijn historische analyses, maar hoe zouden toekomstige analyses over ons vermogen tot zelfreflectie en kritiek eruitzien?
Dit boek is uitgegeven door KokBoekencentrum. Hier zijn meer details over het boek te vinden.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Ouwehand, J.P., 2023, Boekbespreking, De Waarheidsvriend 111 (47): 13.
Evolutiecongres wil Nederland klaarstomen voor (theïstische) evolutie
Het klassieke scheppingsgeloof is voor veel (theïstische) evolutionisten een doorn in het oog. Zeker als deze visie op de werkelijkheid ook nog eens onderwezen wordt op scholen. Hoe trekken we ook deze halsstarrige evolutieweigeraars over de streep? Iedereen zou de filosofie van universele gemeenschappelijke afstamming toch moeten accepteren? Hoe gaan we om met docenten en studenten die de filosofie van universele gemeenschappelijke afstamming over deep time niet kunnen accepteren? Dat lijken de vragen op het congres dat volgende week (27-31 augustus 2018) zal plaatsvinden.
Handen ineen
Om dat doel te bereiken hebben theïstisch evolutionisten de handen ineengeslagen. Ze hebben ook hulp ingeroepen van enkele atheïstische sprekers. Op de eerste dag wordt een overzicht gegeven van de evolutie-acceptatie van diverse levensbeschouwelijke stromingen (zoals atheïsme, christendom, jodendom en de islam) in het verleden. De tweede dag wordt de sterkte van de evolutietheorie getoetst. We zien hier slechts een applaus voor de evolutietheorie voorkomen, kritische noten lijken niet te worden doorgegeven. De derde dag probeert men een theïstisch evolutionistische levensbeschouwing te schetsen. De vierde dag is gericht op het onderwijs. Hoe kan ervoor gezorgd worden dat de leerlingen en studenten de filosofie van universele gemeenschappelijke afstamming zullen accepteren? Op de vijfde en laatste dag wordt zelfs geprobeerd om religieus geloof evolutionair te verklaren. Men voelt wel aan dat ze nu tegen de ‘limits of science’ aangelopen zijn. Het laatste uur van deze dag wordt besteed aan het in kaart brengen van de vooruitgang, biologiedocenten toerusten en vervolgplannen smeden.1
Sprekers en onderwerpen
De organisatie ligt in handen van theoloog prof. dr. Gijsbert van den Brink, bekend van het theïstisch evolutionistische boek En de aarde bracht voort2, en bioloog dr. Duur Aanen, bekend van het protest tegen het proefschrift van de in 2013 gepromoveerde Joris van Rossum.3 Op de conferentie komen 27 sprekers aan het woord. Hieronder worden enkele opvallende zaken genoemd en besproken. Op de eerste dag spreekt o.a. dr. Ab Flipse, als wetenschapshistoricus verbonden aan de Vrije Universiteit. Hij zal een historisch perspectief geven op de relatie tussen evolutiebiologie en religieus geloof. Al eerder is opgevallen dat Flipse spreekt van drie golven van ‘creationisme’ in Nederland. Hij zal dat waarschijnlijk ook hier op het congres doen. Dit geeft geen correct beeld van de geschiedenis van het klassieke scheppingsgeloof in Nederland.4 Op de tweede dag spreken diverse theïstische evolutiebiologen. Allen accepteren universele gemeenschappelijke afstamming over deep time. Een van hen doet dat zelfs op nogal clovistische wijze. Als laatste geeft dr. Gijsbert van den Brink een overzicht. Ik hoop dat hij in zijn lezing ook de kritische evolutienoot een plaats geeft. Op de derde dag valt spreker dr. John Walton op. Deze BioLogos-spreker is speciaal vanuit Amerika overgevlogen om zijn visie op de historische Adam te presenteren.5 De spreker is ook bekend vanwege zijn protestactie tegen het tonen van de film Is Genesis history? op de campus.6 Op de derde dag zijn er drie sprekers die opvallen. De eerste spreker is dr. Deborah Haarsma, directeur van BioLogos. BioLogos is een platform voor theïstische evolutie in de VS. Een organisatie met een sterk anti-creationistische agenda. De vierde spreker geeft zijn visie op het evolutieonderwijs op een evangelische middelbare school in Nederland (Teaching Evolution at an Evangelical Secondary School in the Netherlands). Waarom niet naast deze docent ook een creationistisch docent uitgenodigd die spreekt over het scheppingsreferentiekader? De laatste spreker is dr. Héloïse Dufour. Zij spreekt over EVOKE, een project dat de acceptatie van de natuurfilosofie van universele gemeenschappelijke afstamming wil vergroten. Ze sprak in 2017 op een EVOKE-congres en een van haar vragen was hoe onderwijzers en anderen het creationistische verhaal kunnen tegenspreken. Samen met dr. Hans Degens schreef ik al een tijd geleden over dit EVOKE-project.7 Deze dag lijkt te zijn ingericht om de bijzondere scholen voor Basis- en Voorgezet Onderwijs klaar te stomen voor (theïstische) evolutie. Dat zien we ook aan de vragen die gesteld worden aan het einde van de dag. Bij de eerste vraag wordt een vals dilemma opgeworpen van wetenschap vs. geloof. Ook creationisten verdedigen ‘origin theories’, denk maar aan discontinuity systematics of de baranoomtheorie. De volgende vraag is of biologiedocenten (dat is wat anders dan teachers of evolutionary biology, biologie is meer dan evolutie) evolutie als wetenschap dienen te kwalificeren. De volgende twee vragen gaat over de evolutieweigeraars (zowel docenten als studenten) en hoe daar mee om te gaan. Als laatste is de vraag of de evolutietheorie ook niet in de basisschool onderwezen moet worden. Zelf denk ik dat groep 8 geschikt is voor een tweemodellenonderwijs, waarbij enerzijds het scheppings- en anderzijds het evolutieparadigma onderwezen wordt. Dit is het geval in de geweldige methode Wondering the World.8 Op de laatste dag van het congres spreekt dr. Herman Philipse, een van de bekendste atheïsten van Nederland. Het is jammer dat op de sprekerslijst geen enkele creationistische academicus aan het woord wordt gelaten. Sommige sprekers die wel aan het woord worden gelaten, laten een sterk anti-creationistische agenda zien. Is dit congres niet anders dan een strategische zet om (theïstische) evolutie in de scholen en kerken onderwezen te krijgen en het klassieke scheppingsgeloof de deur te wijzen?
Deelnemers
Het congres is volgeboekt. Volgens de deelnemerslijst zijn er 58 deelnemers.9 Onder die deelnemers zijn vooral theïstische evolutionisten. We zien veel namen van Nederlandse theïstische evolutionisten: Duur Aanen, Gijsbert van den Brink, Cees Dekker, Sander van Doorn, Herman van Eck, Ab Flipse, René Fransen, Gerdien de Jong, Everard de Jong, Marnix Medema, Jitse van der Meer, Jeroen de Ridder en René van Woudenberg. Is dit congres niet anders dan een strategische zet om (theïstische) evolutie in de scholen en kerken onderwezen te krijgen en het klassieke scheppingsgeloof de deur te wijzen?
Tenslotte
Het Nederlands Dagblad schreef dat de organisatie het erom gaat óf evolutie en geloof te combineren zijn.10 Vanuit het programma wordt wel duidelijk dat dit geen vraag is, maar als gegeven wordt verondersteld. Een kritische noot op universele gemeenschappelijke afstamming over deep time ontbreekt volledig. Laat staan dat er wetenschappelijke alternatieven als het scheppingsparadigma en/of Intelligent Design aan bod komen. Hoe ver zijn we in de evolutie-acceptatie en welke hordes moeten er nog worden genomen? Dat lijkt de hoofdvraag van dit evolutiecongres. Deze hoofdvraag had beter kunnen luiden: hoe brengen we de scholen en kerken weer terug bij het klassieke scheppingsgeloof en een werkelijkheid die wetenschappelijk beschreven wordt binnen een scheppingsreferentiekader? We moeten ons niet laten leiden door de naturalistische ontstaansmythe van universele gemeenschappelijke afstamming over deep time, maar door het Levende Woord. Hij was bij het begin aanwezig, door Hem zijn alle dingen gemaakt. Acceptatie van universele gemeenschappelijke afstamming over deep time leidt tot grote theologische problemen en ondermijning van het Schriftgezag. Dat laatste leidt onherroepelijk tot grote twijfel en zelfs kerkverlating.11
Dit artikel werd in 2018 geschreven.
Voetnoten
Seksuele gemeenschap zonder huwelijk slecht, ook voor samenleving
Geslachtsgemeenschap zonder huwelijk is schadelijk, voor de betrokkenen en de samenleving. Om dit aan de weet te komen is de Bijbel niet eens nodig. Volgens recent onderzoek op diverse vakgebieden is seksuele activiteit niet vrijblijvend maar heeft die blijvende gevolgen.
Dit blijkt uit de publicatie ”Seksuele gemeenschap zonder huwelijk; reflecties vanuit natuurlijke openbaring” in het wetenschappelijke vaktijdschrift In Luce Verbi / In die Skriflig. Het volledige artikel kan gratis worden gedownload.
Je maagdelijkheid bewaren tot het huwelijk voorkomt persoonlijke en relationele problemen, vooral bij mensen die uiteindelijk een levenslange relatie wensen, en is beter voor de samenleving en de economie. Dat laat de praktijk zien. Deze conclusie is gebaseerd op een overzicht van de resultaten van recente medische, psychologische, economische, antropologische en sociaalmaatschappelijke onderzoeken.
Niet vrijblijvend
Geslachtsgemeenschap zonder huwelijk wordt in westerse samenlevingen als een verworvenheid beschouwd. Het is daarom opvallend dat dit gedrag de afgelopen jaren wetenschappelijke vraagtekens heeft opgeroepen in vele, uiteenlopende vakgebieden. Samengevat: er zijn duidelijke medische en sociaalrelationele risico’s verbonden aan het opgeven van je maagdelijkheid zonder huwelijk. Dit heeft ontwrichtende maatschappelijke en economische gevolgen. Slachtoffers zijn vooral mensen uit een kwetsbare sociaaleconomische klasse. Die kunnen zich zulke gevolgen het minst veroorloven.
In allerlei vakgebieden wordt beklemtoond dat er bij geslachtsgemeenschap veel meer komt kijken dan verliefdheid en behoeftebevrediging. Biologisch hangt geslachtsgemeenschap samen met voortplanting. Dit vereist een voor de vrouw veilig klimaat om kinderen te krijgen. Volgens psychologen kun je dit daarom niet los zien van identiteit en zelfbeeld. Bovendien gaat het om ingrijpende intimiteit. Sociologen en economen tonen aan dat geslachtsgemeenschap zonder huwelijk gevolgen heeft voor het maatschappelijk welzijn van alle betrokkenen. De neurologie en endocrinologie wijzen erop dat de mens hormonaal en wat betreft hersenactiviteit ingesteld is op monogame relaties. Atheïstisch antropologisch onderzoek waarschuwt dat, als vrouwen bereid raken om geslachtsgemeenschap te hebben zonder huwelijk, dit een teken is dat de samenleving verzwakt en de cultuur op instorten staat.
Risicogedrag
In de twintigste eeuw voltrok zich in de westerse wereld een grote verschuiving op het gebied van seksualiteit. De grootste verandering was dat het opgeven van je maagdelijkheid voor het huwelijk eerst bespreekbaar werd en later genormaliseerd werd, hoewel het tot ver in de twintigste eeuw als onfatsoenlijk werd beschouwd. Maagdelijkheid was vroeger de norm. Als er een kind verwacht werd, moest er getrouwd worden. Geslachtsgemeenschap zonder huwelijk goedpraten was tot ongeveer 1970 in Europa en Amerika ondenkbaar. In Azië en Afrika deelt men die overtuiging ook vandaag nog algemeen, getuige recente wetenschappelijke publicaties over dit onderwerp. Geslachtsgemeenschap zonder huwelijk wordt daar geduid als medisch en psychologisch risicogedrag.
Uit Afrikaans onderzoek blijkt dat een hogere opleiding, pornografie en drankgebruik drempelverlagend zijn en onwenselijk seksueel gedrag in de hand werken. Een Aziatisch onderzoek attendeert zelfs op een relatie met roken. Een oorzakelijk verband valt moeilijk vast te stellen. Hoewel dit een kenmerk kan zijn van een sociale omgeving die openstaat voor een liberale levensstijl, is het omgekeerde ook mogelijk. Roken is dan een manier van omgaan met de innerlijke spanning die het seksuele gedrag oproept.
Opvallend in het Afrikaanse en Aziatische onderzoek is dat geslachtsgemeenschap niet gezien wordt als persoonlijke keuzevrijheid en een recht op behoeftebevrediging. Integendeel, men ziet het als een daad die het hart van de mens en zijn functioneren raakt. Die kan immers niet worden losgemaakt van familie- en samenlevingsverbanden.
Noodklok
Het waarschuwen tegen geslachtsgemeenschap zonder huwelijk kan niet weggewuifd worden door het etiket ”minder ontwikkeld” op Azië en Afrika te plakken. Ook in het Westen is de boodschap van specialisten in allerlei vakgebieden onomwonden, tenminste voor wie het wil zien.
In een diepgaand onderzoek van de American Psychological Association wordt gewaarschuwd dat er verband is tussen geslachtsgemeenschap zonder trouw en de geestelijke gezondheid. Bij Cambridge University verscheen een dik boek waarin een reeks hoogleraren van allerlei universiteiten de noodklok luidt. Ze komen vanuit allerlei achtergronden met de gezamenlijke waarschuwing dat buitenhuwelijkse seksualiteit (samenwonen ingesloten) feitelijk gerelateerd is aan maatschappelijke instabiliteit, en dat mensen met een modaal of lager inkomen zich die het minst kunnen veroorloven.
Gerenommeerde westerse wetenschappers laten zien dat de ideologie van liberale politici niet goed is voor de samenleving. Ze pleiten voor een radicale koerswijziging. Hoewel de betrokken wetenschappers verschillend aankijken tegen de morele geoorloofdheid van seksualiteit zonder huwelijk, zijn ze het over één ding eens: vrijblijvende seksuele relaties veroorzaken problemen. Politici zijn verantwoordelijk voor de gevolgen van hun beleid en mogen de rekening ervan niet doorsturen naar de zwaksten van de samen. Nota bene: het gaat hier ‘slechts’ om de wetenschappelijke evaluatie van geslachtsgemeenschap zonder huwelijk. Het ontwrichtende effect van de normalisering van homoseksualiteit en de maatschappelijke en psychologische verwarring die de genderideologie veroorzaakt, zijn nog niet eens onderdeel van deze noodkreet.
Relationeel onvermogen
Wat is de duidelijkste reden om je maagdelijkheid niet op te geven voordat je trouwt? Wie aan voorhuwelijkse gemeenschap doet, beschadigt aantoonbaar zijn menselijk vermogen om langetermijnrelaties te onderhouden. Wie als tienermeisje seksuele omgang had zonder getrouwd te zijn, heeft in een westerse omgeving ongeveer 50 procent kans dat haar huwelijk binnen tien jaar in echtscheiding eindigt. Daarbij neemt het relationeel onvermogen toe bij volgende huwelijken. In Zuid-Afrika bijvoorbeeld eindigt 64 procent van de eerste huwelijken in een echtscheiding. Dit geldt voor 82 procent van tweede huwelijken en voor 91 procent van derde huwelijken.
Dat wisselende seksuele contacten tot kwalitatief betere seksuele ervaring zouden leiden, is een fabeltje. Wie de mens in al zijn samenlevingsverbanden beziet (en niet slechts naar technische vaardigheden kijkt), ontdekt al snel dat de onderzoeksresultaten op het tegendeel wijzen.
Opleidingsniveau
Natuurlijk hebben omgevingsfactoren (gezin, godsdienst) invloed op de vraag of iemand bereid is om geslachtsgemeenschap voor het huwelijk te hebben. Daarbij ontdekten onderzoekers recent ook een merkwaardig verschijnsel, waarvoor nog geen verklaring is gevonden. Er is namelijk een correlatie tussen de kuisheid van jongens en het opleidingsniveau van hun moeder. Aan de ene kant is het percentage trouwende jongens van wie de moeder universitair is opgeleid lager dan wanneer de moeder minder opgeleid is. Toch komen de statistici tot de onvermijdelijke conclusie dat jongens met een hoger opgeleide moeder juist minder geslachtsgemeenschap voor het huwelijk hebben dan andere jongens. Dat is opmerkelijk omdat het opleidingsniveau van de moeder bij meisjes geen verschil maakt voor het al dan niet bewaren van hun maagdelijkheid voor het huwelijk.
Schepping
Het functioneren van de mens en de sociaaleconomische stabiliteit van de samenleving zijn dus gebaat bij duurzame monogame heteroseksuele verhoudingen, waarbij geslachtsgemeenschap verbonden wordt aan een maatschappelijk samenlevingscontract dat in principe levenslang is (huwelijk).
De onderzoeksresultaten bevestigen de christelijke opvatting dat we uit de schepping leren wat Gods wil is en hoe dingen werken en bedoeld zijn (Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 2; Psalm 19; Romeinen 1-3). Volgens deze overtuiging zijn het biologisch ontwerp en het praktisch functioneren van de mens richtinggevend. De onderzoeken laten zien dat de Bijbels gegevens, toegepast op menselijke seksuele relaties, ook in onze tijd leiden tot wat voor ons het beste is. Daarvoor hoeft de Bijbel niet eens open.
Dr. Zuiddam publiceerde een in-depth artikel in het wetenschappelijke tijdschrift ‘In die Skriflig’ Prof. dr. Jan Hoek, prof. dr. Henk Jochemsen en dr. Hans Meissner lazen kritisch mee bij het tot stand komen van de wetenschappelijke publicatie. De volledige bronvermelding van dat artikel luidt: ‘Zuiddam, B.A., 2023, Seksuele gemeenschap zonder huwelijk; reflecties vanuit natuurlijke openbaring, In die Skriflig 57 (1): a2950’. Het artikel is hier te downloaden: https://indieskriflig.org.za/index.php/skriflig/article/view/2950.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Zuiddam, B.A., 2023, Seksuele gemeenschap zonder huwelijk slecht, ook voor samenleving, Reformatorisch Dagblad 53 (191): 22-23 (artikel).
Wat is de betekenis van de verlichtende werking van Gods Geest? – Bespreking van ‘Lezen in het licht van de Geest’
In 2022 promoveerde Arjan Witzier, predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerk van Apeldoorn-Centrum met een studie over de manieren waarop de Heilige Geest is betrokken bij het verstaan van de Schrift tot doctor in de theologie. De studie bestaat uit twee delen. Het hoofddeel bevat een gedetailleerde exegese van relevante nieuwtestamentische teksten. Daarbij gaat het om passages uit de brieven van Paulus en teksten uit het evangelie naar Johannes en uit de eerste brief van Johannes. In de slothoofdstukken komt de betekenis van het onderzoek voor de hermeneutiek aan de orde, dat wil zeggen welke consequenties aan het onderzoek moeten worden verbonden voor het eigentijds verstaan van de Schrift.
Arie Zwiep die een tweedelige studie schreef over de geschiedenis van de bijbelse hermeneutiek ziet geen heil in vragen van aandacht voor de verlichting van de Heilige Geest bij het verstaan van de Schrift. Het zou slechts een machtsmiddel zijn om eigen gelijk te bevestigen zonder daarvoor argumenten te kunnen aanvoeren.
Eric Peels ziet daarentegen wel het belang van de verlichting door de Heilige Geest maar Witzier wijst erop dat onduidelijk blijft wat dit concreet betekent voor zijn hermeneutische methode. Witzier wil zelf uitgaande van relevante nieuwtestamentische teksten meer duidelijkheid bieden. In het tweede hoofdstuk geeft hij een overzicht hoe bijbelwetenschappers en dogmatici in de afgelopen decennia een plaats hebben gegeven aan de verlichting door de Heilige Geest.
In de brieven van Paulus wordt duidelijk dat de Geest ons brengt tot een nieuw verstaan waarin de wijsheid van God – die uitkomt in de gekruisigde Christus – het nieuwe perspectief wordt van waaruit alles wordt beoordeeld. In de verlichtende werking van de Heilige Geest komen de oudtestamentische profetieën tot vervulling en gaan we het Oude Testament op de juiste wijze verstaan. In Jezus Christus is de dageraad van Gods nieuwe toekomst aangebroken. De gebeden van Paulus in de brief aan de gemeente van Efeze laten ons zien dat de Geest de gelovigen ertoe brengt datgene wat zij in Christus hebben, steeds inniger te ervaren in hun leven.
Uiteraard opent de bespreking van de gegevens uit het vierde evangelie met Johannes 3. Duidelijk wordt dat mensen nooit vanuit zichzelf tot het juiste zicht op Jezus komen. Dat laat ons ook Joh. 6:63 zien. Uitgebreid schenkt Witzier aandacht aan de belofte van de Parakleet in Johannes 14:16. De belofte van de Parakleet geldt, zo zegt Witzier terecht, in eerste instantie Jezus’ directe leerlingen. Ik val de auteur bij dat deze belofte ook voor latere generaties betekenis heeft. Nadrukkelijker dan de auteur dat doet, moet worden onderstreept dat deze belofte voor latere generaties nooit uitgaat boven de neerslag van het onderwijs van de Heilige Geest in de geschriften van het Nieuwe Testament.
De gedachte van Witzier dat de omdat-zinnen in Joh. 16:9-11 bijwoordelijk gelezen moeten worden, heeft mij niet overtuigd. Dan zou bedoeld zijn dat de wereld veroordeeld wordt vanwege haar foute maatstaven. Zijn keuze hangt samen met zijn visie dat het werkwoord elenchoo niet met ‘overtuigen’ maar met ‘veroordelen/terecht wijzen’ moet worden vertaald.
Inderdaad heeft dit werkwoord in de Septuaginta en in het Nieuwe Testament veelal die betekenis maar vinden we ook de betekenis van ‘overtuigen/bewijs aandragen’ en zoals Witzier zelf aangeeft, heeft het werkwoord in het Nieuwe Testament deze betekenis in Joh. 8:46 en 1 Kor. 14:24. De traditionele opvatting geeft de mogelijkheid een relatie te leggen met 1 Joh 2:1 als het gaat om overtuigen van gerechtigheid en met 1 Joh. 3:8 als het gaat om overtuigen van oordeel.
In de laatste hoofdstukken van zijn proefschrift trekt de auteur lijnen die doorlopen naar het heden als het gaat om het onderzoek dat hij heeft verricht. In navolging van onder anderen Jan Veenhof spreekt de auteur over actuele Geestes openbaring. Deze Geestesopenbaring moet weliswaar getoetst worden aan het Nieuwe Testament, maar ik meen dat het woord Geestesopenbaring voor het heden geen recht doet aan het feit dat de canon van het Nieuwe Testament is afgesloten.
Witzier is van mening dat op grond van de belofte dat de Geest ons verlicht en in de waarheid leidt, mogen spreken van een meervoudig verstaan van de Schrift. Hier gaat hij uit boven de analyse die hij van Schriftgegevens heeft geboden en gebruikt hij de resultaten van zijn onderzoek om aan de context van de lezer een eigen betekenis toe te kennen.
Witzier gaat niet mee met radicaal postmoderne benaderingen, maar hij maakt wel openingen naar de nieuwe hermeneutiek door de context van de lezer niet onder de koepel van het Schriftgetuigenis te zetten. Hij stelt dat door de werkzaamheid van de Geest lezers in hun eigen contexten tot verstaan van de Bijbel komen. Dat verstaan is dan niet uniform maar pluriform. Op gematigde wijze krijgt zo de postmoderne benadering een plaats.
Opening naar de nieuwe hermeneutiek bij de auteur komt tot uiting in het feit dat hij stelt dat de Schrift meervoudig kan worden verstaan. Concreet noemt hij dan onder andere de vraag naar de positie van de vrouw en seksualiteit. Echter, twee tegengestelde interpretaties van de Schrift kunnen niet beide waar zijn en beide worden toegeschreven aan de verlichtende werking van Gods Geest. Hooguit kunnen ze beide onwaar zijn. Immers, de Geest spreekt Zichzelf niet tegen.
Naar de overtuiging van de auteur schrijft de Geest nieuwe wegen in de geschiedenis. Dat het inder-daad wegen van de Geest zijn, blijkt naar zijn overtuiging dat Jezus erin herkenbaar is. De Geest maakt in een nieuwe situatie duidelijk wie Jezus is en wat Zijn boodschap betekent. Echter, deze formuleringen zijn zo algemeen dat iedereen die op eigen wijze kan invullen. Wanneer hij in het kader van de verlichtende werking van Gods Geest over geloof en gehoorzaamheid spreekt had hij naar voren moeten brengen dat dit altijd gehoorzaamheid is aan het getuigenis van de Schrift waarbij de gang van de oude naar de nieuwe bedeling wordt verdisconteerd.
Witzier noemt als een van de criteria van door Gods Geest verlichtende lezingen dat zij breed worden aanvaard of leiden tot nieuwe collectieven. Echter, telkens wreekt zich hier dat geen recht wordt gedaan aan het feit dat de Schrift een vaste betekenis heeft die weliswaar meervoudig kan worden toegepast.
Er zijn zaken waarover volkomen zekerheid behoort te zijn. Graag had ik gehad dat de auteur daarin concreter was geweest. Ik gaf al aan dat zijn formuleringen dan heel vaag en algemeen zijn. Er zijn ook tal van zaken waar bescheidenheid en voorlopigheid past. Niet omdat er een meervoudig verstaan is van de Schrift, maar omdat het vaak niet zo eenvoudig is om te zeggen wat het juiste verstaan is.
Zeker is ook dat wij in bepaalde contexten oog krijgen voor zaken waarvoor wij eerst geen oog hadden. In een samenleving waarin occultisme een grote plaats heeft, geen Bijbelse gegevens daarover onze aandacht trekken. We kunnen ook denken aan lijden en vervolging. Dat is echter iets anders dan een meervoudig verstaan van de Schrift.
Samenvattend: de conclusies die de auteur uit zijn onderzoek trekt, overstijgen de exegese van de geboden Schriftgedeelten. Die maken ons duidelijk dat de diepste zin van de Schrift voor ons verborgen blijft als wij niet door een levend geloof aan Christus verbonden zijn. Dan denk ik aan Luther die erop wees dat het rechte zicht op wet en Evangelie de sleutel is tot het rechte verstaan van de Schrift.
N.a.v. Arjan Witzier, 2022, Lezen in het licht van de Geest. Hermeneutische implicaties van het nieuwtestamentische spreken over het verlichtende werk van de Heilige Geest (Utrecht: KokBoekencentrum).
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.
Hervormd emerituspredikant Budding schrijft op Hervormingsdag 95 nieuwe stellingen – Predikant is kritisch op de synthese tussen het christelijk geloof en de evolutietheorie
Vandaag, 31 oktober 2023, is het Hervormingsdag. Op deze dag wordt teruggedacht aan de 95 stellingen van Kerkhervormer Maarten Luther.1 Hervormd predikant D.J. (Dirk-Jan) Budding2 dacht na over 95 actuele stellingen. Hij dacht dat hij met moeite aan 20 zou komen, maar toen hij daarover nadacht kwam hij met gemak aan 95 stellingen. Hij publiceerde ze via de website Refoweb. De stellingen die de onderwerpen van deze website raken wil ik hieronder beschrijvend uitlichten.3
De eerste stelling gaat over het Evangelie met het bevel tot geloof en bekering, zoals de Heere Jezus Christus dat uitdraagt in Markus 1:15b. De eerste stellingen gaan daarmee over het kloppende hart van het christelijke geloof. De predikant wijst in stelling 20 de zogenoemde ‘godsdienstvrijheid’ af. Budding ziet deze als ‘uitgevonden door de duivel’. Immers wil de duivel ‘dat ieder vrij is zijn eigen (af)god te dienen’. Gods Woord daarentegen ‘eist iedereen op voor de ene ware God, geopenbaard in Christus’ (stelling 21). Budding wijst de vervangingstheologie af, maar geeft tegelijkertijd ook aan dat de Joden het Evangelie moeten horen. Buiten Christus is er geen behoud (stellingen 23-28). Op de preekstoel begint het verval van de kerk (stelling 29). Daarom is het nodig om ‘door God geroepen’ te zijn (stelling 30), iets te kennen van ‘de schrik des Heeren’ (stelling 31) en gedreven te worden ‘door de liefde van Christus’ (stelling 32) om het Evangelie te verkondigen. Budding wijst ‘de vrouw in het ambt af’ door te verwijzen naar de verleiding van de satan van Eva. “Hij gebruikt nog dezelfde tactiek” (stelling 33).
Bijbelse geschiedenissen
Schriftuurlijk preken is, volgens de predikant, altijd bevindelijk preken (stelling 35). Bevinding is echter niet de grond van de zaligheid, maar het ware Fundament is Christus (stelling 36). In stelling 37 windt Budding er geen doekjes om: “Een prediking waarin de bevinding niet regelrecht voortkomt uit de tekst in haar context en Bijbels verband, is noch Schriftuurlijk, noch bevindelijk, maar misleidend.” Een deel van de hierop volgende stellingen gaan over het kerkgebouw, ongeloof, kerkdiensten en het Heilig Avondmaal. Het gezag van de Schrift ‘dient onaantastbaar te zijn in de kerk’. “De praktijk moet in overeenstemming gebracht worden met wat de belijdenis daarover leert”(stelling 67).
Zesdaagse schepping
Wie de schepping van de wereld in zes dagen ontkent, ‘gaat dwars tegen God in’. “Hij Zelf heeft het geschreven, zonder tussenkomst van mensen” (stelling 68). Degene die de schepping vanuit de evolutie wil verklaren dwaalt, volgens de hervormde predikant, zeer (stelling 69). De evolutietheorie ontkent namelijk ‘feitelijk Gods almacht’. Daarom dient de kerk deze evolutieleer ‘krachtig te bestrijden’ (stelling 70). Mensen zijn schepselen van God (stelling 74). De volgende stellingen gaan over bescheiden leven, vervolging, de nood op het hart met zielen die verloren gaan, de lauwheid van christenen, de leegloop van de kerken én het liefhebben van de vijanden.
LHBTIQ+
Het huwelijk is een verbintenis tussen één man en één vrouw. Het is een onveranderlijke instelling van God en het ziet op Christus en Zijn gemeente. Daarom moet de kerk alles wat er tegenop komt ‘krachtig (…) bestrijden’ (stelling 86). Het is daarom ‘liefdeloos en onbarmhartig een verbintenis te ‘zegenen’ van mensen van gelijk geslacht’. “Het is tegen de natuur en duidelijke uitspraken van de Bijbel” (stelling 87). Als je jezelf toch seksueel aangetrokken voelt tot mensen van gelijk geslacht dan moet er, volgens de predikant, gewezen worden op de weg die de Heere Jezus hen wijst: ‘Kruis dragen, zichzelf verloochenen’. In die weg is er vrede en vrijheid te vinden (stelling 88). LHBTI-mensen moeten we als kerk liefhebben en begeleiden ‘op de smalle weg van de Bijbel’ (stelling 89).
Beschermwaardigheid van het leven
In het slotdeel van zijn stellingen wijst Budding nog op het verlangen naar de wederkomst van Christus. Hij wijst eveneens erop dat ‘het door God geschapen leven (…) vanaf de conceptie heilig’ is. Vanaf het moment van conceptie geldt het zesde gebod. “Daarover mag in de kerk geen twijfel bestaan” (stelling 91). Ook elke vorm van euthanasie ‘dient de kerk krachtig af te wijzen’ (stelling 92).
Tenslotte
Ds. Budding heeft 95 stellingen geschreven die ingaan op de actualiteit. Daar zal het nodige tegenop komen. Theïstische evolutionisten zullen het zeer oneens zijn met de stellingen over de zesdaagse schepping. Ds. D.J. Budding wordt bedankt dat hij zijn nek uitsteekt met deze stellingen. Tegenwoordig durven verschillende predikanten haast niet meer over de eerste hoofdstukken van Genesis te preken, laat staan in ferme bewoordingen de nek uit te steken. Budding heeft gelijk. God Zelf heeft, zonder tussenkomst van mensen, aangegeven hemel en aarde geschapen te hebben in zes dagen. Dit wordt maar liefst vier keer zó aangegeven in de Schrift. Wie zijn wij dan om daaraan te twijfelen?