In dit vijfde deel van het vijfluik waarin ik het boekje Onderzoek alle dingen – Bijbelstudies over geloof en wetenschap1 van Gijsbert van den Brink bespreek, ga ik in op de twee laatste hoofdstukken daarvan: de hoofdstukken 9 en 10.
Riskante filosofie
Het te lezen gedeelte voor dit hoofdstuk is Kolossenzen 2:4-10, waaraan het woord ‘filosofie’ uit de titel van dit hoofdstuk ontleend wordt: “Ziet toe dat niemand u als een roof vervoere door de filosofie en ijdele verleiding, naar de overlevering der mensen, naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus.” (SV) Van den Brink vangt aan met de notie dat veel bijbelwetenschappers menen dat de Kolossenzenbrief niet van Paulus’ hand is, maar van Timoteüs (of, zo deze spelling de voorkeur heeft, Timótheüs), om in de volgende paragraaf aan te geven dat er ook bijbelwetenschappers zijn die pleiten voor Paulus als auteur. De Bijbel met uitleg zegt hierover in de inleiding op Kolossenzen: “De Kolossenzenbrief is geschreven door de apostel Paulus (Kol. 1:1 en 23 en Kol. 4:18). Pas sinds ruim honderd jaar zijn er theologen die twijfelen aan de echtheid van de brief, zonder overtuigende redenen.”2 Deze redenen blijven in de Bijbel met uitleg onbenoemd, maar in de HSV-Studiebijbel lezen we: “Sommige geleerden hebben het auteurschap van Paulus in twijfel getrokken vanwege (1) de schrijfstijl, die zij strijdig achten met die van zijn niet-betwiste brieven, en (2) een aantal theologische uitspraken die zij als ontwikkelder beschouwen dan wat hij in eerdere brieven schreef. Het laatste bezwaar is eenvoudig te weerleggen door de unieke situatie die in de brief tot uitdrukking komt. Paulus pakte deze speciale problemen aan met de theologische accenten waar ze om vroegen. Er is niets in de theologie wat in strijd is met wat hij elders schreef. Veel van zijn uitspraken zijn gewoon logische ontwikkelingen van eerdere gedachten. Bovendien hangt de stijl van deze brief sterk samen met die van zijn andere brieven.”3
Wat is hier nu zo belangrijk aan, zou je kunnen denken. In het opschrift van Kolossenzen staan immers Paulus en Timoteüs beiden genoemd. Welnu, het punt dat ik hiermee wil maken is dat het Van den Brinks benadering van de Bijbel en de wetenschap illustreert. Hij schrijft namelijk: “Toch deden ze [leerlingen die op naam van hun meester schrijven] dit natuurlijk in hun eigen stijl, die soms best wat afweek van die van hun meester. En aan de inhoud merk je soms dat die een net wat latere tijd weerspiegelt. Zorgvuldig opererende wetenschappers vermoeden dat dat ook hier speelt, en dat de Kolossenzenbrief ontstaan is in de kring van Paulus’ leerlingen. Daarbij is het goed denkbaar dat (de oud geworden) Paulus wel input gehad heeft, bijvoorbeeld als het gaat om de persoonlijke details die in de brief voorkomen. In 4:18 schemert door dat Paulus de brief alleen maar ondertekend heeft. Het leeuwendeel moet dan dus door iemand anders geschreven zijn. Het ligt voor de hand daarbij aan Timotheüs te denken, wiens naam in 1:1 samen met die van Paulus genoemd wordt (daarom is er in dat geval ook geen sprake van echte ‘pseudepigrafie’). Het is gezien 1:1 zelfs vreemd dat we altijd doen alsof de brief enkel door Paulus geschreven is. Om dat recht te trekken zullen we hieronder juist Timotheüs als (hoofd)auteur aanduiden.” (p. 129)
Van den Brink gaat dus tegen de traditie in ten faveure van wat hij noemt “zorgvuldig opererende wetenschappers”, waarbij hij er anders in staat dat bijvoorbeeld de Bijbel met uitleg en de HSV-Studiebijbel. Nu wil het geval dat deze beide studiebijbels als het gaat om de kwestie die ten grondslag ligt aan het boek Onderzoek alle dingen, namelijk het spanningsveld tussen ‘wetenschappelijke’ oorsprongsuitspraken en een ‘recente’ zesdaagse schepping, de kant van het laatste bepleiten. Maar laten we eens zien wat een studiebijbel als de Studiebijbel in perspectief erover schrijft, die anders dan voornoemde studiebijbels stelt dat “Genesis 1 is verwoord in de taal van de antieke wereld en in de voorstellingswereld van die tijd, waarbij men de aarde zag als een plat vlak en de zon om de aarde scheen te draaien,”4 en daarmee wellicht als minder orthodox dan die twee kan worden gezien5:
“In de negentiende eeuw ontkenden sommigen dat Paulus de auteur van deze brief was. Als argument daarvoor gebruikte men de stelling dat de dwaalleer die bestreden wordt in deze brief, de gnostiek, pas in de tweede eeuw opgeld deed. Maar dit argument is weinig overtuigend. De dwaalleer in Kolosse was per slot van rekening nog geen uitgewerkte gnostische leer. Bovendien is bekend dat al in de eerste eeuw gnostische elementen de christelijke gemeenten binnendrongen. Ook nu nog zijn er specialisten die zeggen dat de brief pas aan het eind van de eerste eeuw geschreven is. Behalve dat de dwaalleer weerlegd werd, zou de brief ook als doel hebben om Epafras’ dienst in Kolosse te legitimeren en hem onder Paulus’ gezag te brengen. Dit standpunt is gebaseerd op het feit dat deze brief qua inhoud en stijl verschilt van andere brieven waarvan we zeker weten dat ze door Paulus geschreven zijn.
Maar iemands stijl en het literaire genre dat hij gebruikt hangt af van veel factoren. Het moment waarop hij schrijft, de situatie waarin hij zich bevindt, zijn stemming en de thema’s die hij aan de orde stelt spelen allemaal een rol. En in Paulus’ geval moeten we er ook rekening mee houden dat hij zijn ‘secretaris’ misschien enige vrijheid heeft gegund. Dicteerde Paulus zijn brieven woordelijk, of liet hij toe dat de schrijvers invloed hadden op de formulering? Dan konden verschillende schrijvers ieder hun eigen stijl aan de brief meegeven. Van een ontwikkeld man als Paulus kun je verwachten dat hij niet steeds dezelfde thema’s aan de orde stelt in zijn brieven. Hij schreef ze immers als reactie op specifieke noden in de gemeenten. Dat hij in de brief aan de Kolossenzen deze thema’s behandelt, komt omdat hij moest ingaan tegen de verkeerde ideeën die juist daar leefden. Paulus past zelfs zijn woordgebruik aan bij dat van de dwaalleraren. Bovendien zien we overeenkomsten met de brief aan de Galaten: bijvoorbeeld als Paulus de zelfbedachte godsdienstige regels afwijst, die hij ‘de machten van deze wereld’ noemt (Gal. 4:8-11; Kol. 2:16-23). Er zijn dus geen gegronde redenen om de brief niet aan de apostel Paulus toe te schrijven (1:1).”
Deze drie studiebijbels, geschreven onder redactie van bijbelgeleerden, stellen dus dat de argumenten van de “zorgvuldig opererende wetenschappers” waarachter Van den Brink zich hier schaart, niet deugen. Er is over deze argumenten nog veel meer over te zeggen,6 maar waar het om gaat is dat Van den Brink ook hier de kant lijkt te kiezen van negentiende-eeuwse inzichten ten koste van de traditie, waarbij hij stelt dat hij zich baseert op deugdelijk wetenschappelijk onderzoek.
De ironie hiervan is, dat de auteur in dit hoofdstuk nu juist waarschuwt tegen sciëntisme, “de verabsolutering van wetenschap en wetenschappelijke kennis” (p. 134). Terecht stelt hij dan ook, als titel van de paragraaf die begint op pagina 137: “Wantrouw niet de wetenschap maar deze filosofie”. In dit gedeelte schrijft hij: “Het is echter een misvatting dat de wetenschap op gespannen voet zou staan met het geloof en dus aanleiding is om dat geloof te laten varen. Veeleer is het een bepaalde filosofie die zo werkt – de filosofie van het sciëntisme. Niet wetenschap is dus een riskante onderneming, maar, net als in de dagen van Timotheüs en Paulus, filosofie. Pas wanneer er met plausibel klinkende redeneringen een bepaalde filosofie aan de wetenschap gekoppeld wordt, kan dat leiden tot erosie en uiteindelijk verdwijning van je geloof.” (p. 127-128)
En dit is het punt. De evolutietheorie, die ten grondslag ligt aan de inzichten van Van den Brink waarop zijn boeken En de aarde bracht voort en Onderzoek alle dingen gebaseerd zijn, is nu juist gebaseerd op on-Bijbelse filosofie. Hoewel Het ontstaan van soorten deze trend in de negentiende eeuw inzette, ligt de bakermat voor een alternatieve ontstaansgeschiedenis7 al in de klassieke oudheid. Evolutionistische opvattingen dateren al van voor Christus en werden op filosofische gronden al omarmd voordat het bewijs hiertoe aanleiding gaf.
Met de Verlichting is in Europa de wetenschap los komen te staan van het geloof.8 Invloedrijke lieden als Bernard de Fontenelle (1657-1757), Benoît de Maillet (1656-1738), Georges-Louis Leclerc, bekend als Comte de Buffon (1707-1788) en François-Marie Arouet, bekend onder de naam Voltaire (1694-1778), hebben zich naar het schijnt laten leiden door een afkeer van het protestantse idee van Sola scriptura9 en een hang naar Oosterse religies en atheïsme.10
Deze Franse filosofen hadden gedurende de achttiende eeuw hun invloed op Britse geleerden als David Hume (1711-1776), Erasmus Darwin (1731-1802) en James Hutton (1726-1797). In het verlengde van Hutton plaveide Charles Lyell (1797-1875) met het idee van het uniformitarisme11 de weg voor de theorie van Charles Darwin (1809-1882) dat het leven zich gedurende vele miljoenen jaren op natuurlijke wijze ontwikkeld heeft vanuit één of enkele vormen.12
Veelzeggend is wat Philip Bell in diens boek Evolution and the Christian Faith – Theistic evolution in the light of Scripture schrijft over de Schotse politiek commentator en televisiepresentator Andrew Marr: “In his BBC documentary series, Darwin’s Dangerous Idea, he reiterated his connection between belief in evolution and the dismissal of the loving Creator of the Bible. […] “This was creation according to Darwin, no Adam, no need for God,” said Marr. He continued: “ ‘Man, wonderful man’, wrote Darwin, ‘must collapse into Nature’s cauldron. He is not a deity, he is no exception.’ ” At a stroke, Darwin had demolished the biblical account of creation.[ref.] This evolutionary demolition job on the biblical view of mankind had far-reaching consequences.”13
Met de strekking van Van den Brinks negende hoofdstuk ben ik het eens, namelijk dat “de filosofie van het sciëntisme […] niet houdbaar [is]” (p. 138). Toch is het juist een dergelijke filosofie die aan de basis staat van Onderzoek alle dingen. Dat is de ironie van dit hoofdstuk: de evolutietheorie – want dit is uiteindelijk de ‘wetenschap’ waar het in dit boek allemaal om te doen is – komt voort uit dergelijke filosofieën. Maar zoals Paulus (en niet een ander, zo moeten we toch voorzichtig concluderen) schrijft: “Wees op uw hoede en laat u niet meeslepen door holle en misleidende theorieën die op menselijke tradities zijn gebaseerd en zich richten op de machten van de wereld en niet op Christus.” (Kol. 2:8, NBV21)
Onderzoek alle dingen
Het laatste hoofdstuk, met dezelfde titel als het boek als geheel, heeft mij eerlijk gezegd positief verrast. Gelezen hiervoor wordt 1 Thessalonicenzen 5:12-28 en het ‘onderzoeken van alle dingen’ zoals beschreven door Paulus, of – zo beredeneert Van den Brink op pagina 146 – beter gezegd: ‘beproeving’, ‘toetsing’ van alles, blijkt in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk niet te slaan op wetenschappelijke14 theorieën, maar op valse profetieën.
Toch kan het niet uitblijven dat ook wetenschappelijke toetsing een rol speelt, en dat gebeurt inderdaad in de volgende paragraaf: ‘Toetsing in de wetenschap’. Met aanhaling van onder meer Karl Popper en Albert Einstein stelt de auteur terecht dat het in de wetenschap om toetsing en falsificatie gaat. Vervolgens bespreekt Van den Brink dat er in de wetenschap sprake is van paradigma’s. Een paradigma beschrijft hij als een “groter netwerk van theorieën, inclusief allerlei vooronderstellingen, aannames over hoe je ze moet toetsen et cetera” (p. 151) en hij noemt in dit verband Thomas Kuhn (1922-1996), die met de term kwam.
Kuhn schrijft in zijn bekende boek De structuur van wetenschappelijke revoluties over paradigma’s: “De beslissing om het ene paradigma te verwerpen is altijd tegelijkertijd de beslissing om het andere te aanvaarden, en het oordeel dat tot die beslissing leidt behelst de vergelijking van beide paradigma’s met de natuur en met elkaar. Daarnaast is er een tweede reden om eraan te twijfelen dat wetenschappers paradigma’s verwerpen omdat ze geconfronteerd worden met anomalieën of tegenvoorbeelden. […] [Wetenschappers] zullen talrijke verfijningen en ad-hocwijzigingen van hun theorie verzinnen om elk open conflict te vermijden.”15
De laatste paragraaf van Onderzoek alle dingen heet ‘Nogmaals broeder Juniper’. ‘Nogmaals’, omdat het laatste hoofdstuk ook begint met een relaas over dit personage uit de prijswinnende film The Bridge of San Luis Rey (1927). De strekking: broeder Juniper toetste de leer van Gods voorzienigheid en ook de theologie als wetenschap is toetsbaar, zij het dat hierin volgens Van den Brink meer sprake is van paradigma’s dan in de natuurwetenschap. Als het gaat om “levensbeschouwing en geloof” is er immers sprake van “grote en ongrijpbare dingen”, maar “gaat het vooral ook over een God die zich in zijn verhevenheid per definitie aan onze waarnemingen en meetzucht onttrekt” (p. 155).
Het boek eindigt, net zoals elk hoofdstuk, met enkele zinnige gespreksvragen en een alternatieve groepsverwerking. Een nawoord ontbreekt, en is wellicht ook niet nodig. Ik beperk me in dit vijfde en laatste deel van mijn bespreking van Onderzoek alle dingen tot de voorzichtige conclusie dat het boek de lezer in elk geval heel wat stof tot nadenken biedt. De auteur stuurt mijns inziens geraffineerd richting waardering van ‘de wetenschap’ als methode, om vervolgens – halverwege het boek – de evolutietheorie naar voren te schuiven als een deugdelijke vorm van wetenschap, die noopt tot het anders lezen van de Bijbel dan wellicht tot dan toe gedaan werd. Ik heb in deze reeks artikelen betoogd dat deze ‘alternatieve’ lezing niet houdbaar is, en dat veel van de groteske claims uit de evolutietheorie dat evenmin zijn. De welwillende lezer van Onderzoek alle dingen en van dit vijfluik kan zelf zijn of haar balans opmaken, eventueel zelf verder onderzoek doen, en ‘het goede behouden’.
- Brink, G. van den (2021). Onderzoek alle dingen – Bijbelstudies over geloof en wetenschap. Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers.
- Bijbel met uitleg (2015). Apeldoorn: Uitgeverij De Banier.
- M.J. Paul en T.M. Hofman (red.) (2014). HSV-Studiebijbel (p. 2064). Heerenveen: Royal Jongbloed.
- Peels, H.G.L. en P.H.R. van Houwelingen (red.) (2009). Studiebijbel in Perspectief (p. 24). Heerenveen: Uitgeverij Jongbloed.
- Peels, H.G.L. en P.H.R. van Houwelingen (red.) (2009). Studiebijbel in Perspectief (p. 1604). Heerenveen: Uitgeverij Jongbloed.
- Zie bijvoorbeeld hier: https://bible.org/article/introduction-book-colossians.
- Alternatief ten opzichte van de opvatting van een ‘recente’ zesdaagse schepping zoals beschreven in Genesis 1 en 2.
- Paul, M.J. (2010). Evolutietheorieën tot de tijd van Darwin. In M.J. Paul, Oorspronkelijk – Overwegingen bij schepping en evolutie (pp. 47-59) (1e druk). Apeldoorn: Labarum Academic.
- “Alleen door de Schrift”.
- Sibley, A. (2019). Deep time in 18th-century France – part 1: a developing belief. Geraadpleegd op 19 maart 2021, van https://creation.com/deep-time-in-18th-century-france-1.
- Ook wel bekend als uniformitarianisme, actualisme of actualiteitsprincipe: het geologische principe dat met de hedendaagse geologische processen de geschiedenis van de aarde kan worden verklaard.
- Sibley, A. (2019). Deep time in 18th century France – part 2: influence upon geology and evolution in 18th and 19th century Britain. Geraadpleegd op 19 maart 2021, van https://creation.com/deep-time-in-18th-century-france-2.
- Bell, P. (2018). A different gospel? In P. Bell, Evolution and the Christian Faith – Theistic evolution in the light of Scripture (p. 199)(2e druk). Leominster, Verenigd Koninkrijk: Day One Publications.
- Of de evolutietheorie daaraan voldoet is de vraag, zie bijvoorbeeld hier voor meer daarover: https://creation.com/is-evolution-scientific.
- Kuhn, T.S. (1962). De reactie op een crisis. In T.S. Kuhn, De structuur van wetenschappelijke revoluties (pp. 129-130) (zesde, herziene editie, 2013). Amsterdam: Uitgeverij Boom.