Home » Evolutietheorie
Categoriearchief: Evolutietheorie
‘Pal voor Gods heilige schepping’ – Dr. Mart-Jan Paul bespreekt gelijknamig boek voor ‘Het Zoeklicht’
De auteur schrijft in het ‘Voorwoord’ dat het evolutiemodel onder “niet-gelovigen” vrijwel algemeen geaccepteerd is. Hij vindt het zorgelijk dat ook onder gelovigen steeds meer mensen het evolutiemodel geloofwaardig achten. Zij combineren dat met het geloof in God en nemen daarom een door God geleide evolutie aan. Er kleven echter veel bezwaren aan dat standpunt. De auteur wil in dit boek dit theïstische evolutiemodel ontmaskeren.
De auteur, die onder pseudoniem schrijft, is geen bioloog, geoloog of astronoom. Als christen richt hij zich op de Bijbel om te laten zien welke boodschap daar staat over het ontstaan van de hemel en de aarde. De conclusie is dat er op zeer veel punten botsingen zijn met de evolutietheorie. Dit boek richt zich ook op de gevolgen: wat betekent aanvaarding van een miljoenen jaren durend wreed proces voor de geloofsopvattingen van christenen en de kerk?
Het boek is ingedeeld in vijf hoofddelen: 1) Verleiding; 2) Schepping volgens de Bijbel; 3) Zondeval en zondvloed; 4) Oude en Nieuwe Testament over schepping en zondvloed; 5) Slotbeschouwingen. Het boek eindigt met een indringende oproep: “Lieve mensen, geliefd door je Schepper, buig niet voor dat beeld [nl. de evolutietheorie]. Buig je voor de God van hemel en aarde, Die ons heeft gemaakt naar Zijn Beeld en Gelijkenis. Verwerp met kracht de gedachte dat Jezus afstamt van de apen. Belijd uw zonden als u in uw gedachten, in woord of werk, geloof hebt gehecht aan de evolutietheorie en keer om! Lieve mensen, mijn hart breekt als ik zie hoevelen vallen voor de verlokking van de evolutietheorie.” Vanuit deze houding is ook de titel te begrijpen: Pal voor Gods heilige schepping.
Zelf houd ik mij al vele jaren bezig met de uitleg van het boek Genesis en met de verhouding tussen geloof en wetenschap, speciaal in relatie tot de evolutietheorie. In mijn boek Oorspronkelijk. Overwegingen bij schepping en evolutie bespreek ik deze zaken. Onze conclusies komen voor een groot deel overeen. Het boek is duidelijk en toegankelijk geschreven. Aan het eind van het boek staat de belangrijkste literatuur die geraadpleegd is. De bronverwijzingen in de hoofdstukken zijn gering in aantal. Meermalen verwijst de auteur naar de Hebreeuwse grondtekst, wat ook past bij de Hebreeuwse naam die hij gebruikt.
Het valt op, dat Yochanan Lev zich bij dit complexe onderwerp beperkt tot de uitleg van de Bijbel. Dat is een bewuste keuze, omdat hij niet deskundig is op de vele andere wetenschapsterreinen die te maken hebben met de evolutietheorie. Op zich is deze beperking goed te verdedigen en wil hij christenen wijzen op de vele consequenties van een veranderende visie op het Schriftgezag. Dat is terecht! Ik heb echter in de afgelopen jaren veel christenen gesproken die terugschrikken voor de consequenties, maar toch echt van mening zijn dat de gangbare wetenschap zoveel argumenten aandraagt voor de evolutietheorie, dat we die wel moeten aanvaarden. Ze leven dan liever met “ik weet het niet meer” dan met een duidelijke overtuiging. Ik vermoed dat deze christenen na het lezen van het huidige boek wel schrikken van de vele knelpunten, maar nog niet helemaal overtuigd zullen zijn. Naar mijn mening is het ook nodig om de huidige wetenschapsvisie te bespreken en te laten zien hoeveel onbewezen aannames er zijn bij de evolutietheorie. Er zijn zelfs veel wetenschappelijke waarnemingen die regelrecht botsen met de veronderstelde onderlinge afstamming en miljarden jaren. Een aanvullende verwijzing naar literatuur op dat gebied zou de lezer kunnen helpen. Een ander punt is dat de auteur zeer veel Bijbelteksten aanhaalt en die van een korte uitleg voorziet. In bijna alle gevallen ben ik het met hem eens, maar wie de boeken van theïstische evolutionisten leest, komt veel andere verklaringen tegen. Wie een tegenstander bestrijdt, doet er goed aan niet alleen standpunten te bestrijden, maar ook in te gaan op de argumenten van die ander. En vooral op diens motivatie: wat beweegt die ander om dit standpunt in te nemen? Deze onderliggende zaken komen naar mijn mening te weinig aan de orde in dit boek. Het betekent dat deze publicatie vooral geschikt is voor hen die dezelfde grondhouding hebben tegenover de Bijbel. In dat geval is er een overvloed aan argumenten om de evolutietheorie af te wijzen. De oproep van de auteur is het waard om zorgvuldig beluisterd te worden!
Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website van Het Zoeklicht. Het originele artikel is hier te vinden.
Dr. Winston Ewert publiceert paper over Dependency Graph Model – DGM als alternatief voor universele gemeenschappelijke afstamming toegepast op echolocatie vleermuizen en dolfijnen
Binnen de ‘Intelligent Design’-beweging wordt gewerkt aan diverse modellen als alternatief voor Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Volgens dr. Winston Ewert zijn deze modellen tot dusver nog niet doorontwikkeld. Dr Ewert heeft in 2018 een nieuw model voorgesteld: Dependency Graph Model. Deze maand verscheen er een nieuwe paper in het tijdschrift vóór Intelligent Design, Bio-Complexity. In deze wetenschappelijke publicatie wordt het Dependency Graph Model verder uitgewerkt en ondersteund met voorbeelden.1
Hoe werkt het Dependency Graph Model van dr. Ewert? Je kunt het vergelijken met de werking van computerprogramma’s (software). “Volgens dit model delen verschillende levensvormen overeenkomsten, doordat ze gemeenschappelijke modules delen. Dit gebeurt op dezelfde manier als waarop verschillende softwareprogramma’s overeenkomsten en codes delen door gemeenschappelijke modules te hergebruiken. De modules die in een bepaald organisme of programma worden gebruikt, worden beperkt door een afhankelijkheidsgrafiek. In een afhankelijkheidsgrafiek zijn sommige modules op hun beurt weer afhankelijk van andere modules, zodat een module niet kan worden opgenomen zonder ook zijn afhankelijke modules op te nemen. (…) In het Dependency Graph Model worden taxonomische categorieën gedefinieerd door een module waarvan alle soorten in die categorie direct of via een tussenweg afhankelijk zijn.” Geen gemeenschappelijke afstamming, maar gedeelde afhankelijkheid of, als de modules verschillen, onafhankelijkheid.2 In Weet Magazine 54 (het decembernummer 2018) worden de gevolgen van de analyse van dr. Ewert als het volgt weergegeven: “Uit zijn analyse blijkt dat de overeenkomsten tussen soorten minstens zo goed verklaard kunnen worden door modulaire afhankelijkheid als door gemeenschappelijke afstamming.”3
De schrijver van het OnTopic-artikel in Weet Magazine moest nog zeggen dat dit onderzoek in de kinderschoenen staat, maar ondertussen is er begin deze maand opnieuw een paper verschenen van dr. Winston Ewert waarbij het Dependency Graph Model verder wordt uitgewerkt. Ze gebruikten hierbij de tool AminoGraph en pasten de theorie toe op het prestine-gen, een gen dat de stof prestine aanmaakt.4 Dit eiwit in de trilhaartjes van het slakkenhuis (cochlea) zorgt ervoor dat de oren gevoelig zijn voor hoge tonen. Bij dolfijnen en vleermuizen is dit eiwit onmisbaar bij het gebruik van echolocatie en ook goed met elkaar te vergelijken.5 De prestine-sequenties van sommige vleermuizen die werken met echolocatie vertonen overeenkomsten met prestine-sequentie van dolfijnen. In de naturalistische wetenschapsbeoefening wordt dit gezien als een convergentie, omdat zo de evolutionaire boom in stand blijft. Het Dependency Graph Model biedt echter een alternatieve verklaring. Het onderzoek van dr. Ewert wijst uit dat er twee prestine-modificerende modules zijn, die afzonderlijk of beiden aangetroffen worden in alle vleermuizen en walvissen die echolocatie gebruiken.6 Dr. Brian Miller, onderzoekcoördinator van het Discovery Institute, ziet dat het evolutionaire raamwerk geen afdoende verklaring kan bieden voor echolocatie. Hij is hoopvol als het gaat om het Dependency Graph Model van dr. Ewert. “It represents a valuable tool in the developing theory of biological design, which should eventually supplant phylogenetic analysis.”7
Voetnoten
Adam, waar ben je? En wat doet het er toe? – Bespreking van het gelijknamige boek door dr. Piet de Vries
Hoe verstaan we de eerste hoofdstukken van Genesis? Niet in de laatste plaats door de publicatie van het boek En de aarde bracht voort door Gijsbert van den Brink is deze discussie opnieuw in kerkelijk Nederland opgelaaid. Een steeds groter deel van het overigens afbrokkelend kerkelijk Nederland heeft er geen moeite mee het Bijbelse getuigenis met de evolutieleer te combineren. Bij de oprichting van de EO in 1967 was de historische betrouwbaarheid van de Bijbel één van de brandpunten. Inmiddels is de EO onherkenbaar veranderd. In de beginjaren van de EO liet onder andere Willem Ouweneel over de betrouwbaarheid van de eerste Bijbelhoofdstukken een helder geluid horen. Samen met mijn broer Wim bezocht ik eens een EO-congres onder voorzitterschap van Ouweneel gewijd aan dit thema.
Nu is Ouweneel over meerdere zaken anders gaan denken. Een aantal jaren geleden gaf hij aan dat hij een oorsprongsagnost was. Zelf vatte ik dat op dat hij de vraag of de evolutie wel strijdig is met het bijbelse getuigenis niet belangrijk vond. Met zijn publicatie Adam, waar ben je? En wat doet het er toe? maakt hij duidelijk dat hij die kant nadrukkelijk niet op wil. Hij wilde alleen maar aangeven dat niet op alle vragen over oorsprong van deze werkelijkheid in relatie tot het Bijbelse getuigenis een antwoord kan worden gegeven.
Het verheugt me dat Ouweneel met deze publicatie is gekomen. Hij maakt duidelijk dat de vraag of de zondeval al dan niet een historisch feit is en in samenhang daarmee of heel de mensheid van Adam en Eva afhangt, geen onbelangrijke of zelfs maar middelmatige zaak is. Hier is het hart van het christelijk geloof in het geding. Aanvaarding van de evolutieleer staat nooit los van een andere wijze van Bijbellezen of hermeneutiek. Een wijze van Bijbellezen die niet in overeenstemming is met het zelfgetuigenis van de Schrift.
Voor ik verder op de positieve zaken van dit boek inga, toch een paar kanttekeningen. Ouweneel heeft sterk de neiging om wat hij schrijft, zo te presenteren dat dit het einde is van alle tegenspraak en dat ieder die hem niet volgt onnadenkendheid moet worden verweten. Belangrijker is dat hij meent dat de aanvaarding van de vrouw in het ambt niet met de nieuwe hermeneutiek heeft te maken. Dat is ontegenzeggelijk wel het geval. Gegevens die de Schrift niet als contextueel presenteert, worden met beroep op de eigentijdse cultuur als niet geldend voor alle eeuwen verklaard. Kennelijk is Ouweneel – als het gaat om de positie van de vrouw – wel bereid met de nieuwe hermeneutiek mee te gaan maar niet als het gaat om de historiciteit van het paradijs en de zondeval.
Een andere zaak is zijn visie op theologie. Voor Ouweneel is theologie een vakwetenschap waarvan mij de bedoeling niet duidelijk is. Een goede theoloog is dan puur een goede vakwetenschapper. Dat moge voor deelgebieden van de theologie waar zijn maar niet voor de theologie als geheel. Iemand kan een goede kerkhistoricus zijn, een geweldige filoloog zijn of grote kennis van het oude Midden-Oosten hebben enz. Echter, een goede theoloog is iemand die de boodschap van de Schrift kan verhelderen met het oog op prediking, catechese, pastoraat en missionaire activiteiten. Daarom kan alleen iemand die door de werking van Gods Geest de diepste kern van de Schrift verstaat, echt een goede theoloog zijn.
De grote kracht en betekenis van het boek Adam, waar ben je? En wat doet het er toe? is dat het de gevolgen van de aanvaarding van de evolutieleer laat zien. In tegenstelling tot de dieren is de mens geroepen om na dit leven voor Gods rechterstoel verantwoording af te leggen. Echter, wanneer kwam dat moment als wij uitgaan van de evolutie? Moet aanvaarding van de evolutieleer niet tot relativering van de erfzonde en de zonde in het algemeen leiden? Gaat het niet om restanten van dierlijke driften die onlosmakelijk met het mens-zijn zijn verbonden?
Alleen als we vasthouden aan de klassieke lezing van Genesis 1-3 kan het werk van Christus in overeenstemming met het Nieuwe Testament als verzoening en verlossing van de zonde en haar gevolgen worden gezien. Met het aanvaarden van de evolutieleer verdampt ook de moederbeloften als het beginpunt van Gods verlossend handelen,
Terecht wijst Ouweneel erop dat aanvaarding van de evolutieleer in onderscheid met aanvaarding van het heliocentrische wereldbeeld tot een herschrijving van de christelijke geloofsleer moet leiden. Hij wijst er ook op dat wij de algemene openbaring niet gelijk mogen stellen met de uitkomst van natuurwetenschappen. De klassieke theologie kent aan de algemene openbaring een veel beperktere scopus toe en weet dat zij sinds de zondeval nooit los van de bijzondere openbaring tot ware Godskennis leidt.
Voor Adam en Eva was in het paradijs de centrale vraag of zij zich geheel door God wilden laten leiden. Die vraag komt na de zondeval op een nieuwe wijze tot ons. Dat laatste kunnen we alleen stellen als we vasthouden aan het eerste. Dat laat Ouweneel overtuigend zien. Daarom herhaal ik nogmaals dat ik – ondanks de kanttekeningen die ik plaats – zeer blij ben met de verschijning van dit boek. Het is niet het laatste woord, maar het is wel een verlost woord. Een boek dat recht doet aan het Bijbelse getuigenis van schepping, zondeval, verlossing en voleinding.
Willem J. Ouweneel, Adam, waar ben je? En wat doet het er toe? Een theologische evaluatie van de nieuwe evolutionistische hermeneutiek (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn Motief, 2018).
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.
Moleculair bioloog dr. Peter Borger op 21 juli 2023 D.V. in Aduard – Borger geeft een lezing over het ‘einde van het materialisme’
Moleculair bioloog dr. Peter Borger is op 21 juli 2023 D.V. in het Groningse Aduard om een lezing te geven over het einde van het materialisme. Borger is in Nederland bekend geworden vanwege zijn boek Terug naar de Oorsprong. Ook schreef hij een hoofdstuk voor de bundel Inzicht: Wetenschap voor Gods aangezicht.1 Hij hield onlangs een lezing voor het congres ‘Bijbel & Wetenschap 2022’ te Hardinxveld-Giessendam.2 Bovendien spreekt hij vaker over de onhoudbaarheid van de evolutietheorie.3 Het in de eerste regel genoemde evenement wordt georganiseerd door uitgeverij De Blauwe Tijger.
In de uitnodiging staat dat dr. Peter Borger de genodigden graag bijpraat ‘over lang gekoesterde, maar doodlopende dwaalwegen, die koste wat kost bewandeld moeten blijven omdat materialistische filosofie dat wil’. In deze werkelijkheid ‘horen we nooit iets over de nieuwste wetenschappelijke ontdekkingen die biologische en kosmologische evolutie weerleggen’. Volgens de auteur van de tekst legt Borger ‘overtuigend uit dat het materialisme achterhaald is’. Borger mag bovendien bevraagd worden over virussen, DNA en bacteriën. Zijn boek Terug naar de oorsprong verscheen ook via deze uitgeverij. Het is mogelijk om op deze avond het boek te laten signeren of met de auteur op de foto gaan. Deelname aan de avond kost 20 euro en een ticket is te bemachtigen via de website van De Blauwe Tijger. De webmaster zou nog wel de tekst moeten nalopen op (spel)foutjes, zo wordt bijvoorbeeld aangekondigd dat het evenement op 21 juli 2023 D.V. is, maar wordt ook 21 juni 2023 genoemd. Dit is verwarrend!4
Voetnoten
Dingohekwerk zorgt voor snelle kangoeroe-evolutie – Kangoeroemannetjes hebben een grotere schedel en kangoeroejongen zijn groter dan hun leeftijdsgenootjes
Dwars door Australië loopt een hekwerk van meer dan 5.600 kilometer. Dit hekwerk moet de dingo weghouden van de schaapkuddes in het zuidoosten van Australië. De scheiding houdt niet alleen dingo’s buiten de deur maar ook kangoeroes, emoes en andere grote dieren. Het hekwerk zorgde voor een scheiding in de kangoeroepopulatie. Je hebt nu kangoeroes voor en achter het hekwerk. Wetenschappers ontdekte dat de kangoeroes aan de dingokant van de Dingo Barrier Fence zich anders ontwikkelen dan de kangoeroes in zuidoost Australië. Het dingohekwerk zorgt voor een snelle kangoeroe-evolutie. Overigens is niet iedereen gelukkig met het hekwerk. Er worden regelmatig verzoeken gedaan om het hekwerk af te breken/open te stellen.1
Hekwerk
Met de bouw werd in 1880 begonnen en vijf jaar later was het hekwerk voltooid, en had als hoofddoel de dingo (Canis dingo) te scheiden van de schapen (Ovis aries) die de graslanden van het zuidoosten begrazen. In de inleiding zagen we al dat dit niet alleen dingo’s buiten de deur houdt, maar ook andere soorten. Deze scheiding van populaties heeft gevolgen voor soortvorming. Dat ruimtelijke scheiding voor soortvorming kan zorgen is al langer bekend, we noemen dat allopatrische soortvorming.2 Tot voor kort was het effect van deze roofdieruitsluiting door de Dingo Barrier Fence op kangoeroepopulaties niet onderzocht. Daar is nu verandering in gekomen. Dit jaar werd er een onderzoek gepubliceerd in Journal of Mammalogy waarin die effecten zijn bestudeerd en beschreven.3
Effect
Onderzoekers volgen twee geïsoleerde populaties van rode kangoeroes (Osphranter rufus) aan weerszijden van het hekwerk. De onderzoekers zagen dat de scheiding van deze populaties zorgden voor verschillen in leeftijdsopbouw en groeipatronen. Het viel de onderzoekers op dat in de populatie in het dingoleefgebied er relatief minder vrouwtjes en kangoeroejongen waren. Bovendien waren de individuen groter voor hun gegeven leeftijd, ondanks dat er minder vegetatie lijkt te zijn. Hoewel dat laatste nog verder onderzocht moet worden. Het roofgedrag van de dingo’s lijkt dus effect te hebben op de ontogenie (wordingsgeschiedenis van embryo tot volwassen individu) van de kangoeroes. Ook opvallend is het gegeven dat de populatiedichtheid van kangoeroes in het dingoleefgebied hoger is dan in het zuidoosten van Australië.4
Evolutie
In 2018 werden 166 rode kangoeroes die willekeurig waren geselecteerd aan weerszijden van het hekwerk bemonsterd en de monsters werden met elkaar vergeleken. De wetenschappers wilde met het onderzoek drie hypothesen testen: (1) of de kangoeroepopulaties die te maken hebben met meer dingo’s kleiner zijn en minder jonge vrouwtjes tellen, (2) of de kangoeroepopulaties een hoger ontogenetisch groeipercentage kent, en (3) of dit ook zal leiden tot een veranderende schedelmorfologie. Hoewel vervolgonderzoek wenselijk is, is dit het eerste vergelijkende onderzoek naar de gevolgen van het dingohekwerk op kangoeroepopulaties. Ze vonden geen aanwijzingen voor verschillen in schedelvorm tussen de populaties. Wat wel opviel was dat jonge kangoeroemannetjes in het dingoleefgebied grotere schedels hebben. Geen verschil in vorm, maar dus wel in grootte. Populaties van rode kangoeroes in het gebied waar dingo’s vaker voorkomen (ten noorden van het hekwerk) groeien sneller op, individuen zijn groter dan hun leeftijdsgenoten en bevatten minder jongen én vrouwtjes dan hun zuidelijke soortgenoten. De voorkeur van dingo’s voor jongere en lichtere prooien zou een mechanistische verklaring kunnen zijn voor grotere afmetingen bij jonge individuen. Maar de wetenschappers zijn voorzichtig en zouden graag meer onderzoek willen naar de effecten van het roofgedrag van de dingo op kangoeroepopulaties. Dat kangoeroepopulaties door het roofgedrag van de dingo minder vrouwtjes en jongen bevatten, past in ieder geval wél bij de waarnemingen in het veld aangaande dingopredatie. Karkassen die achtergelaten zijn door dingo’s zijn vaker van jonge exemplaren of kleinere vrouwtjes.
Allergisch
In de populair-wetenschappelijke media wordt gewezen op deze snelle kangoeroe-evolutie.5 Creationistische organisaties reageren wat allergisch op dit e-woord. Volgens Answers in Genesis is hier geen sprake van evolutie omdat de kangoeroes gewoon kangoeroes blijven.6 We hoeven ons geen zorgen te maken om dit evolutie te noemen. Het is namelijk een verandering in de kangoeroepopulatie in de loop van de tijd. Als je dat evolutie noemt is dat natuurlijk prima. We hoeven niet allergisch te reageren als we ergens het e-woord tegenkomen. Als eerder heb ik erop gewezen dat dit soort voorbeelden uiteraard geen aanwijzingen zijn voor Universele Gemeenschappelijke Afstamming.7 Laten we het verschil blijven zien tussen ‘evolutie’ als wetenschappelijk gegeven en ‘Universele Gemeenschappelijke Afstamming’ als naturalistische natuurfilosofie. Als we dat doen, dan hoeven we niet allergisch te reageren op evolutieberichtgeving en kunnen we dit soort evolutie-onderzoek welwillend omarmen en gebruiken in ons scheppingsonderzoek.8 De Heere heeft immers in Zijn oneindige wijsheid en goedheid geen starre en onveranderbare soorten geschapen, maar basistypen het vermogen gegeven om zich aan te passen aan hun omgeving (óók of juist ná de zondeval).
Voetnoten
Kunnen christenen evolutie combineren met God? – Dr. Mart-Jan Paul werd bevraagd door CIP
Mart-Jan Paul denkt na over de vraag of christenen de evolutietheorie kunnen combineren met de God van de Bijbel. Prof. dr. Mart-Jan Paul beantwoordt verschillende vragen van Rik Bokelman (CIP). Dit interview is opgenomen en met dank aan CIP hieronder terug te kijken.
Geloven in evolutie én de Bijbel: wat staat er op het spel?
Dit artikel is samen met drs. Dick van der Stouw geschreven.
De onlangs verschenen, zorgvuldig vormgegeven Wetenschapsbijbel1 combineert een NBV21-vertaling met driehonderd bijdragen over geloof, cultuur en wetenschap: reflecties van wetenschappers en theologen op feitelijke, historische notities uit de Schrift.2 Eenduidige antwoorden op terreinen als genderproblematiek, duurzaamheid en ethiek worden – terecht – niet gegeven. Maar over het scheppingsverhaal en de uitleg van Genesis 1-11 laten de auteurs geen twijfel bestaan: het gaat om mythische vertellingen uit het Midden-Oosten over het ontstaan van de wereld.
Deze auteurs aanvaarden zonder meer de evolutietheorie. Ze zijn het erover eens zijn dat Adam en Eva niet echt hebben bestaan, dat de zondeval en de zondvloed (Genesis 1-11) niet feitelijk hebben plaatsgevonden. Zij baseren dat op wetenschappelijke aannames over ‘de big-bang’ en evolutie (natuurlijke selectie). Hieruit blijkt dat deze auteurs – theologen en wetenschappers van naam – het standpunt van theïstische evolutie hanteren. Dat veroorzaakt bij ons de nodige zorg vanwege spanning op dit punt met het heilig Woord van God zoals wij dat hebben ontvangen door de Heilige Geest. Het gaat ons dan ook in dit artikel met name om deze visie op het scheppingsverhaal.
Twee visies
Onder christenen leven globaal twee visies op deze thema’s uit het Bijbelboek Genesis.
De eerste visie is: geloven en aanvaarden wat er in het gelaagde verhaal van Genesis staat beschreven – ook al gaat het ons voorstellingsvermogen te boven.
De tweede visie is: accepteren wat er staat, maar dat beschouwen als een tijd- en cultuurgebonden beschrijving en duiding van gebeurtenissen. Deze zienswijze – die we (ook) tegenkomen in de Wetenschapsbijbel – is voortgevloeid uit de toenemende acceptatie van de evolutietheorie onder christenen en heeft geleid tot een stroming die we nu kennen als theïstisch evolutionisme (TE). Grondlegger is de Jezuïet en paleontoloog Pierre Teilhard de Chardin (1881-1955).
Wat is theïstisch evolutionisme? Het is (…) de gedachte dat sommige of alle klassieke religieuze leringen over God en de schepping verenigbaar zijn met een deel van, of de gehele wetenschappelijke theorie van de evolutie. (…) Volgens dit gezichtspunt is het zowel godsdienstig als wetenschappelijk gezien juist om oude religieuze geschriften te herinterpreteren op een manier die overeenstemt met de hedendaagse wetenschappelijk resultaten over evolutie.” (Bron: Wikipedia)
Vanuit deze visie wordt naar ons idee de evolutietheorie – de natuurwetenschappelijke verklaring voor de evolutie van het leven en voor de verscheidenheid aan soorten op de planeet Aarde – over de Bijbel heen gelegd, of binnengeschoven door heel de Schrift heen. Onze ongerustheid spitst zich toe op de historische inperking van de woorden van de Schrift die hiervan het gevolg is.
De opmars van theïstisch evolutionisme
TE heeft in Nederland terrein gewonnen door onder andere publicaties van de hoogleraren Cees Dekker (Oer en Alle verstand te boven), Gijsbert van den Brink (En de aarde bracht Voort; En God zag dat het goed was, (onder redactie van Den Boer, Fransen en Peels3). Van den Brink komt met vijf vragen die de evolutietheorie oproept: over Adam en Eva als eerste mensen, de fysieke dood als gevolg van de eerste zonde, de zondeval, de erfzondeleer en het verlossingswerk van Jezus Christus (pag. 348 e.v.).
In dit discours zijn mondjesmaat kritische stemmen te horen. Bijvoorbeeld die van professor Mart-Jan Paul die het creationisme verdedigt tegenover evolutie en van de hoogleraren. In ‘En God zag dat het goed was’ eindigt mgr. Everard de Jong zijn betoog met de stelling: ‘De werkelijkheid is altijd groter dan welke taal ook kan beschrijven’ (pag. 71). Ook vermelden we hier het boek Woord & Wetenschap. Goddelijke openbaring en menselijk inzicht van P. de Vries, M.J. de Vries en W. de Vries, waarin een bijdrage is opgenomen van Wim de Vries over abiogenese (over het ontstaan van levende materie uit niet-levende materie).
Doordat tot nu toe in de christelijke media weinig discussie gevoerd is over de consequenties van het TE-denken krijgen veel christenen de indruk dat het idee van evolutie een alternatief is waar goed mee te leven valt.
Kritiek op theïstisch evolutionisme
In onder andere de VS en in Zuid-Afrika bevinden zich wetenschappers als James Tour, Michael Behe en vele anderen die hun wetenschappelijke arbeid combineren met het geloof in een scheppende God en de Bijbel als zijn betrouwbare Woord. Een God die per definitie ons vermogen tot redeneren te boven gaat, maar ons wel uitnodigt zijn schepping minutieus te onderzoeken. Maar ook in Nederland roeren zich steeds meer wetenschappers die niet kunnen en willen leven met het feit dat de gangbare wetenschap geen rekening met Gods handelen houdt.
Op 30 maart jl. verscheen de bundel Inzicht – Wetenschap voor Gods aangezicht4 onder redactie van Mart Jan Paul, Wim de Vries, Benno Zuiddam, Jan van Meerten (red.). Hierin staan zeer lezenswaardige bijdragen van twintig wetenschappers die op hun vakgebied actief wetenschap bedrijven ‘voor Gods aangezicht’, waarbij zij rekening houden met de Schepper van deze wereld en Zijn openbaring. Rekening houden met Zijn aanwezigheid en voorzienigheid geeft meer inzicht in onze werkelijkheid dan wetenschappelijke methodes op zichzelf kunnen bieden. Al deze wetenschappers maken inzichtelijk welke rol vooronderstellingen spelen in hun werk én dat van collega-wetenschappers die geen rekening houden met Gods handelen.
Apart vermelden we het werk van de wetenschapsfilosoof Stephen Meyer, mede-auteur van Theistic Evolution -Scientific, Philosophical, and Theological Critic (Illinois: Wheaton, 2017). De vraag of God en evolutie met elkaar zijn te verzoenen, wierp hoogleraar Benno Zuiddam overigens al op in 2018, in zijn artikel Waarom theistische evolutie geen wetenschappelijke optie is.5
Wat deze wetenschappers verbindt is dat ze grote leemtes en onbewezen aannames in de evolutietheorie aanwijzen. Ze stellen dat het boek Genesis ons juist toont waartoe God als Schepper van hemel en aarde in staat is – aansluitend bij de overige openbaringen van God over wie Hij is (o.a. Rom. 1,20; Ps 19:2-5). Dat wij het geheim van Gods schepping niet kunnen (be)vatten, houdt ons de Prediker voor: “(…) toch kan de mens het werk van God niet van begin tot eind doorgronden (Pred. 3,11). Wij, mensen, zijn geschapen in en met de tijd als maatgevend systeem voor ons fysieke en mentale bestaan, terwijl God niet onderhevig is aan tijd en ruimte.
Consequenties TE denken: twee vragen
De opmars van TE onder een groeiende groep christenen stelt ons voor twee belangrijke vragen, waarop we in dit artikel ook een antwoord trachten te geven:
Vraag 1. Wat zijn de consequenties van het theïstisch evolutionistisch denken?
In het licht van het theïstisch-evolutionisme voelen sommige theologen zich geroepen hun eerdere opvattingen over schepping, zondeval en zondvloed te herzien. Het zouden dan met name mythen zijn, waarvan het merendeel tijdens de Babylonische ballingschap zouden zijn opgetekend vanuit de behoefte onze oorsprong te beschrijven en God te karakteriseren. Hoewel het gaat om niet waargebeurde verhalen, worden ze betekenisvol geacht voor mensen van alle tijden.
Dat brengt ons vervolgens bij de TE-opvatting dat God de evolutie in gang heeft gezet, en hier en daar wellicht wat bijgestuurd. En bij de vijf vragen van Van den Brink. Immers: wanneer Adam en Eva niet langer de eerste mensen waren en de zondeval niet langer een historisch feit is, moet opnieuw worden nagedacht over Christus’ verlossingswerk: “(…) namelijk dat Christus niet alleen ‘herstelwerk’ verricht, maar ook de schepping nota bene tot voltooiing brengt” (Pag. 148).
Vraag 2: Deugt het evolutionaire denken? Wordt het niet te gemakkelijk omarmd door het theïstisch evolutionisme?
De evolutietheorie gaat uit van een aantal veronderstellingen. We noemen er een paar en gaan na of er bewijzen voor zijn. Volgens de evolutietheorie is er een ‘tree of life’, dus één gemeenschappelijke afstamming van alle levende wezens, plantaardig en dierlijk. Ze zouden allemaal uit die éne levende cel zijn ontstaan in een langzaam proces van kleine stapjes. Is die ‘tree of life’ waarneembaar?
Juist in de wereld van de fossielen zijn geen tussenstadia gevonden. De overeenkomsten in bouw en structuur van bijvoorbeeld gewervelden doen eerder vermoeden dat er een geniaal ontwerper bezig was met een samenhangend plan. Een scheppende God zogezegd! Die ons bovendien heeft geopenbaard dat Hij ieder dier ‘naar Zijn aard’ schiep afzonderlijk van de mens. Alle levende wezens blijken een uniek DNA te hebben. Daarin is de informatie aanwezig voor alle voorziene varianten van een soort en voor hun verspreiding van die soort over de gehele aarde. Darwin beschikte in zijn tijd echter nog niet over deze kennis en inzicht in de complexiteit van elk leven gestuurd door DNA.
Darwin meende dat natuurlijke selectie hét mechanisme in het evolutionair proces van alle levensvormen kan zijn geweest. Atheïstische evolutionisten, maar ook theïstisch evolutionisten zien dit als het enige bruikbare verklaringsmodel voor the tree of life. Wordt dit mechanisme ook waargenomen?
Planten en dieren kunnen alleen binnen de soort met elkaar voortplanten. Dat is een waarneembaar feit. Zo kan een chimpansee zich niet met een gorilla voortplanten. Meerdere bio-mechanismen maken dit onmogelijk. Wel is er altijd variatie te zien tussen individuen na voortplanting, bijvoorbeeld bij een nest jonge pups. De DNA-verschillen zijn echter klein en alle pups blijken nog steeds een hond te zijn.
Dat verschijnsel van kleine verschillen veroorzaakt natuurlijk selectie. Als de temperatuur in de omgeving stijgt, zal het best aangepaste jonge dier overleven. Maar een grotere verandering naar een nieuwe soort is niet bekend in de praktijk. Als het DNA wijzigt door fouten bij celdeling in het proces van voortplanting, sterft het individu of raakt het gehandicapt.
Ook binnen de kring van gelovigen kreeg de theorie van Darwin voet aan de grond en zaaide twijfel aan het scheppingsverhaal volgens Genesis. Het is en blijf echter een hypothese zonder bewijs, hoezeer men ook hoopt op het tegendeel in de nabije toekomst. Het geheim van het scheppingsverhaal, hoe God precies te werk is gegaan is een waarheid en werkelijkheid die ons menselijk voorstellingsvermogen te boven gaat. Ook al zijn er in de natuurwetenschappen wetmatigheden te onderscheiden waarmee wij kunnen rekenen.
Ten slotte
Wie niet in God gelooft als Schepper van hemel en aarde, is aangewezen op een god-loze premisse (veronderstelling): het evolutionair concept. Er is geen alternatief voorhanden. Wie echter evolutie en geloof in God wil combineren (TE), kan kiezen uit twee premisses: God heeft de mogelijkheid gecreëerd dat leven kon ontstaan door natuurwetten en toevalligheden. Of: God heeft de evolutie in gang gezet en bijgestuurd.
Er staat veel op het spel wanneer men stap voor stap afstand neemt van de Bijbel, ten gunste van een beperkte en aanvechtbare theorie over de oorsprong der dingen. Het intrinsieke bouwwerk van Gods Woord als waarheid wordt niet langer gerespecteerd. Geen recht doen aan God als volmaakte Schepper, is hem krenken in zijn eer. Hoe ernstig Hij dat opneemt, vermeldt Job 42,7: “Ik ben in woede ontstoken tegen jou en je twee vrienden, omdat jullie niet juist over mij hebben gesproken zoals mijn dienaar Job.”
Het veronderstelde krachtenspel dat centraal staat in de evolutietheorie en het TE-denken, staat volgens ons haaks op de belofte dat God een nieuwe aarde en hemel schept. Niet via de weg van evolutie, maar door zijn Woord. Een toekomstige wereld waar liefde, vrede en gerechtigheid woont, en niet het recht van de sterkste, of foutjes in het DNA.
Jezus Christus verwijst geregeld naar de Wet en de heilige boeken van de profeten als het gesproken en geschreven Woord waardoor God Zichzelf en Zijn plan met de wereld aan ons heeft bekendgemaakt. Door de Heilige Geest geïnspireerd, getuigen de apostelen van diezelfde almachtige God door Wiens Woord de wereld met alle zichtbare en onzichtbare dingen geworden is (Joh. 1:1-3).
Langs diezelfde weg heeft God ons gewaarschuwd voor ‘verdwalingen’ onder invloed van wereldse wijsheid. Het ontkennen van de zondvloed – de zondvloed waaraan Jezus zelf refereert in Lucas 17:27 – wordt zelfs met name genoemd (2 Pe. 2:12 en 3:1-7). Ter ondersteuning van onze bezwaren kunnen we nog wel een hele reeks Schriftverwijzingen aanvoeren, maar 1 Korinthe 15 springt er wat ons betreft uit.
Dit is de verkorte versie van een artikel dat in mei D.V. in het blad ‘Nader Bekeken’ verschijnt.
Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.
Genesis wordt veel te snel opgeofferd
Dit artikel werd samen met Jan van Meerten in 2015 geschreven.
Op zaterdag 28 november 2015 publiceerde het Nederlands Dagblad een interview met prof. dr. G. van den Brink. Wij maken graag gebruik van de mogelijkheid om hierop te reageren. Door de beperkte ruimte kunnen we helaas niet alle in het interview aangesneden thema’s van commentaar voorzien.
Volgens prof. Van den Brink spreekt de Bijbelschrijver vanuit het wereldbeeld van zijn tijd. Gewoonlijk beschrijft men dit wereldbeeld zo dat de aarde een op water en zuilen rustende schijf is die overkoepeld wordt door een eveneens op zuilen staande massieve koepel die als hemel fungeert. Deze stelling is discutabel. Zo komt bijvoorbeeld prof. dr. C. Houtman in zijn proefschrift (1974) tot de conclusie dat het Oude Testament geen dergelijk wereldbeeld kent. Ook veel exegeten nemen hier stelling tegen. Op basis van de gegevens die het OT ons aanreikt is het niet mogelijk de conclusie te trekken dat Israël een algemeen aanvaarde, systematisch opgebouwde theorie over het ontstaan, de opbouw en de inrichting van de kosmos heeft gehad. (p.195). Dat is geen 20e eeuwse uitvinding om de Schrift te redden, maar zien we ook bij iemand als William Whiston (1755).
Bij de geïnterviewde is er geen plaats voor een zesdaagse schepping. Het vierde gebod in Exodus 20 legt echter een directe verbinding tussen de werkdagen van de mens en de scheppingsdagen van God. God heeft met Zijn schepping in zes dagen de mens een ritme gegeven van zes dagen werken en één dag rust. Spreekt God Zichzelf dan tegen in Zijn Woord?
Één van de grootste probleem voor een evolutionistische benadering van Genesis is de historiciteit van Adam. Van den Brink oppert dat er zich een plotselinge bewustzijnsverwijding met vermogens van taal, communicatie, nadenken en moreel besef voor heeft gedaan. Hoe hij deze ad-hoc-constructie aan natuurwetenschappers wil gaan uitleggen is ons een raadsel. Daarnaast doet deze visie geen recht aan de Schriftgegevens. Nergens in de Schrift lezen we dat Adam en Eva in een groep hebben geleefd, laat staan dat zij voorouders hebben gehad. De Schrift spreekt van Eva als moeder van ‘alle levenden’ en Paulus spreekt over een mensheid ontstaan uit ‘enen bloede’. Hoe gaat Van den Brink om met de verklaringen van kerkvaders, reformatoren en andere theologen die vastgehouden hebben aan de historiciteit van Adam als zijnde een aparte scheppingsdaad van God? In de Gereformeerde theologie bijvoorbeeld werd ten tijde van de Verlichting het geloof in pre-Adamieten als on-Bijbels afgewezen.
Van den Brink stelt enkele retorische vragen aangaande Kaïn: Voor wie moest hij een stad bouwen? Voor wie was hij bang? Ook eerder is over deze vragen nagedacht en is men tot antwoorden gekomen. In Genesis 5:4 staat dat Adam en Eva meer kinderen hadden. Het ligt voor de hand dat Kaïn bevreesd kon zijn voor de wraak van de familie. Bij een stad in Genesis hoeven we niet meteen te denken aan een grote metropool, het bouwen van een stad behoeft niet meer ingehouden te hebben dan het omringen van één of enkele huizen met een afscheiding. Maar met de maximale leeftijden die voor de eerste mensen beschreven worden, zijn ook flinke aantallen nakomelingen mogelijk. Waarom zouden deze antwoorden niet langer volstaan?
Van den Brink offert Genesis 1-11 op aan de hedendaagse wetenschappen en hij beschouwt die hoofdstukken als onhistorisch, hoewel hiervoor geen aanwijzingen in Genesis staan. Als de prioriteit ligt bij de Bijbeluitleg is het onbegrijpelijk dat de geïnterviewde deze hoofdstukken (en de overeenkomstige passages in het Nieuwe Testament) zo gemakkelijk opoffert. Van den Brink wil in de gereformeerde traditie staan en haalt daarom onder andere Calvijn aan. Calvijn spreekt echter niet in het voordeel van theïstische evolutie. In zijn levenswerken (Institutie en Bijbelcommentaar) schrijft Calvijn dat hij gelooft in een jonge schepping die in zes dagen tot stand is gebracht. Adam en Eva worden daarbij gezien als speciale scheppingsdaad van God.
Het is niet nodig om als gelovige te zwichten voor het feit dat de meerderheid van de natuurwetenschappers toch wel heeft aangenomen dat gemeenschappelijke afstamming juist is. Dit als argument gebruiken is een drogreden. Het aantal personen is niet bepalend voor het waarheidsgehalte van een bepaalde visie. De kerk heeft in het verleden het geocentrisme als natuurfilosofie ingepast in de Schriftlezing, hoewel andere opvattingen ook toegestaan werden. Toen bleek dat dit niet juist was werd het een stok voor atheïsten om mee te slaan. We moeten daarom geen enkele wetenschappelijke theorie (noch naturalistisch noch creationistisch) leidend laten zijn bij onze Schriftuitleg. Daarnaast is de evolutietheorie in de zin van gemeenschappelijke afstamming nog lang niet het einde van alle tegenspraak. Vooral het onderste stukje van het evolutiebouwwerk: de ontwikkeling van de eerste cel, meercellig leven en de Cambrische explosie zijn een raadsel en kunnen het gebouw zomaar laten instorten. Theologie op onzekerheden en speculaties bouwen is te vergelijken met het bouwen van een huis op een zandgrond.
Dit artikel is een licht bewerkte versie van het oorspronkelijke artikel en met toestemming van de auteurs overgenomen. De volledige bronvermelding luidt: Hofman, H.A., Meerten, J.W. van, 2015, Genesis wordt veel te snel opgeofferd, Nederlands Dagblad 72 (19.094): 16-17.
Predikant drs. A. Schreuder maakt zich in voorwoord Kerkelijk Jaarboek 2022 zorgen om tanend Schriftgezag en opkomst van theïstisch evolutionisme
Ieder jaar verschijnt er binnen de Gereformeerde Gemeenten een Kerkelijk Jaarboek. Zo ook voor het jaar 2022. In het ‘Jaaroverzicht 2021’, samengesteld door predikant drs. A. Schreuder, wordt de zorg uitgesproken rond de verandering van hermeneutiek, tanend Schriftgezag en de acceptatie van Universele Gemeenschappelijke Afstamming onder christenen.1
Het loslaten van het gezag van Gods Woord is volgens predikant drs. A. Schreuder niet nieuw. “Bij verleidingen moeten we denken aan aanvallen op de leer, anders gezegd: dwalingen. Een kenmerk van dwalingen is dat ze er zomaar zijn en niet direct als dwaling herkend worden. Het machtigste wapen van de vorst der duisternis is om Gods Woord in twijfel te trekken. Al vanaf Genesis 3 zaait hij twijfel, of Gods Woord wel echt de waarheid is. Het ‘Is het ook dat God gezegd heeft…’ wordt in onze tijd allerwegen steeds krachtiger gehoord.”
Theïstische evolutie
De predikant noemt het aangrijpend dat het gezag van Gods onfeilbare Woord steeds meer in twijfel wordt getrokken, ook onder christenen. “We zien dit in de discussie rondom het thema van de schepping. De moderne mens is overtuigd van de evolutiegedachte en kan daarom niet meer uit de voeten met de historiciteit van Genesis 1 tot en met 3. Zelfs onder christenen ontstaat, onder invloed van het moderne wetenschappelijke denken, de neiging om de schepping en de evolutiegedachte met elkaar in overeenstemming te willen brengen.” Schreuder ziet dat dit laatste bij velen voor grote verwarring zorgt. Het gevolg hiervan is dat het Schriftgezag in twijfel wordt getrokken. Maar als dit het geval is, zo betoogt de predikant, ‘dan heeft dat tot gevolg dat alle kernwaarheden van het geloof op losse schroeven komen te staan’. Het leidt tot een soort relativisme van geloofswaarheden. “Als het gezag van Gods Woord niet meer onvoorwaardelijk wordt erkend, is er ook niet meer een buigen voor en onder het Woord.” De opmars van het zogenoemde theïstisch evolutionisme baart ook in de achterban van Fundamentum zorgen.2
Nieuwe hermeneutiek
Niet alleen tanend Schriftgezag vervult de predikant met zorg, ook is er een nieuwe hermeneutiek op komst. Schreuder ziet dit als een grote verleiding. Hij is positief over de klassiek gereformeerde hermeneutiek. “De klassieke gereformeerde hermeneutiek buigt voor het geopenbaarde Woord van God en begeert het Woord na te spreken in wat de Heere over de mens zegt en van hem vraagt.” Schreuder kijkt echter met grote zorg naar de nieuwe hermeneutiek, waarbinnen men nog wel zegt aan de Bijbel te willen vasthouden, maar dit ten diepste eigenlijk niet meer doet. “In de nieuwe hermeneutiek, (…), begint men eerst met de vraag wat de mens ervaart, om vervolgens terecht te komen bij de vraag hoe de Bijbel de mens anno 2021 kan helpen zijn leven te richten op God.” Dergelijke hermeneutiek zet niet de Heere en wat Hij zegt in het middelpunt (theocentrisch), maar de mens met zijn levensvragen (antropocentrisch). “Het ligt voor de hand dat op deze manier niet meer de hele waarheid van Gods Woord leidend wordt voor hoe de mens zijn leven behoort in te richten. In deze hermeneutiek begint, kortweg gezegd, het denken vanuit de mens, in plaats van het denken vanuit God en Zijn wil.” De oproep voor een theocentrische hermeneutiek en leefwijze heb ik ook gedaan in het slotakkoord van het stuk rond de visiebijeenkomst.3 Ik sluit mij dus van harte bij de woorden van drs. A. Schreuder aan.4
Klimaatverandering
De predikant maakt zich over nog meer zaken zorgen. Hij verwijst naar de eindtijd en de uitspraken van de Heere Jezus Christus over ‘allerlei verschrikkingen die op de aarde zullen komen’. De mens denkt dat het leven maakbaar is, maar er gebeuren zaken die laten zien dat de mensen broos zijn en geneigd zijn om bij God vandaan te vluchten. Schreuder memoreert daarbij aan de coronapandemie waarbij duizenden mensen het leven gelaten hebben. Ook de opwarming van de aarde baart hem zorgen. “Steeds meer wordt duidelijk dat de opwarming van de aarde een groot probleem aan het worden is en dat er snel gehandeld moet worden om dit proces te stoppen. Maar dat zal geen resultaat hebben zo lang de (westerse) mens niet geneigd is om zijn consumerende levensstandaard bij te stellen.” De predikant wijst ook op de overstromingen in Limburg en aangrenzende gebieden in België en Duitsland. Maar al deze dingen zijn het beginsel der smarten, zo geeft de Heere Jezus aan.
Losgeslagen ethiek
De autonome mens staat, volgens Schreuder, in de huidige maatschappij centraal. Het is de omgekeerde wereld. “Wie daar commentaar op heeft en verwijst naar een hogere norm, die is intolerant, onverdraagzaam en liefdeloos.” Het ongeboren leven wordt hierdoor geslachtofferd en de sterke lobby van de LHBTIQ+-gemeenschap heeft ‘overal sluipenderwijs ingang (…) gekregen’. “Het denken in genderdiversiteit wordt heel dwingend aan iedereen opgelegd en gaat gelden als de nieuwe norm in onze samenleving. Niet meer het geslacht (man of vrouw), maar gender (de beleving hoe men zich voelt) is de nieuwe norm. Over geen enkele seksuele relatie, buiten het huwelijk van man en vrouw, mag een negatief waardeoordeel uitgesproken worden.” Wie oneens is met deze ideologie van transgenderisme wordt de mond gesnoerd. “Het valt te vrezen dat de onverdraagzaamheid die nu al voelbaar is als iemand Gods Woord ter sprake brengt, een voorbode is van verdrukking.”5
Volharding
Schreuder noemt nog meer zaken waar hij zorgen over heeft. “De (…) genoemde zaken (…) maken dat het leven voor de kerk en voor de kerkmens die begeert te leven bij en uit het Woord er niet gemakkelijker op zal worden.” Daarom roept Christus in Mattheüs 24:13 ook op tot volharding. Wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden. “Gelukkig als door genade deze oproep weerklank vindt in ons leven.” Deze genade is strikt persoonlijk en we kunnen elkaar deze genade niet geven. Alleen door het wederbarende werk van de Heilige Geest wordt deze genade ons geschonken. Ik zou met de profeet Jeremia willen uitroepen: ‘O land, land, land, hoor des HEEREN woord!’ (Jeremia 22:29, SV).
Voetnoten
Is de evolutieleer verenigbaar met het klassiek Christelijk geloof?
In de jaren zestig werd de Evangelische Omroep opgericht en in de jaren zeventig de Evangelische Hogeschool. Een van de redenen was de steeds bredere aanvaarding van de evolutieleer in grote delen van de kerk. De Evangelische Omroep en de Evangelische Hogeschool wilde onder ander op dit terrein een tegengeluid geven en hebben dat ook jaren gedaan. Dat is inmiddels totaal veranderd.
Andries Knevel tekende een aantal jaren geleden voor de camera een documenten waarin hij zich verontschuldigde voor zijn vroegere overtuiging dat het Bijbelse scheppingsgeloof en de evolutieleer niet verenigbaar zijn. Aan de Evangelische Hogeschool werd een aantal jaren geleden een kinderboek gepresenteerd waarin aan kinderen wordt verteld de aap zich tot een mens heeft ontwikkeld.
De organisatie ForumC heeft al meer dan eens laten merken dat zij acceptatie van de evolutieleer geen probleem acht voor het belijden van het christelijke geloof. In hun Christelijke Dogmatiek lieten prof. dr. G. van de brink en prof. dr. C. van der Kooi weten dat zij het Bijbelse getuigenis over de oorsprong van de wereld willen verbinden met de evolutieleer. In deze zaak gaan zij in het spoor van het Christelijk geloof van prof. dr. H. Berkhof.
Van de Brink heeft deze gedachte breder ontvouwd en beargumenteerd in zijn in 2017 verschenen boek En de aarde bracht voort. Op een studiedag naar aanleiding van deze publicatie bleek dat zowel prof. dr. M. Wisse van de PTHU en prof. dr. A. Huygen van de TUA geen moeite hadden met de aanvaarding van de evolutieleer door Van de Brink. Hun kritiek is theologisch van aard maar heeft geen betrekking op de aanvaarding van de evolutieleer als zodanig.
Wisse en Huygen leggen elk hun eigen accenten in hun kanttekeningen bij de zienswijze van Van den Brink, maar wat hen verenigt is dat zij de zondeval niet als een dateerbaar gebeuren willen zien. Terwijl Van den Brink een brug probeert te slaan tussen de evolutieleer en het Bijbelse getuigenis, stelt Huygen dat wij het wetenschappelijke model van de evolutieleer en het Bijbelse getuigenis van de mens als twee perspectieven moeten zien die beiden waar zijn maar die wij niet met elkaar behoeven te verbinden. De vraag is wat dit betekent voor Adam als historisch persoon en de zondeval?
Huygen wil die als theologische maar niet als feitelijke realiteiten handhaven. De zondeval kan niet gezien worden als een dateerbaar gebeuren. Hij volgt Karl Barth als hij stelt dat wij alleen vanuit Christus over de mens, over Adam en over de schepping kunnen spreken. De bijdrage van Wisse is filosofischer dan die van Huygen. Voor hem betekent staat van rechtheid dat je de mens aanspreekt op Gods bedoeling met hem. Zijn kritiek op Van den Brink is dat hij schepping en herschepping teveel uit elkaar trekt en te weinig de goedheid van Gods oorspronkelijke schepping verdisconteert.
Bij Van den Brink, Huygen en Wisse vervalt de drieslag van goede schepping, zondeval en verlossing als een historische en chronologische realiteit. Het zijn niet minder maar ook niet meer dan drie perspectieven om naar de werkelijkheid te kijken. Dat is een ander lijn en theologie dan de klassiek gereformeerde en ook de klassiek christelijke. Daarin is de theologische boodschap van de staat van de rechtheid en de zondeval gebaseerd op de feitelijke realiteit ervan. Wie de lijn schepping, zondeval, verlossing opgeeft, zal ok op andere punten moeite krijgen met de klassieke vertolking van het christelijke geloof.
Bij Van den Brink zie je dat hij in de Christelijke Dogmatiek aarzelt bij de realiteit van de eeuwige straf. En als we de mens en schepping uitsluitend vanuit Christus willen zien, kan niet langer gezegd worden over de vloek van de overtreding van het werkverbond die sinds de zondeval op ieder mens rust. Dan kunnen we geen recht meer doen aan wat wordt beleden in de zondagen 3 en 4 van de Heidelbergse Catechismus. Vragen die een halve eeuw geleden speelden in het midden van de Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken spelen nu in Gereformeerde Bond, de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt en de Christelijke Gereformeerde Kerken en beperken wij ons niet tot theologen en predikanten dan moeten we de kring nog breder trekken.
Hulp bij bezinning
Bezinning is noodzakelijk. Is het klassiek christelijke geloof zoals dat beleden wordt in de gereformeerde belijdenisgeschriften nog houdbaar of is aanpassing nodig? De ontwikkelingen in Nederland staan niet op zichzelf. In de Engelssprekende wereld hebben tot voor enige decennia evangelicals de evolutieleer afgewezen. Inmiddels zijn er tal van mensen die zich evangelical blijven noemen en toch geen moeite hebben met de evolutieleer. Zij hebben onder andere een forum in de organisatie Biologos. Nu ontbreekt het in de Engelssprekende wereld ook niet aan tegenstemmen. Ik heb zelfs de indruk dat die de laatste jaren krachtiger gaan klinken.
Bij uitgeverij Crossway verscheen een meer dan duizend pagina’s tellende publicatie waarin natuurwetenschappers van meerdere disciplines, filosofen en theologen de evolutieleer onder fundamentele kritiek stellen en de gedachte van een theïstische (dat wil zeggen door God geleide) evolutie van de hand wijzen. De auteurs van Theistic Evolution. A Scientific, Philosophical, and Theological Critique laten de vraag naar de ouderdom van de aarde en of er vóór de zondeval al vleesetende dieren waren buiten beschouwing.1 Wat hen verbindt is de overtuiging dat de openingshoofdstukken van Genesis een historisch en feitelijke karakter hebben.
De publicatie bestaat, zoals de ondertitel al aangeeft, uit drie delen. In het eerste deel vinden we bijdragen waarin wetenschappelijke kritiek op de evolutieleer naar voren wordt gebracht. Deze bijdragen vooronderstellen vakkennis die de gemiddelde lezer niet zal hebben. Ik moet eerlijk zeggen dat ikzelf de kracht en reikwijdte geboden informatie lang niet altijd kan overzien. Wel wordt duidelijk dat de feiten als zodanig niet dwingend passen in het kader van de evolutieleer. De vraag in welk kader of model je feiten wil passen is niet alleen een wetenschappelijke vraag. De een zal vanuit zijn levensbeschouwing een andere oplossing prefereren dan de ander. Dan blijkt trouwens ook dat de vraag naar wat nu precies wetenschap is nooit geheel eenduidig is beantwoord. Die vraag zelf is een levensbeschouwelijke of filosofische vraag. Onder andere dit laatste komt aan de orde het tweede deel waarin filosofische kritiek op de evolutieleer wordt uitgeoefend.
Het derde deel is het meest toegankelijk. Een aantal theologen onder wie Bijbelwetenschappers laat zien dat men om de evolutieleer in het christelijke geloof te integreren meerdere Bijbelteksten een uitleg moet geven die strijdt met wat kennelijk wordt bedoeld. Zo kan het feit dat de mens pas sterft sinds de historische zondeval niet opgevat worden zoals het er staat.
De dood heeft als de evolutieleer waar is, ook voor de mens altijd bij het leven behoort en kan daarom niet meer als een straf op de zonde worden gezien. Adam en Eva zijn niet de twee historische personen van wie de gehele mensheid afstamt. De schepping is op geen enkele wijze door een historische zondeval ontwricht. Wanneer Adam als het verbondshoofd die heel de mensheid vertegenwoordigt als zijn nakomelingen wordt opgegeven, heeft dat gevolgen voor het zicht op de Heere Jezus Christus als de tweede Adam.
Een helder tegengeluid van dr. M.J. Paul
In ons eigen land schreef dr. M.J. Paul een omvangrijke studie onder de titel Oorspronkelijk waarin hij het opneemt voor de historische betrouwbaarheid van de eerste hoofdstukken van Genesis en de evolutieleer afwijst. Dr. Paul gaat na hoe in de Bijbel zelf over de schepping wordt gesproken. Uitvoerig gaat hij in op de vraag of de Bijbel een bepaald wereldbeeld biedt. Een aantal hoofdstukken zijn aan de (kerk)geschiedenis gewijd. Hoe dachten de kerkvaders over schepping, zondeval en zondvloed? Kan er een lijn getrokken worden van Corpernicus en Galileï naar Darwin?
Paul stelt ook de orde hoe christelijke theologen vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw tot op de dag van vandaag op de evolutieleer hebben gereageerd. Dan blijkt dat meerderen menen dat de klassieke theologie met de drieslag schepping, zondeval, verlossing onhoudbaar is. Feitelijk betekent dit dat het kader van de bijbelse boodschap als onhoudbaar wordt gezien.
Vaak wordt beweerd dat de Bijbelschrijvers ervan uitgingen dat de er een watermassa onder de aarde was en boven de aarde een soort koepel. Onder ander met een beroep op de oudtestamenticus Houtman schrijft Paul dat wij mogen stellen dat het Oude Testament geen wereldbeeld kent. De Bijbel gebruikt vooral de taal van de dagelijkse waarneming.
Als men aan de Bijbel graag een bepaald wereldbeeld toeschrijft, is het om een onderscheid te maken tussen de kern van de Bijbelse boodschap en een verpakking die cultureel is bepaald. Paul keert zich tegen dit onderscheid. De Bijbel is geen (natuur)wetenschappelijk traktaat, maar vertelt ons in de woorden van de dagelijkse waarneming over de schepping en scheppingsverschijnselen. Dan wordt er echter wel feitelijke informatie gegeven.
Ten onrechte wordt soms een beroep op Calvijn gedaan om af te doen van de feitelijke inhoud van de Bijbel. Wanneer Calvijn sprak van accommodatie bedoelde hij dat God Zich in Zijn openbaring heeft aangepast aan de mens in diens schepselmatige bestaan om hem te openbaren wie Hij is en hoe Hij gekend en gediend wil worden. Het betekent niet wat er sinds de Verlichting mee bedoeld is dat God Zijn openbaring gaf in cultuurgebonden en tijdbepaalde vormen waarvan wij ons mogen ontdoen. Die laatste denkwijze gaat er vanuit dat in de Bijbelschrijvers in Genesis 1-11 gebruikt hebben gemaakt van algemeen bekende voorstelling in de oud-oosterse wereld om een boodschap te geven over de wereld om ons heen en over de mens zonder dat zij historische feiten hebben willen vermelden.
Maar er is geen reden om Genesis 1-11 – zo laat Paul zien – een andere karakter toe te kennen dan de tweede helft van Genesis. De geslachtsregisters vormen het kader van het hele boek Genesis. Zij zijn een aanduiding dat gehele boek als geschiedschrijving wil worden verstaan. Paul had wat mij betref een kleine kanttekening kunnen plaatsen bij het optellen van de leeftijden in de geslachtsregisters om de ouderdom van de aarde en bijvoorbeeld de datum van de zondvloed te bepalen. Er zijn meerdere aanwijzingen dat soms geslachten zijn overgeslagen.
Genesis 1-11 vertellen over het karakter, de oorsprong van onze werkelijkheid en de oudste geschiedenis van de mens
Een eigentijds oudtestamenticus die meent dat de evolutieleer probleemloos met het Bijbelse getuigenis kan worden verbonden is John H. Walton. Hij stelt dat Genesis 1 ons laat zien dat de schepping als tempel is bedoeld. Genesis zou geen antwoord geven op de vraag naar het ontstaan van de wereld. Dat is op zich al heel merkwaarding, want in elke cultuur zijn er verhalen over het verleden en overtuigingen over het ontstaan van de wereld. Dan zou Israël een uitzondering zijn.
Volgens Walton waren Adam en Eva niet de eerste mensen. God uit een bestaande populatie van mensen een mensenpaar uitgekozen om de mensheid te vertegenwoordigen. Pas in deze tijd ging God een relatie aan met mens. Het door God uitgekozen mensenpaar ging eigen wegen en zo kwam de zonde in de wereld. Zonde werd in deze tijd overtreding van Gods wil
Het grote probleem bij deze visie is dat de eenheid van het menselijke geslacht wordt opgegeven en dat de dood van de mens geen gevolg is van de zonde. Dood en lijden behoren dan bij Gods goede schepping. Dan geeft Paulus in het Nieuwe Testament een ander geluid. Zoals de dood van de mens door Adam in de wereld kwam, overwon Christus de dood.
Ongetwijfeld heeft de dood in beide gevallen ook een geestelijk aspect, maar dat doet niets af van het lichamelijk aspect. Paul laat zien dat de kerkvaders unaniem de lichamelijke dood van de mens als een gevolg van de zonde van het eerste mensenpaar zagen. Zonder enige reserve gingen zij ook uit van de zondvloed als een universeel gebeuren, terwijl de visie dat het slechts een regionale vloed zou zijn meerdere van hen niet onbekend was.
In het debat over schepping en evolutie komt steeds weer de vraag terug of de wetenschap een zelfstandige kennisbron is, waardoor de uitleg van de Bijbel aangepast moet worden.Op een aantal essentiële punten is het bijbelse getuigenis niet met de evolutie te verenigen. Er is ook als wij kennis nemen van de informatie die vanuit de wetenschap op ons afkomt mogelijk onverkort aan het Bijbelse getuigenis over schepping, zonde en dood vast te houden en hoeven we de Bijbel niet anders te lezen worden dan de eeuwen door is gedaan.
Hier biedt de uitgave van Crossway belangrijke informatie. Terecht stelt Paul dat de Schrift het kader biedt waarbinnen wetenschap moet worden bedreven. Aanpassing van het Bijbelse getuigenis blijft nooit zonder gevolgen. De boodschap van de erfzonde en Gods toorn over het menselijke geslacht kunnen niet onverkort worden vastgehouden als de historiciteit van het paradijs, de staat van de rechtheid en de zondeval wordt prijsgegeven.
Een zeer instructieve samenvatting
Mede door de omvang is Oorspronkelijk niet voor iedereen even toegankelijk. Hij heeft christelijk Nederland dan ook een dienst bewezen door een veel kleiner studie te schrijven. Een studie die de kern van Oorspronkelijk samenvat en hier en daar nog wat nieuwe overwegingen geeft. Dit boekje met de titel Waar komen wij vandaan? is zeer geschikt voor leerlingen uit de bovenbouw van het voortgezet onderwijs.2 Ik wens dit boekje in veler handen en zeer zeker in de handen van docenten en leerlingen van reformatorisch middelbare scholen. Als die het spoor opgaan dat nu door meerdere theologen in de gereformeerde gezindte wordt aangeprezen, namelijk een verbinden met schepping en evolutie als twee perspectieven, verliezen deze scholen hun bestaansrecht.
Heel informatief en belangrijk is de manier waarop Paul spreekt over vier niveaus: feiten, theorieën over feiten, vooronderstellingen die bij theorievorming van belang zijn en geloof. Van belang is ook zijn constatering dat wij in de levende natuur wel variatie en aanpassing van soorten zien, maar geen ontwikkeling van lager naar hoger. Er is geen toename van genetische informatie.
Zeer te overwegen waard is ook zijn constatering dat er wetenschap is die verschijnselen in het heden observeert en wetenschap die op een of andere wijze het verleden bestudeert. In het laatste geval kunnen we niet via experimenten verschijnselen telkens weer bestuderen, maar moeten we op grond van de ons ter beschikking staande gegevens – van welke aard die ook zijn – het verleden construeren. Dit geldt niet alleen de geschiedeniswetenschap maar ook de evolutiebiologie.
Het feit dat gegevens zo kunnen worden geïnterpreteerd dat de mens en de chimpansee een gemeenschappelijke voorouder wil niet zeggen dat dit een onbetwistbaar feit is. Ik wil in dit verband een constatering van de betrekkelijk jong overleden Amerikaanse nieuwtestamenticus en apologeet J. Gresham Machen doorgeven. Hij wijst op de analogie tussen de maagdelijke geboorte en de staat van rechtheid gevolg door de zondeval.
Wie uitgaat van de wereld zoals wij die nu kennen en waarin wij nu wetmatigheden constateren, zal noch voor het een noch voor het ander ruimte zien. Dat wordt anders als voor ons het Schriftgetuigenis doorslaggevend is en wij geloven dat er werkelijk zaken zijn gebeurd dit buiten ons natuurwetenschappelijk kader vallen.
Paul houdt zelf nadrukkelijk vast aan het feit de scheppingsdagen dagen zijn zoals wij die nu kennen. Hij is er ook van overtuigd dat er geen vleesetende dieren waren vóór de zondeval Tegelijkertijd geeft hij aan dat dit toch zaken van een ander gewicht zijn dan die van de historiciteit van de zondeval. Over de eerste zaken kan men van mening verschillen zonder dat dit tot aanpassing van het geloof hoeft te leiden. Dat ligt bij de zondeval anders. Dan komen we bij de relatie tussen het werk van Christus en de zondeval.
Appèl
Laten wij waken en bidden en smeken of God ons en anderen bij Zijn Woord bewaard of terugbrengt. Ik wil deze bijdrage besluiten met woorden van ds. G. Boer, een van de vroegere voorzitters van de Gereformeerde Bond. In 1964 hield hij in de Hervormde gemeente van Huizen Bijbellezingen over Genesis 1. Zij kwamen uit in het boek Ik ben de Alpha (een boek dat ook is opgenomen in de bundel met verzamelde werken van Boer).
Daar schrijft Boer onder andere het volgende: ‘Maar weet ge, de gedachte dat Adam en Eva schimachtige figuren zijn wint hand over hand veld, ook in kringen waar wij dit niet verwacht hadden. Daarom wil ik u wapenen voor een strijd die op de scholen reeds gaande is en van lieverlede de gemeenten binnendringt. Wie Adam laat verdampen in de nevelen van de oergeschiedenis, heeft de heilige Schrift naar haar zelfgetuigenis tegen zich. Ja, die heeft de Heilige Geest die van deze Schriften de auteur is tegen zich, die heeft God tegen zich. En dat heeft zich gewroken en zal zich verder wreken. Want wie Adam verliest die verliest Christus. Wie de eerste mens afschrijft, die schrijft de tweede Mens af. Wie Adam tot een legendarische figuur maakt die verliest de Christus der Schriften.’
N.a.v. J.P. Moreland, Stephen C. Meyer, Christopher Shaw, Ann K. Gauger en Wayne Grudem, Theistic Evolution. A Scientific, Philosophical, and Theological Critique (Wheaton: Crossway Books, 2017) hb. 1007 pp.; dr. M.J. Paul, Oorspronkelijk. Overwegingen bij schepping en evolutie (Apeldoorn: Labarum Academic, 2017), pb. 525 pp.; dr. M.J. Paul, Waar komen wij vandaan? Op zoek naar antwoorden in het evolutiedebat (Apeldoorn: De Banier, 2018), pb. 184 pp.
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.