Home » Gastbijdrage » Onderzoek alle dingen – Een kritische bespreking (3): Over de mens en evolutie

Onderzoek alle dingen – Een kritische bespreking (3): Over de mens en evolutie

In dit derde deel van het vijfluik waarin het boek Onderzoek alle dingen – Bijbelstudies over geloof en wetenschap1 van Gijsbert van den Brink wordt besproken, ga ik in op het vijfde en zesde hoofdstuk ervan. Een wat langer artikel dit keer, want er is in deze twee hoofdstukken wat mij betreft sprake van veel dwalingen.

De boetsering van de mens

Op pagina 70 stelt Van den Brink de grote vraag of Adam en Eva wel bestaan hebben. De hedendaagse wetenschap lijkt, zo stelt hij, immers “onverenigbaar met het verhaal van Genesis 2” (p. 70). Ik zou willen stellen dat dit niet alleen zo lijkt, maar zo ís. Althans, als het gaat om het gedeelte van de hedendaagse wetenschap dat interpretaties aangaande onze ontstaansgeschiedenis betreft. Maar, zoals Van den Brink in dezelfde alinea schrijft: “Laten we kijken waar de Bijbeltekst ons brengt.”

De Bijbeltekst in kwestie is Genesis 2:4-25. Na lezing hiervan vangt Van den Brink aan met het bekende idee van ‘twee scheppingsberichten’. Hij stelt op pagina 71 dat het “een gangbare gedachte” is dat Genesis 2 als het ware inzoomt op de in Genesis 1:27 genoemde schepping van de mens. Zo legt bijvoorbeeld ook Mart-Jan Paul dit uit in zijn in een eerder deel van deze artikelenreeks al genoemde boek Oorspronkelijk – Overwegingen bij schepping en evolutie.2 Van den Brink pleit er echter voor dat deze opvatting onjuist is, en dat dit bij goed lezen duidelijk wordt. “Dan zie je namelijk dat volgens Genesis 2 de mens geschapen werd voordat de flora (vs. 4-5) en de fauna (vs. 19) geschapen werden. Volgens Genesis 1 was het juist andersom: op de derde dag werd het plantenrijk geschapen, op de vijfde en zesde dag het dierenrijk, en pas aan het einde van de zesde dag de mens.” (p. 71)

Welnu, laten we eens goed lezen. Allereerst blijkt nergens te staan dat de mens pas “aan het eind van de zesde dag” geschapen werd. Maar er is meer. De flora waarvan Van den Brink spreekt, is in Genesis 2 niet dezelfde als die in Genesis 1. Genesis 1 spreekt van zaad- en vruchtdragende gewassen, in Genesis 2 gaat het om “struik des velds” en “kruid des velds” (SV). Specifieke planten dus, die gecultiveerd moeten worden. In vers 8 lezen we bovendien dat God de hof van Eden gemaakt had en dat daarin de mens geplaatst wordt, waarna in vers 9 staat dat God al het geboomte “had” doen “uitspruiten” (SV).3 Anderzijds schrijft de NBV21 dat het gaat om “allerlei” (niet: alle) bomen. In hetzelfde vers wordt hoe dan ook gesproken van de situatie in de tuin. De context noopt derhalve tot de duiding dat deze bomen in de tuin opkomen; het gaat dus niet zozeer om alle gewassen op de gehele aarde, maar om het te cultiveren deel in de hof van Eden. In The Genesis Account – A theological historical and scientific commentary on Genesis 1-11 legt Jonathan Sarfati dit alles aan de hand van het gebruikte Hebreeuws uitgebreid uit: in Genesis 2 wordt de toevoeging ha-sadeh gegeven, die de betekenis ‘van het veld (de akker)’ heeft.4

Zelfs als het echter wél om dezelfde planten zou gaan, dan hoeft er geen tegenspraak te zijn, zo laat Mart-Jan Paul met een mogelijke vertaling zien: “Vanuit de veronderstelling dat toch dezelfde planten bedoeld zijn, is het mogelijk op de volgende manier te vertalen (zonder tegenspraak met het eerste hoofdstuk): ‘Toen er nog geen veldgewas op aarde was, en geen akkergewas opgekomen was [dus voor de derde dag], omdat de HEERE God het nog niet had laten regenen op de aarde, en er geen mensen waren om de akker te bebouwen, (6) toen stegen stromen op uit de aarde en drenkten de hele oppervlakte van de aarde [zodat de vegetatie kon opkomen], (7) en de HEERE God vormde [daarna, later] de mens, stof van de aardbodem, en blies in zijn neus de levensadem, en de mens werd tot een levend wezen.’ Op deze wijze vormt vers 7 een vervolg van de gebeurtenissen op de zesde scheppingsdag.”5

Van den Brink maakt verder een punt van de vertaling van vers 9 in de “oude” Statenvertaling in de voltooid verleden tijd: “Want als [= nadat] de HEERE God uit de aarde al het gedierte des velds (…) gemaakt had, zo bracht Hij die [later die dag?] tot [de inmiddels ook geschapen] Adam.” (p. 71-72) Hij noemt dit een vage constructie die “taalkundig wat gekunsteld” is. Taalkundig is hier echter juist sprake van een logische situatie: bij woorden die zowel in de onvoltooide als de voltooide tijd kunnen worden vertaald, zoals het geval is met het hier gebruikte werkwoord, dient een vertaler deze keuze op de context te baseren. In het Hebreeuws bepaalt de context bij een werkwoord per definitie de keuze. Dat is geen afwijking van de Statenvertalers; de Engelstalige New International Version (NIV) vertaalt vers 19 bijvoorbeeld ook zo. Waarom dit “gekunsteld” zou zijn, vertelt Van den Brink niet. Daar komt bij dat dit alles nog los staat van de mogelijkheid dat het in Genesis 2 slechts gaat om in de hof van Eden geschapen dieren.

Een derde reden die Van den Brink geeft voor de vermeende tegenstelling tussen Genesis 1 en 2 is het gebruik van de benaming van God. In Genesis 1 is die ‘God’, in Genesis 2 meestal ‘HE(E)RE’. In de grondtaal staat hier respectievelijk ‘Elohim’ en ‘JHWH’. Zoals Mart-Jan Paul uitlegt, gaat het hier om een verschil in nadruk tussen God als majesteit en schepper in Genesis 1 en de God van het verbond, die een relatie aangaat met de mens, in Genesis 2. Van het aan de zogenaamde ‘documentairehypothese’6 ontleende idee van een ‘Elohist’ of ‘Priestercodex’ in Genesis 1 en een ‘Jahwist’ in Genesis 2 en 3, en dus van twee verschillende scheppingsberichten (en twee verschillende goden!), is geen sprake.

Het lijkt erop dat Van den Brink hier echter graag voor pleit, omdat hij ernaartoe wil dat Genesis geen historie biedt: “De gang van zaken onderstreept nog weer eens dat we zowel Genesis 1 als Genesis 2 niet zozeer moeten lezen vanuit de historische vraag ‘Wat gebeurde er als eerste en wat deed God toen?’ (want dan lopen we vast), maar veel meer vanuit de theologische vraag ‘Wat wordt ons hier gezegd over de verhouding tussen goed, mens en wereld?’” (p. 72) Maar als we goed lezen, dan zien we dat wat er “als eerste” gebeurde en wat God “toen” deed, juist precies is wat er verteld wordt, getuige alleen al de duiding van het verloop van de scheppingsdagen met een avond en een morgen (en dat niet alleen – denk bijvoorbeeld aan de besproken werkwoordtijden, die per definitie een tijdverloop aangeven). Iets anders ervan maken is geen exegese (uitlegkunde), maar eisegese (inlegkunde). Gedegen hermeneutiek gaat uit van wat de tekst zelf wil zeggen, niet van wat wij deze graag willen laten zeggen.

Het probleem waar Van den Brink tegenaan loopt is dat als Genesis 1 en 2 geen geschiedenis weergeven, er ook geen theologische inzichten op gebaseerd kunnen worden, zoals Jason Lisle uitlegt in zijn kritische bespreking van het recent verschenen boek The Historical Adam van William Lane Craig: “It would be absurd to attempt to explain a present reality on the basis of fiction. And yet this is exactly what William Lane Craig has been attempting to do with Genesis. There can be no doubt that the events recorded in Genesis form the foundational basis of the biblical worldview held by Old Testament believers and New Testament Christians. Even Craig admits this when he says, “The primaeval history of Genesis 1–11, including the stories of Adam and Eve, functions as Israel’s foundational myth, laying the basis of Israel’s worldview.” Yet, Craig also insists that the events in Genesis are myth, and did not literally happen. If he were correct, then the biblical worldview would be wrong since truth cannot be based on falsehood. Craig professes to be a Christian. And yet, he rejects the foundational truths of Genesis upon which the Christian worldview is based! Such thinking is dreadfully inconsistent.7 Hetgeen Lisle over Craig schrijft, geldt uiteraard evenzeer voor Van den Brink.

Dan schrijft Van den Brink op pagina 73 iets wonderlijks: “Historisch gezien is het goed om te weten dat de strikt-letterlijke benadering van de eerste hoofdstukken van de Bijbel pas van recente datum is.” Een bevreemdende uitspraak, want ik kan me eerlijk gezegd niet voorstellen dat iemand van het kaliber van Van den Brink niet op de hoogte zou zijn van de geschiedenis van de duiding van de eerste hoofdstukken van Genesis.8 Wellicht bedoelt hij iets anders dan wat ik eruit opmaak, want het lijkt me niet dat hij bewust pertinente onwaarheden in zijn boek op zou nemen. Mijns inziens is het een algemeen bekend gegeven dat zeker in de periode van de Reformatie tot de Verlichting, maar ook bij de vroege kerkvaders, een “strikt-letterlijke benadering van de eerste hoofdstukken van Genesis” gangbaar was, maar laat ik dit vooral nog even kort onderbouwen.

William VanDoodewaard schrijft in zijn boek The Quest for the Historical Adam – Genesis, Hermeneutics, and Human Origins over de vroege kerkvaders: “Despite the movement of the Alexandrian School of interpretation to both allegorize the six days of creation and hold a special, temporally immediate creation of Adam and Eve, many patristic writers continued to hold the latter in the context of a literal interpretation of the early chapters of Genesis as historical narrative.9 Over de Reformatie schrijft hij onder meer: “The Reformation recovery of a literal hermeneutic brought with it a literal exegesis of Genesis 1 and 2 and texts describing the special creation of Adam from the dust and Eve from Adam’s rib. It was also key to the broader Reformation recovery of and growth in scriptural doctrine.10 Voornoemde auteur laat in zijn boek zien dat dit de lijn is die de boventoon heeft gevoerd tot en met de post-Reformatie, ondersteund met talloze voorbeelden en citaten. Natuurlijk was deze benadering niet de enige, maar “pas van recente datum” is hij aantoonbaar niet.

Een andere opvallende uitspraak die Van den Brink doet is deze: “Voor het eerst ging men [aan het begin van de twintigste eeuw] wetenschappelijke betekenis toekennen aan de zondvloed (Gen. 7-8), als verklaringsbron voor de inmiddels talloze aangetroffen fossielen.” (p. 73) Ook dit is aantoonbaar onjuist, zoals blijkt uit bijvoorbeeld het boek The Great Turning Point van geologiehistoricus Terry Mortenson,11 waarin hij de historische ontwikkeling van de geologie beschrijft en inzoomt op enkele wat hij wel noemt “scriptual geologists”: Granville Penn (1761-1844), George Bugg (1769-1851), Andrew Ure (1778-1857), George Fairholme (1789-1846), John Murray (1786?-1851), George Young (1777-1848) en William Rhind (1797-1874). Ver daarvoor kende bijvoorbeeld Nicolaus Steno (1638-1686), bekend van zijn geologische ‘wetten’ of ‘principes’,12 al “wetenschappelijke betekenis” toe aan de zondvloed.

Literatuurhistoricus Tess Somervell schrijft in haar Studies of Romanticism (2019): “The seventeenth-century European proto-geologists who developed the discipline of Earth history did so whilst maintaining their implicit belief that the Deluge as recorded in the Book of Genesis had really occurred. The Deluge offered a fitting explanation for some of the most perplexing features of the Earth: notably the marine fossils found in inland, upland areas, even on mountaintops; and erratic boulders, huge rocks in peculiar locations which were frequently accounted for as diluvial relics that had been carried and left by the floodwater.13 Niet voor niets wilde Charles Lyell “de wetenschap bevrijden van Mozes”.14

Onder het kopje ‘Preadamieten?’ borduurt Van den Brink voort op de suggestie van twee verschillende scheppingsverhalen in Genesis 1 en 2, en spreekt hij van “het verband” ertussen en de vraag hoe “degenen die het boek Genesis samenstelden [dat] nu precies willen leggen” (p. 73). Wat mij betreft vooral suggestieve woorden: alsof er onbestemde personen (anders dan Mozes dus kennelijk) waren die op eigen houtje (en dus niet geleid door de Geest) hebben geprobeerd twee verhalen in elkaar te knutselen. Die indruk wekt de tekst van Van den Brink hier bij mij althans.

Hoe dan ook, waar de auteur naartoe wil is dat er in Genesis 1 sprake is van de schepping van de mensheid in zijn algemeenheid, en in Genesis 2 van die van Adam en Eva. Dat zou dan op een of andere manier niet gaan “om ‘preadamieten’, mensen of mensachtigen die voorafgaand aan Adam en Eva geschapen werden naar Gods beeld” (p. 74), maar wel om “veel meer mensen” dan Adam en Eva. Dit idee zou worden gestaafd door dat we “in Genesis nogal wat aanwijzingen [vinden] voor het bestaan van tijdgenoten van Adam en Eva die toch geen nakomelingen van hen lijken te zijn.” (p. 75)

Het bekende voorbeeld dat Van den Brink geeft is Kaïn. Met de vrij gebruikelijke uitleg dat het bij diens vrouw zal zijn gegaan om zijn zuster (iets wat pas veel later verboden werd, zo lezen we in Leviticus 18:10) is Van den Brink niet tevreden, want “dan moet je wel enorm veel invullen wat er niet staat.” (p. 75). Hier lijkt mij de bekende uitdrukking over de pot en de ketel van toepassing, want het is toch Van den Brink die de gehele evolutietheorie in de tekst wil schuiven!

Ook het feit dat Genesis 4:14 impliceert dat er meerdere mensen op de aarde zijn en dat Kaïn volgens vers 17 een ‘stad’ bouwt, een term die volgens Van den Brink “alleen maar [kan] slaan op een nederzetting met aardig wat inwoners” (p. 75) – terwijl de gebruikte Hebreeuwse term ir evengoed een eenvoudig kampement kan aanduiden –, dragen eraan bij dat de auteur concludeert: “Kortom, in de tekst van Genesis 2-4 wordt niet erg gehecht aan het idee dat alle latere mensen van Adam en Eva zouden afstammen, al is de tekst naderhand wel vaak zo gelezen.” (p. 75) Maar het punt is nu juist dat de tekst “naderhand wel vaak zo gelezen” is omdat dit precies is wat de tekst wél impliceert. De lezing wordt pas absurd wanneer men bijvoorbeeld zou uitgaan van een wereldbevolking die zich al talloze jaren voortplant, terwijl God ineens besluit een man te creëren uit de aarde en diens vrouw uit zijn rib (of, zoals Van den Brink meent, wellicht zijde – wat in tegenstelling tot hetgeen hij beweert echter een incorrecte vertaling is),15 waarna het nageslacht van die speciaal geschapenen zich vervolgens voortplant met de niet naar Gods beeld geschapen mensen (die we dan toch maar ‘preadamieten’ zullen moeten noemen), waarbij Jezus Christus dan aan het kruis gestorven zou zijn voor de gehele groep, zowel voor hen die vóór Adams zondeval leefden als voor hen erna – want Adam representeert slechts de mensheid, maar is niet werkelijk de eerste mens, aldus kennelijk Van den Brink.

Terug naar Kaïn, want als enige voorbeeld van de “nogal wat aanwijzingen voor het bestaan van tijdgenoten van Adam en Eva die toch geen nakomelingen van hen lijken te zijn” is dit waarmee we het als lezer zullen moeten stellen. Nu wil het geval – en het lijkt mij dat Van den Brink hier toch op de hoogte van zou moeten zijn als auteur van boeken die zo focussen op de controverse tussen schepping en evolutie – dat hier uiteraard al lang en breed over geschreven en gediscussieerd is. Zo gaat Robert Carter van Creation Ministries International in zijn artikel How old was Cain when he killed Abel?16 uit 2014 uitgebreid in op de door Van den Brink ingebrachte punten. Nog veel uitvoeriger wordt er op de kwestie ingegaan in het boek Hoe bestaat het! – 60 vragen over schepping, evolutie en de Bijbel (2010), geschreven door Don Batten, Jonathan Sarfati, Carl Wieland en David Catchpoole.17 Het voert te ver om wat daar staat hier allemaal te herhalen, maar wie hier meer van wil weten leze vooral hoofdstuk 8 van dat boek.18

Uit het artikel van Carter blijkt dat het helemaal niet gezegd is dat Seth pas het derde kind van Adam en Eva was; hij wordt slechts als derde naam genoemd, maar we lezen ook dat Adam andere zonen en dochters kreeg (Genesis 5:4). Adam was al 130 jaar toen hij Seth kreeg (Genesis 5:3), en gezien de opdracht tot vermenigvuldiging die in Genesis 1:28 gegeven wordt, mogen we aannemen dat er niet pas om de 43 jaar een kind geboren werd bij Adam en Eva. De situatie rond de ‘stedenbouw’ van Kaïn valt goed te plaatsen in de tijd dat Seth geboren werd, dus het nageslacht van Adam en Eva kan zich dan al heel wat decennia hebben voortgeplant en verspreid. Bovendien moeten we, wanneer we Van den Brink volgen, aannemen dat de opdracht tot vermenigvuldiging en om te heersen over de aarde zoals beschreven in Genesis 1:28 aan ‘preadamieten’ gegeven is! En dit terwijl die conform diens uitleg niet toerekeningsvatbaar waren tot er 45.000 jaar geleden een zogenaamde ‘culturele oerknal’ zou hebben plaatsgehad.

Van den Brink schrijft op pagina 78: “Wetenschappelijk gezien is het bijvoorbeeld onmogelijk dat de hele mensheid uit slechts één enkel paar voorouders afkomstig is.” Even later, op pagina 79, voegt hij hier aan toe: “Wat opvallend genoeg wetenschappelijk gezien wel mogelijk lijkt, is dat alle huidige mensen van Adam en Eva afstammen.” Het punt met de eerste uitspraak is, dat het een argument is dat alleen maar opgaat wanneer uit wordt gegaan van de evolutietheorie, en daarmee is het gebruik ervan hier een voorbeeld van circulair redeneren, zoals Elizabeth Mitchell duidelijk maakt in haar artikel Did We All Come from Adam and Eve? (2013): “The claim that human genetic diversity could not have arisen from only two original people is actually not new at all. This assertion comes from mathematical simulations done in the 1990s. These simulations assume evolution happened in order to prove evolution is true. The reasoning is entirely circular and therefore invalid.19 Wanneer we echter uitgaan van geschapen genetische diversiteit, vervalt het eerste punt, terwijl het tweede overeind blijft, zoals Nathaniel Jeanson laat zien in zijn artikel Getting Enough Genetic Diversity (2016)20 en nog veel uitgebreider en zijn boek Replacing Darwin – The New Origin of Species (2017).21

Van den Brink meent ook dat het feit dat Christus in 1 Korintiërs 15:45 de ‘laatste Adam/Mens’ genoemd wordt, terwijl er na Christus nog vele andere mensen geboren zijn, een argument vormt voor de veronderstelling dat Adam niet de eerste mens was (p. 76). Een non sequitur,22 want in Christus komt Gods werk tot voltooiing, dat met Adam begonnen is. Dát is waarom Paulus deze vergelijking maakt. Theologische inzichten worden dus door Van den Brink als het kind met het badwater weggegooid, om maar te kunnen bepleiten dat de evolutietheorie niet in tegenspraak met de Bijbel is.

Onder het kopje ‘Het wetenschappelijke verhaal’ stelt Van den Brink “dat we de resultaten van de huidige wetenschap niet moeten terug willen lezen in de Bijbel. Dat is telkens weer een grote verleiding. Daarom zijn we hierboven bewust bij de Bijbel begonnen zonder nog naar de wetenschap te kijken.” (p. 76) Terecht noemt hij niettemin even verderop al wel de “opkomende Bijbelwetenschap” als factor die meespeelt. Ook vermeldt hij dat de opvatting van twee scheppingsverhalen in Genesis 1 en 2 al teruggaat tot het midden van de zeventiende eeuw. Hier doelt de auteur op de door hem op pagina 74 al even besproken Joodse calvinist Isaac La Peyrère en wat die bepleit in zijn boek Prae-Adamitae (in het Engels uitgebracht als Men before Adam), dat in 1655 in Amsterdam voor het eerst werd uitgegeven. Het punt hiermee is echter dat La Peyrère met deze door de rest van Europa als schokkend ervaren inzichten kwam onder de invloed van occult Judaïsme. Hij gebruikte het idee van twee scheppingsverhalen als het centrale argument voor de veronderstelling dat Genesis 1 de schepping van de niet-Joden beschrijft, en Genesis 2 de schepping van de Joden, met als gevolg een afglijdende schaal van andere inzichten (zondige mensen vóór Adam, een lokale zondvloed en het verwerpen van Mozes’ auteurschap van de Pentateuch).23

Ondanks de relativerende woorden waarmee hij de hier besproken paragraaf van Onderzoek alle dingen begint, trapt Van den Brink in dezelfde valkuil als La Peyrère ooit deed, alleen is het idee van een apart geschapen Joodse lijn bij hem vervangen door het idee van evolutie. Het gevolg is ook bij Van den Brink een vergelijkbare afglijdende schaal van andere inzichten omtrent de Bijbel. Op pagina 77 bespreekt hij vervolgens het door hem zo genoemde ‘kleurenpalet’ waarmee Genesis 2 “een schets van een belangrijke fase uit de oergeschiedenis van de mensheid” beschrijft. Dat zou een landbouwcultuur laten doorschemeren, waaraan echter een cultuur van jagers-verzamelaars vooraf zou zijn gegaan. Ironisch genoeg vervolgt hij dit met de uitspraak: “Kortom, als je puur naar de tekst zelf kijkt (dus helemaal los van de evolutietheorie) en je wilt daar exegetisch verantwoord mee omgaan [verantwoord ten opzichte van wie?], dan blijkt eigenlijk al dat je haar niet letterlijk moet lezen, zoals veel creationisten voorstaan.” (p. 77) Het ironische is, dat het idee van een opvolging van jagers-verzamelaars door landbouwers ontleend is aan het aspect van de geschiedenis waarbij de evolutionaire ontwikkeling van de mens centraal staat.

Dit “hedendaagse wetenschappelijke verhaal over de oorsprong van de Homo sapiens” (p. 77) is dan ook waar Van den Brink direct op overgaat. Natuurlijk is dat “vele malen complexer […] dan het bericht in Genesis 2”, maar volgens Van den Brink gaat het zo “wel vaker in de Bijbel. […] De Bijbelschrijvers legden nu eenmaal accenten. Omdat ze bepaalde dingen helder wilden belichten, lieten ze allerlei andere dingen weg.” (p. 77) Met andere woorden: het scheppingsverhaal in Genesis 2 is een accent uit de evolutietheorie? Moeten de lezers van Onderzoek alle dingen dit serieus nemen?

De auteur herhaalt dan in een notendop het seculiere verhaal over het ontstaan van de mens. “Daarbij stammen wij weliswaar niet ‘van de apen af’, maar hebben we wel gemeenschappelijke voorouders met hen.” (p. 77) Het klinkt allemaal heel erudiet (en het wordt maar al te vaak verkondigd),24 maar volgens recente ‘wetenschappelijke inzichten’ was die geheimzinnige voorouder waarschijnlijk ook gewoon een aap.25 “Zo’n 6 à 7 miljoen jaar geleden zou de tak die uitmondde in de mens afgesplitst zijn van de tak die leidde tot de chimpansee, het dier dat van alle bestaande soorten het meest met ons gemeen heeft,” weet Van den Brink zijn lezers op dezelfde pagina te vermelden.

Tegen dit idee zijn ernstige wetenschappelijke bezwaren in te brengen. Geneticus Jeffrey Tomkins beschrijft ze uitvoerig in zijn recent verschenen boek Chimps and Humans – A Geneticist Discovers DNA Evidence That Challenges Evolution (2021).26 Om te beginnen komen mensen en chimpansees niet, zoals vaak beweerd wordt, rond de 98 procent overeen wat betreft hun DNA, maar slechts zo’n 84 procent. Eerdere analyses waren gebaseerd op ‘vermenselijkte’ DNA-sequenties, maar recente vergelijkingen (zowel van Tomkins zelf als vanuit de evolutiebiologie) komen uit op een veel groter verschil dan doorgaans wordt vermeld in de populaire media, namelijk ongeveer 16 procent.27 Een verschil dat veel te groot is om via neodarwinistische mechanismen te bereiken binnen het vermeende tijdsbestek van “6 à 7 miljoen jaar”.

En zo beschrijft Tomkins nog enkele grote problemen voor de notie van een gemeenschappelijke voorouder met de chimpansee. Problemen met een vermeende fusie van chromosoom 2A en 2B als ‘bewijs’ voor gemeenschappelijke afstamming, het feit dat het zeer stabiele (niet gevoelig voor mutaties zijnde) Y-chromosoom enorme verschillen vertoont tussen mensen en chimpansees, de aanwezigheid van vele mens-specifieke genen, vermeende ‘pseudogenen’ die zouden duiden op gemeenschappelijke afstamming maar die helemaal geen ‘pseudogenen’ blijken, het fenomeen Incomplete Lineage Sorting (verschillen tussen vermeende afstammingslijnen en DNA-overeenkomsten), verschillende functies van genen in mensen en chimpansees, epigenetische verschillen (verschillen in erfelijke veranderingen die de DNA-sequentie intact laten) en het grote, hierboven al aangehaalde probleem dat het verschil tussen mens en chimpansee er nooit via neodarwinistische wegen gekomen kan zijn binnen de aangenomen zes tot zeven miljoen jaar sinds de vermeende afsplitsing van een gemeenschappelijke voorouder.

Dit laatste probleem wordt wel het Waiting Time Problem genoemd. Geneticus John Sanford publiceerde er samen met enkele anderen in 2015 een onderzoek over dat vergaande implicaties heeft (of in elk geval zou moeten hebben) voor het door Van den Brink aangehangen idee van een gemeenschappelijke voorouder.28 Daarnaast zijn er ook de nodige (onoverkomelijke) problemen met de door Van den Brink op pagina 78 omschreven Out of Africa-hypothese, zoals paleontoloog Günter Bechly laat zien in zijn artikel Human Origins: Out of Africa, or Out of Germany? (2017). 29 Hoewel Van den Brink beweert dat “deze [door hem in het hier besproken hoofdstuk opgesomde] hoofdlijnen wetenschappelijk gezien tamelijk sterk [staan]” (p. 78), valt er dus het nodige op af te dingen. Alleen lijkt de auteur daarvan geen notie te hebben, of alle bezwaren bewust achterwege te laten.

In de paragraaf ‘Gods bijzondere zorg voor de mens’ schrijft Van den Brink dat het belangrijk is “dat we de tekst van Genesis 2 op zijn eigen merites lezen, los van de wetenschap dus, net zoals bij Genesis 1 tastend naar wat de Heilige Geest ons erdoorheen wil zeggen.” (p. 80) Dat het “op zijn eigen merites lezen” hier een illusie betreft, blijkt alleen al uit het woordje ‘erdoorheen’. Wanneer je de tekst werkelijk “op zijn eigen merites” leest, ga je er namelijk van uit dat wat er staat ook als werkelijke geschiedenis bedoeld is. De bedoeling van de schrijver is dan niet het weergeven van een niet-gebeurde gang van zaken waar wél een boodschap uit te destilleren valt.

Op pagina 80 en 81 bespreekt de auteur het scheppen van Adam uit de aardbodem, wat volgens hem niet per se rechtstreeks hoeft te zijn gegaan, maar heel goed via de dieren gegaan kan zijn. Dit is volgens hem evenwel “hier niet het springende punt”: waar het om gaat is “de diepe verbondenheid van de mens met de aardbodem”. Niettemin is het niet-springende punt mijns inziens weer een staaltje inlegkunde dat erbij wordt gesleept om de evolutietheorie toch weer aannemelijk te maken. Maar Van den Brink wijkt daarvan af wanneer het zo uitkomt, zo blijkt op pagina 82. Hier schrijft hij namelijk: “Niet alleen ons lichaam is door God tot stand gebracht, maar Hij heeft ook zorggedragen voor onze geest en die op een bijzondere manier aan ons lichaam verbonden, zodat een gebalanceerde twee-eenheid van lichaam en geest ontstond. Ook als we ons het ontstaan van de mens langs evolutionaire lijnen indenken, is het van belang dat we recht doen aan de specifieke rol van de menselijke geest of ziel.” Dit terwijl de ‘hedendaagse wetenschappelijke inzichten’ toch echt zijn dat ook onze ‘geest of ziel’ via deze evolutionaire lijnen ontstaan is, en niet apart. Hoe moeten we dit zien?

De suggestie die Van den Brink doet is deze: “Ook toevallige mutaties gaan op de een of andere manier niet buiten Gods leiding om.” (p. 82) Een contradictio in terminis, want ‘toeval’ is per definitie onvoorzien. Wat voor ons mensen toevallig lijkt, is dat voor God niet, zal de strekking hier echter zijn. Alleen: moeten we dan niet aannemen dat God álle mutaties stuurt; dat ook de overgrote hoeveelheid mutaties die schadelijk is – waardoor ziekten als kanker veroorzaakt worden – door Hem zo geleid zijn?30 De ‘laatste vijand’ die gebruikt wordt als middel voor de ‘zeer goede’ schepping? Tot dergelijke absurditeiten leiden dit soort inzichten helaas.

Van den Brink eindigt dit hoofdstuk met de bespreking van het scheppen van Eva uit de rib van Adam, wat volgens hem niet werkelijk gebeurd is, maar een visioen betreft. We kunnen ons wat hem betreft dus “beter meteen op de boodschap richten: God heeft mannen en vrouwen voor elkaar bestemd in een levenslange verbintenis.” (p. 84) Dat een dergelijke manier van lezen leidt tot problemen met de tekst zelf blijkt uit bijvoorbeeld Genesis 2:23, waarin Adam (conform de NBV21) uitroept: “Dit is ze! Mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees en bloed. Vrouw wordt zij genoemd, genomen uit een man.” Is dit dan geen boodschap die belangrijk is? Wanneer Eva niet werkelijk uit de rib van Adam gemaakt is, maar er slechts sprake is geweest van een visioen, is er namelijk geen enkele grond voor. Helaas is dit de tendens van het hier besproken hoofdstuk van Onderzoek alle dingen: boodschappen die moeten worden gehaald uit niet gebeurde zaken. Maar op dingen die niet gebeurd zijn, valt niets te baseren dat er in de werkelijkheid toe doet.

De evolutie van zonde en dood

Voor hoofdstuk 6 van Onderzoek alle dingen staat Romeinen 5:12-21 op het leesprogramma, waarin Paulus handelt over de genade van Jezus Christus die groter is dan het gevolg van de zonde van één mens. Die ene mens is Adam. Van den Brink spreekt van “het ingewikkelde stuk uit Romeinen 5” (p. 86). Maar waarom ‘ingewikkeld’? In feite zegt Paulus iets heel eenvoudigs: door de kruisdood van Jezus Christus is aan allen de genade geschonken, zowel hen die onder de ‘wet’ gezondigd hebben (sinds Mozes) als aan hen die daarvoor al zondigden, na de zondeval van Adam. De dood is de straf die allen verdienen, maar die Jezus door Zijn sterven op Zich heeft genomen, waardoor zij uiteindelijk eeuwig leven aangereikt hebben gekregen.

De reden waarom Van den Brink het stuk ‘ingewikkeld’ noemt, zal er vermoed ik mee te maken hebben dat het stuk ingewikkeld wórdt wanneer je, zoals Van den Brink, uitgaat van miljoenen jaren lijden en sterven vóór Adams zondeval. Wat er dan vaak gedaan wordt, is de door Paulus hier besproken dood beperken tot slechts een ‘geestelijke’ dood. Van den Brink bespreekt deze mogelijkheid, maar terecht schrijft hij hierover op pagina 95: “Ook in Romeinen 5 is overduidelijk de lichamelijke dood aan de orde. Paulus heeft immers net gesproken over de dood van Christus (vs. 8-10), en daarmee bedoelde hij toch echt diens uiterst pijnlijke lichamelijke dood aan het kruis. Het is dan gekunsteld om te doen alsof hij twee verzen later ineens een heel andere dood op het oog heeft. We zullen bij de uitleg van Romeinen 5:12 dus een andere kant uit moeten denken, en wel één die helemaal in lijn is met wat ons in Genesis 2 en 3 verteld wordt.”

Met deze uitspraak ben ik het roerend eens, maar tegelijk zit hier nu juist het probleem dat Van den Brink mijns inziens heeft: datgene “wat ons in Genesis 2 en 3 verteld wordt” is, wanneer je uitgaat van de juistheid van de evolutietheorie en aanverwante ontstaansideeën, helemaal niet zo gebeurd! Als de hooflijnen van het verhaal van ‘de hedendaagse wetenschap’, zoals Van den Brink schrijft, inderdaad “wetenschappelijk gezien tamelijk sterk [staan]” (p. 78), dan is er helemaal geen apart geschapen Adam geweest met een vrouw tegen wie een slang gesproken heeft en die vervolgens van een boom van goed en kwaad gegeten heeft. En dan is het relaas van Paulus niets meer dan een op door een oud oosters wereldbeeld ingegeven mythe gebaseerd misverstand.

De auteur lijkt dit zelf anders te zien. Op pagina 90 schrijft hij: “De vraag waar we nu voor staan is of dit laatste – dat Adam de dood in de wereld bracht – niet in strijd is met wat we wetenschappelijk vandaag weten, of in elk geval denken te weten.” Dit leidt vervolgens tot de gekunstelde poging de zondeval van Adam en de intrede van de dood te rijmen met de hedendaagse evolutietheorie, die in essentie nu juist in het leven geroepen is om het leven te verklaren zónder goddelijke bemoeienis. De goedkope (en onjuiste) oplossing van de ‘geestelijke’ dood is niet de weg die Van den Brink daarmee gaat, maar hij focust in plaats daarvan op het soort lichamelijke dood waarover Paulus het in dit Bijbelgedeelte heeft, met daarbij de vraag: betreft deze al het leven, of alleen de mens?

Onder het kopje ‘Zonder dood geen leven’ schetst de auteur de uit 1992 stammende tijdlijn waarop één jaar wordt vergeleken met de 13,8 miljard jaar die sinds de vermeende oerknal zou zijn verstreken. Hierbij komt de mens pas “op 31 december om 22:30 uur” (p. 90) ten tonele (waarbij de kanttekening gegeven wordt dat deze vergelijking weliswaar wat verouderd kan zijn, maar op hoofdlijnen nog steeds zal gelden). Een idee dat in schril contrast staat met wat Jezus zegt in Marcus 10:6: “Maar van het begin der schepping heeft Hij hen als man en vrouw gemaakt” (NBG51). Willen we, zoals Van den Brink kennelijk zelf ook voorstaat, niet te veel “invullen wat er niet staat” (p. 75), dan bedoelt Jezus hier de schepping in zijn algemeenheid, en niet slechts die van Adam en Eva. Anders stond er wel “hun schepping” in plaats van “de schepping”, maar die vertaling ben ik nog nooit ergens tegengekomen.

Niettemin schrijft Van den Brink op pagina 91: “Hoe je het ook wendt of keert, de conclusie dat de aarde heel oud is en het heelal nog vele malen ouder, valt moeilijk te ontkomen. Ook jongeaardecreationisten geven doorgaans toe dat als we de empirische gegevens eerlijk op ons in laten werken, alles wijst op een oude aarde waarop zich al vele miljoenen jaren levende wezens bevinden (de redenen waarom ze dat dan toch niet geloven, hangen uitsluitend samen met hun Bijbeluitleg).” Welke jongeaardecreationisten “doorgaans” toegeven dat “alles” hierop wijst weet ik niet, maar de bekende organisaties die voorstaan wat Van den Brink ‘jongeaardecreationisme’ noemt beweren zelf iets beduidend anders. Zo schrijft Don Batten van Creation Ministries International in zijn artikel Age of the earth – 101 evidences for a young age of the earth and the universe (2009)31:

“Ages of millions of years are all calculated by assuming the rates of change of processes in the past were the same as we observe today—called the principle of uniformitarianism. If the age calculated from such assumptions disagrees with what they think the age should be, they conclude that their assumptions did not apply in this case, and adjust them accordingly. If the calculated result gives an acceptable age, the investigators publish it.

Examples of young ages listed here are also obtained by applying the same principle of uniformitarianism. Long-age proponents will dismiss this sort of evidence for a young age of the earth by arguing that the assumptions about the past do not apply in these cases. In other words, age is not really a matter of scientific observation but an argument about our assumptions about the unobserved past.

The assumptions behind the evidences presented here cannot be proved, but the fact that such a wide range of different phenomena all suggest much younger ages than are currently generally accepted, provides a strong case for questioning the accepted ages.”

De lijst met 101 aanwijzingen voor een niet-zo-oude aarde en heelal in dit artikel vertelt een heel ander verhaal dan Van den Brinks bewering dat “alles” volgens jongeaardecreationisten “wijst op een oude aarde waarop zich al vele miljoenen jaren levende wezens bevinden.” En natuurlijk is ouderdom hier relatief, want in vergelijking met 13,8 miljard jaar is zesduizend jaar inderdaad jong, maar als dat werkelijk alle verstreken tijd is sinds het begin van de schepping, is het de langste tijdsperiode die we kennen. Dit maar even los van de discussie over een ouderdom van de aarde van zesduizend jaar, meer richting achtduizend jaar of wellicht nog een veel groter aantal jaren, die ook binnen het zogenoemde ‘jongeaardecreationisme’ wel gevoerd wordt.32 Hier moet bovendien in acht worden genomen dat dergelijke discussies inderdaad gestoeld zijn op “hun Bijbeluitleg”, maar dat de in het artikel van Batten gegeven wetenschappelijk vastgestelde parameters die begrenzingen van de ouderdom van aarde en heelal aangeven, van een andere orde zijn. Empirische gegevens zeggen per definitie niets over het verstrijken van voorbije tijd in het verre verleden; het zijn slechts parameters die met een bepaalde interpretatie ervan daarvoor gebruikt kunnen worden. Een interpretatie die in essentie niet is ingegeven door deze gegevens zelf, maar door een bepaalde wereldbeschouwing, die in het ‘wetenschappelijke’ verhaal van Van den Brink allesbehalve Bijbels is.33

Terug naar de dood. Van den Brink geeft het voorbeeld van autotrofe bacteriën (bacteriën die zichzelf voeden door gebruik te maken van ander organisch materiaal). Deze moeten wel op enig moment zijn doodgegaan, omdat er anders geen ander leven op aarde mogelijk was geweest. Dit is een typisch voorbeeld van het projecteren van hedendaagse condities op de wereld van vóór de zondeval, bovendien een voorbeeld dat er feitelijk niet toe doet binnen de context van de dood waar het hier om gaat. Bacteriën worden namelijk Bijbels gezien niet in dezelfde zin als ‘levend’ beschouwd als de mens en de dieren waarin volgens Genesis 1:30 ‘leven’ (Hebreeuws: nèfèsj) is.

Hoe dan ook, de oplossing die Van den Brink biedt voor het probleem met de dood in Romeinen 5:12-21 is dat de hier besproken dood slechts mensen geldt, en niet dieren. Ook binnen het door Van den Brink zo genoemde ‘jongeaardecreationisme’ zijn er stemmen die hiervoor opgaan. Zo schrijft Jeff Miller voor Apologetics Press in zijn artikel Could There Have Been Any Death Before The Fall? (2016): “The implication of the text seems clear on the matter: animals throughout the Earth, not made in the image of God, were never intended to live forever. They always had the ability to die, from the beginning. They were designed to die. Like plants, they were not made in the image of God. Their deaths are not in the same category of importance as that of humans. No wonder God, Himself, killed animals in order to clothe Adam and Eve properly (Genesis 3:21), even though there is no indication that those animals did anything to deserve death. It seems that animal death, like the “death” of a plant, is not a moral evil, but rather is part of God’s plan for animals. Notice God’s words to Noah and his sons after the Flood. After sanctioning the killing of animals as food for humans, God highlighted an important distinction: “Whoever sheds man’s blood, by man his blood shall be shed; >for [i.e., because] in the image of God He made man” (Genesis 9:6, emp. added). Human death is said to be significant, because we, unlike animals, are like God.”34

Anderzijds zijn er die pleiten voor de onsterfelijkheid van dieren voor de zondeval, zoals Paul Price in diens op de website van Creation Ministries International verschenen artikel Animal death before the Fall – Cruelty to animals is contrary to God’s nature (2020).35 Wat betreft de tekst van Paulus, lijkt het mijns inziens beide kanten op te kunnen, al neig ik naar de laatstgenoemde uitleg. Wat bovendien opvalt, is dat Paulus in Romeinen 5:12 schrijft: “Daarom, zoals door één mens de zonde in de wereld is gekomen en door de zonde de dood, en de dood voor ieder mens is gekomen omdat ieder mens heeft gezondigd …” (NBV21, nadruk van mij). Het dikgedrukte gedeelte lijkt overbodig als het alleen om de menselijke dood zou gaan; dan zou Paulus immers hebben kunnen volstaan met: “Daarom, zoals door één mens de zonde in de wereld is gekomen […] en de dood voor ieder mens is gekomen omdat ieder mens heeft gezondigd …” Als dit inderdaad het geval is, dan zou dat erop kunnen duiden dat het in vers 12 hierboven vetgemaakte tekstgedeelte de dood in zijn algemeenheid betreft (dus ook die van de dieren), waarna Paulus deze toespitst op de mens.

Ter verdediging van het standpunt dat er al wel dierlijk lijden en sterven was vóór de zondeval vermeldt Van den Brink op pagina 92 Psalm 104:21, waar staat: “De jonge leeuwen brullen om een prooi en verlangen van God hun voedsel.” (HSV) De twee volgende verzen luiden echter: “22 Wanneer de zon opgaat, trekken ze zich terug en leggen zich neer in hun holen. 23 De mens gaat dan naar zijn werk, naar zijn dienstwerk, tot de avond toe.” Hoewel een gedeelte van deze psalm de schepping lijkt te betreffen, noopt de context van de verzen 21-23 ertoe dat het daar gaat om de huidige wereld; die van ná de zondeval.

Een andere tekst die de auteur op dezelfde pagina aanhaalt is Numeri 14:7, waar staat: “[…] Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een bijzonder goed land.” (HSV) Volgens Van den Brink staat hier letterlijk “zeer zeer goed” (Hebreeuws: meᶦôd meᶦôd ţôbe) en valt dat te vergelijken met het “zeer goed” (Hebreeuws: meᶦôd ţôbe) van Genesis 1:31. Van den Brink schrijft hierover: “De uitdrukking betekent [in Numeri 14:7] duidelijk dat het land in potentie enorm goed was. Het liet zich zo bewerken dat het helemaal tot bloei kon komen en iedereen kon voeden. Precies dat lijkt ook de gedachte in Genesis 1. Wat God geschapen heeft, kan gaan functioneren zoals God het bedoeld heeft. De aarde is een huis waarin de mens zal kunnen floreren. Dat planten en dieren op hun tijd sterven, staat daar los van.” (p. 92)

Wat mij betreft is dat hier echter niet het eigenlijke punt. Waar het vooral om gaat, is het feit dat Van den Brinks interpretatie inhoudt dat er al ver vóór Adams zondeval vele mensen gestorven zijn aan een dood die volgens Paulus pas zijn intrede doet vanwege Adams zondeval. Iets wat Van den Brink zelf ook erkent op pagina 93. De oplossing vindt hij in het nog niet bewust zijn van goed en kwaad bij deze mensen, waardoor ze ontoerekeningsvatbaar zijn: “Zulk bewustzijn (bijvoorbeeld van een regel als ‘ik mag niet doden’) is er niet bij de dieren – ook niet bij de ‘hogere’ diersoorten. Het kan er eigenlijk ook nog niet eens geweest zijn bij de eerste generaties van de Homo sapiens. Die hadden wel onze lichaamsbouw, maar hun bewustzijn was nog lang niet zover ontwikkeld dat ze kennis konden hebben van goed en kwaad.” (p. 97)

De vraag is welke evolutiebioloog of paleoantropoloog iets zou kunnen met het idee dat de mens tijdens diens vermeende evolutionaire ontwikkeling van de ene op de andere generatie ineens een bewustzijn ontwikkeld heeft dat schuldbewust en toerekeningsvatbaar is. Dit is een allesbehalve wetenschappelijke notie, die in totale tegenspraak is met welk evolutiescenario dan ook. Ga je met het evolutionaire verhaal mee, dan moeten er heel wat ‘zelfbewuste’ en ‘toerekeningsvatbare’ mensen vóór Adam en Eva zijn geweest, maar dan raakt de Bijbelse tekst (zowel die van Genesis als die van Romeinen 5) kant noch wal. Hier blijkt de volstrekte inconsequentie van de Bijbelinterpretatie zoals Van den Brink die geeft in Onderzoek alle dingen.

Ruimte voor een weerwoord nodig

Deze bespreking van de hoofdstukken 5 en 6 uit Onderzoek alle dingen is langer geworden dan de voorgaande twee delen van het vijfluik over dit boek, omdat hier mijns inziens heel veel misvattingen te berde worden gebracht door Van den Brink. Zonder op elke slak zout te willen leggen, zijn er nu eenmaal veel punten die naar mijn idee toch besproken moeten worden. Op de nietsvermoedende lezer kan wat Van den Brink schrijft waarachtig overkomen, en zeker waar het zijn verslag van ‘hedendaagse wetenschappelijke inzichten’ betreft voor de Bijbelgetrouwe lezer misschien zelfs intimiderend. Ik hoop dat deze bespreking de lezers van genoemd werk in elk geval een ruimer inzicht en stof tot nadenken geeft, waarbij ieder zijn of haar eigen afweging kan maken op een bredere basis dan slechts de Bijbelinterpretatie die hem of haar door Van den Brink wordt voorgeschoteld.

Voetnoten

  1. Brink, G. van den (2021). Onderzoek alle dingen – Bijbelstudies over geloof en wetenschap. Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers. Het eerste deel van het vijfluik verscheen hier: https://oorsprong.info/onderzoek-alle-dingen-een-kritische-bespreking-2-over-wonderen-en-de-kosmos/. Het tweede deel is hier verschenen: https://oorsprong.info/onderzoek-alle-dingen-een-kritische-bespreking-1-over-wereldbeelden-en-wetenschap/.
  2. Paul, M.J. (2017). Schepping in Genesis 1-3. In: M.J. Paul, Oorspronkelijk – Overwegingen bij schepping en evolutie (p. 157-158) (1e druk). Apeldoorn: Labarum Academic.
  3. Ik kies hier bewust voor de Statenvertaling, omdat deze de oorspronkelijke tekst het woordelijkst volgt, en dat is van belang wanneer het gaat om kwesties op woordniveau.
  4. Sarfati, J.D. (2015). Adam and Eve. In: J.D. Sarfati, The Genesis Account – A theological, historical and scientific commentary on Genesis 1-11 (p.295-296). Powder Springs, Georgia, Verenigde Staten: Creation Book Publishers.
  5. Paul, M.J. (2017). Schepping in Genesis 1-3. In: M.J. Paul, Oorspronkelijk – Overwegingen bij schepping en evolutie (p. 157-158) (1e druk). Apeldoorn: Labarum Academic.
  6. Smith, C.D. (2002). A Critical Assessment of the Graf-Wellhausen Documentary Hypothesis. Geraadpleegd op 10 december 2021, van: http://colindsmith.com/papers/JEDP.pdf. Holding, J.P. (2005). Debunking the Documentary Hypothesis. Geraadpleegd op 3 december 2021, van: https://creation.com/debunking-the-documentary-hypothesis.
  7. Lisle, J. (2021). The Historical Adam – Part 3: A Worldview Based on Fact or Fiction. Geraadpleegd op 10 december 2021, van: https://biblicalscienceinstitute.com/theology/the-historical-adam-part-3-a-worldview-based-on-fact-or-fiction/.
  8. Zie ook: https://oorsprong.info/komt-de-creationistische-schriftvisie-uit-de-twintigste-eeuw/.
  9. VanDoodewaard, W. (2015). The Patristic and Medieval Quest for Adam. In: W. VanDoodewaard, The Quest for the Historical Adam – Genesis, Hermeneutics, and Human Origins (p. 24). Grand Rapids, Michigan, Verenigde Staten: Reformation Heritage Books.
  10. VanDoodewaard, W. (2015). Adam and in the Reformation and Post-Reformation Eras. In: W. VanDoodewaard, The Quest for the Historical Adam – Genesis, Hermeneutics, and Human Origins (p. 64-65). Grand Rapids, Michigan, Verenigde Staten: Reformation Heritage Books.
  11. Mortenson, T. (2004). The Great Turning Point – The Church’s Catastrophic Mistake on Geology – Before Darwin. Green Forrest, Verenigde Staten: Master Books.
  12. Het principe van superpositie: jongere lagen liggen over oudere; het principe van oorspronkelijke horizontaliteit: gesteentelagen werden oorspronkelijk horizontaal afgezet; het principe van laterale vervolgbaarheid: gesteentelagen lopen in alle richtingen evenwijdig aan de gelaagdheid door. Naar: Wikipedia, Wetten van Steno. Geraadpleegd op 11 december 2021, van: https://nl.wikipedia.org/wiki/Wetten_van_Steno.
  13. Somervell, T. (2019). Wordsworth and the Deluge. Studies in Romanticism 58(2), 183-208. doi:10.1353/srm.2019.0012.
  14. Catchpoole, D. en T. Walker (2009). Charles Lyell’s hidden agenda–to free science “from Moses”. Geraadpleegd op 3 december 2021, van: https://creation.com/charles-lyell-free-science-from-moses.
  15. Zie voor een uitgebreide verantwoording: De Jong, M. en C. Hoogerwerf (2021). Wetenschappelijk draagvlak. In: De Jong, M. en C. Hoogerwerf, NBV21 – De vertaalmethode toegelicht (p. 175-176) (2021). Haarlem/Antwerpen: Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
  16. Carter, R.W. (2014). How old was Cain when he killed Abel? Geraadpleegd op 5 januari 2022, van: https://creation.com/cain-chronology.
  17. Batten, D., J.D. Sarfati, C. Wieland en D. Catchpoole (2010). Wie was de vrouw van Kaïn? In: Batten, D., J.D. Sarfati, C. Wieland en D. Catchpoole, Hoe bestaat het! – 60 vragen over schepping, evolutie en de Bijbel (p.155-168) (vierde druk, 2010). Apeldoorn: Uitgeverij De Banier.
  18. Voor de Engelstalige (originele) versie daarvan, zie: https://creation.com/images/pdfs/cabook/chapter8.pdf.
  19. Mitchell, E. (2013). Did We All Come from Adam and Eve? Geraadpleegd op 5 januari 2022, van: https://answersingenesis.org/genetics/did-we-all-come-from-adam-and-eve/.
  20. Jeanson, N.T. (2016). Getting Enough Genetic Diversity – How species arose after the ark. Geraadpleegd op 5 januari 2022, van: https://answersingenesis.org/creation-science/baraminology/getting-enough-genetic-diversity/.
  21. Jeanson, N.T. (2017). Replacing Darwin – The New Origin of Species. Green Forrest, Verenigde Staten: Master Books.
  22. Een drogreden waarbij de conclusie niet uit de premisse volgt. Zie bijvoorbeeld ook hier: https://nl.wikipedia.org/wiki/Non_sequitur.
  23. VanDoodewaard, W. (2015). Adam and in the Enlightenment Era. In: W. VanDoodewaard, The Quest for the Historical Adam – Genesis, Hermeneutics, and Human Origins (p. 89-90). Grand Rapids, Michigan, Verenigde Staten: Reformation Heritage Books.
  24. Zo schrijft Ellis Lalieu voor NEMO Kennislink in het artikel Misvattingen rond de evolutietheorie (2009): “Darwin beweerde dat de mens een gemeenschappelijke voorouder heeft met (mens)apen. Als je naar de stamboom van aap en mens kijkt, is uit deze voorouder zowel de tak van de chimpansees, als de tak van de bonobo’s, als de tak van de mens ontstaan. Wij stammen dus niet af van de apen, maar kunnen de bonobo en de chimpansee zien als onze verre neefjes en nichtjes.” Geraadpleegd op 6 januari 2022, van: https://www.nemokennislink.nl/publicaties/misvattingen-rond-de-evolutietheorie/#afstammen-van-apen.
  25. Begun, D.R. et al. (2019). A new Miocene ape and locomotion in the ancestor of great apes and humans. Geraadpleegd op 6 januari 2022, van: https://www.nature.com/articles/s41586-019-1731-0.
  26. Tomkins, J. (2021). Chimps and Humans – A Geneticist Discovers DNA Evidence That Challenges Evolution. Dallas, Texas, Verenigde Staten: Institute for Creation Research.
  27. Tomkins, J. (2016). Analysis of 101 Chimpanzee Trace Read Data Sets: Assessment of Their Overall Similarity to Human and Possible Contamination With Human DNA. Answers Research Journal. 9: 294-298. Hier online te raadplegen: https://answersresearchjournal.org/analysis-chimpanzee-trace-read-data-sets/. Tomkins, J. (2018). Comparison of 18,000 De Novo Assembled Chimpanzee Contigs to the Human Genome Yields Average BLASTN Alignment Identities of 84%. Answers Research Journal. 11: 215-219. Hier online te raadplegen: https://assets.answersingenesis.org/doc/articles/pdf-versions/arj/v11/chimpanzee_contig.pdf. Kronenberg, Z.N. et al. (2018). High-resolution comparative analysis of great ape genomes. Science. 360 (6393): eaar6343. Hier online te raadplegen: https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC6178954/. Buggs, R. (2018). How similar are human and chimpanzee genomes? Geraadpleegd op 6 januari 2022, van: http://richardbuggs.com/2018/07/14/how-similar-are-human-and-chimpanzee-genomes/.
  28. Sanford, J. et al. (2015). The waiting time problem in a model hominin population. Geraadpleegd op 6 januari 2022, van: https://tbiomed.biomedcentral.com/articles/10.1186/s12976-015-0016-z.
  29. Bechly, G. (2017). Human Origins: Out of Africa, or Out of Germany? Geraadpleegd op 6 januari 2022, van: https://evolutionnews.org/2017/10/human-origins-out-of-africa-or-out-of-germany/.
  30. Zie bijvoorbeeld hier voor een kleine opsomming van schadelijke gevolgen van mutaties: https://www.barrysetterfield.org/Genesis_1-11/part_4_creation_weekb.html#evolution.
  31. Batten, D. (2009). Age of the earth – 101 evidences for a young age of the earth and the universe. Geraadpleegd op 7 januari 2022, van: https://creation.com/age-of-the-earth.
  32. Hasel, G.F. (1980). Genesis 5 and 11: Chronogenealogies in the Biblical history of beginnings. Geraadpleegd op 7 januari 2022, van http://www.ldolphin.org/haselgeneal.html. Hardy, C. en R. Carter (2014). The biblical minimum and maximal age of the earth. Geraadpleegd 7 januari, van https://creation.com/biblical-age-of-the-earth. Smith, H.B. (2018). The Case for the Septuagint’s Chronology in Genesis 5 and 11. Geraadpleegd op 7 januari 2022, van: https://biblearchaeology.org/images/Genesis-5-and-11/Smith-Henry-The-Case-for-the-Septuagints-Chronology-in-Gen-5-and-11-ICC.pdf. Sanders, L. en R. Carter (2019). The Masoretic text of Genesis 5 and 11 is still the most reliable. Geraadpleegd op 12 januari 2022, van: https://creation.com/smith-response. Smith, H.B. (2021). From Adam to Abraham: The Latest on the Genesis 5 and 11 Project. Geraadpleegd op 7 januari 2021, van: https://biblearchaeology.org/research/topics/biblical-chronologies/4767-from-adam-to-abraham-the-latest-on-the-genesis-5-and-11-project. Whitcomb, J.C. en H.M. Morris (1961, 2011). Appendix II – Genesis 11 and the Date of the Flood. In: J.C. Whitcomb en H.M. Morris, The Genesis Flood – The Biblical Record and Its Scientific Implications (p. 474-489). Phillipsburg, New Jersey, Verenigde Staten: P&R Publishing.
  33. Sibley, A. (2019). Deep time in 18th-century France – part 1: a developing belief. Geraadpleegd op 7 januari 2022, van https://creation.com/deep-time-in-18th-century-france-1. Sibley, A. (2019). Deep time in 18th century France – part 2: influence upon geology and evolution in 18th and 19th century Britain. Geraadpleegd op 7 januari 2022, van https://creation.com/deep-time-in-18th-century-france-2.
  34. Miller, J. (2016). Could There Have Been Any Death Before the Fall? Geraadpleegd op 7 januari 2022, van: https://apologeticspress.org/could-there-have-been-any-death-before-the-fall-5321/.
  35. Price, P. (2020). Animal death before the Fall – Cruelty to animals is contrary to God’s nature. Geraadpleegd op 7 januari 2022, van: https://creation.com/animal-cruelty.