Home » Recensie

Categorie archieven: Recensie

‘Wie een toegankelijke inleiding in de filosofie zoekt kan nu stoppen met zoeken’ – Bespreking van ‘Oriëntatie in de filosofie’

Toen ik natuurkunde studeerde, was filosofie nog een verplicht vak. Ik kreeg het aan de hand van het boek Geschiedenis van de filosofie, van Hans Joachim Störig. Destijds was dat een veelgebruikt studieboek/ Had ik toen maar het boek Oriëntatie in de filosofie van Gijsbert van den Brink gehad. Störig was nu niet bepaald het toppunt van toegankelijkheid en het boek van Van den Brink leest als een trein. We kennen Van den Brink als een auteur die enorm helder kan schrijven en vooral in een boek dat beoogt een inleiding in de filosofie te geven is dat een geweldig voordeel. Wie dus een toegankelijke inleiding in het abstracte vakgebied van de filosofie zoekt, kan nu stoppen met zoeken en het boek van Van den Brink aanschaffen.

De titel zou twee soorten opzetten kunnen suggereren: een historische en een systematische. In de eerste opzet passeren de belangrijkste filosofen in de volgorde van de tijd waarin ze hun werken schreven. De tweede opzet zou hoofdstukken bevatten met titels als: kenleer, zijnsleer, wetenschapsfilosofie, ethiek en dergelijke. Dit boek is geschreven volgens de eerste opzet. Na een terreinverkenning behandelt de auteur achtereenvolgens de antieke filosofie, de Griekse filosofie en het vroegchristelijke denken, de middeleeuwse scholastiek, de filosofie van Renaissance en Reformatie, het rationalisme van de zeventiende eeuw, de Verlichting, het idealisme en materialisme van de achttiende eeuw en de belangrijkste filosofen van de twintigste eeuw.

De uitsmijter is een hoofdstuk over de 21e eeuw, die natuurlijk nog maar betrekkelijk jong is. Een leestip: negeer het verschil tussen de kleinere en grotere letters. Op vrijwel elke pagina staan alinea’s met een kleiner lettertype om de lezer de gelegenheid te geven verkorte routes te nemen. Advies: niet doen, want je mist te veel interessants. Een enkele keer word je zelfs ‘gestraft’ voor het overslaan van die stukjes. Wie ze heeft overgeslagen, snapt het uitroepteken niet in de zin ‘In 1933 kwam Sartre via werk van zijn tijdgenoot Levinas (!) in aanraking met het werk van Husserl.’ Levinas is namelijk tot dan alleen in de kleine lettertjes voorgekomen. Gewoon alles lezen dus. Je hebt toch al betaald voor het hele boek.

Natuurlijk zijn er kanttekeningen te maken bij dit waardevolle boek. Als op pagina 90 wordt opgemerkt dat we in het bijbelboek Prediker sporen vinden van een cyclische geschiedbeschouwing, zoals ook bij de Griekse filosofen, denk ik dat we dit toch moeten zien in het licht van het gedachtenexperiment van Prediker waarbij het afschrikwekkende van een wereldbeschouwing van ‘onder de hemel’ gepresenteerd wordt. Ook in het genoemde boek Richteren is eerder sprake van een lijn dan een cirkel, want er zit een duidelijke ontwikkeling in van kwaad naar erger. Nog iets belangrijker is de keuze van de auteur om bij Immanuel Kant te spreken over zijn ‘twee’ belangrijke Kritieken (die van de zuivere rede en van de praktische rede, terwijl het toch min of meer standaard is om ook de Kritiek van het oordeelsvermogen mee te rekenen. Maar dat is natuurlijk een kwestie van keuzen maken. Het gemis van de derde kritiek wordt ruimschoots vergoed door de glasheldere manier waarop de ingewikkelde Kant is beschreven.

Het is erg fijn dat de oorspronkelijk in twee losse delen uitgegeven inleiding nu als één boek beschikbaar is. Breng Störig maar naar de lommerd en schaf dit boek aan. Dan heb je meteen een boek waarin speciaal aandacht besteed is aan het christelijke denken, en dat biedt Störig niet.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Vries, M.J. de., 2024, Boekbesprekingen, De Waarheidsvriend 112 (8): 19.

Het kaartenhuis van Darwin – Bespreking ‘Darwins kaartenhuis’

Bijna iedereen heeft wel eens geprobeerd een kaartenhuis te bouwen, en weet dat zelfs een zuchtje wind voldoende is om de constructie omver te blazen. Tom Bethel suggereert met de titel van zijn boek dat het (neo-)Darwinisme ook een soort kaartenhuis is dat bij de minste of geringste verstoring in elkaar zal storten.

Op het eerste gezicht lijkt dit een nogal boude titel, want het (neo-)Darwinisme bestaat nu al meer dan 150 jaar en is de algemeen aanvaarde verklaring voor het ‘Ontstaan der soorten’. De theorie heeft al heel wat opschuddingen ondergaan en staat nog, zo lijkt het, stevig in zijn schoenen. Niets is echter minder waar, betoogt Bethel. De meest belangrijke kaart waarop het hele bouwwerk steunt is ‘Natuurlijke selectie’. Bethel laat een groot aantal respectabele evolutionair biologen aan het woord die niet alleen beweren dat natuurlijke selectie een cirkelredenering is, maar ook dat natuurlijke selectie geen verklaring is voor het ontstaan van nieuwe eigenschappen. Een ander probleem dat aangehaald wordt is zogenaamde convergente evolutie. Velen schrijven zelfs dat alles op het eerste gezicht op ontwerp lijkt te wijzen, maar – en daar komen we bij de crux van het succes van de theorie van evolutie – dat kunnen we niet accepteren; we moeten een materialistische verklaring vinden. Bethel betoogt dat dit materialisme en het geloof in progressie het (neo-)Darwinisme staande houdt. In de tijd van Darwin leek alles vooruit te gaan, progressie te vertonen, en de samenleving was open voor een materialistische theorie van progressie. Thans gelooft de samenleving niet meer in progressie en gaan er steeds meer stemmen op dat natuurlijke selectie niet voldoende is om het ontstaan van alle soorten (laat staand leven) te verklaren. Tom Bethel komt tot de conclusie dat het kaartenhuis van Darwin staat op instorten.

De bespreking van dit boek door theoloog dr. Piet de Vries is hier te lezen.

Een journalistieke reis door het evolutiedebat – Bespreking van ‘Darwins kaartenhuis’

Tom Bethell was redacteur bij enkele gerenommeerde Amerikaanse tijdschriften en is bekend om zijn publicaties op de terreinen van politiek en wetenschap. In Darwins kaartenhuis doet hij verslag over het evolutiedebat en dat vooral aan de hand van ontmoetingen met leidende wetenschappers en denkers. Hij laat zien dat het empirisch bewijsmateriaal voor evolutie vaak flinterdun is en meer dan eens geheel ontbreekt. De theorie is in belangrijke mate gebaseerd op de open gaten en leemten in het bewijsmateriaal.

Hij geeft aan dat de wetenschapsfilosoof Karl Popper zich afvroeg of de evolutieleer wel een wetenschappelijke theorie is. Kenmerkend voor een wetenschappelijke theorie is dat hij in principe gefalsificeerd kan worden. Is dat niet het geval dan is er sprake van een metafysisch uitgangpunt dat aan wetenschap voorafgaat. Volgens Popper is bij de evolutieleer dat laatste het geval. Onder zeer zware druk heeft hij deze bewering min of meer teruggetrokken, maar de kracht ervan blijft staan.

Bethell vraagt aandacht voor de nog steeds groeiende beweging van Intelligent Design. Nu zou je kunnen zeggen dat ook dit een metafysisch uitgangspunt is. Iets wat Bethell feitelijk nalaat aan te geven. Dan nog blijft staan dat het wel een uitgangspunt is dat meerdere empirische gegevens beter kan plaatsen dan de evolutieleer. Onder andere het fossielarchief, natuurlijke selectie, gemeenschappelijke afstamming en informatietheorie passeren de revue.

Ten onrechte werd in het onlangs verschenen boek En God zag dat het goed was door bijna alle medewerkers de indruk gewekt dat de evolutieleer onweerlegbaar is. Echter de evolutieleer is geen feit, maar een interpretatie van de feiten. We moeten ook goed beseffen dat dat de meeste Nederlandse theologen uit de gereformeerde gezindte op wereldniveau eerder tot de liberale linkervleugel van de evangelicals kunnen worden gerekend dan dat zij als confessing evangelicals kunnen worden getypeerd. Dat betreft niet alleen de visie op evolutie maar ook andere centrale thema’s uit de gereformeerde belijdenis. Dat komt terug in de bundel En God zag dat het goed was.

Zeker is dat de evolutieleer niet kan verklaren waarom de werkelijkheid hoe dan ook bestaat. Evenmin is zij bij machte de oorsprong van het leven te verklaren. Evolutie gaat namelijk al van het ontstaan van leven uit. De afstand tussen het hoogst ontwikkelde dier blijft bij alle uiterlijke overeenkomsten en ook die op het DNA-niveau voor de evolutieleer een mysterie. We moeten dan het denkvermogen en de taalvaardigheid van de mens noemen.

Bethell heeft tal van wetenschappers gesproken. Dat maakt wel duidelijk, dat er ook niet-christelijke wetenschappers zijn die zwakten en leemten in de evolutieleer onderkennen. Jammer vond ik dat ik de naam van James Tour niet tegenkwam. Deze geseculariseerde Jood kwam als jongeman tot de overtuiging dat Jezus de Christus en de Zoon van God is. Hij behoort nu tot de top van wetenschappers met wereldfaam, maar aanvaardt niet de evolutieleer. Wie zijn naam op internet intikt, komt op het spoor van boeiende interviews en bijdragen van een topwetenschapper die zich niet schaamt voor Christus. Het kan een mooie aanvulling zijn op het boek van Bethell.

De bespreking van dit boek door bioloog dr. Hans Degens is hier te lezen.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

‘De visie op de oorspronkelijke wereld heeft grote gevolgen voor de opvattingen over het kwaad en het lijden van deze wereld’ – Bespreking ‘Oorspronkelijk’

In 2017 kwam het boek “Oorspronkelijk” uit van Prof. dr. M.J. Paul. Professor Paul studeerde theologie aan de Universiteit Leiden, waar hij in 1988 promoveerde. Hij is onder andere hoogleraar Oude Testament aan de Evangelische Faculteit in Leuven en docent Oude Testament aan de Christelijke Hogeschool Ede. Professor Paul is verbonden aan de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland.

De titel “Oorspronkelijk” verklaard

De titel van het boek betekent in dit geval “het begin”. In het woord vooraf schrijft professor Paul hierover: “Dit woord duidt op oorsprong, op de periode die voorafgaat aan latere ontwikkelingen. Het betreft de situatie zoals die aanvankelijk was, onderscheiden van de geschiedenis daarna.” Het woord “oorspronkelijk” heeft ook de betekenis van “uniek”: “toegepast op Gods schepping kunnen we ook spreken over iets oorspronkelijks en unieks”. De ondertitel van het boek is: “Overwegingen bij schepping en evolutie”.

Opbouw van het boek

Het boek start met de beschrijving van ideeën over de evolutie vanaf de oudheid tot de tijd van Darwin. Daarna beschrijft de auteur de visie van de kerkvaders op de schepping om vervolgens in te gaan op “discussies over het wereldbeeld” (uitgaande van de Joodse en van christelijke tradities). Hierin ontkracht of nuanceert hij opvattingen over deze percepties: nee, de Bijbel schetst geen platte aarde en nee, de strijd tussen de paus en Galilei is niet simpelweg terug te voeren op een strijd tussen geloof en wetenschap. Vervolgens verklaart prof. Paul hoe wij teksten uit het oude en nieuwe testament over de schepping moeten lezen. Hij gebruikt hiervoor over het algemeen de Herziene Statenvertaling of in enkele gevallen, na expliciet aangeven, een eigen vertaling. Tussendoor beschrijft hij twee pogingen om het geloof met de hedendaagse visie van de niet christelijke wetenschap te verenigen. Daarna werkt de auteur via de beschrijving van een aantal thema’s (Darwinisme, het Neodarwinisme, de bevindingen van de geologie voorafgaand aan Darwin, relevante wetenschapsgebieden en opvattingen over schepping en evolutie van belangrijke theologen c.q. van kerkgenootschappen) toe naar de belangrijkste conclusie. “De Bijbel is het Woord van God dat gezaghebbend spreekt over onze boodschap”, theïstisch evolutionisme is daarmee niet in overeenstemming te brengen.

Waarom dit boek?

In juni 2017 kwam het boek uit van prof. Gijsbert van den Brink “En de aarde bracht voort”. Dit boek probeert theïstische evolutie te verenigen met het geloof. Vanwege de tegengestelde insteek dachten velen dat “Oorspronkelijk” was geschreven als antwoord op “En de aarde bracht voort”. Dit is volgens Prof. Paul niet het geval. Hij legt in zijn voorwoord uit dat de uitleg van Genesis hem altijd heeft geboeid en dat hij het als fundamenteel beschouwt voor ons geloof. Hij beschrijft hoe velen niet beseffen “dat de visie op de oorspronkelijke wereld, (…) grote gevolgen heeft voor de opvattingen over het kwaad en het lijden van deze wereld, voor de opvatting over de verlossing van de mensheid en voor de toekomstvisie.” In paragraaf 15.9 haalt prof. Paul een onderzoek aan onder 3.700 agnosten en atheïsten die hun geloof zijn verloren. Het onderzoek toonde aan dat de ongeleide chemische evolutie en Darwins mutatie- en selectiemechanismen de belangrijkste wetenschappelijke factoren zijn waardoor het geloof in God is afgenomen. De auteur benadrukt het belang van de steun van christenen voor christelijke wetenschappers en studenten die werken in een wereld waar het Darwinisme heerst. Professor Paul spreekt dan ook de hoop uit dat het boek leidinggevenden op scholen en in kerken ertoe aanspoort om studerenden serieus te nemen in hun zoektocht en dat het boek daarbij mag helpen. Ook in het najaar van 2024 is professor Paul betrokken bij dit onderwerp via de cursus “Schepping en Evolutie” via het Logos Instituut.

Conclusie

“Oorspronkelijk” is een boek dat recht doet aan de academische achtergrond van de auteur. Het boek kent een duidelijke opbouw, de feitelijke onderbouwing is sterk en het is prettig leesbaar. Tegelijkertijd is het door het onderwerp en zijn grondigheid geen boek wat je “even” doorleest. Zelf heb ik het daardoor eerst gebruikt als naslagwerk, maar dat is in zoverre jammer dat dan het effect van de zorgvuldige opbouw verloren gaat. Een must voor iedereen die studerende kinderen heeft op universiteiten of die familie of vrienden heeft die werkzaam zijn in de wetenschap, en die het niet erg vindt om zich goed te verdiepen in dit essentiële onderwerp voor ons geloof. En natuurlijk voor iedereen die zelf studeert of in de wetenschap werkzaam is.

Bij de recensie heb ik gebruik gemaakt van de eerste druk (zonder de latere toevoegingen). Boekgegevens: Dr. Mart-Jan Paul, ‘Oorspronkelijk, Overwegingen bij schepping en evolutie’, Uitgeverij Labarum Academic, Apeldoorn 2017. Het boek is alleen nog als e-book verkrijgbaar via de website van ‘De Banier’. Noot van de redactie: Wij kregen te horen dat Logos Instituut het boek nog wel verkoopt nadat zij een herdruk hebben gedaan. Zie daarvoor hun webshop.

Dit artikel is met toestemming van de auteur en de redactie overgenomen uit Weerklank. De volledige bronvermelding luidt: Wattel, A., 2024, Recensie “Oorspronkelijk”, Weerklank 12 (3): 12-13.

Een tweetal inleidingen op het Oude Testament – Bespreking ‘Introduction to the Old Testament’ en ‘Prepare the Way of the Lord’

Bij uitgeverij Hendrickson Publishers verscheen in 2016 een herdruk van de klassieke inleiding van Roland Kenneth Harrison op het Oude Testament. Dit werk dat in 1969 voor het eerst werd gepubliceerd, is nog altijd zeer de moeite waard. Voor predikanten en studenten in de theologie is het een naslagwerk van blijvende waarde.

Het is de uitgebreidste conservatieve inleiding op het Oude Testament die ooit is verschenen. Aan de behandeling van de afzonderlijke boeken van het Oude Testament gaat een uitvoerige bespreking van de geschiedenis van de studie van het Oude Testament vooraf, de archeologie van het Midden-Oosten, de tekst en canon van het Oude Testament de godsdienst van Israël en de theologie van het Oude Testament. Dat verhoogt de waarde van dit standaardwerk.

Vragen naar de omvang van de zondvloed en de datering van de exodus komen aan de orde. Harrison geeft de voorkeur aan een datering van de exodus in de dertiende eeuw. Zelf meen ik dat er niet alleen in het licht van Bijbelse, maar mede in het licht van buiten-Bijbelse gegevens, meer te zeggen valt voor een datering in de vijftiende eeuw. Een standpunt dat wij in Neder­land in de Studiebijbel terugvinden.

Op de bespreking van de canonieke boeken van het Oude Testament volgt een bespreking van de apocriefe boeken. Het onderscheid tussen deze twee categorieën wordt door Harrison ten volle recht gedaan. Bij elke boek van het Oude Testament gaat Harrison in op het ontstaan, de historische achtergrond en de belangrijkste thema’s

Van recenter datum dan de inleiding op het Oude Testament van Harrison is die van R. Reed Lessing en Andrew E. Steinmann. Deze oudtestamentici behoren tot de Lutheran Church Missouri Synod, een zogenaamde main­line church die vasthoudt aan haar confessionele wortels. Hun inleiding kenmerkt zich door twee zaken. Dat is allereerst dat de auteurs maximaal recht wensen te doen aan het zelf­getuigenis van het Oude Testament. Dat blijkt niet in de laatste plaats bij de be­spreking van de Pentateuch, Jesaja en Daniël.

Daarnaast heeft hun inleiding meer dan die van Harrison sterk het karakter van een theolo­gische weergave van de oudtestamentische Bijbel­boeken. Zowel aan de eigenheid van het Oude Testament wordt recht gedaan als aan het feit dat het Oude Testament aangelegd is op het Nieuwe Testament. Bij elk oudtestamentisch Bijbelboek vinden we een paragraaf ‘zonde en genade’ en één over de plaats van Christus in het betreffende Bijbelboek.

De inleiding van Lessing en Steinmann is minder uitgebreid. Vooral omdat na een kort inleidend hoofdstuk direct de afzonderlijke boeken van het Oude Testament aan de orde komen. Dat maakt hem ook wat toegankelijker. Aan het einde van elk hoofdstuk wordt een korte opgave van werken voor verdere studie gegeven.

Omdat de inleiding van Lessing en Steinmann in 2014 verscheen, wordt ook naar de meer recente literatuur verwezen. De twee inleidingen vullen elkaar aan. Zelf zou ik hen die zich willen oriënteren op het Oude Testament die van Lessing en Steinmann als eerste aanraden, omdat deze zowel van recenter datum als overzichtelijker en toegankelijker is. Voor wie meer informatie wil, blijft de inleiding van Harrison een standaardwerk.

N.a.v.: R.K. Harrison, Introduction to the Old Testament: Including a comprehensive review of Old Testament studies and a special supplement on the Apocrypha (Peabody, MA: Hendrickson Publisher, 2016).

Reed Lessing en Andrew E. Steinmann, Prepare the Way of the Lord: An Introduction to the Old Testament (St. Louis: Concordia Publishing House, 2014).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Dierenleed en Godsbeeld: ‘Geschapen om te doden?’ – Bespreking van ‘Teeth and Talons Whetted for Slaughter’

Dierenleed en Godsbeeld: ‘Geschapen om te doden?’ was de pakkende titel waarmee het Herman Bavinck centrum een symposium organiseerde over het boek Teeth and talons van prof. dr. P.J. Slootweg, een dissertatie waarmee hij eerder aan de VU Amsterdam promoveerde. De centrale vraag: heeft God dieren oorspronkelijk geschapen om andere dieren op te eten?

Het boek lijkt die vraag met ja te beantwoorden, maar dit blijkt genuanceerder te liggen. Op het symposium gaf Slootweg aan dat theïstische evolutie voor hem behoort tot de sfeer van voorveronderstellingen en niet tot experimentele wetenschap; en: Augustinus vond uiteindelijk ook dat dieren vegetarisch geschapen zijn. Soms is er verwarring over deze kerkvader omdat Augustinus vanuit zijn neoplatoonse filosofie de sterfelijkheid van dieren anders opvat dan die van mensen. Carnivorisme is volgens Augustinus een verschijnsel van na de zondeval.

Teeth and talons’ verwijst naar een Engelse uitdrukking die aangeeft dat de natuurlijke wereld zoals we die nu kennen gekenmerkt wordt door doden om te overleven. Een belangrijke vraag die de dissertatie van Slootweg onderzocht is of dierenleed als theologisch problematisch werd ervaren in de periode tussen 1600 en 1961 en welke verschuivingen er waren. Zijn conclusie is dat dierenleed ruim voor Darwin als theologisch probleem werd gezien in relatie tot het godsbeeld. Sinds het begin van de 17de eeuw waren door de Verlichting reeds dusdanige verschuivingen opgetreden dat dierenleed en een goede schepping door diverse theologen als verenigbaar werden gezien. Professor Slootweg vat het als volgt samen: ‘It was not only because of Darwin’s theory of evolution that people began to wonder what the suffering of animals meant for the belief in a God who lovingly cares for all living beings; they had been thinking about this since at least the first decades of the seventeenth century’ (409).

Het boek eindigt met een ethische conclusie over evolutie en dierenleed: ‘Rejecting evolution does not solve this problem and accepting evolution does not make it worse’ (410). Is dat zo? Teeth and Talons is een systematische studie van theologiegeschiedenis. Toch zou het interessant zijn om ook een principieel evolutionistisch, biografisch en ethisch perspectief toe te passen op deze stelling.

Principieel evolutionistisch: als de mens immers een zoogdier is dat met gebruik van ‘teeth and talons’ opgeklommen is via de piramide van de evolutie, dan heeft de mens niet meer de uitzonderingspositie die hij daarvoor in het westers denken bekleedde. Dan wordt dierenleed een theologische factor voor de mens. Het accepteren van evolutie als ontstaanstheorie laat dus wel een nieuw probleem ontstaan.

Biografisch: Darwins leven reikt belangrijke gegevens aan die van invloed waren op zijn wereldbeeld en wetenschappelijke standpunten. Op persoonlijk vlak moet het gezinsleed van Darwin historisch gewogen worden, dat hem uiteindelijk (tot leedwezen van zijn unitarische vrouw) deed afscheid nemen van God. Door zijn evolutionistisch perspectief was dit menselijk lijden slechts gradueel te onderscheiden van dat van zoogdieren. Het is principieel biografisch dus een vorm van zoogdierleed geworden die hem God vaarwel deed zeggen. Dit was een uiterst pijnlijk proces dat onder tranen plaatsvond.

Ook de ethisch-exegetische implicaties, zowel voor de ethiek als voor de bijbelwetenschap, zijn niet gering als סָמָח (geweld) dat in de Tora gebruikt wordt om de gevolgen van een gevallen schepping bij uitstek weer te geven, via Darwin een scheppingsmethode wordt. De implicaties zijn duidelijk, ook al duurt het een paar generaties voordat dit door de samenleving verrekend wordt. Er is reeds bij Darwin een onuitgesproken verschuiving in het mensbeeld, van kroon van de schepping naar zoogdieren, die het godsbeeld ingrijpend beïnvloedt. Historisch zien we dan ook dat het niet zozeer de Origin of species is dat Darwin controversieel maakt in zijn tijd, maar het latere boek The Descent of Man, and Selection in Relation to Seks. Daar beperkt Darwin zich niet tot de beschrijving en verklaring van contemporaine biologische processen, maar komt hij met een nieuw mens- en wereldbeeld dat aanzienlijke verschuivingen impliceerde voor de ethiek en de geoorloofdheid van daarvoor als zondig beschouwd menselijk gedrag. Aanvankelijke medestanders Wallace en St. George Jackson Mivart konden dit niet meemaken, ten diepste om theologisch-ethische redenen. Het accepteren van darwinisme als ontstaanstheorie introduceert dus een probleem van ethische normativiteit omdat de Schepper wegvalt en de herintroductie van een Schepper binnen evolutionistisch kader exegetisch wringt met de primaire bronnen.

Op deze website hebben we in een aantal artikelen al aandacht besteed aan deze promotie en dit proefschrift (zie hier, hier, hier en hier). Dr. ir. Erik van Engelen schreef daarnaast deze bijdrage en dr. Benno Zuiddam hield deze bijdrage op het in de tekst genoemde symposium.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Theologia Reformata. De volledige bronvermelding luidt: Zuiddam, B.A. van, 2023, ‘Teeth and Talons Whetted for Slaughter’: Divine Attributes and Suffering Animals in Historical Perspective, Theologia Reformata 66 (1): 94-95.

De datering van de nieuwtestamentische geschriften – Bespreking van ‘Rethinking the Dates of the New Testament’

De vraag naar het gezag van de geschriften van het Nieuwe Testament valt niet zonder meer samen met de tijd van hun ontstaan. De grote vraag is of wij de geschriften van het Nieuwe Testament lezen, zoals zij zichzelf aandienen. Dat maakt de vraag naar de ontstaanstijd van de nieuwtestamentische geschriften niet onbelangrijk.

In mijn studententijd las ik de studie van J.A.T. Robinson Redating the New Testament. Deze kwam in 1976 uit. De liberale Engelse theoloog was in zijn benadering van de datering van het Nieuwe Testament opmerkelijk conservatief. Hij dateerde alle nieuwtestamentische geschriften vóór de val van Jeruzalem in 70 na Chr. Dat standpunt liet geen ruimte om de pastorale brieven en 2 Petrus als pseudoniem geschriften te zien. Daar hebben we dan ook een voorbeeld van het feit dat een late datering het gezag van nieuwtestamentische geschriften raakt.

Een late datering van bijvoorbeeld evangeliën maakt het gemakkelijker te beweren dat zij historisch minder nauwkeurig zijn. Bij een vroege datering waren er nog meerdere ooggetuigen in leven en konden die wijzen op historische onjuistheden. Naast de studie van Robinson wijs ik op die van John Wenham Redating Matthew, Mark and Luke: A Fresh Assault on the Synoptic Problem die in 1992 verscheen. Evenals Robinson bepleit hij een vroege datering van de synoptische evangeliën. Hij gaat niet in op de datering van andere nieuwtestamentische geschriften. Wenham behoorde, evenals bij ons dr. H. Mulder, tot de kleine minderheid van de nieuwtestamentici die, aansluitend bij de oudste vroegchristelijke getuigenissen, Mattheüs als het evangelie zien dat het eerst op Schrift werd gesteld.

De synoptische evangeliën zijn vóór 62 na Chr. geschreven

Jonathan Bernier die als hoofddocent Nieuwe Testament aan het Regis College van de Universiteit van Toronto is verbonden, schreef een studie die aansluit bij die van Robinson, maar hij probeert zich methodisch nauwkeuriger te verantwoorden dan Robinson. Evenals Robinson neemt hij naast de canonieke geschriften van het Nieuwe Testament 1 Clemens, de Didache, de Brief van Barnabas en de Herder van Hermas mee. De reden is dat deze vroegchristelijke geschriften ongeveer in dezelfde tijd geschreven zijn als de laatste boeken van het Nieuwe Testament.

Als het gaat om de synoptische evangeliën noemt hij de argumenten om Markus als het oudste evangelie te zien. Daarin volgt hij de overgrote meerderheid van de nieuwtestamentici. Dat Lukas het laatst is geschreven, is nog duidelijker aanwijsbaar. Bij de datering van de evangeliën is de vraag wanneer Handelingen is geschreven cruciaal.

Bernier betoogt dat de meest voor de hand liggende verklaring van het feit dat Lukas eindigt met het huisarrest van Paulus in Rome is dat het boek Handelingen in die tijd is geschreven. Dat betekent dat het evangelie naar Lukas al eerder werd geschreven. Lukas lijkt beter op de hoogte met de geografie van Macedonië dan van het land der vaderen. Bernier vermoedt dat Lukas zijn evangelie schreef toen Paulus te Caesarea gevangen zat. Hij heeft toen meerdere ooggetuigen gesproken en leerde in die tijd ook het land der vaderen kennen.

Markus is geschreven zo vermeldt het anti-marcionistische voorwoord op dit evangelie na het vertrek van Petrus. Bernier stelt voor dit niet op de dood van Petrus te betrekken, maar op zijn vertrek uit Rome. Hij bezocht volgens Eusebius deze stad al onder de regering van Claudius. Dat brengt Bernier ertoe het evangelie naar Markus ergens in de jaren veertig te dateren. Mattheüs moet chronologisch tussen Markus en Lukas worden geplaatst en is aan het begin van de jaren vijftig geschreven.

Bernier geeft de voorkeur aan de zienswijze dat Lukas van Mattheüs gebruik gemaakt heeft boven die dat zij samen van eenzelfde bron hebben gebruik gemaakt ter verklaring van datgene wat deze evangeliën samen, afgezien van de stof van Markus, gemeenschappelijk hebben. Bernier noemt dat niet als argument, maar de verspreiding van de christelijke kerk over een steeds groter gebied maakt het waarschijnlijk dat al in de jaren veertig de behoefte werd gevoeld om de mondelinge overlevering over Jezus op schrift te stellen.

De datering van het evangelie naar Johannes en de ontwikkeling van de christologie

Bij de datering van Johannes speelt ook de vraag mee op welke wijze zich de christologie heeft ontwikkeld. Meerdere nieuwtestamentici menen dat er sprake is van een ontwikkeling van ene lage naar een hoge christologie. Met een lage christologie wordt bedoeld dat in de tekening van Jezus weliswaar blijkt dat hij een unieke relatie met God had, maar hij wordt nadrukkelijk niet met God gelijk gesteld. Bij een hoe christologie is dat wel het geval.

Voorstanders van deze zienswijze zien in de synoptische evangeliën een voorbeeld van lage christologie en in het evangelie naar Johannes is dan sprake van een hoge christologie. De brieven van Paulus worden daartussen geplaatst.

Gaat men ervan uit dat er aanvankelijk sprake was van een zogenaamde lage christologie, dan zal men het evangelie naar Johannes zo laat mogelijk willen dateren. Meerdere gerespecteerde nieuwtestamentici hebben echter beargumenteerd dat de oudste christologie al een hoog karakter had. Hier moeten de namen van onder andere Martin Hengel, Richard Bauckham en Larry Hurtado worden genoemd.

Alleen door een ernstige reductie op de synoptische evangeliën toe te passen kan men stsellen dat hier sprake is van een lage christologie. De synoptische evangeliën laten vanuit de tekening van het optreden en ook het onderwijs van Jezus zien dat Hij meer is dan een schepsel. We hoeven maar te denken aan het antwoord van Jezus aan de hogepriester bij het verhoor voor het sanhedrin.

De proloog van het evangelie naar Johannes start bij Jezus die als het Woord niet alleen bij God was maar ook zelf God was en is. Het verschil tussen de synoptische evangeliën en het evangelie naar Johannes is niet de christologie als zodanig. Die is in beide gevallen hoog. Het verschil ligt in de wijze van presentatie.

Terecht stelt Bernier dat het bedenkelijk is op grond van een hypothetische ontwikkeling van de christologie het vierde evangelie laat te dateren. Zijn belangrijkste argument om het evangelie naar Johannes vóór 70 na Chr. te dateren, het jaar waarin Jeruzalem werd verwoest, is dat in Joh. 5:2 in de tegenwoordige tijd over het badwater Bethesda wordt gesproken met de vijf zuilengangen. Ik zou hier iets voorzichtiger zijn, omdat ik het niet onmogelijk acht dat wij hier een voorbeeld hebben van een historische praesens.

Ik acht de zienswijze dat Johannes, de zoon van Zebedeüs, al op hogere leeftijd was, toen hij zijn evangelie schreef het meest waarschijnlijk. Daarbij ga ik ervan uit – evenals onder andere P.H.R. van Houwelingen dat Johannes, de zoon van Zebedeüs, dezelfde is als Johannes de oudste en dat de vroegchristelijke schrijver Papias dezelfde persoon in twee categorieën noemt.

De overige nieuwtestamentische geschriften en de buiten-canonieke vroegchristelijke geschriften

Bernier wil ook het boek Openbaring nog vóór het jaar 70 dateren. Dat komt omdat hij aanneemt dat in Openbaring 11:1-2 naar de Tweede Tempel wordt verwezen. Echter, het boek Openbaring is een troostboek voor de nieuwtestamentische gemeente. Tal van zaken hebben een symbolische betekenis. Bij de tempel waarvan sprake is in Openb. 11:1-2 zullen we aan de nieuwtestamentische gemeente in overeenstemming met het taalgebruik van Paulus moeten denken.

Met Bernier ben ik van mening dat de brief aan de Hebreeën hoogstwaarschijnlijk is geschreven toen de Tweede Tempel nog intact was, alhoewel ik besef dat we ook in Heb. 10:1-3 met een historische praesens te maken kunnen hebben. Uitgaande dat Jacobus de broeder des Heeren de brief die op zijn naam staat schreef, moet deze brief nog vóór 62 na Chr. zijn geschreven. Omdat er geen verwijzingen naar Paulus zijn, is het niet onmogelijk dat deze brief bij de oudste nieuwtestamentisch geschriften behoort.

Een vroege datering van de meeste brieven van Paulus is onomstreden. Wel is het een vraag of de brief aan de Galaten na Paulus eerste of tweede zendingsreis is geschreven. Bernier kiest voor de eerste optie en met hem meen ik dat daar het meest voor te zeggen valt. Bij de brieven aan Efeze, Kolossenzen, Filippenzen en Filemon is de vraag tijdens welke gevangenschap ze zijn geschreven. Het traditionele standpunt is de door Lukas vermelde gevangenschap in Rome. Bernier geeft niet alleen voor Filippenzen maar ook voor de andere gevangenisbrieven de voorkeur aan Caesarea.

Bernier laat in het midden of de Pastorale Brieven werkelijk van Paulus zijn. Hij sluit die mogelijkheid echter niet uit. Hij weet dat het mogelijk is 1 Timotheüs en Titus tijdens de eerste zendingsreis van Paulus te dateren. Hij acht echter het meest waarschijnlijk dat deze drie brieven door Paulus na zijn vrijlating van de door Lukas beschreven gevangenschap zijn geschreven en dan blijkt uit 2 Timotheüs dat Paulus opnieuw gevangen is.

Ten aanzien van 2 Petrus volgt Bernier eenzelfde lijn als bij de Pastorale Brieven. Hij gaat niet zonder reserve uit van het auteurschap van Petrus, maar sluit dit ook niet uit. Dan moet 2 Petrus in de tweede helft van de jaren zestig zijn geschreven.

Ten aanzien van de niet-canonieke vroegchristelijke geschriften voert Bernier argumenten aan dat zij niet later dan het begin van de tweede eeuw zijn geschreven. Een eerdere datering lijkt mij moeilijk. Dan is zeker voor de Didachè moeilijk te begrijpen waarom het geen canonieke status kreeg.

Conclusie

Ik acht de studie van Bernier van groot belang en wel met name voor studenten in de theologie. Aan menige academische instelling worden late dateringen van nieuwtestamentische geschriften in colleges door nieuwtestamentici als vaste feiten gepresenteerd, maar dat zijn ze niet. De feiten die er zijn, geven ruimte voor meerdere interpretaties en Bernier laat zien dat er zeer goede argumenten zijn voor vroege dateringen. Dat is met name van belang als late dateringen gerelateerd zijn aan zienswijzen die strijdig zijn met het zelfgetuigenis van het Nieuwe Testament en dan denk ik niet in de laatste plaats aan het zelfgetuigenis over de persoon van Jezus Christus.

N.a.v.: Jonathan Bernier, 2022, ‘Rethinking the Dates of the New Testament: The Evidence for Early Composition’ (Grand Rapids: Baker Academic).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

‘De wereld is rond, als je steeds naar het westen reist kom je in het oosten’ – Bespreking van ‘Stenen Wachter’

“Hugo steekt de fakkel zo hoog mogelijk op en wijst met zijn andere hand naar de zolder. Talloze zwarte gevouwen figuurtjes hangen daar. Rafael huivert. Hij deelt de kerker met een kolonie vleermuizen. ‘Een paar honderd zwarte duiveltjes om jou te vermaken,’ zegt een slepende stem. Een kleine man stapt achter Hugo vandaan. In zijn hand blinkt een dolk. Hij grijnst vol leedvermaak. ‘Zal ik mijn dolk eens omhooggooien? Dan gaan ze leuk fladderen.’ ‘Nee, niet doen,’ raspt Rafaël benauwd.”

In 2022 verscheen er bij Den Hertog opnieuw een tienerboek van de geschiedenisleraar Henk Koesveld. Het verhaal in ‘Stenen Wachter’ speelt zich af tijdens de honderdjarige oorlog tussen Engeland en Frankrijk. Hoofdpersoon Rafaël is novice van een klooster nabij Coucy. Qua tijd speelt het verhaal zich specifiek af rond de Slag bij Poitiers.1, al wordt er ook met enige regelmaat terug gekeken naar de Slag bij Crécy.2 Al zijn de hoofdpersonen van het boek getuigen van de eerstgenoemde slag, is het hen daar toch niet om te doen. Ze zijn op zoek naar de schat van de Tempeliers. Maar ze zijn niet de enige die op zoek zijn. De hoofdpersonen worden iedere keer dwarsgezeten door Hugo en zijn mannen. Ook zij azen op deze schat van de ridders van de Tempelorde. Koesveld weet het meeslepend te schrijven, zodat je niet anders dan het boek in één adem uit wil lezen. Hoe zal het aflopen? Wat heeft de boodschap (het raadsel) op het perkament, ‘Stenen wachter waakt aan het water’, te maken met de schat van de Tempeliers? Uiteindelijk komen de hoofdpersonen achter de oplossing. Deze verklappen we hier niet, daarvoor moeten jullie echt het boek zelf lezen.

Boodschap

Naast een spannend jeugdboek bevat ‘Stenen Wachter’ ook zaken waar je even op moet kauwen. Bijvoorbeeld de uitspraak die schildknaap Christoffel deed toen hij Bernardus van Clairvaux citeerde: “In de stilte komt een mens stilaan thuis in zijn hart” (p.232). Daarnaast is het jeugdboek ook bijzonder leerzaam als het gaat om het dagelijkse leven in de middeleeuwen. Koesveld maakt korte metten met de gedachte dat men in de middeleeuwen geloofde dat de aarde plat was. Alhoewel we weten dat dit een mythe is, komt deze gedachte bij sommige atheïsten nog wel eens voor.3 Voor de volledigheid citeer ik Koesveld (p. 128-129):

“Rafaëls geduld is op. ‘Volgens de heer van Coucy staat er iets over de tempelridders in de oude annalen. Weet u dat?’ ‘Natuurlijk, daar heb ik al eens naar gezocht. “Tempelridders klopten in de nacht op de kasteelpoort van Coucy en werden binnengelaten. De volgende nacht vervolgden zij hun reis. Met zwaarbeladen wagens reden ze naar het westen.”’ ‘Het westen is zo ver, het kan overal zijn.’ ‘Juist, het westen gaat over de wereld tot in het oosten.’ ‘Dat snap ik niet.’ De oude monnik beschrijft een cirkel in de lucht. ‘De wereld is rond, als je steeds naar het westen reist kom je in het oosten, toch?’ ‘Wel een raar idee,’ mompelt Rafaël. De wereld rond, het zal best waar zijn. Waar reden de wagens van de tempelridders heen? Dat is veel belangrijker.”

Er wordt door Koesveld ook geciteerd uit Genesis (p. 174). Als monnik Antonie wordt begraven, slaat de abt een kruis en fluistert: ‘Pulvis es et in pulverem reverteris’. Dit wordt door novice Rafaël vertaald als ‘Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren’. In het sluitstuk van het boek wordt nog wat meer historische informatie gegeven. Zeer leerzaam!

Tenslotte

Stenen wachter’ is beslist de moeite van het lezen waard. Koesveld heeft niet alleen spannend geschreven voor tieners, ook volwassenen zullen het verhaal als meeslepend ervaren. De honderdjarige oorlog tussen Engeland en Frankrijk is, voor gewone Nederlander, een relatief onbekend historisch thema. Het is dan mooi dat Koesveld dit nu voor het voetlicht brengt. Het boek is te bestellen via de website van Den Hertog, of bij een lokale (christelijke) boekhandel. Het is altijd goed om de middenstand te ondersteunen.

Voetnoten

‘Frame schreef een toegankelijke en aantrekkelijke systematische theologie’ – Bespreking van ‘Systematic Theology’

John Frame schreef een toegankelijke en aantrekkelijke systematische theologie. Dat vinden anderen blijkbaar ook, gezien de wat curieuze reeks (het zijn er werkelijk tientallen) loftuitingen van anderen die als introductie opgenomen zijn. Het boek is feitelijk een compilatie en samenvatting van de vier eerdere delen die hij schreef in de serie ‘A Theology of Lordship’. ‘Lordship’ is ook in deze studie de rode draad. Gods ‘Heerschappij’ kenmerkt zich volgens Frame door drie aspecten: autoriteit, controle en presentie. Deze attributen vooronderstellen en impliceren elkaar: als God alle dingen onder controle heeft, dan zijn Zijn bevelen gezaghebbend en Zijn tegenwoordigheid onvermijdelijk. Dat brengt Frame op de volgende epistemologische triade in zijn theologie: in elke situatie is er sprake van normen, feiten en subjectiviteit. Dit betekent –aldus Frame- dat er in elke situatie sprake is van een normatief, een situationeel en een existentieel aspect. Deze benadering wordt door Frame vervolgens betrokken op elk aspect van de geloofsleer. Dat levert soms verrassende inzichten op (en is soms vermoeiend). Epistemologie is een specialiteit van Frame en dat betekent dat deze systematische theologie veel aandacht vraagt voor vragen aangaande de kennisleer. Hierbij toont Frame zich een aanhanger van de presupposationalistische school in de traditie van Cornelius van Til. Christelijke kennis is kennis onder gezag; daarom kan de zoektocht naar kennis niet autonoom zijn, maar dient ze onderworpen te zijn aan de Schrift, de ultieme vooronderstelling van alle kennis.

Wie Frame kent, herkent in dit boek zijn geheel eigen stijl. Die kenmerkt zich door weinig interactie met andere theologen en theologische discussies. Dat is een heel bewuste keus, die past bij de traditie van Westminster Theological Seminary en je ook tegenkomt bij zijn leermeester John Murray. In Frames optiek is theologie vooral Bijbelstudie, gericht op de toepassing hiervan op alle terreinen van het leven. Frame is kritisch op benaderingen die primair dogmenhistorisch zijn of al teveel ingaan op contemporaine discussies, terwijl de Schrift een marginale rol speelt. Hij wil vooral luisteren naar de Schrift zelf. De kracht daarvan is dat hij aandacht vraagt voor thema’s die soms weinig voor het voetlicht komen in handboeken voor systematische theologie. Heel bewust begint zijn boek dan ook met het schetsen van de hoofdlijn van het bijbelse verhaal aan de hand van kernwoorden als verbond, koninkrijk en Gods gezin.

De geloofsleer kent de volgende opzet: na de Godsleer volgt de Schriftleer en de kennisleer. Daarna volgt de leer aangaande de geestelijke wereld, de mens, de christologie, de pneumatologie, de ecclesiologie, de leer van de laatste dingen en een afsluitend gedeelte over de ethiek. Het is duidelijk te merken dat de eerstgenoemde drie delen het grootste deel van zijn boek innemen. Feitelijk zijn dit samenvattingen van zijn grotere publicaties over deze themata, aangevuld met een aantal nieuwe hoofdstukken die samen de hele geloofsleer completeren.

Sterk is Frame in zijn behandeling van notoir lastige aspecten uit de geloofsleer, zoals het probleem van het kwaad, Gods soevereiniteit en menselijke vrijheid e.d. Hij toont aan dat een calvinistische benadering van deze vragen sterke antwoorden geeft. Hoewel een calvinist gelooft dat Christus stierf om de zaligheid van de uitverkorenen te garanderen, betekent Zijn dood ook dat allen de mogelijkheid van redding verschaft wordt, zodat ook een calvinist volgens hem het volste recht om tegen mensen te zeggen dat God hen liefheeft – ook als zij uiteindelijk verloren gaan. Regelmatig wordt je getroffen door zijn inzichten (zoals de behandeling van Gods ootmoed in de eigenschappenleer) en zijn praktische advies hoe je in pastorale dilemma’s het Woord van God op de concrete situatie van anderen dient toe te passen.

Sommige thema’s worden wel erg beknopt behandeld (zoals de leer van de laatste dingen). Maar over het algemeen is het een complete geloofsleer die met name studenten en predikanten veel te bieden heeft en zich, juist vanwege de grote aandacht voor de Schriftgegevens, uitstekend leent als achtergrondmateriaal voor Bijbelstudie of preekvoorbereiding (bijv. leerdiensten).

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Theologia Reformata. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2017, John Frame, Systematic Theology, Theologia Reformata 60 (1): 100-101 (Artikel).

‘Counet overvraagt steeds de wetenschap en constateert dan dat ze aan zijn verwachting niet voldoet’ – Bespreking van ‘Het absurde universum’

Je moet het maar durven: een boek schrijven met vier delen getiteld ‘Onmogelijkheden’, ‘Niets’, ‘Alles’ en ‘Absurdum’. Counet deed het en met zulke titels trekt hij natuurlijk wel de aandacht. Om de aandacht er bij te houden wordt er wel heel wat van de lezer gevraagd. Het absurde universum gaat namelijk over de meest geavanceerde delen van de natuurwetenschappen en dat is geen eenvoudige kost.

Counet legt het allemaal uit, maar doet dat voortdurend op een wat badinerende manier, omdat hij wil laten zien hoe verschrikkelijk abstract en ingewikkeld de theorieën in dit domein zijn. Daardoor wordt niet altijd recht gedaan aan de serieuze poging om iets van de ingewikkelde fysische werkelijkheid te begrijpen.

Het boek roept daarom dubbele gevoelens op. Enerzijds slaagt het er goed in om de lezer te overweldigen met de ogenschijnlijk absurde theorieën die in de moderne natuurwetenschappen ontwikkeld worden, anderzijds wordt op deze manier die wetenschap wel erg gemakkelijk weggezet. In zekere zin maakt de auteur wat misbruik van het feit dat hij schrijft voor niet-ingevoerden en die zijn natuurlijk veel makkelijker te overrulen dan de expert. Het is goed om te benadrukken dat de natuurwetenschappen beperkt zijn in hun vermogen om de fysische werkelijkheid te doorgronden. Tegelijk moet je je verwachtingen van de wetenschap afstemmen op die beperkingen en pas dan komt wetenschap tot zijn recht. Counet overvraagt steeds de wetenschap en constateert dan dat ze aan zijn verwachting niet voldoet. Maar is dat een goede reden om de natuurwetenschappelijke theorieën dan naar het rijk der fabelen te verwijzen? Dat gaat toch wel erg ver. Hoe ingewikkeld de fysische werkelijkheid ook blijkt te zijn, zeker een christen-wetenschapper zal geloven dat ze op de een of andere manier orde vertoont, omdat haar Schepper die orde heeft ingesteld en onderhoudt. Dat die orde minder eenvoudig blijkt te zijn dan we vroeger dachten, mag zo zijn. Dat betekent niet dat we het zoeken naar de ingewikkeldere orde dan maar moeten staken.

Counet pleit ervoor om het mysterie in de werkelijkheid te omarmen. Dat is helemaal terecht. Wetenschap neemt echter nooit het mysterie weg. Hoe het kan dat die werkelijkheid op zo’n complexe manier toch orde vertoont, is een raadsel dat zich alleen in het geloof in God oplost. Dan leidt natuurwetenschap tot verwondering over een God Die zo’n complexe werkelijkheid schiep dat het ons steeds meer tot verbijstering wekt.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Vries, M.J. de, 2024, Boekbesprekingen, De Waarheidsvriend 112 (19): 19.