Home » Evolutietheorie

Categorie archieven: Evolutietheorie

Ir. Bart van den Dikkenberg kritisch op theïstische evolutionisten: “In feite beroven ze God van Zijn eer”

Hoe moet je de schepping bekijken, letterlijk of is er ook ruimte voor interpretatie? Ir. Bart van den Dikkenberg, wetenschapsjournalist bij het Reformatorisch Dagblad, wil in zijn boek ‘De werken van Zijn handen’ laten zien dat de Bijbel als Woord van God voldoende is voor een christen. “Hoewel theïstische evolutionisten zeggen de twaalf artikelen (van de Apostolische Geloofsbelijdenis, red.) nog steeds te onderschrijven, ook als Schepper van hemel en van aarde, beroven ze Hem in feite van Zijn eer.”

U schreef het boek om te kijken of het theïstisch evolutionisme samen kan gaan met de Bijbel, het Woord van God. Wat is de belangrijkste conclusie?

“Dat is heel eenvoudig: je hoeft als christen geen water bij de wijn te doen om Genesis 1 tot en met 11 te laten staan. Het bewijs van de universele afstamming van soorten is een zwakke hypothese. Dat wil zeggen: als het gaat om de afstammingslijn vanaf een eerste oercel tot ons, is het bewijs zwak.”

Dat het een zwak verhaal is zijn stevige woorden. Doet u de wetenschap daarmee recht?

“In mijn boek leg ik uit dat er geen biochemische en biologische mechanismen bestaan die het ontstaan van leven kunnen verklaren. Ze kunnen de toename van genetische informatie waardoor er complexe organismen zouden kunnen ontstaan, niet verklaren. De aardlagen en de fossielen die zich daarin bevinden zijn voor meerdere interpretaties vatbaar. Hetzelfde geldt voor de overeenkomsten tussen allerlei soorten organismen. Uiteindelijk concludeer ik dat er niet veel over blijft van het zogenaamde sterke bewijs voor de gemeenschappelijke afstamming van de soorten, wat een van de belangrijkste bouwstenen is van de evolutie.

Natuurlijk doe ik niets af van soortvormingen. God heeft alles heeft geschapen, dat deed Hij bij alle soorten naar hun aard. Wolven, hyena’s, vossen en honden, ze lijken allemaal op elkaar. Dat is ook een vorm van soortvorming. Zij hebben zich vanaf een oorspronkelijke oersoort aangepast naar hun leefgebied, waarin ze terecht zijn gekomen. Een poolvos ziet er anders uit dan een vos in een bos in Nederland. Dat kan je een vorm van adaptatie noemen. Datzelfde geldt voor een bacterie die zich aanpast aan een antibioticum en daardoor resistent wordt. Het blijft een bacterie. Daar gaat de controverse ook niet over.”

Sommige christenen nemen die afslag wel. Theoloog Gijsbert van den Brink schreef het boek ‘En de aarde bracht voort’ waarin hij het scheppingsverhaal en de evolutie samenbrengt. Waar slaan mensen met een visie als hij volgens u de plank mis?

“Als het gaat over de natuurwetenschap of biologie, moeten we in de gaten houden dat deze wetenschappers de benadering van het ‘methodologisch naturalisme’ aanhouden. Dat wil zeggen dat we altijd op zoek moeten naar natuurlijke oorzaken, naar natuurlijke fenomenen en natuurwetten. Per definitie wordt goddelijk ingrijpen en een wonder buiten beschouwing gehouden. Dat levert tot op zekere hoogte voor de empirische wetenschap geen knelpunten op.

Het wordt echter problematisch wanneer ze het verleden ook op die manier bekijken. Goddelijk ingrijpen, bijvoorbeeld een straf als bij de zondvloed, wordt daarmee buiten beeld gezet. Het goddelijke scheppingswonder en ander goddelijk ingrijpen is dan uit het verleden verbannen. Dat wordt onvoldoende onderkend bij het bestuderen van de evolutietheorie: er is sprake van een levensbeschouwelijk argument wat aan de theorie voorafgaat.”

Als ik het samenvat: theologen die de schepping en evolutie zien samengaan, gaan mee in de wetenschappelijke aanname dat we moeten zoeken naar oorzaken die zich in ieder geval niet in een god bevinden.

“Inderdaad: door theïstische evolutionisten wordt puur gekeken naar ‘de tweede oorzaken’: natuurwetten, natuurprocessen en natuurlijke fenomenen. De eerste oorzaak (een filosofische benaming voor een god, red.) wordt totaal buiten beschouwing gelaten.”

Is in dit debat niet elk pad betreden? Wat voegt uw boek toe?

“Meestal gaat de discussie erover of een bepaald gen wel of geen gevolg van evolutie is. Een voorbeeld: bij apen en de mens is het gen uitgeschakeld wat codeert voor de aanmaak van vitamine C. Het is een van de redenen dat wetenschappers denken dat de mens van de aap afstamt.

Zelf was ik benieuwd wat er achter die discussie zit. Waarom komen mensen tot de conclusies die ze trekken? Wat zijn hun veronderstellingen en aannames? Wetenschappers interpreteren feiten, een interpretatie die niet zomaar uit de feiten naar voren komt. Dat moeten we ons wel realiseren; we hebben vaak niet door dat er een wereld van overtuigingen achter schuilgaat. In boeken als ‘En de aarde bracht voort’ van Van den Brink blijft de discussie wat dat betreft relatief oppervlakkig: dat soort overwegingen blijven daarin buiten beeld.”

Diezelfde interpretatieslag heeft u ook gemaakt: ook u heeft een uitgangspunt. Is uw boek daarmee wél een ‘eerlijk’ verhaal?

“Jazeker. De vraag is: wat stel je uiteindelijk als kenbron voor de waarheid bovenaan? Is dat Gods Woord of de wetenschap? Als we het vitamine-C-gen als voorbeeld nemen, dat evolutionistische wetenschappers gebruiken als bewijs dat we afstammen van de apen, ga ik uit van Gods Woord. Dat leert geen evolutie, maar een aparte schepping van de mens. Daarom moet ik een andere verklaring zoeken voor het feit dat dit gen bij apen en mensen is uitgeschakeld.”

Als student kwam u hier ook mee in aanraking. Hoe ging u toen de discussie over schepping en evolutie in?

“Op de Wageningen Universiteit heb ik ecotoxicologie gestudeerd. Daar kwam ik met vakken als ecologie, biologie en biochemie zijdelings of rechtstreeks in aanraking met de evolutietheorie. Terwijl ik daarover leerde, had ik steeds in mijn achterhoofd dat het niet strookt met dat wat mij is geleerd uit de Bijbel. Hoe het precies zat wist ik niet, al las ik wel het een en ander. Die boeken konden mij alleen niet bevredigen: er ontbrak wat. De wetenschappelijke stap naar het creationisme was voor mij altijd lastig. Mijn grondhouding bleef: Gods Woord is waar. Hoe dan ook.

Heeft u het theïstisch evolutionisme ooit serieus overwogen?

“Als je het boek van Gijsbert van den Brink leest, denk je: zoals hij het stelt, wil ik daar best even over doordenken. Is dat een redelijk alternatief? Als het gaat over de erfzonde, over Gods beeld, wordt het toch wat lastig. Dat geeft hij zelf ook aan in zijn boek. Het loopt zowel wetenschappelijk, filosofisch als theologisch spaak. Dit is niet het goede spoor, zag ik al snel.”

Toen ik bij het Reformatorisch Dagblad ging werken in 2008, was het jaar daarop het Darwinjaar. Toen ging ik er diep in. Wel was ik vrij kort door de bocht met sommige dingen: inmiddels zou ik het wat genuanceerder brengen.”

Wat theïstisch evolutionisten in het algemeen stellen, is dat God in het begin de oerknal in gang heeft gezet. Dat is het scheppingsmoment. Vervolgens brengt de voorzienigheid alles verder tot stand, zoals de vorming van de sterren, planeten en het leven op aarde. Dat noemen ze dan ook schepping. Maar dat is voor mij niet de schepping zoals Gods Woord die beschrijft. Nee: de Heere sprak, met Zijn machtswoord. ‘Er zij’ en er wás. Dat raak ik kwijt met theïstische evolutie.

Lees Johannes 1: ‘In het begin was het Woord en het Woord was bij God. En het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in het begin bij God. Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt en zonder dit Woord is geen ding gemaakt dat gemaakt is.’ Dit wil zeggen: Christus (het Woord, red.) heeft als het ongeschapen Woord een belangrijke functie in dat maken vervuld. Of lees in Genesis 1: Gods Geest zweefde over de wateren. In het Hebreeuws staat er: Gods Geest ‘broedde’ op het water. Als het ware broedend op de dingen die voort zouden komen. Daarna zei God: ‘Daar zij licht!’ En daar was licht. Hieruit blijkt de werking van de scheppende Drie-eenheid, die ik bij de theïstisch evolutionisten mis.”

Vindt u dat de theïstische evolutie uiteindelijk de Bijbel tekortdoet?

“Zeker. Hoewel theïstische evolutionisten zeggen de twaalf artikelen (van de Apostolische Geloofsbelijdenis, red.) nog steeds te onderschrijven, ook als Schepper van hemel en van aarde, beroven ze Hem in feite van Zijn eer. Ze schrijven Zijn schepping toe aan natuurlijke processen; God is in dat proces geen Schepper, maar toezichthouder of procesbegeleider. Dat is kort door de bocht wat ik in het boek uitgebreider beschrijf.”

In het boek haalt u Richard Dawkins aan. Hij zei: als Adam een fictieve persoon is, met een fictieve zonde, heeft Christus Zichzelf uiteindelijk voor een fictieve straf voor een fictief persoon opgeofferd. U vindt dat dit een gevolg is van de theïstische evolutie.

“Dat is voor mij inderdaad de kern. Als de dood er vanaf het begin is, is deze geen gevolg van de zonde. Van den Brink beschrijft zonden meer als dierlijke neigingen. Moeten mensen dan eigenlijk nog wel van iets verlost worden? Ze kunnen immers nergens in hersteld worden: ze zijn vervallen in wat ze al waren.

Het wordt ook een moeilijk verhaal om het lijden en sterven van Christus voluit te duiden, zoals Paulus dat doet. Dat Hij als de tweede Adam de lichamelijk, geestelijke en eeuwige dood heeft willen ondergaan om Zijn kinderen daarvan te verlossen.”

Eerder was er bij CVandaag over dit thema een briefwisseling tussen de wetenschapsjournalisten ir. Bart van den Dikkenberg en dr. René Fransen. Hier hebben wij een overzicht gemaakt van de verschenen brieven.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Het kaartenhuis van Darwin – Bespreking ‘Darwins kaartenhuis’

Bijna iedereen heeft wel eens geprobeerd een kaartenhuis te bouwen, en weet dat zelfs een zuchtje wind voldoende is om de constructie omver te blazen. Tom Bethel suggereert met de titel van zijn boek dat het (neo-)Darwinisme ook een soort kaartenhuis is dat bij de minste of geringste verstoring in elkaar zal storten.

Op het eerste gezicht lijkt dit een nogal boude titel, want het (neo-)Darwinisme bestaat nu al meer dan 150 jaar en is de algemeen aanvaarde verklaring voor het ‘Ontstaan der soorten’. De theorie heeft al heel wat opschuddingen ondergaan en staat nog, zo lijkt het, stevig in zijn schoenen. Niets is echter minder waar, betoogt Bethel. De meest belangrijke kaart waarop het hele bouwwerk steunt is ‘Natuurlijke selectie’. Bethel laat een groot aantal respectabele evolutionair biologen aan het woord die niet alleen beweren dat natuurlijke selectie een cirkelredenering is, maar ook dat natuurlijke selectie geen verklaring is voor het ontstaan van nieuwe eigenschappen. Een ander probleem dat aangehaald wordt is zogenaamde convergente evolutie. Velen schrijven zelfs dat alles op het eerste gezicht op ontwerp lijkt te wijzen, maar – en daar komen we bij de crux van het succes van de theorie van evolutie – dat kunnen we niet accepteren; we moeten een materialistische verklaring vinden. Bethel betoogt dat dit materialisme en het geloof in progressie het (neo-)Darwinisme staande houdt. In de tijd van Darwin leek alles vooruit te gaan, progressie te vertonen, en de samenleving was open voor een materialistische theorie van progressie. Thans gelooft de samenleving niet meer in progressie en gaan er steeds meer stemmen op dat natuurlijke selectie niet voldoende is om het ontstaan van alle soorten (laat staand leven) te verklaren. Tom Bethel komt tot de conclusie dat het kaartenhuis van Darwin staat op instorten.

De bespreking van dit boek door theoloog dr. Piet de Vries is hier te lezen.

Een journalistieke reis door het evolutiedebat – Bespreking van ‘Darwins kaartenhuis’

Tom Bethell was redacteur bij enkele gerenommeerde Amerikaanse tijdschriften en is bekend om zijn publicaties op de terreinen van politiek en wetenschap. In Darwins kaartenhuis doet hij verslag over het evolutiedebat en dat vooral aan de hand van ontmoetingen met leidende wetenschappers en denkers. Hij laat zien dat het empirisch bewijsmateriaal voor evolutie vaak flinterdun is en meer dan eens geheel ontbreekt. De theorie is in belangrijke mate gebaseerd op de open gaten en leemten in het bewijsmateriaal.

Hij geeft aan dat de wetenschapsfilosoof Karl Popper zich afvroeg of de evolutieleer wel een wetenschappelijke theorie is. Kenmerkend voor een wetenschappelijke theorie is dat hij in principe gefalsificeerd kan worden. Is dat niet het geval dan is er sprake van een metafysisch uitgangpunt dat aan wetenschap voorafgaat. Volgens Popper is bij de evolutieleer dat laatste het geval. Onder zeer zware druk heeft hij deze bewering min of meer teruggetrokken, maar de kracht ervan blijft staan.

Bethell vraagt aandacht voor de nog steeds groeiende beweging van Intelligent Design. Nu zou je kunnen zeggen dat ook dit een metafysisch uitgangspunt is. Iets wat Bethell feitelijk nalaat aan te geven. Dan nog blijft staan dat het wel een uitgangspunt is dat meerdere empirische gegevens beter kan plaatsen dan de evolutieleer. Onder andere het fossielarchief, natuurlijke selectie, gemeenschappelijke afstamming en informatietheorie passeren de revue.

Ten onrechte werd in het onlangs verschenen boek En God zag dat het goed was door bijna alle medewerkers de indruk gewekt dat de evolutieleer onweerlegbaar is. Echter de evolutieleer is geen feit, maar een interpretatie van de feiten. We moeten ook goed beseffen dat dat de meeste Nederlandse theologen uit de gereformeerde gezindte op wereldniveau eerder tot de liberale linkervleugel van de evangelicals kunnen worden gerekend dan dat zij als confessing evangelicals kunnen worden getypeerd. Dat betreft niet alleen de visie op evolutie maar ook andere centrale thema’s uit de gereformeerde belijdenis. Dat komt terug in de bundel En God zag dat het goed was.

Zeker is dat de evolutieleer niet kan verklaren waarom de werkelijkheid hoe dan ook bestaat. Evenmin is zij bij machte de oorsprong van het leven te verklaren. Evolutie gaat namelijk al van het ontstaan van leven uit. De afstand tussen het hoogst ontwikkelde dier blijft bij alle uiterlijke overeenkomsten en ook die op het DNA-niveau voor de evolutieleer een mysterie. We moeten dan het denkvermogen en de taalvaardigheid van de mens noemen.

Bethell heeft tal van wetenschappers gesproken. Dat maakt wel duidelijk, dat er ook niet-christelijke wetenschappers zijn die zwakten en leemten in de evolutieleer onderkennen. Jammer vond ik dat ik de naam van James Tour niet tegenkwam. Deze geseculariseerde Jood kwam als jongeman tot de overtuiging dat Jezus de Christus en de Zoon van God is. Hij behoort nu tot de top van wetenschappers met wereldfaam, maar aanvaardt niet de evolutieleer. Wie zijn naam op internet intikt, komt op het spoor van boeiende interviews en bijdragen van een topwetenschapper die zich niet schaamt voor Christus. Het kan een mooie aanvulling zijn op het boek van Bethell.

De bespreking van dit boek door bioloog dr. Hans Degens is hier te lezen.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Evolutietheorie als sjibbolet? – Nederlands Dagblad onderzoekt evolutieacceptatie op reformatorische en gereformeerde scholen

In het Nederlands Dagblad van vandaag wordt teruggeblikt op de verschijning van de boeken van systematisch theoloog prof. dr. Gijsbert van den Brink (‘En de aarde bracht voort’) en oudtestamenticus prof. dr. Mart-Jan Paul (‘Oorspronkelijk’) over de Bijbel en Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Het is deze zomer precies zeven jaar geleden dat deze boeken verschenen en veel discussie opleverden. Het Nederlands Dagblad heeft, in het kader van dit ‘jubileum’, onderzoek gedaan naar de evolutieacceptatie op gereformeerde en reformatorische scholen voor Voortgezet Onderwijs.

Reformatorische docenten afwijzend

Het Nederlands Dagblad bevroeg 90 docenten biologie en godsdienst op de genoemde scholen. Maar liefst 94% van de reformatorische docenten geeft aan dat het christelijk geloof en de evolutietheorie moeilijk kunnen samengaan.1 In de lessen van deze docenten wordt dit ook zó aangegeven. Onder de ondervraagde docenten was slechts één docent die een vorm van theïstische evolutie aanhangt. Deze docent gaf ook aan dat er op zijn school nauwelijks ruimte is om vanuit deze visie te doceren. De resultaten voor gereformeerde scholen liggen duidelijk lager. Slechts 19% van de docenten op deze scholen hangt het klassieke scheppingsgeloof aan. Bijna twee-derde van de docenten meent dat een vorm van theïstische evolutie de juiste weg is. Bijzonder genoeg meent slechts een kwart van de ondervraagde docenten dat de mens een gemeenschappelijke voorouder heeft met de mensapen. Volgens dr. Paul laat dat zien ‘dat er niet goed is nagedacht over de consequenties als je de evolutietheorie aanvaardt’. Inderdaad is het (methodologisch) naturalistisch erg lastig om enerzijds Universele Gemeenschappelijke Afstamming de aanvaarden, maar anderzijds en vermeende menselijke evolutie te verwerpen. De krant bevroeg een aantal docenten op hun gebruik van de evolutietheorie in de klas: Sjaco van Gurp (Driestar College), Jan Slager (Pieter Zandt), Mark Zweers (Greijdanus College) en Guido Helder (Gomarus College). De eerste twee geven les op bevindelijk-gereformeerde (reformatorisch) scholen, de laatste twee op orthodox-gereformeerde scholen.

Revisionisme

Naast deze docenten worden ook dr. Van den Brink en dr. Paul aan het woord gelaten. Volgens de systematisch theoloog is bij het Reformatorisch Dagbladde knop omgegaan, en [is] dit onderwerp (…) een sjibbolet geworden’. Dit is onjuist. De genoemde krant heeft altijd al een klassiek scheppingsgeloof verdedigd en stond afwijzend tegenover Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Van den Brink zou dit zelf ook kunnen weten door, via Digibron, het krantenarchief te bestuderen. Dan zal blijken dat deze historische revisie geen recht doet aan de genoemde krant.2 Dit geldt zó ook voor de reformatorische scholen. Dr. Paul heeft daarom gelijk als hij aangeeft het oneens te zijn met deze uitspraak. “Dat gaat mij te ver. Dit was altijd al het gangbare standpunt binnen reformatorische scholen. Daar is dus niets aan veranderd”. Aan het einde van het artikel lijkt dr. Van den Brink zijn standpunt hierin zelf ook te nuanceren. Hij meent dat evolutieacceptatie in golven gaat. Eerst ‘viel’ de Evangelische Omroep (EO) met de ‘coming out’ van theoloog drs. Andries Knevel en nu is er een verschuiving bij de orthodox-gereformeerden te zien op dit punt. ‘Misschien raakt de volgende golf de refozuil’. Een golf van evolutieacceptatie kan alleen gelden als voorheen het klassieke scheppingsgeloof hét standpunt was. De systematisch theoloog ziet het als een goed teken dat reformatorische scholen ‘hun leerlingen beter willen voorbereiden op de confrontatie met de evolutietheorie’. Als voorstander van begeleide confrontatie en een meer-modellen onderwijs kan ik het daar alleen maar mee eens zijn.

Er is, zoals dr. Van den Brink hierboven terecht aangeeft, wél een knop omgegaan bij orthodox-gereformeerden. Dit is niet een directe ommezwaai geweest en is niet sinds 2017 aan de gang, maar is geleidelijk gegaan en al van járen eerder. Dat blijkt uit de archieven van een andere krant: het Nederlands Dagblad. Stukken van schrijvers zoals wijlen drs. Koos van Delden (klassieke scheppingsgeloof) droogden langzaam op en stukken van schrijvers zoals dr. René Fransen (theïstische evolutie) namen geleidelijk aan toe. Dat geldt ook voor orthodox-gereformeerde theologische universiteiten zoals de Theologische Universiteit Utrecht (voorheen Kampen) en de Theologische Universiteit Apeldoorn.3 Al is er op de laatstgenoemde universiteit zeker ook ruimte voor het klassieke scheppingsgeloof. Dr. Van den Brink: “De sfeer is er veilig genoeg om erover van mening te kunnen verschillen en blijkbaar is dat op de gereformeerde scholen ook het geval.” Dr. Paul noemt deze ontwikkeling echter zorgelijk. “In een snel tempo [wordt] afscheid (…) genomen van standpunten die vroeger normaal waren.” Hierdoor groeien orthodox-gereformeerden en bevindelijk-gereformeerden op dit punt uit elkaar. We moeten echter ook niet een té zwart-wit beeld neerzetten. Eén-vijfde deel van de ondervraagde orthodox-gereformeerde docenten wil wél vasthouden aan het klassieke scheppingsgeloof.

Ten slotte

Het is goed dat het Nederlands Dagblad dit onderzoek heeft gedaan. Het artikel is evenwichtig omdat zowel reformatorische als gereformeerde docenten betrokken worden bij dit vraagstuk. Daarnaast wordt ruimte geboden aan de jubilarissen, dr. Van den Brink en dr. Paul, om te reflecteren op het onderzoek. Ik meen dat de constatering van dr. Van den Brink, dat de evolutieacceptatie in golven komt, juist is. De tentoonstelling ‘Schepping van de Wetenschap’ in Museum Catharijneconvent liet een dergelijke golfstroom ook zien: van wetenschap mét God naar wetenschap (in ieder geval methodisch) zonder God.4 Dat dit gevolgen heeft voor het wereldbeeld moge duidelijk zijn en baart mij zorgen. Als we met deze golfstromen alles zouden willen zeggen, dan zou dat een karikatuur zijn. Er zijn ook wetenschappers en andere docerende academici die tegen deze stroom willen blijven roeien. Het is bemoedigend om te lezen dat nog zoveel docenten het klassieke scheppingsgeloof belijden en willen delen met hun leerlingen. ‘Doch wie roemt, die roeme in den Heere. Want niet die zichzelven prijst, maar dien de Heere prijst, die is beproefd’ (2 Korinthe 10:17-18, SV). Soli Deo Gloria.

N.a.v.: Hoogendoorn, M., 2024, Evolutie verdeelt gereformeerde en reformatorische gelovigen, Nederlands Dagblad 80 (21.715): 6-7. URL: https://www.nd.nl/geloof/geloof/1230252/hoe-de-opvattingen-over-schepping-en-evolutie-verschoven-in-h.

Voetnoten

Een opmerkelijke claim: is de Heilige Geest gebonden aan natuurlijke processen?

Cees Dekker en collega-onderzoekers van het project EVOLF gaan ontdekken hoe God het leven geschapen heeft.1 Dit voorspelt Gijsbert van den Brink aan de hand van zijn zienswijze met betrekking tot de pneumatologie; de leer omtrent het werk van de Heilige Geest. Deze claim raakt kant nog wal.

De beschrijving die Van den Brink geeft van het werk van de Heilige Geest, als inwerkende Kracht in processen in deze werkelijkheid en als een Geest die levend maakt, wordt sinds mensenheugenis gedeeld door orthodoxe christenen. Dat waren christenen die het klassieke statische wereldbeeld hadden, wat kenmerkend werd gezien voor een christelijk wereldbeeld. Als Van den Brink stelt dat de werking van de Heilige Geest past bij een dynamisch wereldbeeld (wat een eufemistische aanduiding is voor een evolutionistisch wereldbeeld) en bij de gedachte dat het leven door natuurlijke processen uit dode materie is ontstaan, dan is dat onjuist.

Ten eerste past het niet bij het methodologisch naturalisme dat hij voorstaat, ten tweede is het strijdig met het standpunt dat de theologie alleen kan spreken over waarom de schepping er is, en niet over hoe zij tot stand kwam, omdat knowhow het terrein is van de natuurwetenschap. Maar uiteindelijk is hier sprake van een non sequitur. Er is geen verband tussen het argument dat de Heilige Geest in de schepping werkt en de conclusie dat leven door natuurlijke processen is ontstaan. De drogredenering is er een van de categorie: als ik een kat heb, dan heb ik een huisdier; ik heb een huisdier, dus ik heb een kat. In de argumentatie van Van de Brink is dit: als er natuurlijke levensprocessen zijn, dan zijn deze gewerkt door de Heilige Geest. Het leven is gewerkt door de Heilige Geest, dus het leven is gewerkt door natuurlijke levensprocessen. Zijn redenering negeert dat de Heilige Geest op een bovennatuurlijke wijze werkzaam kan zijn, zoals de analoge redenering negeert dat er andere huisdieren kunnen zijn.

Een tweede type drogredenering die wordt gehanteerd, is die van een verkeerde analogie. We lezen dat de drempels die de wetenschap in de natuur waarneemt, ook wel emergenties genoemd, van hetzelfde karakter zijn als het verschijnsel dat water gaat koken bij 100 graden. Dit is een bekende, maar foute, vergelijking. Het proces waarbij kokend water sterk verschillende eigenschappen krijgt ten opzichte van koud water, kan men waarnemen en men begrijpt hoe dit proces plaatsvindt. De energietoestand van watermoleculen gaat een drempelwaarde over. Dit is een andere drempel, dan wanneer we het hebben over het ontstaan van leven uit niet-leven en wezens met bewustzijn uit wezens zonder bewustzijn. Hier staat ons begrip van de werkelijkheid voor een enorme drempel. Het zijn hier niet moleculen die een drempel over gaan, maar ons begrip dat de drempel niet over kan. Het is ook nooit waargenomen dat niet-leven leven voortbracht of dat bewustzijnloze wezens bewustzijn voortbrachten. Hoe dan ooit het eerste leven of natuurlijk wezen met bewustzijn is ontstaan, is wetenschappelijk gezien een raadsel. De ontkenning van het bestaan van zulke drempels heet reductionisme.

Van den Brink veronderstelt dat een evolutionistische wereldbeeld juist is. Vanuit deze veronderstelling voorspelt hij dat leven door natuurlijke oorzaken uit levenloze materie ontstaat (een reductionistische aanname). Deze voorspelling is alleen logisch als men de overtuiging heeft dat de Heilige Geest gebonden is aan natuurlijke oorzaken. Van den Brink noemt dit niet. Maar deze impliciete veronderstelling is noodzakelijk voor zijn voorspelling. De argumentatie is dan als volgt: ‘natuurlijke processen worden gestuwd door de Heilige Geest. Het leven is ontstaan door de Heilige Geest, de Heilige Geest werkt alleen middels natuurlijke processen dus het leven is ontstaan door natuurlijke processen.’ Zijn voorspelling heeft niet een positieve oorzaak, namelijk dat natuurlijke processen worden gestuwd door de Heilige Geest, maar een negatieve oorzaak, namelijk dat de Heilige Geest niet op bovennatuurlijke wijze werkt. De Heilige Geest is strikt gebonden aan tweede, dus natuurlijke oorzaken. De vraag komt dan naar boven of een wezen dat gebonden is aan natuurlijke oorzaken nog wel kan worden gezien als een transcendent wezen.

Hoe moeten we het ons dan voorstellen? Als Van den Brink impliciet, op grond van het levenstuwende werk van de Heilige Geest, stelt dat er wel tweede oorzaken moeten zijn waardoor deze drempels beslecht zijn geworden, waar de natuurwetenschap die tweede oorzaken niet ziet. Als de Heilige Geest werkelijk op natuurlijke wijze deze drempels beslecht, dan zouden we die in de natuurwetenschap niet als drempels ervaren. Maar ze zijn er juist wel en Van den Brink noemt ze juist heel specifiek.

Er zijn enkele oplossingen. Of Van den Brink accepteert dat hier geen sprake is van het werk van de Heilige Geest, want geen tweede oorzaak, dan dus ook geen eerste Oorzaak. Maar hij ziet hier juist wel een rol voor de Heilige Geest. In dat geval kan hij accepteren dat er toch werk van de Heilige Geest kan zijn zonder tweede oorzaak, in dat geval is er sprake van een bovennatuurlijke oorsprong. Of Van den Brink accepteert de huidige natuurwetenschappelijke bevindingen niet en stelt dat er tweede oorzaken moeten zijn, ook al nemen we die niet waar. De vraag die dan naar boven komt is, wat dan de aard van die tweede oorzaken is, en welke reden we hebben om het levenstuwende effect nog natuurlijk te noemen. De Heilige Geest opvoeren bij emergenties begint dan te lijken op een heilige-geest-van-de-gaten.

Het kan natuurlijk zo zijn dat de Heilige Geest bij het beslechten van drempels andere levenstuwende krachten heeft gebruikt dan de levenstuwende krachten die in onze tijd werkzaam of bekend zijn. Dat is lastig, want hoeveel van het gebeurde was dan eerste Oorzaak en hoeveel was tweede oorzaak, en hoe bepaalt men dat? De voorspelling Van den Brink houdt met deze mogelijkheid geen rekening en Van den Brink neemt impliciet aan dat de Heilige Geest in het verre verleden gebonden was aan de tweede oorzaken die op dit huidige moment geldig zijn.

De zienswijze van Van den Brink conflicteert natuurlijk met de Bijbel. In de Bijbel zien we dat er sprake is van bovennatuurlijke verschijnselen en dat de Heilige Geest daarin werkt. Wie meent dat Gods Geest niet los van natuurlijke processen handelt doet tekort aan Gods Eigen getuigenis in de Heilige Schrift.

Dit is een reactie op een eerder artikel van de systematisch theoloog prof. dr. Gijsbert van den Brink. Zijn artikel is hier verschenen.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

Meeuse schrok van knieval hedendaagse gereformeerde theologen voor evolutieleer – Vandaag promoveert dr. C.J. Meeuse op proefschrift over Koelmans strijd tegen Descartes

Vanmiddag promoveert predikant en theoloog dr. C.J. (Kees) Meeuse op een proefschrift over de strijd van Jacobus Koelman (1631-1695) tegen filosoof René Descartes (1596-1650). Een bijzondere prestatie, want de predikant is de 78 jaar al gepasseerd. Een wonder bovendien, want de theoloog heeft zeer slecht gelegen. Ter gelegenheid van zijn promotie werd dr. Meeuse geïnterviewd door zowel het Reformatorisch Dagblad als het Nederlands Dagblad. Beide interviews worden hieronder tegelijk samengevat.1

Dr. C.J. Meeuse: “Ik zie de macht en heerlijkheid van de Schepper in alles wat Hij geschapen heeft”. Bron: Pixabay.

Het proefschrift van Meeuse kreeg de titel ‘De bestrijding van het cartesianisme door Jacobus Koelman en is ook in handelseditie verschenen bij Uitgeverij De Banier. Koelman waarschuwde tegen het cartesianisme. Volgens de gereformeerde theoloog heeft deze filosofische stroming het verstand tot hoogste norm verheven bij het lezen van Gods Woord. Koelman gaf aan dat dit de autoriteit van de Heilige Schrift ondergraaft. In 1667 verscheen het eerste boekje van Koelman tegen het cartesianisme. In zijn leven bestreed hij vooral de predikanten Ludovicus Wolzogen en Balthazar Bekker, en mandenmaker Willem Deurhof. De genoemde Balthazar Bekker is later ook afgezet, niet vanwege zijn bestrijding van het geloof in heksen, maar vanwege zijn Schriftkritische Bijbeluitleg. Bekker zette met zijn werken het waarheidsgehalte van sommige Bijbelse geschiedenissen op de helling. In het debat was Koelman, volgens Meeuse, ‘wel wat makkelijk met etiketten plakken. In onderdelen van Koelmans kritiek, zoals op het pijporgel, gaat Meeuse niet mee. Wel heeft Koelman scherp gezien dat je de deur opent voor allerlei ketterijen als je cartesiaanse predikanten niet onder censuur zet”.

De rede

Het debat ging toen veel over de plaats van de rede. Hoe staat dr. Meeuse hier zelf in? Hij ziet de rede als ‘een instrument dat God ons gegeven heeft, maar door de zondeval is verduisterd. Daardoor dreigen we het te misbruiken door onze beschouwing los te maken van Gods openbaring. Door het werk van de Heilige Geest wordt de rede weer verlicht. Dan nog mag die niet gaan heersen over de openbaring, maar mag deze wel gebruikt worden om de boodschap van Gods openbaring te verhelderen.’ Het is volgens Meeuse niet onbelangrijk om als predikant filosofie te krijgen, ook is het noodzakelijk om het Latijn te beheersen. Anders blijft de vroege kerkgeschiedenis en een deel van de oudvaders ontoegankelijk.

Knieval

Meeuse is al jong geïnteresseerd geraakt in de theologie van Koelman, maar door het drukke predikantsbestaan kwam hij er pas na zijn emeritaat aan toe om te werken aan zijn dissertatie. Een hartinfarct zorgde ervoor dat hij de verdediging van zijn dissertatie bijna niet meer kon doen. In het ND gaf Meeuse aan dat het doel van het proefschrift is om ‘christenwetenschappers [te] waarschuwen voor de overwaardering van het verstand ten koste van de Bijbel’. De emerituspredikant ziet dat in de Gereformeerde Gezindte bijvoorbeeld gebeuren wanneer er door gereformeerde theologen met een vorm van theïstische evolutie knieval gemaakt wordt voor de evolutieleer. Meeuse is daarvan geschrokken. “Men ging toch weer buigen voor de wetenschap en voor onze rede, die men liet heersen over de openbaring. Hoe durven ze, dacht ik.” Zelf is Meeuse een liefhebber van de natuur: “Ik zie de macht en heerlijkheid van de Schepper in alles wat Hij geschapen heeft”. De theoloog heeft het zelf ook moeilijk gehad met de moderne theologie en naturalistische natuurfilosofie, toen hij voor de opleiding hun werk moest lezen. Hij geeft tegenover het Reformatorisch Dagblad het volgende aan: “Mijn geloofsleven werd daardoor ernstig aangetast. Ik wilde begrijpen wat ik geloofde. Het kwam eigenlijk zover – het is verschrikkelijk wat ik nu zeg – dat ik God daagde voor de rechterstoel van mijn rede. Ik verviel in atheïstische aanvechtingen en wanhoop”. Gelukkig heeft de predikant ‘leren buigen onder een almachtig en soeverein God’. Meeuse hoeft God niet (meer) te begrijpen en laat zich ‘graag leiden door Zijn Woord en Geest’. Dat is ook de boodschap die hij met zijn proefschrift wil meegeven.

De promotie van dr. C.J. Meeuse is te volgen via het YouTube-kanaal van de Theologische Universiteit Apeldoorn.2

Voetnoten

‘De visie op de oorspronkelijke wereld heeft grote gevolgen voor de opvattingen over het kwaad en het lijden van deze wereld’ – Bespreking ‘Oorspronkelijk’

In 2017 kwam het boek “Oorspronkelijk” uit van Prof. dr. M.J. Paul. Professor Paul studeerde theologie aan de Universiteit Leiden, waar hij in 1988 promoveerde. Hij is onder andere hoogleraar Oude Testament aan de Evangelische Faculteit in Leuven en docent Oude Testament aan de Christelijke Hogeschool Ede. Professor Paul is verbonden aan de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland.

De titel “Oorspronkelijk” verklaard

De titel van het boek betekent in dit geval “het begin”. In het woord vooraf schrijft professor Paul hierover: “Dit woord duidt op oorsprong, op de periode die voorafgaat aan latere ontwikkelingen. Het betreft de situatie zoals die aanvankelijk was, onderscheiden van de geschiedenis daarna.” Het woord “oorspronkelijk” heeft ook de betekenis van “uniek”: “toegepast op Gods schepping kunnen we ook spreken over iets oorspronkelijks en unieks”. De ondertitel van het boek is: “Overwegingen bij schepping en evolutie”.

Opbouw van het boek

Het boek start met de beschrijving van ideeën over de evolutie vanaf de oudheid tot de tijd van Darwin. Daarna beschrijft de auteur de visie van de kerkvaders op de schepping om vervolgens in te gaan op “discussies over het wereldbeeld” (uitgaande van de Joodse en van christelijke tradities). Hierin ontkracht of nuanceert hij opvattingen over deze percepties: nee, de Bijbel schetst geen platte aarde en nee, de strijd tussen de paus en Galilei is niet simpelweg terug te voeren op een strijd tussen geloof en wetenschap. Vervolgens verklaart prof. Paul hoe wij teksten uit het oude en nieuwe testament over de schepping moeten lezen. Hij gebruikt hiervoor over het algemeen de Herziene Statenvertaling of in enkele gevallen, na expliciet aangeven, een eigen vertaling. Tussendoor beschrijft hij twee pogingen om het geloof met de hedendaagse visie van de niet christelijke wetenschap te verenigen. Daarna werkt de auteur via de beschrijving van een aantal thema’s (Darwinisme, het Neodarwinisme, de bevindingen van de geologie voorafgaand aan Darwin, relevante wetenschapsgebieden en opvattingen over schepping en evolutie van belangrijke theologen c.q. van kerkgenootschappen) toe naar de belangrijkste conclusie. “De Bijbel is het Woord van God dat gezaghebbend spreekt over onze boodschap”, theïstisch evolutionisme is daarmee niet in overeenstemming te brengen.

Waarom dit boek?

In juni 2017 kwam het boek uit van prof. Gijsbert van den Brink “En de aarde bracht voort”. Dit boek probeert theïstische evolutie te verenigen met het geloof. Vanwege de tegengestelde insteek dachten velen dat “Oorspronkelijk” was geschreven als antwoord op “En de aarde bracht voort”. Dit is volgens Prof. Paul niet het geval. Hij legt in zijn voorwoord uit dat de uitleg van Genesis hem altijd heeft geboeid en dat hij het als fundamenteel beschouwt voor ons geloof. Hij beschrijft hoe velen niet beseffen “dat de visie op de oorspronkelijke wereld, (…) grote gevolgen heeft voor de opvattingen over het kwaad en het lijden van deze wereld, voor de opvatting over de verlossing van de mensheid en voor de toekomstvisie.” In paragraaf 15.9 haalt prof. Paul een onderzoek aan onder 3.700 agnosten en atheïsten die hun geloof zijn verloren. Het onderzoek toonde aan dat de ongeleide chemische evolutie en Darwins mutatie- en selectiemechanismen de belangrijkste wetenschappelijke factoren zijn waardoor het geloof in God is afgenomen. De auteur benadrukt het belang van de steun van christenen voor christelijke wetenschappers en studenten die werken in een wereld waar het Darwinisme heerst. Professor Paul spreekt dan ook de hoop uit dat het boek leidinggevenden op scholen en in kerken ertoe aanspoort om studerenden serieus te nemen in hun zoektocht en dat het boek daarbij mag helpen. Ook in het najaar van 2024 is professor Paul betrokken bij dit onderwerp via de cursus “Schepping en Evolutie” via het Logos Instituut.

Conclusie

“Oorspronkelijk” is een boek dat recht doet aan de academische achtergrond van de auteur. Het boek kent een duidelijke opbouw, de feitelijke onderbouwing is sterk en het is prettig leesbaar. Tegelijkertijd is het door het onderwerp en zijn grondigheid geen boek wat je “even” doorleest. Zelf heb ik het daardoor eerst gebruikt als naslagwerk, maar dat is in zoverre jammer dat dan het effect van de zorgvuldige opbouw verloren gaat. Een must voor iedereen die studerende kinderen heeft op universiteiten of die familie of vrienden heeft die werkzaam zijn in de wetenschap, en die het niet erg vindt om zich goed te verdiepen in dit essentiële onderwerp voor ons geloof. En natuurlijk voor iedereen die zelf studeert of in de wetenschap werkzaam is.

Bij de recensie heb ik gebruik gemaakt van de eerste druk (zonder de latere toevoegingen). Boekgegevens: Dr. Mart-Jan Paul, ‘Oorspronkelijk, Overwegingen bij schepping en evolutie’, Uitgeverij Labarum Academic, Apeldoorn 2017. Het boek is alleen nog als e-book verkrijgbaar via de website van ‘De Banier’. Noot van de redactie: Wij kregen te horen dat Logos Instituut het boek nog wel verkoopt nadat zij een herdruk hebben gedaan. Zie daarvoor hun webshop.

Dit artikel is met toestemming van de auteur en de redactie overgenomen uit Weerklank. De volledige bronvermelding luidt: Wattel, A., 2024, Recensie “Oorspronkelijk”, Weerklank 12 (3): 12-13.

‘In onze benadering zit een fors verschil’ – Wetenschapsjournalist schrijft zijn slotbrief aan bioloog én wetenschapsjournalist

Beste René,

Ik herken me in jouw ervaring dat het lastig is om in kort bestek zo’n complex onderwerp grondig uit te benen. Ik loop jouw brief op volgorde door, en zal daarop waar nodig reageren.

Je begint met de terechte conclusie dat geen enkel wetenschappelijk argument mijn standpunt zal kunnen veranderen als het gaat over de schepping zoals die is beschreven in Genesis 1 en 2. In mijn vorige brief heb ik aangegeven dat de (methodologisch naturalistische) wetenschap geen zinvolle uitspraken kan doen over een wonder. Simpelweg omdat wonderen buiten het wetenschappelijke onderzoeksterrein vallen. Jouw reactie is vervolgens dat forensische wetenschap uit allerlei feiten kan komen tot ‘wettig en overtuigend bewijs’. Inderdaad. Zelfs tot de rechtbank toe wordt het aanvaard als bewijs.

Maar het gaat bij de schepping over een wonder, en dat verandert de zaak compleet. Ik neem een ander wonder als illustratie. De Heere Jezus heeft als eerste wonder in Kana water in wijn veranderd. Stel, je zou die wijn methodologisch naturalistisch via de forensische wetenschap onderzoeken met alle moderne apparatuur die daarvoor beschikbaar is. Dan zou de uitkomst luiden: uitstekende rode wijn, heeft wellicht vijf jaar gerijpt in eikenhouten vaten. Het alcoholgehalte is 12 procent, dat betekent dat het suikergehalte van de druiven vrij hoog moet zijn geweest. Naturalistisch gezien kloppen de feiten met de conclusie dat het een uitstekende wijn was (Joh. 2:10).

Maar deze wijn is niet gemaakt uit zoete druiven, heeft geen vijf jaar gerijpt in eikenhouten vaten, enzovoort. Hier is een wonder gebeurd: water is in een ogenblik in wijn veranderd. Daarom kloppen de conclusies van het naturalistische onderzoek niet.

Volgens mij gaat de (methodologisch) naturalistische wetenschap buiten zijn boekje wanneer ze een goddelijk wonder wil onderzoeken. Want ze veronderstelt dan immers (tegen het getuigenis van Gods Woord) vooraf dat er geen goddelijk scheppingswonder heeft plaatsgehad: God speelt immers geen rol bij het naturalistische onderzoek. Dan is de uitkomst ook naturalistisch, en zal een goddelijk scheppingswonder evenmin worden (h)erkend. Daarom kun je in je laatste brief stellen: ‘Wat overeind blijft is dat de feiten uit de wetenschap niet passen bij een scenario waarin het leven op aarde in zes dagen is geschapen.’ Mijn kanttekening hierbij: de feiten spreken een zesdaagse schepping niet tegen; de naturalistische conclusies van de wetenschap wel.

Vervolgens de ‘schatkamers van de hagel’ die in Job worden genoemd. Ik noemde Job een poëtisch Bijbelboek. Dat is volgens mij niet omstreden. Tegelijk neem ik het spreken van God in Genesis 1-3 zeer letterlijk, maar doe ik dat volgens jou niet in Job. Dat valt nog te bezien.

Ik neem het Bijbelboek Job, met veel gereformeerde theologen, als een historisch boek. Job heeft werkelijk geleefd, en wat hij heeft meegemaakt, is werkelijk gebeurd (Jak. 5:11). Tegelijk is de tekst poëtisch van aard. De kanttekeningen van de Statenvertaling zeggen het zo bij Job 38:22: ‘God spreekt bij gelijkenis, om te tonen Zijn grote macht, waardoor Hij, als het Hem belieft, grote overvloed van sneeuw en hagel kan voortbrengen, alsof Hij grote schatkameren gereed had, waarin Hij de sneeuw en den hagel, tegen dat Hij ze gebruiken wilde, weggesloten had.

Nu terug naar Genesis 1. Hoewel de scheppingsgebeurtenissen beknopt in verheven taal zijn opgeschreven, (noem het desnoods poëzie) is het Bijbelhoofdstuk niet minder historisch dan de geschiedenis van Abraham, Izak en Jakob, zoals ik in mijn vorige brief probeerde uit te leggen. Dat volgt ook uit andere gedeelten in de Bijbel, zoals Genesis 2:2; Exodus 20:11; Exodus 31:17; Hebreeën 4:4.

Wat betreft de vallende sterren in Openbaring, stel je dat ik die niet letterlijk neem. Dat klopt. Openbaring is eschatologisch van aard. Het beschrijft toekomstige gebeurtenissen in beelden en visioenen. In die zin zit er wel een historische kern in het Bijbelboek. Anderzijds grijpt Openbaring voor de toekomst van Gods kinderen nadrukkelijk terug op Genesis en de volmaakt geschapen toestand in het paradijs (Opnb. 2:7; vgl. Luk. 23:43 en 2 Kor. 12:4). Dat is juist een Bijbelse aanwijzing om de ‘zeer goede’ schepping als letterlijk gebeurde historie te lezen.

Dan jouw volgende punt; je schreef: ‘Maar ik geloof niet dat de Bijbel een historisch juiste beschrijving van de schepping heeft gegeven, een conclusie die ik trek na afweging van wat er in de Bijbel over is geschreven, hoe theologen en Bijbelwetenschappers daarover denken én wat grote aantallen natuurwetenschappers (inclusief een behoorlijk aantal christenen) over het verleden van onze planeet, de biodiversiteit en onze eigen afstamming hebben ontdekt.’ En je vervolgt: ‘Ik vind het pijnlijk dat je dit platslaat tot de conclusie dat de wetenschap bepaalt hoe ik Genesis 1 lees.

Laat ik beginnen met jouw laatste zin. Het was allerminst mijn bedoeling om jou pijn te doen of de discussie plat te slaan. Maar mijn constatering dat je ‘hiermee je positie duidelijk hebt gemaakt‘, was wel kort door de bocht. Ik heb daarbij heel wat denkstappen overgeslagen. Ik zal proberen mijn gedachtegang onder woorden te brengen.

Dat Genesis vandaag de dag anders wordt gelezen, ligt niet aan de Bijbeltekst. Die is duidelijk en die bestaat al veertig eeuwen. Hoewel er bij allerlei theologen afgelopen eeuwen allerlei opvattingen over de schepping zijn geweest, stemmen ze hierin overeen dat ze bogen voor Gods Woord. Dat werd anders door de Renaissance en met name door de Verlichting, waardoor de menselijke ratio steeds meer boven Gods Woord werd geplaatst. Met het verschijnen van boeken die deep time gingen promoten in de geologie (Hutton, Lyell) en in de biologie (Darwin) kwam dat in een stroomversnelling. Het aloude principe dat het door Gods Geest geïnspireerde Woord van God zichzelf verklaart, ging geleidelijk overboord. Daarvoor kwamen de menselijke ratio en historische Schriftkritiek in de plaats. Tel daarbij op dat de wetenschap steeds verder van de theologie af is komen te staan en steeds naturalistischer werd. En je hebt de situatie van vandaag: schriftkritische theologen die buigen voor de naturalistische wetenschap en wetenschappers die zich niet laten gezeggen door de goddelijke openbaring van historische feiten in Zijn Woord.

Als je Genesis niet leest als historie, komt dat niet door de Bijbel. Want als we Schrift met Schrift vergelijken, zoals de gereformeerde hermeneutiek (leesregel) vanouds de exegese (uitleg) van de Bijbel heeft gestempeld, kun je niet anders dan Genesis als historie lezen. Een invloed van buitenaf bepaalt dus dat we Genesis anders zouden moeten gaan lezen. Dat is de menselijke ratio in combinatie met de hedendaagse wetenschap. Ik breek hier dus geen lans voor een blind geloof in de Bijbel, maar wel voor een onderwerping van ons verstand, onze ratio, aan Gods Woord.

Vervolgens uit je kritiek op hoe ik de wetenschap in mijn boek aan de orde stel in verband met deep time. Ik loop alle drie de punten op volgorde na.

1. Het RATE-onderzoek dat creationistische wetenschappers hebben uitgevoerd om het deep time-dogma te toetsen. Je verwijst naar een artikel van Randy Isaacs waarin hij het onderzoek stap voor stap doorloopt. Het onderzoek zelf is volgens de wetenschappelijke methode uitgevoerd, dus verifieerbaar en herhaalbaar. Dat maakt dat het onderwerp van discussie kan zijn. Uiteindelijk stelt Randy Isaacs twee kritiekpunten aan de orde: versneld radioactief verval en het zogeheten hitteprobleem, waarmee dat gepaard zou zijn gegaan.

Voor versneld radioactief verval levert Eugene Chaffin een fysisch mechanisme. Dat het kán werken, beschrijf in mijn boek aan de hand van een Duits onderzoek. Dan blijft over het hitteprobleem, maar dat is algemeen bekend. Daarvoor hebben creationisten inderdaad nog geen oplossing gevonden, maar ook dat onderzoek gaat door. De koolstof-14-methode laat ik rusten. Die heb ik in mijn boek ook niet besproken, omdat deze niet direct is gelinkt aan deep time.

2. Dan hebben we het probleem van het licht van verre sterren en de lichtsnelheid. Je beschuldigt me ervan de lezer hier op het verkeerde been te zetten. Ik denk dat je hier samen met Matzke een vergissing maakt. De consequentie van het ASC-model Lisle is juist dat hij de eenrichtingssnelheid van licht als onbepaald kán veronderstellen, omdat deze niet te meten is. Het is een van de pilaren waar zijn theorie op rust. Dat Matzke dat ‘disastrous’ noemt, begrijp ik. Het is desastreus voor zijn opvatting over deep time.

Het andere punt dat Matzke in 2014 ‘disastrous’ noemt, is achterhaald sinds de publicatie van Lisle’s boek The Physics of Einstein (2018), pagina 253-272, waarin hij ingaat op de bedenkingen (objections) van onder meer Matzke tegen zijn ASC-benadering.

3. Komen we ten slotte bij jouw derde punt: mijn kritiek op gemeenschappelijke afstamming. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat je hier doet aan cherry-picking. Want in mijn boek bespreek ik veel sterkere argumenten tegen gemeenschappelijke afstamming dan je in je brief aanhaalt.

Maar goed, je haalt Woese en zijn afstammingslijnen aan. Je schrijft: ‘Jij vult dit aan met ‘Anders gezegd: er zijn geen eenduidige evolutionaire afstammingslijnen te trekken’. Het klopt dat ik dit geschreven heb. Ik constateer dat ik hier een woord ben vergeten: er zijn geen eenduidige evolutionaire afstammingslijnen uit te trekken. Ik spits deze zin toe op Woeses afstamminglijnen. Vervolgens ga ik er verder in op de afstammingslijnen. Dan blijkt dat er grote problemen zijn bij maken van eenduidige afstamminglijnen, hoewel je dat in je brief probeert te ontkennen. Ik citeer maar even uit mijn boek wat Richard Buggs, evolutiebioloog aan de Queen Mary University in zijn inaugurele rede zei, namelijk dat ‘iemands conclusie ten aanzien van levensbomen sterk afhankelijk is van iemands persoonlijke overtuiging. Geen enkele levensboom laat zich onomstotelijk bewijzen’.

Voor de andere zaken die je noemt, bijvoorbeeld Lynn Margulis en haar symbiosetheorie, de voorouders van de soorten in het Cambrium en dat je Pakicetus ziet als een voorouder van de walvis, geldt stuk voor stuk dat je er alleen in kunt geloven wanneer je de gemeenschappelijke afstamming van de soorten als vooronderstelling hanteert. En dat doe ik niet.

Ik ga met onderbouwing uit de literatuur in op de onmogelijkheid van Lynn Margulis’ endosymbiosetheorie. Ik vroeg me af: Waarom laat je uit je brief weg dat evolutionair bioloog Eugene Koonin gefundeerde kritiek op haar theorie heeft, zoals ik in mijn boek schreef? Zet je dan in je brief de lezers niet op het verkeerde been?

Over het de relatie Precambrium en Cambrium kan ik je verwijzen naar The Comprehensive Guide to Science and Faith (2021), hoofdstuk 31: Does the Fossil Record Demonstrate Darwinian Evolution? van dr. Günter Bechly. Zijn conclusie is: nee.

Dat ten slotte Pakicetus een hoefdier is geweest, blijkt niet uit mijn literatuur. ‘It was a wolf-like animal’. Maar dat maakt verder voor mijn gedachtegang niet uit. Ik geloof op grond van Genesis 1 dat walvissen (vijfde dag) en landdieren (zesde dag) zijn geschapen naar hun aard.

Jammer vind ik dat je deze brief afsluit met een insinuatie die je verder niet onderbouwt: ‘Maar de manier waarop je deze voorbeelden gebruikt is, het spijt mij dit te moeten zeggen, veelal niet correct.’ Zo’n beschuldiging kun je beter achterwege laten of deze grondig onderbouwen.

Wat mij betreft had je hoofdstuk 23 eruit gelicht. Daarin beschrijf ik:

  1. Dat de genetica en de chemie falen om de oorsprong van de genetische code te verklaren;
  2. Dat de moleculaire biologie faalt om een evolutionair mechanisme te leveren voor universele gemeenschappelijke afstamming;
  3. Dat de evolutiebiologie faalt in het geven van gedetailleerde evolutionaire verklaringen voor de oorsprong van complexe biochemische kenmerken of de oorsprong van nieuwe functionele biologische informatie;
  4. Dat de ontwikkelingsbiologie faalt om de feiten in overeenstemming te brengen met de verwachtingen van universele gemeenschappelijke afstamming;
  5. Dat het fossielenarchief faalt in het ondersteunen van het darwinistische evolutiemodel.

Dan was onze briefwisseling vast nog wat spannender geweest.

Ik kom tot een afronding. Ik heb het gewaardeerd dat je met me van gedachten wilde wisselen over mijn boek. Ook dat je pogingen hebt gedaan om er gaten in te schieten. Die zetten mij ook weer aan het denken. ‘IJzer scherpt men met ijzer; alzo scherpt een man het aangezicht zijns naasten’, zei de Spreukendichter (Spr. 27:17).

Ik heb het jammer gevonden dat je mijn Bijbelse argumenten nauwelijks aan de orde stelt in je brieven, maar dat je vrijwel uitsluitend bent ingegaan op wetenschappelijke argumenten. Ik heb dat ervaren als een eenzijdigheid in onze briefwisseling.
Ik heb vooral gemerkt dat er in onze benadering van het onderwerp schepping-evolutie een fors verschil zit. Ik benader het vanuit de theologie met een aantal wetenschappelijke noten; jij vanuit de wetenschap met een enkele theologische noot.

Toch blijf ik zitten met een vraag, die je ik aan je meegeef ter overdenking: hoe kun je het scheppingswonder uit Genesis 1 terzijde schuiven en dat lezen vanuit een evolutionair gezichtspunt, terwijl je het wonder van Christus’ opstanding wel aanvaardt; hoewel de naturalistische wetenschap beide niet kan verifiëren of falsifiëren? Hoe maak je onderscheid om wel in het ene en niet in het andere wonder te geloven? Dat botst met mijn gevoel van logica.

Tenslotte. Ik waardeer het dat we op de stof kritisch konden ingaan, maar dat de toon van de brieven goed is gebleven. Dat we hier ten dele kennen, onderschrijf ik van harte. Ik heb veel van je geleerd, en hopelijk heb je de briefwisseling niet ervaren als een verkettering van jouw mening. Waar we elkaar de hand kunnen reiken, moeten we dat ook zeker doen.

Gode bevolen!

Bart

Noot van de redactie: De slotbrief van dr. René Fransen is op de website van CVandaag (hier) te vinden. Het overzicht van deze briefwisseling is hier te vinden.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

‘Scheppingswonder is niet te verklaren’ – Wetenschapsjournalist schrijft zijn tweede brief aan bioloog én wetenschapsjournalist

De James Webb Space Telescope levert mooie plaatjes. Ze zijn echter minder rooskleurig voor het naturalistische paradigma dan dr. René Fransen in zijn brief aangeeft. Foto: Een beeld van het dwergsterrenstelsel NGC 4449 (ook wel Caldwell 21 genoemd). Bron: NASA.

Beste René,

Dank voor je reactie. Je constateert dat wij verschillen van mening over de reikwijdte van de wetenschap en het gezag van de Bijbel. Ik denk dat je dat juist ziet en dat dit ook bepaalt hoe wij tegen de zaken aankijken. Ik ga stap voor stap door jouw brief heen en zal waar nodig aangegeven wat mijn positie is, want ik heb de indruk dat die voor jou nu nog niet geheel duidelijk is.

Allereerst wil ik opmerken dat ik geen creationist ben. Maar ik geloof, zoals velen met mij nu en in de voorbije eeuwen, dat de Bijbel Gods geïnspireerde, onfeilbare Woord is. Een creationist is in mijn optiek een wetenschapper die wetenschap bedrijft met de wetenschappelijke methode en met de Bijbel als uitgangspunt en ijkpunt. Wat mij betreft is creationistische wetenschap mensenwerk, en dus even feilbaar als de gangbare, seculiere wetenschap.

Als het gaat over de schepping is een kerntekst Hebr. 11:3 (SV): ‘Door het geloof verstaan wij dat de wereld door het Woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen die men ziet, niet geworden zijn uit dingen die gezien worden.’ In het kort: God heeft alles wat wij zien geschapen uit niet door Zijn Woord. Enerzijds is dat een krachtig, scheppend spreken geweest (Ps. 33:9); anderzijds moeten we ook denken aan God de Zoon als het ongeschapen Woord van God (Joh. 1:1, vgl. Ps. 33:6). We lezen dat ook geregeld terug in Genesis 1: ‘En God zeide … en er was.’

In mijn boek ga ik uitgebreid in op het genre van Genesis. Ik laat verschillende theologen aan het woord, ook hedendaagse, die duidelijk aangeven dat uit de structuur van Genesis blijkt dat Genesis 1-50 één doorlopende geschiedenis is. Zij wijzen onder meer op het woord ‘tôledôth’ waardoor het Bijbelboek in twaalf afgepaste delen is verdeeld. Hoewel ze Genesis 1 ‘verheven proza’ noemen, is er volgens hen alle reden om aan te nemen dat hier sprake is van historie, dus waargebeurde geschiedenis in tijd en plaats. De enige reden om het anders te lezen, is wanneer iemand hiervoor een externe motivatie heeft, zoals bijvoorbeeld geloof in theïstische evolutie. Uit de Bijbeltekst zelf volgt dat niet.

Je schrijft: ‘Is het mogelijk dat hier iets wat voor de oude Israëlieten een volledig raadsel zou zijn verteld is in een taal en denkkader dat bij hen past?

Interessante vraag. Hier kom je op het terrein van de accomodatieleer: dat God Zich in Zijn neerbuigende goedheid heeft aangepast aan het beperkte verstand van de mens. Met Calvijn geloof ik dat God zijn woorden en werken heeft aangepast aan het bevattingsvermogen van de mens. Dit beschrijf ik uitgebreid in hoofdstuk 43. Maar dat betekent niet dat God de mensen destijds een leugen op de mouw heeft gespeld; dat Hij wel zegt: ‘Ik heb alles geschapen in zes dagen’ (Gen. 1; Ex. 20:11), maar dat Hij alles werkelijk in miljarden jaren heeft gemaakt. Dit beweren theïstisch evolutionisten Kenton Sparks, Nicholas Wolterstorff en Alistair McGrath. Maar dat zou God tot een leugenaar maken en dat kan onmogelijk waar zijn (zie o.m. Deut. 32:4; Jer. 10:10; Joh. 14:6). Kortom, ik zie geen enkele aanleiding om Genesis 1 anders te lezen dan ik in de vorige brief heb verwoord: dus als een schepping in zes dagen.

Je schrijft verder: ‘Maar als zo iemand vervolgens beweert dat de wetenschap deze stellingname [van een zesdaagse schepping] bevestigt, dan zal ik daar commentaar op leveren.

Uiteraard, dat doe ik ook. De schepping in zes dagen is een wonder, en een wonder laat zich nu eenmaal niet methodologisch naturalistisch bevestigen of ontkrachten. Ik heb de wetenschap daarvoor dus ook niet nodig.

Ik verbaasde me daarom eerlijk gezegd over jouw stelling: ‘De bewijzen voor een jonge aarde en de bewijzen tegen evolutie die worden aangedragen vanuit het ‘wetenschappelijk jonge aarde creationisme’ zijn doorgaans zeer slecht onderbouwd. Je verwijst er regelmatig naar in je boek, maar ik kan daar niet in meegaan.

Ik vroeg me af: waar doel je op? In slechts één hoofdstuk, om precies te zijn hoofdstuk 9, noem ik enkele creationistische theorieën en onderzoeken ten aanzien van de veronderstelde enorme ouderdom van het heelal en de aarde. Verder gebruik ik onderzoeksresultaten die zijn verschenen in de gangbare literatuur. Misschien kun je deze stelling wat nader verklaren?

Verder ga je in op de vraag ‘wat de reikwijdte van wetenschap is en welke kenbron voor mij bepaalt hoe ons universum, het leven en de biodiversiteit tot stand zijn gekomen: de wetenschap of de Bijbel?

Dank daarvoor. Even een opmerking vooraf: je stelt in dit laatste deel van je brief allerlei creationistische theorieën aan de orde, die ik voorbij ga, ten eerste omdat ik ze in mijn boek niet noem, en in de tweede plaats omdat ze voor mijn betoog niet van belang zijn.

Ik citeer even een iets langer stuk om helder te maken waar ik nu op in wil gaan: ‘Interessant genoeg geef jij de wetenschap voorrang als het gaat om de vraag hoe God het gras doet groeien. God is dan een ‘eerste oorzaak’. Ik denk dat je een vergelijkbare redenering zou kunnen gebruiken als het gaat om hóe ‘de aarde’ planten en dieren voortbracht, en hoe het stof werd gebruikt om de mens, Adam, te maken. En ja, dat zeg ik op grond van de wetenschap, maar in dialoog met de Schrift, net zoals jij dat doet voor het groeiende gras, op de aarde vallende sterren en schatkamers van de hagel.

Ik zal proberen een ander eerst te ontrafelen. Groeiend gras lijkt mij van een andere orde dan ‘vallende sterren’ en de ‘schatkamers van de hagel’. De laatste twee zijn beeldspraak, en ik weet niet waar ik die heb genoemd: volgens mij niet in mijn boek en niet in mijn brief. Dus waar dit vandaan komt, weet ik niet.

Afijn, als ik jou goed begrijp laat God volgens jou gras groeien, zoals Hij het ook heeft geschapen: door natuurwetten en natuurlijke processen. Het gaat er volgens jou om hóe ‘de aarde’ planten en dieren voortbracht, en hoe het stof werd gebruikt om de mens, Adam, te maken. En daar komt dan de wetenschap bij om de hoek kijken.

In deze redenering vermeng je volgens mij twee dingen: Schepping en voorzienigheid. Je kunt er in mijn boek hoofdstuk 29 op naslaan, dat hier gedetailleerd op ingaat. Ik volg daarvan nu even de hoofdlijn. Namelijk: scheppen gaat over ‘worden’; voorzienigheid gaat over het ‘zijn’ en ‘blijven’ van het geschapene door Gods onderhouding, medewerking en regering. Van Genderen en Velema schrijven in hun dogmatiek: ‘We mogen de schepping niet laten opgaan in onderhouding en regering.’

Schepping en voorzienigheid ‘zijn in de Schrift zo wezenlijk onderscheiden, dat ze als arbeid en rust tegenover elkaar kunnen worden geplaatst’, schrijft Bavinck in zijn dogmatiek. Hij vervolgt dat vanaf de schepping ‘terstond en onmiddellijk’ de voorzienigheid begint. Dus de manier waarop God als eerste Oorzaak heeft geschapen – door een krachtdadig spreken – is een andere dan hoe Hij Zijn schepping in stand houdt, namelijk door tweede oorzaken – zoals door natuurwetten en de natuurlijke processen die de wetenschap bestudeert.

Feitelijk gaat de wetenschap dus buiten zijn boekje als zij de oorsprong van de dingen wil onderzoeken. De oorsprong is immers gebeurt door een goddelijk wonder. In mijn optiek kan de wetenschap dus helemaal niets zinvols zeggen over de oorsprong der dingen, omdat zij dan een goddelijk wonder wil verklaren. De wetenschap is gebonden aan het onderzoeken van de tweede oorzaken die God gebruikt in Zijn voorzienigheid.

De schepping eindigt volgens Genesis 1 en 2 na zes dagen met een rustdag; na de zesde dag is er geen bijzonder scheppingswerk van God meer gevolgd. De theïstisch-evolutionistische voorstelling suggereert echter dat het scheppingswerk van God door evolutie nog steeds doorgaat; anders gezegd: God heeft nog nooit gerust van Zijn scheppingshandelingen. Het ‘scheppende’ evolutieproces is immers nog niet tot een einde gekomen. Dat weerspreekt Genesis 2: 1-3 en het vierde gebod.

Je gaat vervolgens in op het door mij gemaakte onderscheid tussen empirische en historische wetenschap. Als je de laatste liever forensische wetenschap noemt, heb ik daar geen bezwaar tegen.

Wat mij betreft, is dit onderscheid geen creationistische frame, maar een aanduiding van het verschil in onderzoeksmethode. Natuurlijk kun je hierbij natuurwetenschappelijke instrumenten etc. gebruiken. Hoe wetenschap werkt, weet ik uit mijn tijd in Wageningen. Ik denk niet dat onze meningen daarover uiteen lopen.

Waar mijns inziens de schoen wringt is dat je de uitkomsten van je metingen, noem het feiten, zult moeten interpreteren in een bepaald denkkader of vanuit bepaalde vooronderstellingen. Daar ga ik uitgebreid op in in hoofdstuk 8 van mijn boek.

Het gebruikte denkkader is van belang bij vrijwel alle voorbeelden die je aanhaalt. Bijvoorbeeld: ‘Soorten komen niet uit de lucht vallen, ze passen in een groot (maar soms incompleet) schema. En je ziet dat bij totaal verschillende soorten een zelfde type aanpassing ontstaat, zoals de torpedo-vorm voor vissen en zeezoogdieren, of het antivries dat dieren die leven rond de beide polen aanmaken. Wanneer we naar het DNA van mensen en niet-menselijke primaten kijken dan blijkt de onderlinge verwantschap op basis van genen maar ook op basis van DNA buiten de genen goed overeen te komen. Dit zijn feiten, geen aannames.

Dat klopt, maar als je ze gaat interpreteren concludeer je hieruit vanuit een evolutionair denkkader een evolutionaire verwantschap. Vanuit een Bijbels denkkader zou een creationist tot andere conclusie komen, bijvoorbeeld een gemeenschappelijk bouwplan, of adaptatie van genetisch rijk geschapen soorten aan een polaire omgeving, enzovoort.

Je schrijft ook: ‘Metingen op aarde komen goed overeen met metingen van kosmische leeftijden (sterren, sterrenhopen enzovoorts).’ Dat is aantoonbaar onjuist. De James Webb-telescoop ontdekte onverwacht zogeheten zware, grote sterrenstelsel uiterst ver weg.1 De snelheden waarmee de sterren en sterrenstelsels bewegen varieert ook onverwacht veel.2 Zelfs de ster- en planeetvormingshypotheses staan op zijn kop. En dat is verklaarbaar: wij moeten het doen met waarnemingen aan sterren in het hier en nu. Vanuit de lambda-CDM bigbangkosmologie redeneren astronomen naar een naturalistische theorie van sterrengeboorten en planeetvorming. Maar geen enkel feit weerspreekt dat de sterren op de vierde dag zijn geschapen en nu onderworpen zijn aan de gevolgen van de zondeval.

Je schrijft: ‘Wetenschap werkt, maar moet altijd kritisch worden bevraagd.’ Nou, hierin kunnen we elkaar denk ik goed vinden. Maar als het gaat om de oorsprongsvraag, zou de wetenschap zoals gezegd eigenlijk een goddelijk scheppingswonder moeten verklaren. En dat kan de methodisch naturalistische wetenschap per definitie niet.

Ik ben ook niet overtuigd van de evolutionaire wetmatigheden die je noemde. Deze ‘wetmatigheden’ zijn immers niet universeel zoals de wetten van Newton en Einstein? Ze zijn er voor hun waarde immers afhankelijk van of je denkkader is gekleurd door de vooronderstelling van de universele gemeenschappelijke afstamming van de soorten?

Verder ga je in op mijn slotvraag: ‘Maar wat is nu mijn belangrijkste kenbron? (…) Maar ik geloof niet dat de Bijbel een historisch juiste beschrijving van de schepping heeft gegeven, een conclusie die ik trek na afweging van wat er in de Bijbel over is geschreven, hoe theologen en Bijbelwetenschappers daarover denken én wat grote aantallen natuurwetenschappers (inclusief een behoorlijk aantal christenen) over het verleden van onze planeet, de biodiversiteit en onze eigen afstamming hebben ontdekt.

Inderdaad heb je hiermee je positie duidelijk gemaakt. Uiteindelijk bepaalt de wetenschap dus hoe je Genesis 1 leest. Je zult het mij niet kwalijk nemen dat ik voor mij een andere conclusie trek in het spoor van andere theologen dan die jij volgt. Om een hedendaagse te noemen: Jakob van Bruggen schrijft in zijn boek Het kompas van het christendom op pagina 78: ‘Er staat heel wat in de Bijbel, waarvan we niet zeggen dat het de kern of hoofdbedoeling vormt, maar dat er wel in meekomt en ook waar is.’ De Kamper theoloog stelt met een beroep op het gezag van de Bijbel dat Gods Woord altijd het laatste woord heeft. ‘Een wetenschap die in strijd komt met de Bijbelse gegevens blijkt fout of voor correctie vatbaar te zijn.

Nu jouw slotvraag: ‘Wel ben ik benieuwd wat jij nu precies overtuigend vindt aan de resultaten van ‘creation science’. Je noemt allerlei voorbeelden in je boek, maar zowat ieder ‘bewijs’ voor een jonge aarde of de onmogelijkheid van evolutie dat je noemt is al vele malen ontkracht. Het voldoet echt niet als wetenschap.

Ik heb al aangegeven dat ik de wetenschap, of die creationistisch is of niet, niet nodig heb om mijn positie te bepalen ten aanzien van de historiciteit in tijd en plaats van Genesis 1-11. Daarvoor heb ik genoeg aan het Schrift met Schrift vergelijken, waarbij andere Bijbelgedeelten de juiste uitleg van Genesis 1-11 geven, zoals de Heilige Geest Die Zelf heeft bedoelt.

Daarnaast zou ik graag willen weten welke voorbeelden ik in mijn boek heb genoemd, die inmiddels door de wetenschap zijn ontkracht. Je verzoek is me nu te algemeen. Kun je de voorbeelden die je op het oog hebt voor me op een rijtje zetten, want ik weet werkelijk niet welke je bedoelt. Te meer, omdat ik juist in het algemeen naar de gangbare wetenschappelijke literatuur verwijs. Dan kunnen we daar in onze laatste brieven wellicht op ingaan.

Gode bevolen,

Bart

Noot van de redactie: De tweede brief van dr. René Fransen is op de website van CVandaag (hier) te vinden. Het overzicht van deze briefwisseling is hier te vinden.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

‘De Bijbel leert klip en klaar dat God alles in zes dagen heeft geschapen’ – Wetenschapsjournalist schrijft zijn eerste brief aan bioloog én wetenschapsjournalist

“Als de Schrift stelt dat God het gras doet groeien, hoeft niemand daarom de ‘fotosynthese-hypothese’ te verwerpen. Dat is de manier die God (als eerste Oorzaak) aan het gras heeft gegeven om te groeien (als tweede oorzaak).” Bron: Pixabay.

Beste René,

Ik waardeer het dat je op de uitnodiging van Cvandaag wilt ingaan. We kennen elkaar al wat langer. We weten ook dat we op dit punt met elkaar van mening verschillen. Overtuigen van mijn standpunt kan ik jou niet, en dat is ook niet mijn doel. Het is volgens mij al winst wanneer we van elkaar begrijpen waarom we denken zoals we denken.

Om even wat achtergrond van mezelf te schetsen: ik ben geboren in een gezin dat aangesloten is bij de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (GGiN). Ik ben dat ook mijn hele leven geweest. Op het vwo, destijds Voetius SG, nu Calvijn College in Goes, heb ik tijdens maatschappijleer en biologie wat mogen snuffelen aan de evolutietheorie. Tijdens mijn opleiding ecotoxicologie aan de Wageningen Universiteit kwam ik voor het eerst in aanraking met de theorie, zoals die mij daar als wetenschap werd aangeboden. Ik kon die niet combineren met mijn gereformeerde achtergrond, maar leerde haar wel als wetenschappelijke theorie en liet de levensbeschouwelijke controverse toen rusten.

Anders werd het toen ik bij het Reformatorisch Dagblad ging werken in 2008. Ik viel toen met mijn neus in de boter: in 2009 was het immers het jaar van de roemruchte wetenschapper Charles Darwin. Ik mocht dat mee helpen voorbereiden. Ik stond daar toen vrij naïef in, en heb in mijn onbezonnenheid stelligheden opgeschreven die ik nu niet meer zo voor mijn rekening zou willen nemen. Maar mijn grondhouding is al die jaren door dezelfde gebleven: Het door God de Heilige Geest geïnspireerde Woord is onveranderlijk waar en staat boven alles, en de evolutietheorie is een product van hersenen van gevallen mensen met een verduisterd verstand (Rom. 1:21; Ef. 4:18). Deze visie heeft zich de afgelopen jaren uiteraard verdiept en genuanceerd.

Zo wijs ik niet alle vormen van evolutie af. Met adaptatie en soortvorming die empirisch-wetenschappelijk zijn aangetoond, heb ik geen enkele moeite. Dat spreekt de Bijbel ook niet tegen. God schiep immers alle dieren naar zijn/haar aard (Gen. 1). Dat er daarna adaptatie en soortvorming heeft plaatsgehad, is zeer aannemelijk. Maar universele gemeenschappelijke afstamming van soorten vindt geen grond in de Bijbel. En ook wetenschappelijk gezien zijn de bewijzen hiervoor zwak en hypothetisch; zie mijn boek. Die moeten we dus afwijzen.

Je schrijft: ”In een schema stel je dat het alleen toegestaan is ‘Schrift met Schrift’ te vergelijken. De ‘Bijbels-gereformeerde theologie’ die hierdoor ontstaat reikt kaders aan voor de natuurwetenschap, terwijl de wetenschap haar hypothesen moet toetsen aan de theologie. Hier zie ik een probleem.

Ik ook. Er loopt in de bovenstaande aanhaling van alles door elkaar. Het schema waar je op doelt, geeft de manier van denken aan in de vroegmoderne wetenschap van de zeventiende eeuw. Veel hedendaagse creationisten gebruiken deze manier van denken nog steeds.

Natuurlijk kun je in zo’n schema niet alles kwijt. Elders in het boek leg ik daarom ook uit dat ook buiten-Bijbelse gegevens een rol kunnen spelen in het verstaan van de Schrift. Maar zoals de Utrechtse theoloog Petrus van Mastricht stelt: ‘Op zo’n manier echter dat wij die elk aan zijn plaats laten, zodat ze dienstbaar zijn aan en niet heersen over de Schrift.’ En daar zit hem wat mij betreft de kern: Welke kenbron is het meest gezaghebbend: de Bijbel of de wetenschap?

Je schrijft verder: ”Want wat zégt de Schrift nu feitelijk over de natuur? Als de Schrift stelt dat God het gras doet groeien, moet ik dan de ‘fotosynthese-hypothese’ verwerpen die volgens de biologie zorgt voor de groei?

Ook hier lopen zaken door elkaar. De natuur moeten we onderscheiden in de natuur zoals die zich aan ons voordoet, en wat de wetenschap daarover zegt. Daar kun je geen isgelijkteken tussen plaatsen. De Bijbel is geen natuurwetenschappelijk boek, de natuurwetenschap verandert doorlopend. Dus, als de Schrift stelt dat God het gras doet groeien, hoeft niemand daarom de ‘fotosynthese-hypothese’ te verwerpen. Dat is de manier die God (als eerste Oorzaak) aan het gras heeft gegeven om te groeien (als tweede oorzaak). En dat heeft de experimentele wetenschap ontdekt. Ik zie daar geen probleem opdoemen.

Bijzonder vond ik jouw opmerking: ”Daarnaast is Genesis geschreven in een andere tijd en een andere cultuur dan waarin wij leven. (…) In jouw omgang met Genesis zie ik de Verlichting terug, de focus op het ‘hoe’ van de dingen in plaats van het ‘waarom’ ervan.

Uiteraard is Genesis geschreven in een andere cultuur, maar dat doet niets af aan wat er staat en wat ermee wordt bedoeld. Ik citeer hierover in mijn boek uitgebreid Johannes Calvijn (1509-1564), die onmogelijk van Verlichtingsideeën kan worden verdacht. Ook hij gaat in op het ‘hoe’ van de schepping zoals Genesis 1 dat weergeeft. Natuurlijk kunnen wij met ons verstand niet bevatten hoe in één ogenblik hemel en aarde tot stand zijn gekomen. Het staat er met een zinnetje in Genesis 1:1. Het moet een machtig gebeuren zijn geweest. Maar dát het zo is gebeurt, lijdt volgens de Bijbel geen enkele twijfel. Zie bijvoorbeeld ook Exodus 20:11.

Ik denk dan ook dat je hier een element aan de orde hebt gesteld waar de natuurwetenschap botst met de klassiek-gereformeerde Bijbeluitleg. Jij kiest voor de verklaring van het ‘hoe’ voor de wetenschap, ik voor de klassiek-gereformeerde Bijbeluitleg.

Inderdaad heeft Voetius in zijn strijd tegen het cartesianisme in de theologie de vergissing gemaakt om een verouderd wetenschappelijk model in de Bijbel in te lezen, namelijk het geocentrisme van Ptolemeüs (de aarde draait om de zon). Helaas zag hij niet in dat de Bijbel de dingen beschrijft zoals ze zich aan ons voordoen, het zogeheten kijkbeeld. De Bijbel maakt geen keuze tussen geocentrisme en heliocentrisme.

Verder hebben we altijd het genre van de Bijbeltekst in ogenschouw te nemen. Nergens in mijn boek heb ik beweerd dat je de Bijbel altijd en overal letterlijk moet lezen. Ik citeer maar even uit eigen werk, pagina 360: ‘Van woord tot woord heeft de Bijbel autoriteit. De Bijbel moet daarom noodzakelijk ‘historisch-letterlijk’, ‘eenvoudig-historisch’ of ‘grammaticaal-historisch’ worden gelezen: volgens de betekenis die de schrijver bedoelde, terwijl rekening wordt gehouden met alle stijlfiguren en literaire vormen die in de tekst voorkomen’, met de bijbehorende voetnoten met aanhalingen van theologen. Dat betekent dat Job, dat een poëtisch Bijbelboek is, ook zo moet worden gelezen. Ik zie daar evenmin een probleem opdoemen.

Voor wat betreft 1 Korinthe 13:12 ben ik het met je eens dat ons kennen hier altijd onvolkomen is. Ik beweer daarom ook echt niet de waarheid in pacht te hebben. Maar we hoeven niet te verduisteren wat de Bijbel klip en klaar aan ons laat weten; dat is immers de helderheid of duidelijkheid (claritas) van Gods Woord, één van de zogeheten eigenschappen van de Bijbel. Dat heeft niets te maken met hoogmoed: dat is alleen de alleen de Bijbel naspreken, zoals dat de eeuwen voor ons ook is gebeurd.

Ik kan andersom stellen dat het hoogmoed is om te beweren dat de wetenschap de waarheid in pacht heeft. Ik hecht eraan, zoals ik ook in mijn boek heb gedaan, onderscheid te maken tussen nomologische of empirische wetenschap en historische wetenschap. Over de empirische wetenschap gaat onze briefwisseling niet. Daarover zijn we het eens, en is er geen verschil. Wel over de hedendaagse kosmogonie, biogonie en de gemeenschappelijke afstamming van de soorten. Deze gaan over oorsprong, dus over de ontstaansvraag. Het ontstaan van de dingen is in het verleden gebeurd; dat is niet proefondervindelijk te onderzoeken. Het gaat dus om historische wetenschap. En het lastige hiervan is dat deze takken van wetenschap vandaag de dag steunen op een (methodologisch) naturalistische benadering: God speelt geen rol in het ontstaan van de dingen, omdat alles via natuurlijke processen, natuurwetten, tijd en toeval moet zijn gebeurd.

Wanneer je zegt dat God er wel een rol in heeft gespeelt, verlaat je de hedendaagse natuurwetenschap en kom je terecht op het terrein van geloof en levensbeschouwing. Nou, daarin kunnen we elkaar de hand geven.

Maar als je veronderstelt dat gemeenschappelijke afstamming van de soorten een wetenschappelijke waarheid is, moet je ook veronderstellen dat daarin materiële processen (natuurlijke processen, natuurwetten, tijd en toeval) een rol hebben gespeeld. Dan ontkom je er als wetenschapper niet aan om ook (delen van) een evolutionair wereldbeeld over te nemen. Op zijn minst dat alle leven is ontstaan uit een of meer oercellen. De Bijbel leert klip en klaar dat God alles in zes dagen heeft geschapen. Daar zit mijns inziens een fundamenteel verschil, dat zich niet laat wegpoetsen. Dat laat ik in die tabel zien.

Nu kun je het atheïstische evolutiegeloof – de ideologie van het evolutionisme – onderscheiden van de evolutiewetenschap zoals Nancy Murphy en Howard Van Till doen. De evolutiebiologie zou dan ‘de pure wetenschap’ zijn, terwijl de ‘evolutionistische metafysica’ de wetenschappelijke theorie zou gebruiken om een atheïstisch wereldbeeld te verdedigen. Maar dat is mijns inziens geen houdbaar standpunt. Ik citeer maar weer uit eigen werk, pagina 221: ‘Toch is het te gemakkelijk gezegd dat het evolutionistische geloof altijd strikt onderscheiden kan worden van de evolutionaire wetenschap. Theïstisch evolutionisten kunnen niet praktiseren wat ze preken: ze proberen de evolutionaire wetenschap te scheiden van de evolutionistische metafysica, maar refereren daarvoor aan (methodologisch) naturalistische metafysica. Het gezag van de evolutieleer berust immers op het naturalistische geloof in deep time. Daarnaast is er naturalistisch geloof nodig in de universele gemeenschappelijke afstamming van soorten. Het derde dogma is dat leven zich heeft ontwikkeld van eenvoudige naar complexe levensvormen. Dat zijn geen wetenschappelijke feiten, maar naturalistische ‘geloofsartikelen’.’

Daarom kan ik begrijpen dat filosoof J.P. Moreland het theïstisch evolutionisme een moderne vorm van syncretisme noemt: het vermengen van twee wereldbeelden, twee geloven, twee religies. Ik heb dat in mijn boek verder uitgewerkt. Dat betekent niet dat ik beweer dat elke theïstische evolutionist het ontologisch of filosofisch naturalisme van een atheïst onderschrijft. Helemaal niet. Maar ik zie wel een vermenging optreden van naturalistische wetenschap en moderne theologie.

Inderdaad beschrijf ik in hoofdstuk 40 ‘allerlei vitale onderdelen van het christendom die verdwijnen wanneer we Genesis niet langer lezen als historisch’. Je verwijt me dat ik Gijsbert van den Brinks boek ‘En de aarde bracht voort’ niet heb aangehaald. Maar dat is niet terecht. Al die dingen heb ik uitgebreid besproken in de hoofdstukken 24-39. Hoofdstuk 40 is daarvan een samenvatting. Als je deze hoofdstukken doorneemt met hoofdstuk 40 ernaast, begrijp je beter hoe ik tot mijn stellingen kom.

Volgens jou kan ”de wetenschap wel degelijk goed onderbouwde uitspraken doen over het verleden, en is prima in staat de wetmatigheden in de natuurlijke wereld bloot te leggen”. Opnieuw vermeng je twee dingen. Inderdaad is de wetenschap prima in staat de wetmatigheden in de natuurlijke wereld bloot te leggen. We kennen de wetten van Newton, Einstein, enz. Maar evolutionaire wetmatigheden die ten grondslag liggen aan de gemeenschappelijke afstamming van soorten, ben ik nog nooit tegengekomen. Wel beweringen (of noem het hypotheses) over het verleden, die bij nader inzien vaak gestoeld blijken te zijn op onderliggende naturalistische geloofsartikelen, zoals de veronderstelling dat leven zich heeft ontwikkeld van eenvoudig naar complex.

Ik ben blij te lezen dat je de wetenschappelijke kennis niet wilt verabsoluteren, maar dan wil ik je toch een scherpe vraag stellen: welke kenbron bepaalt voor jou vooral hoe ons universum, het leven en de biodiversiteit tot stand zijn gekomen: is dat de wetenschap of is dat de Bijbel?

Ik hoop dat deze briefwisseling ons beiden opscherpt in onze standpunten. Enerzijds: waar liggen voor ons de grenzen van de wetenschap? En anderzijds: hoe gezaghebbend is Gods Woord voor ons?

Ik ben benieuwd naar jouw reactie!

Gode bevolen,

Bart van den Dikkenberg

Noot van de redactie: De eerste brief van dr. René Fransen is op de website van CVandaag (hier) te vinden. Het overzicht van deze briefwisseling is hier te vinden.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.