Home » Recensie

Categorie archieven: Recensie

God in de natuur – Bespreking ‘Als een prachtig boek’

Kan een ongelovige die naar de natuur kijkt tot de overtuiging komen dat God bestaat? Of is dat alleen mogelijk door de bijbel te lezen? In zijn recent verschenen proefschrift gaat dr. A.J. Kunz op die vragen in.

Volgens Guido de Brès, auteur van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB), zijn er twee middelen om te komen tot de ware godskennis. Die middelen (de bijbel en ook de schepping) beschrijft hij in het tweede artikel van de NGB.

Wat wil de auteur?

Het doel van Kunz’ betoog is te komen tot de zogenaamde ‘auteursintentionele interpretatie’. Dat wil zeggen: wat wil de auteur zelf zeggen met dit artikel? Na het stellen van onderzoeksvragen in hoofdstuk 1 start Kunz zijn betoog met een schets van de historische context waarin de NGB is ontstaan. Kunz toont ook uitvoerig aan dat Guido de Brès inderdaad de auteur moet zijn van de NGB. Dit was een vraag omdat er geen naam van een schrijver bij de NGB wordt genoemd. In hoofdstuk 3 en 4 behandelt Kunz hoe het tweede artikel van de NGB door de eeuwen heen is uitgelegd. Volgens de theoloog Karl Barth is God door een ongelovige namelijk nergens in de geschapen werkelijkheid te vinden. De mens leert god alleen kennen via zijn openbaring in Jezus Christus. De uitleggers na Barth sluiten zich bij hem aan of nemen stelling tegen Barth. De uitleg van De Brès wordt daarbij veelal uit het oog verloren.

Godsbesef

Kunz laat zien dat artikel 2 geen aanleiding geeft om te komen tot Barths uitleg. De Brès verwijst in zijn artikel namelijk naar Romeinen 1 vers 20. daarin staat dat niemand, kijkend naar de natuur, zich kan verontschuldigen met het excuus dat men niet wist dat er een God is. De opbouw van artikel 2 laat ook zien dat De Brès bedoelde dat de mens buiten de bijbel om op grond van zintuiglijke waarneming het bestaan van God kan afleiden uit de natuur. Dit heet het universele godsbesef. Volgens De Brès zijn er sporen van het beeld van God in de mens overgebleven, zodat hij God kan kennen uit de natuur. Die sporen zijn weliswaar zwak, maar niettemin voldoende om de mens elk excuus voor zijn ongeloof te ontnemen. Toch is de godskennis uit de natuur volgens De Brès niet zaligmakend; God openbaart zich nog véél duidelijker in de Bijbel. Alleen daar kom je Gods Zoon Jezus Christus tegen, die van zonden zalig maakt.

Aanrader

Kunz gaat ook in op de actuele betekenis van artikel 2. Is de natuur wel zo’n prachtig boek? Er is toch heel veel ‘zinloos’ lijden in deze wereld? Is het niet achterhaald om te zeggen dat God in deze werkelijkheid is te vinden? Kunz’ boek is een keurig verzorgde uitgave geworden. Door de Latijnse en Franse woorden is het voor iemand die deze talen niet machtig is soms lastig te lezen. Maar gelukkig zijn de meeste citaten netjes in het Nederlands weergegeven, met in de voetnoot de originele taal. Het is dan ook een absolute aanrader voor iemand die geïnteresseerd is in hoe de twee bronnen van godskennis door de eeuwen heen zijn opgevat.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Weet Magazine. De volledige bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, 2013, God in de natuur, Weet 22: 9.

WEET MAGAZINE: NOG GEEN ABONNEE?

Het bovenstaande artikel is overgenomen uit Weet Magazine nummer 22 (zie hiernaast). Weet Magazine is een populair-wetenschappelijk creationistisch tijdschrift waarin ingewikkelde wetenschappelijke onderwerpen eenvoudig worden uitgelegd en op een bijbelgetrouwe manier worden besproken. Daarnaast brengt het tijdschrift bij kennis over creationistische wetenschapsbeoefening. Het gaat hierboven bijvoorbeeld om een proefschrift waarin de receptiegeschiedenis van het tweede artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) is onderzocht. Nog geen abonnee van Weet Magazine? Dat kan natuurlijk niet! Ga snel naar de website van Weet Magazine en sluit vandaag nog een abonnement af!

Theïstische evolutie, wetenschap zonder God – Bespreking van ‘De werken van Zijn handen’

Wat met evolutie bedoeld wordt, zal bekend zijn. Het is de gedachte dat alle levensvormen ontstaan zijn door een ontwikkeling van eenvoudige naar steeds ingewikkeldere levensvormen. Het staat lijnrecht tegenover het geloof in de almachtige God, Die hemel en aarde uit niet geschapen heeft. In de wetenschap is de evolutieleer breed aanvaard. De gevolgen van de confrontatie met deze overheersende mening zijn groot. Velen geloven niet meer dat God bestaat. Aanhangers van theïstische evolutie willen vasthouden aan hun geloof in God en tegelijk de evolutieleer omarmen. Hoe gaan zij om met de uitleg van de Heilige Schrift? Is dit een bijbels geloof in God? Bij uitgeverij De Banier is een boek verschenen met de titel De werken van Zijn handen. Een kritisch commentaar op theïstische evolutie. De auteur is Bart van den Dikkenberg. In dit boek worden bovenstaande vragen en nog veel meer andere vragen over theïstische evolutie besproken. We willen in deze boekbespreking een aantal zaken naar voren brengen.

Wetenschap die niets bewijst

De evolutieleer kan niet afgedaan worden als ‘maar een theorie’. Veel en grondig onderzoek wordt gedaan om de meest aannemelijke verklaring te geven voor wat we waarnemen. Terecht legt de auteur de vinger bij de zwakke plekken in de aanpak van de wetenschap wanneer het gaat om de evolutie.

De huidige wetenschap houdt helemaal geen rekening meer met een geschapen wereld. Het onderzoek levert dan alleen evolutiemodellen op. Met andere woorden: Waar en hoe je begint, bepaalt waar en hoe je verder gaat, en uiteindelijk waar en hoe je eindigt.

De natuurwetenschap onderzoekt wetmatigheden in de natuur. Dat betekent dat experimenten herhaalbaar zijn en de uitkomst voorspelbaar is. Het wonder van de schepping is een éénmalige gebeurtenis. Dit valt buiten de wetmatigheid van de natuurwetten. Dit is natuurhistorie. Wie hier de bijbelse openbaring loslaat, berooft de mensen van de kennis van God uit de natuur. In deze weg wordt al vooraf het scheppingswonder uitgesloten.

Onder theïstische evolutionisten blijkt soms een onbegrensd vertrouwen in de wetenschap. Velen menen dat de (natuur)wetenschap de meest gezaghebbende menselijke kennis oplevert. Nieuw wetenschappelijk inzicht leidt regelmatig tot aanpassingen in de wetenschap. Het gezaghebbende is dus maar geldig zolang er geen nieuw inzicht is.

Wie denkt dat de evolutieleer een volledige beschrijving oplevert van het ontstaan van de materie en het leven, heeft het mis. Een grondiger onderzoek laat vaak zien dat de voorgestelde ontwikkelingen in de evolutie praktisch onmogelijk zijn. In het boek wordt in meerdere hoofdstukken ingegaan op onbeantwoorde vragen op vakgebieden zoals kosmologie, geologie en biologie.

Theïstische evolutie

Theïstische evolutionisten proberen de wetenschappelijke opvattingen over evolutie te combineren met de bijbelse scheppingsgeschiedenis. In hoofdstuk 41 staat een overzicht van hun standpunten. Het begint met: ‘De scheppingsdagen moeten niet letterlijk worden opgevat.’ Het is nodig om dan ook te beseffen dat dit ingrijpende gevolgen heeft voor standpunten over veel meer zaken in Gods Woord. We noemen er een paar:

  • Adam en Eva waren niet de eerste mensen; mogelijk hebben ze niet eens bestaan.
  • Adam en Eva zijn geboren uit mensachtige ouders.
  • Adam en Eva zijn nooit echt zondeloze mensen geweest.
  • Adam en Eva waren niet echt verantwoordelijk voor de eerste menselijke zonde, omdat de mensen, lang voor Adam en Eva op aarde verschenen, al moreel kwade dingen deden.
  • De menselijke dood is niet begonnen als een gevolg van Adams zonde, omdat menselijke wezens allang stierven voor Adam en Eva op aarde verschenen, of voordat God hen riep tot ‘homo divinus’.

De lijst in het hoofdstuk is nog langer. We stoppen hier maar. Ieder bijbelgetrouw christen zal dit met ontzetting vervullen. Onder theïstische evolutionisten zijn er verschillen in hun standpunten. Wie echter bij het eerstgenoemde punt begint, loopt vervolgens ook vast bij de volgende punten. Daarmee worden de wezenlijke stukken van de geloofsleer losgelaten. De aanhangers van theïstisch evolutionisme zullen zeggen dat zij nog steeds in God geloven. Wij kunnen echter niet anders constateren dan dat losgelaten wordt dat God de mens recht en naar Zijn evenbeeld geschapen heeft. Dat de zondeval ontkend wordt. Hoe zullen wij dan nog geloven in de verlossing uit genade door het bloed van Christus? Wij menen in alle oprechtheid niet anders te kunnen zeggen dan dat theïstische evolutie wetenschap zonder God is.

Hoe lezen we Gods Woord?

Wie de standpunten van theïstische evolutionisten leest, begrijpt dat het van groot belang is hoe we de Bijbel lezen. Van den Dikkenberg besteedt hier in zijn boek uitgebreid aandacht aan. Het is zeker nuttig om hier kennis van te nemen. Wie het historisch-kritisch denken bij de uitleg van de bijbeltekst herkent, is beter voorbereid om hier niet in mee te gaan. De auteur weerlegt ook allerlei meningen over het anders lezen van de Bijbel, met name van de eerste elf hoofdstukken van Genesis.

Het gezag van Gods Woord is hier in het geding. Al de Schrift is van God ingegeven (2 Tim. 3:16). Het zijn de woorden Gods (Rom. 3:2). De inspiratie door de Heilige Geest is een woordelijke, organische inspiratie. De Bijbel moeten we dan ook historisch-letterlijk lezen. De auteur citeert de gereformeerde theoloog Arnoldus Rotterdam (1718-1781), die stelt dat de onfeilbaarheid van Gods Woord zich uitstrekt ‘tot álles wat daarin begrepen is’. De Schrift kan niet gebroken worden (Joh. 10:35). De Bijbel is geen handboek voor de natuurwetenschap, maar ook in natuurlijke zaken heeft de Heilige Geest de bijbelschrijvers niet tot onwaarheid geïnspireerd, zo schreef Johannes à Marck (1656-1731). Er kan een wezenlijk verschil bestaan tussen wat de Heilige Schrift openbaart en wat door de geschiedwetenschappen of de natuur- en oudheidkunde wordt aangedragen. De Heilige Schrift ‘houdt dan niet eensklaps op Gods Woord te zijn, maar blijft dat’, zo schrijft Van den Dikkenberg. In zo’n geval moeten we Gods Woord geloven, en tegelijk veronderstellen dat bij die andere wetenschappen ‘ergens een fout in waarneming, combinering en redeneringen moet schuilen’, al kan men die op dat moment nog niet aanwijzen.

Theïstische evolutionisten laten dit Schriftgezag los en gebruiken allerlei argumenten om hun standpunt te verdedigen. In plaats van letterlijk-historisch willen zij bijbelgedeelten als Genesis 1-11 symbolisch, allegorisch, metaforisch of poëtisch opvatten. In het boek worden deze gedachten weerlegd door Schrift met Schrift te vergelijken. Wanneer de eerste elf hoofdstukken van Genesis niet letterlijk-historisch bedoeld zouden zijn, verdwijnt ook het fundament onder het christelijk geloof.

De Nederlandse theoloog Gijsbert van den Brink schrijft in zijn boek En de aarde bracht voort over hoe het christelijk geloof kan samengaan met acceptatie van de evolutietheorie. Als de hedendaagse natuurwetenschap komt met gegevens die de Bijbel lijken te weerspreken, dan moeten we de natuurwetenschap gebruiken om de Bijbel opnieuw te interpreteren. Hij wil de Bijbel dan anders, niet letterlijk maar theologisch lezen. In zijn ogen heeft de Bijbel alleen nog maar historisch gezag voor zover dat bevestigd kan worden door (wetenschappelijk) historisch-kritisch onderzoek. De Bijbel heeft volgens hem vooral gezag waar het gaat over Christus en de verzoeningsleer. Intussen is er zoveel van de bijbelse leer over de noodzaak van verzoening opgegeven, dat er ook geen sprake meer kan zijn van een bijbelse verzoeningsleer.

Noodzaak

Het boek maakt ook duidelijk hoe noodzakelijk het weerleggen van (theïstische) evolutie is. Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat 80 procent van de eerstejaarsstudenten gelooft dat God bestaat. Aan het begin van hun tweede jaar is daarvan slechts 15 procent over. Ook de grote kerkverlating als gevolg van schriftkritiek en het omarmen van de evolutieleer in de Nederlandse kerken wordt genoemd. In evangelische kring is de evolutieleer inmiddels door velen aanvaard, zoals EO-presentator Andries Knevel en evangelicale auteurs als C.S. Lewis, John Stott, Tom Wright, Alister McGrath en Tim Keller, die ook een of andere vorm van evolutiedenken hanteren. Het is te vrezen dat theïstisch evolutionisme voor velen slechts een tussenstap is voor een totale verlating van de kerk.

De scheppende God is onlosmakelijk verbonden aan de herscheppende God: ‘Want God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus’ (2 Kor. 4:6). Wie daar uit genade iets van mag leren, heeft meer kennis dan al de wetenschap bij elkaar.

Voor iedereen die geconfronteerd wordt met (theïstische) evolutie biedt het boek een schat aan tegenargumenten. Het is een nuttig hulpmiddel om te voorkomen dat we door onwetendheid meegevoerd worden met de argumenten van de wetenschap. Ook hier geldt echter dat het gebed om bewaring in twijfel en verzoeking ons meer nut zal doen dan alle kennis die we vergaren.

Het boek behandelt onderwerpen uit veel verschillende vakgebieden. De schrijfstijl van de auteur als ervaren wetenschapsjournalist helpt om de vraagstukken in eenvoudige taal weer te geven. De verdeling in kortere hoofdstukken die afsluiten met een evaluatie helpt daar ook bij. Zeker studerenden en docenten die hun leerlingen op hun studie voor willen bereiden, kunnen hier hun nut mee doen.

Naar aanleiding van: Bart van den Dikkenberg, De werken van Zijn handen. Een kritisch commentaar op theïstische evolutie. Uitgave De Banier, Apeldoorn, 2024.

Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit het blad StandVastig. De volledige bronvermelding luidt: Wingerden, J. van, 2024, Theïstische evolutie, wetenschap zonder God, StandVastig 59 (2): 8-9. Voor meer informatie over het werk van de Gereformeerde Bijbelstichting (GBS) kunt u op de website kijken.

‘Zaken om ter harte te nemen’ – Bespreking van ‘Vijf leugens ontmaskerd’

Rosaria Champagne Butterfield bespreekt in het boek ‘Vijf leugens ontmaskerd’ (met als ondertitel ‘Bijbelse waarheid in een postmoderne tijd’) een vijftal zaken die zij terecht als leugens aanduidt. Die leugens zijn: (1) Homoseksualiteit is normaal. (2) Het is beter een spiritueel mens te zijn dan een Bijbelgetrouwe christen. (3) Feminisme is goed voor de wereld en de kerk. (4) Transgenderisme is normaal. (5) Eerbaarheid is een achterhaalde last die de mannelijke dominantie dient en vrouwen inperkt.

Het is opmerkelijk dat deze zaken aan de orde worden gesteld door een vrouw die jarenlang zelf een lesbische relatie had en tien jaar lang als lesbische feministisch-activistische professor Engels, verbonden aan een vooraanstaande universiteit, heeft geleefd. In haar boek doet ze verslag van de worsteling die het in haar leven heeft meegebracht om aan dat vroegere leven te ontkomen.

De vijf leugens hebben niet alleen breed ingang gevonden in de westerse samenleving, maar zijn ook doorgedrongen tot het christendom. Er is veel in dit boek dat ook onze gezindte aangaat. We vinden daarin op al de genoemde terreinen een krachtig Bijbels getuigenis waardoor ons argumenten worden aangereikt om op seksueel gebied af te wijzen wat in strijd is met Gods Woord. De Bijbel is de norm.

Haar uiteenzetting bij de vijfde leugen over het onderwerp ‘eerbaarheid’ sprak me erg aan. Ze schuwt niet om eerlijk de verleiding die van kleding uitgaat te benoemen. Ze haalt daarbij John Owen aan die heeft gezegd: ‘Verleiding is als een mes. Het kan gebruikt worden om vlees te snijden of om de keel van een man door te snijden. Het kan iemands voedsel zijn of zijn vergif, een manier om sterker te worden of zijn ondergang’. Zaken om ter harte te nemen. Allerlei begrippen komen we in dit boek tegen die tot het vocabulaire van de LHBTQ+ beweging behoren. Zo had ik nog nooit gehoord van de breinseksetheorie. Dat houdt in: als je brein denkt dat je een man bent, dan ben je dat ook, ondanks dat je lichaam vrouwelijke kenmerken heeft. De schrijfster is getrouwd met een voorganger van de Reformed Presbyterian Church in North Carolina (VS).

Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De originele bronvermelding luidt: Silfhout, W., Boekennieuws, De Saambinder 103 (5): 11.

Vijf leugens ontmaskerd over seksualiteit, genderrollen en bescheidenheid – Bespreking van ‘Vijf leugens ontmaskerd’

Rosaria Butterfield is in Nederland bekend geworden door haar boek Een onwaarschijnlijke bekering (2022). Hierin beschrijft de voormalig lesbische hoogleraar haar leven. Ze doceerde Engels bij een vooraanstaande universiteit, had twee huizen en nam actief deel aan de homo- en lesbogemeenschap. Als ze bijna veertig is, krijgt ze een brief van een dominee, wat haar leven op zijn kop zet. De stichting Bijbels Beraad M/V promoot haar boeken, die middels vertalingen hun weg vinden in Nederland. In de inleiding van het nieuwe boek Vijf leugens ontmaskerd. Bijbelse waarheid in een postmoderne tijd, schrijft dr. B.A. Zuiddam, lector van Bijbels Beraad M/V, dat ons gevoelsleven is aangetast door de zonden: “Gevoelens zijn belangrijk, maar niet normatief. Homoseksualiteit is niet normaal. De natuur en de Bijbel laten zien dat we niet bedoeld zijn om zo te leven.” (p. 9)

De vijf leugens die de auteur van het boek ontmaskert, zijn:

  1. homoseksualiteit is normaal;
  2. het is beter om een spiritueel mens te zijn dan een Bijbelgetrouw christen;
  3. feminisme is goed voor de wereld en voor de kerk;
  4. transgenderisme is normaal;
  5. eerbaarheid is een achterhaalde last die mannelijke dominantie dient en vrouwen inperkt.

De Amerikaanse samenleving

In het begin van het boek beschrijft Butterfield de Amerikaanse samenleving waarin zij leeft. Op zich komt die op mij (nogal) onrealistisch over en toch kan het zomaar ineens veranderen. De auteur benadrukt de schepping van man en vrouw en dat de scheppingsorde berust op vier zaken, die ik verder niet zal uitwerken (p. 28). De mens is geschapen naar Gods beeld en niet als Gods beeld. De auteur bekent dat ze als ongelovige jarenlang in de hierboven genoemde leugens geloofde. Ze wijst op de noodzaak van bekering. Ze is goed thuis in de puriteinse geschriften van Thomas Watson, Jeremiah Burroughs, John Milton, John Owen, de Westminster Shorter Catechism en de Heidelbergse Catechismus, die ze regelmatig citeert. Ze benadrukt hoe on-Bijbels het is als we als kerken meegaan met de lhbtq+-beweging. “Waarom vindt men het tegenwoordig verstandig als christenen “uit de kast komen”, om de hele wereld over hun zonde te vertellen in plaats van berouw te tonen en hun verkeerde gerichtheid te bespreken met een predikant of ouderlingen en een paar goede vrienden?”, zo schrijft ze (p. 50-51).

De ontmaskering

We volgen de ontmaskering van deze leugens op de voet. We beginnen met de eerste leugen. Bij deze ontmaskering geeft de auteur weer wat ze zelf ervaarde toen ze in aanraking kwam met het Bijbelse christendom, door deel te nemen aan een christelijke gemeenschap. Het christelijke denken botste van alle kanten tegen haar zondige, lesbische gerichtheid. De strijd nam een aanvang toen ze haar lesbische verlangens als zonde zag, als iets waarover ze berouw moest tonen. Ze leerde berouw te hebben over de zonde door die te haten, te doden en zich ervan af te keren (p. 71). De auteur beschrijft dat het on-Bijbels is om homoseksualiteit te zien als geaardheid (p. 83). Deze “geaardheid is een door mensen uitgedachte theorie van de antropologie, een wetenschap die nadenkt over wat het betekent om mensen te zijn, maar het product is van atheïstische wereldbeelden die in de negentiende eeuw in Europa waren opgekomen” (p. 86). Het begrip seksuele gerichtheid komt in de Bijbel niet voor. “Integendeel, de Bijbel ziet seksualiteit als deel van de scheppingsorde als een verbond tussen een man en een vrouw” (p. 88). De auteur toont aan de hand van een aantal Bijbelteksten aan dat homoseksualiteit zonde is (p. 89). De auteur keert zich tegen de ‘christelijke’ homobeweging die homoseksualiteit een plaats wil geven in de kerkelijke gemeenschap (p. 95-100).

Voor Butterfield ligt de nadruk op bekering van zondige gevoelens en dat houdt in:

  1. de zonde erkennen;
  2. verdriet hebben over de zonde;
  3. de zonde belijden;
  4. je schamen voor de zonde;
  5. de zonde haten;
  6. je afkeren van de zonde (p. 100).

De ontmaskering van de eerste leugen

De auteur keert zich tegen het gevoel dat homoseksualiteit “natuurlijk aanvoelt” (p. 116): “Wij tonen ons geloof door te geloven dat de Bijbel betrouwbaarder is dan onze gevoelens. Zo ziet echt geloof in Jezus Christus eruit” (p. 117). Op een heldere manier geeft ze het onderscheid weer tussen empathie en sympathie (p. 122-125): “Sympathie stelt iemand in staat om op de oever te staan, op de vaste grond van objectieve waarheid, waarvandaan echte hulp geboden kan worden. De bedoeling van empathie is goed – contact maken met iemand die pijn heeft. Maar wanneer iemand lijdt en geholpen moet worden, maakt empathie die persoon juist eenzaam. Deze voortdurende staat van vereenzaming is gestoeld op het valse idee dat er geen echte hulp beschikbaar is en dat we er ten diepste alleen voor staan – de mens die meent over alles zelf te mogen besluiten, probeert betekenis toe te kennen aan zijn eigen pijn” (p. 124-125).

De ontmaskering van de tweede leugen

We vervolgen met de ontmaskering van de tweede leugen. De auteur beschrijft in een uitgebreid verhaal de verhouding tussen een man en een vrouw, waarvan de laatste al een keer gescheiden was. De man heeft niets met het christelijke geloof, de vrouw wel. Toch kiest de vrouw voor de man, ondanks dat ze daarmee haar betrokkenheid op de kerk loslaat. Over deze leugen, namelijk dat je beter een spiritueel mens kan zijn dan een Bijbelgetrouw christen, legt de auteur de nadruk op een Bijbelgetrouwe benadering van het lezen van Gods Woord. Het is van groot belang om ons te laten doordringen wat de Bijbel betekent en wat de Bijbel ons leert en dat na te volgen. Met andere woorden (H.F. Kohlbrugge): “Das Wort sie sollen lassen stahn.“ [Het Woord moet u laten staan.]

De ontmaskering van de derde leugen

In de ontmaskering van de derde leugen, namelijk dat feminisme goed is voor deze wereld en voor de kerk, zegt de auteur in het begin: “Wanneer je een kind dat op de verkeerde weg is, tevreden probeert te stellen, zal het alleen maar meer en steeds onmogelijker dingen van je vragen, waarbij je moet doen alsof de waarheid die je kent niet bestaat. De Bijbel noemt dit mensen behagen. Je weet dat je niet bang moet zijn voor de afwijzing van je kind, maar toch ben je dat wel” (p. 172). Dit is een dilemma voor veel ouders. Belangrijk daarbij is dat de ernst van de zonde onderschat wordt. “We moeten korte metten maken met de zonde wanneer die de kop opsteekt; het maakt niet uit hoe normaal onze samenleving die zonde gemaakt heeft” (p. 174). Godskennis en zelfkennis zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

De ontmaskering van de vierde leugen

De ontmaskering van de vierde leugen, namelijk dat transgenderisme normaal is, heeft alles te maken met de zonde van jaloezie. De auteur schrijft: “Mensen die obsessief bezig zijn met het verkrijgen van een sekse of gender die hun niet toebehoort, en mensen die bereid zijn zichzelf te verminken en anderen onder druk zetten om dat te faciliteren, worden beheerst door de zonde van afgunst” (p. 226). Ik vind dat een terechte opmerking. Het niet tevreden zijn met jezelf, je geslacht, leidt tot gedachten van transgenderisme. Als dit leidt tot het verminken van je eigen lichaam, is dat vreselijk. Men kan niet vernietigen wat God in ons lichaam geschapen heeft (p. 233). De auteur citeert in dit gedeelte veel uit The Rare Jewel of Christian Contentment van de puritein Jeremiah Burroughs. Dit prachtige boek is in het Nederlands vertaald onder de titel Een kostbaar kleinood. Het gaat over tevredenheid. “Burroughs helpt christenen die het menens is om te groeien in het mysterie van tevredenheid en laat zien welke geestelijke wapens je kunt gebruiken in de strijd tegen de zonde van afgunst” (p. 279). Aan het eind van dit hoofdstuk zegt de auteur: “Christen, als je worstelt met transgenderisme, zoek dan een goede kerk, luister naar je predikant, maak gebruik van counseling en de nodige christelijke medische zorg die je helpt om te leven in de volheid van het lichaam dat God je gegeven heeft en te groeien in tevredenheid en toenemende heiliging” (p. 283). Dit komt weliswaar wat Amerikaans over, maar ik denk dat goede, Bijbelse pastorale begeleiding in de kerkelijke gemeente er veel toe doet.

De ontmaskering van de vijfde leugen

Als laatste bespreek ik haar ontmaskering van de vijfde leugen, namelijk dat eerbaarheid een achterhaalde last is, die mannelijke dominantie dient en vrouwen inperkt. De auteur wijst erop dat eerbaarheid een christelijke deugd is (p. 293). “De mode-industrie probeert van meisjes verleidsters van jonge mannen te maken” (p. 294). In het kader hiervan citeert de auteur veel uit de werken van John Owen. Een aanrader hierbij is het boek Op leven en dood van John Owen, dat bij De Banier als puriteinse klassieker is uitgeven en bewerkt is door prof. A. Baars. “De puriteinen beschouwden de zonde van een gelovige als een struikelblok of een valstrik. Een valstrik probeert anderen om dezelfde zonde te laten begaan door die te normaliseren. (…) Wil een godvruchtige vrouw zich eerbaar gedragen, dan moet ze begrijpen dat eerbaarheid geen passieve, maar een actieve genadegave is” (p. 305). Waarvan akte!

Het nawoord

Het nawoord begint met “Het verschil tussen aanvaarding en goedkeuring, of: hoe blijf je in contact met vrienden of familie die geloven in deze vijf leugens, zonder er zelf ook voor te vallen” (p. 315). Dit is een dilemma waar veel ouders in onze tijd mee worstelen. De auteur benadrukt de plicht van predikanten en Bijbelgetrouwe gemeenten, om hun kudde plichtsgetrouw voor te bereiden op deze strijd. De auteur geeft handreikingen aan de lezer hoe om te gaan met mensen die voor deze leugens gevallen zijn (p. 319-320). Aanvaarding verschilt van goedkeuring: aanvaarding of acceptatie is nog geen goedkeuring (p. 323). Hierbij geeft de auteur een aantal kaders (p. 323-327).

In de bijlage geeft de auteur een aantal richtlijnen voor het lezen van de Bijbel, wat ze doet aan de hand van de Westminster Confession of Faith (p. 344-346).

Het boek van Butterfield is een goede handreiking voor eenieder die te maken heeft met de vijf genoemde leugens. Het is een boek voor zowel ouders als kinderen, die met deze problematiek worstelen. Hoewel het soms lijkt dat hetgeen wat beschreven wordt, ver van ons afstaat, is het goed om hiervan kennis te nemen. De nadruk ligt bij de auteur meer op de heiligmaking dan op de rechtvaardigmaking, hoewel ze aangeeft dat rechtvaardigmaking aan de heiligmaking vooraf gaat (p. 94). Soms heb ik wel mijn bedenkingen bij haar argumentatie van het werken van een vrouw buitenshuis, aan de hand van de context van Genesis 1:26 en 3:16 (p. 65).

Het boek is een keurig verzorgde paperbackuitgave met een duidelijke letter en is erg prettig leesbaar. De stijl waarin het boek geschreven is, is typisch Amerikaans. Dat geldt soms ook voor de beleving van de waarheid. Niettemin kan ik het aan iedereen aanbevelen, die daar doorheen kan prikken.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

De ark van Noach – Het beroemde Bijbelverhaal voor jonge kinderen op rijm

Toen sloot God de deur – het was tijd voor de reis
De strakblauwe lucht kleurde langzaamaan grijs.
En de donkere wolken die bleven maar komen,
De regen viel neer en bleef stromen en stromen.

Een stroom werd een slootje, een sloot werd een beek,
Overal water – waar je maar keek
Een plas werd een meertje, een meertje een zee
En toen nam het water de ark met zich mee.

Marianne Busser en Ron Schröder zijn bekende schrijvers in kinderboekenland. Van hen verscheen in 2016 het boek De ark van Noach. Het beroemde Bijbelverhaal voor jonge kinderen op rijm. Het rijk geïllustreerde boek is uitgegeven bij Uitgeverij Moon in Amsterdam en is geschikt voor kinderen vanaf 4 jaar. De tekst is op rijm geschreven en dat zal de jonge kinderen aanspreken. Hieronder een korte bespreking van het boek.

Geschiedenis

Het boek neemt de kinderen mee in de geschiedenis van Noach en de ark. Helaas noemen de auteurs dit een verhaal en het lijkt erop dat ze dit ‘verhaal’ gelijkstellen met andere mythen, legenden en sprookjes. Dat is schadelijk voor het jonge kinderhart. Dit is niet zomaar een verhaal, zoals er talloze verhalen zijn. Dit is waargebeurd én heeft ons (daarom) wat te zeggen. De auteurs geven aan dat het land tijdens de zondvloed onder water stond, waarmee ze de zondvloed een wereldwijd karakter toekennen. Ze beginnen bij het begin: God zag dat de aarde vol geweld, zonde en pijn was. Hij besloot om opnieuw te beginnen. “Het slechte op aarde mag nooit overwinnen, ik [sic] moet met mijn [sic] schepping opnieuw beginnen.” Een man vond genade in Gods ogen, namelijk Noach. Hij moet een ark gaan bouwen. Noach gaat aan het werk terwijl andere mensen met hem spotten. Als de ark klaar is wordt deze vanbinnen in gericht. “Noach moest ook voor de dieren gaan zorgen en dus werd er stro in de ruimen geborgen. Manden vol knollen en zakken vol graan, het voorraadhok kwam vol met eten te staan.” Nadat dit voedsel ingeladen is komen de dieren, twee aan twee. Dat geldt ook voor de vogels. Ook de insecten kwamen aan boord.1 Toen alle dieren binnen waren sloot God de ark. Het water bleef stijgen. Noach en zijn gezin hadden het druk met het verzorgen van de dieren. Na verloop van tijd strandt de ark op een berg en na nog een tijd wachten zendt Noach vogels uit om te kijken of het water al gezakt is. “Gelukkig, dacht Noach, de aarde wordt droog, hij keek met een dankbare bik naar omhoog. Nog even, zei Noach, dan is het voorbij dan laat ik de dieren weer allemaal vrij.” De dieren werden uit de ark gelaten en zochten hun eigen leefgebied weer op. De Heere maakte met Noach weer een verbond. “Toen dankten ze God die hen samen bewaard had en tijdens de zondvloed voor ’t water gespaard had.” God belooft Noach dat dit nooit meer zal gebeuren en het gezin van Noach ziet de regenboog in de wolken als teken van deze belofte.

Beeld

Het kinderboek volgt de Bijbelse geschiedenis van de zondvloed. De tekeningen zijn aansprekend en de vormgeving en het uiterlijk zijn prachtig. Helaas zien we ook hier weer een ark waar dieren tijdens het meest heftige natuurgeweld op het dek staan of vrolijk hun kop door de patrijspoorten steken. Dat zorgt bij kinderen voor een verkeerd beeld van de zondvloed en neemt de ernst van het oordeel weg. Wanneer het zou gaan om slechts een verhaal dan is dat minder erg dan wanneer werkelijke geschiedenis verkeerd wordt voorgesteld. De zondvloed heeft werkelijk plaatsgevonden zoals dat opgeschreven is in de Bijbel en God wil ons hiermee wat zeggen. Wanneer de zondvloedgeschiedenis voorgesteld wordt als mythe of sprookje, hoe serieus moeten we Gods boodschap met deze geschiedenis dan nemen? Laat de zondvloed voor kinderen een waarschuwing zijn en dat kan alleen wanneer er een realistische en sobere ark weergegeven wordt zonder dat er vrolijke dieren met hun kop uit de patrijspoort steken. Dit lijkt misschien muggenzifterij, maar we menen dat hoe over de Bijbelse geschiedenis gesproken en getekend wordt van levensbelang is voor onze kinderen.

Dit artikel werd in 2020 geschreven.

Voetnoten

Een belangrijke studie over Deuteronomium 22:5 en genderdysforie – Bespreking van ‘Wissel van geslachtskleding en van geslacht’

Dr. Hendrik Koorevaar schreef over Deut. 22:5 een exegetische studie op niveau met als titel Wissel van geslachtskleding en van geslacht. Deuteronomium 22:5 en genderdysforie. Ook wie de brontalen van de Bijbel niet kent, kan er zijn voordeel mee doen, al behoren degenen die de brontalen wel kennen bij de eerste doelgroep.

De auteur laat zien dat Deut. 22:5 geen losse Bijbeltekst is. Deze tekst staat in een literaire en ook theologische context. Ze is niet los te maken van het zevende gebod. Deut. 22:5 is een zeer belangrijke tekst als het gaat om het antwoord op de vraag hoe het vanuit de schepping door God gegeven onderscheid tussen man en vrouw zichtbaar behoort te worden.

Koorevaar beargumenteert op overtuigende wijze dat in Deut. 22:5 God de mens verbiedt zich te presenteren als iemand van het andere geslacht. Hij laat zien dat de uitdrukking ‘een gruwel voor de HEERE’ de ernst van deze overtreding duidelijk maakt. Bij een gruwel voor de HEERE gaat het om zeer ingrijpende zonden.

Met het aanbreken van de nieuwe bedeling is de mozaïsche bedeling tot vervulling gekomen. Voor een groot deel van de mozaïsche wet geldt trouwens dat met het wegvallen van de tempel het onderhouden ervan hoe dan ook onmogelijk is geworden. Echter, heel terecht onderstreept Koorevaar dat de ethische geboden ook onder de nieuwe bedeling van kracht zijn gebleven. Het feit dat Deut. 22:5 spreekt over een ‘een gruwel voor de HEERE’ onderstreept het blijvende karakter van deze woorden.

Er wordt ook wel beweerd dat de Schrift niets zou zeggen over transseksualiteit en genderdysforie. Ze staat niet los van de gedachte dat het met de schepping gegeven onderscheid tussen man en vrouw na de zondeval niet meer onverminderd van kracht zou zijn. Bij deze zienswijze wordt een tekst als Deut. 22:5 bij voorbaat het zwijgen opgelegd. Koorevaar laat zien hoe verstrekkend de zienswijze is ruimte te bieden voor transseksuele praktijken en na te laten genderdysforie te relateren aan de zondeval en haar gevolgen. Geestelijke leiders die hier de gemeente niet duidelijk de wegwijzen, zijn medeplichtig aan wat de Bijbel een gruwelzonde noemt.

Koorevaar heeft een open oog voor de ontwrichtende gevolgen van de zondeval juist ook op het gebied van de seksualiteit. Gods geboden waaronder het gebod uit Deut. 22:5 zijn bedoeld als een dam ter bescherming van onszelf. Gods geboden laten de kaders zien waarbinnen wij ons behoren te bewegen. Deut. 22:5 is een appel op hen die transgendergevoelens bij zichzelf waarnemen. Zij worden ertoe opgeroepen zichzelf geen kwaad te doen. Het lichaam dat God ons gaf, is een aanwijzing voor het gedrag dat God van ons verwacht.

Gods geboden laten ons zien wat God van ons vraagt. Heel belangrijk is dat Koorevaar naar voren brengt dat het metterdaad luisteren naar Gods stem alleen kan ontstaan in geloofsgemeenschap met Christus en dat in samenhang daarmee de gemeenschap van de heiligen van groot belang is. We hebben de taak elkaar aan te sporen niet af te wijken van de levende God.

Deze studie is een appel om het meeleven met hen die worstelen met transgendergevoelens te plaatsen in bijbelse kaders. Dan gaat het zowel om de scheppingsorde als om wat de Bijbel zegt over het ingaan in Gods koninkrijk. Heel duidelijk is dan dat wie een gruwel in de ogen van de HEERE bedrijft het koninkrijk van God niet kan binnengaan zonder zich van deze zonde te bekeren.

Als geestelijke leiders daarin geen helder geluid geven zijn ze eerder misleiders dan leiders en hebben zij ook zelf bekering nodig. Dat geestelijke leiders zich dan bekeren is niet alleen voor henzelf van het hoogste belang maar ook voor degenen aan wie zij leiding geven. Immers als zij in prediking en onderwijs geen helder geluid geven, zijn zij medeverantwoordelijk voor het feit dat degenen die aan hun hoede zijn toevertrouwd een weg bewandelen of inslaan die niet leidt naar het nieuwe Jeruzalem.

Het feit dat Gods Woord mensen pijn kan doen of zich door het bijbelse getuigenis gekwetst voelen, kan, zo geeft Korevaar aan, geen reden zijn het bijbelse getuigenis niet eerlijk door te geven. Niet de menselijke gevoelens moeten ons uitganspunt zijn maar Gods eeuwig blijvend getuigenis over God Zelf en over de weg naar Zijn koninkrijk. Eerlijk doorgeven van het bijbelse getuigenis moet ook altijd een liefdevol doorgeven zijn. Dan moet het ons gaan om het eeuwig behoud van mensen.

Het optreden van de Heere Jezus op aarde laat ons zien dat men niet zover van God verwijderd kan zijn, of er is door Christus een weg terug naar Hem. Het feit dat wij spreken over een weg terug, laat zien dat het delen in Gods genade en vergeving niet buiten bekering omgaat. Het feit dat het voor iedereen nodig is om over gaan uit de duisternis tot Gods wonderbare licht en dat bij de navolging van Christus een strijd tegen ons eigen ik behoort, maakt dat kinderen van God met elkaar kunnen meeleven ook al voltrekt zich de strijd bij de een op een andere wijze dan bij de ander.

De strijd aangaan tegen onszelf en tegen eigen gevoelens en begeerten in te leven naar wat God van ons vraagt, kan niet in eigen kracht. Wie eigen wegen kiest, kan geen beroep doen op Gods hulp en bijstand en zal dat ook niet doen, eenvoudig omdat de noodzaak ervan niet wordt ingezien en de behoefte ertoe ontbreekt. Aks wij daarentegen uit liefde tot Christus Wiens bloed van alle zonden reinigt in Gods wegen willen wandelen, zal Gods ons telkens weer moed en kracht geven. Ook daar waar wij niet meer weten hoe het verder moet. Mijn wens is dat deze studie biddend wordt gelezen en dat het zo een middel in de hand van God mag zijn om bij het bijbelse getuigenis te blijven of ernaar terug te keren.

Bron: Dr. Hendrik J. Koorevaar, 2024, Wissel van geslachtskleding en van geslacht. Deuteronomium 22:5 en genderdysforie (Lunteren: AMV). Het boek is zowel voor boekhandels als particulieren uitsluitend te bestellen bij Boekhandel ‘De Schuilplaats’ (Alblasserdam).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

‘We zijn de auteur zeer erkentelijk dat hij de tijd heeft genomen om dit boek te schrijven’ – Bespreking van ‘De werken van Zijn handen’

Iedere zondag wordt in onze gemeenten beleden: ‘Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper des hemels en der aarde‘. Het geloof in de schepping in zes dagen staat echter ondertussen behoorlijk onder druk, ook in de gereformeerde gezindte. Diverse organisaties en kerkverbanden die in het verleden nadrukkelijk de historische werkelijkheid van Genesis 1 tot en met 3 hebben uitgedragen, buigen inmiddels voor de gangbare opvattingen in de natuurwetenschappen. De aarde zou door middel van evolutie zijn ontstaan en dit proces van evolutie zou dan geleid worden door de Schepper. Deze gedachte wordt uitgedragen via publicaties als ‘En de aarde bracht voort‘ (dr. Gijsbert van den Brink) en zelfs via een kinderboek (‘Oer‘, van Corien Oranje2).

Het is broodnodig dat er een Bijbels weerwoord klinkt tegen deze aantasting van het Bijbelse geloof in de Schepper, die door Zijn spreken hemel en aarde schiep. We mogen daarom blij zijn dat Bart van den Dikkenberg, wetenschapsjournalist bij het Reformatorisch Dagblad en ouderling in de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, een kritisch commentaar heeft geschreven op de theïstische evolutie, onder de passende titel ‘De werken van Zijn handen‘.

Het boek van een kleine 500 pagina’s valt in twee delen uiteen. In het eerste deel schrijft Van den Dikkenberg over allerlei natuurkundige, chemische en biologische aspecten rondom het thema ‘schepping en evolutie’. We komen hierin onder andere hoofdstukken tegen over de oerknal, het maken van leven en de geologie. Ik voel me als predikant niet capabel om dit gedeelte van het boek te beoordelen op betrouwbaarheid, maar in het ‘Voorwoord’ staat een overzicht van de wetenschappers die inhoudelijk hebben meegelezen.

Het tweede deel van het boek gaat over de theologische gevolgen van het accepteren van de evolutietheorie. De schepping is geen losse steen in het bouwwerk van de theologie waar ongestraft aan gemorreld kan worden. Heel duidelijk laat de auteur zien dat de theïstische evolutie onvermijdelijk leidt tot een ander Godsbeeld en mensbeeld. Ook verandert de visie op zonde en genade. Ik citeer van pagina 306: ‘Als we de uniciteit van het menselijke ras als nageslacht van Adam ontkennen, dan functioneert ook de parallel tussen Adam (als hoofd van het werkverbond) en Christus (als Hoofd van het genadeverbond) niet. Want gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden (1 Kor. 15:22). Kortom, de leer van de theïstische evolutie ondermijnt de Bijbelse leer van de verzoening en maakt deze krachteloos. Het evolutiedenken blijkt in de praktijk een verwerping van het christendom‘.

Het gaat dus niet om kleinigheden of randzaken die op het spel staan. Laten we ook wat betreft de scheppingsleer waakzaam zijn in onze gemeenten en op onze scholen. Biddend dat de Heere ons en onze jongeren bewaart bij de heldere Bijbelse boodschap van schepping en verlossing.

Dit is geen boek dat ieder gemeentelid zal aanspreken. Maar elk gemeentelid dat interesse heeft in de natuurwetenschappen móét dit boek gelezen hebben. Kerkenraden zouden kunnen overwegen om dit boek cadeau te doen aan studerende jongeren. Ook studentenverenigingen raden we aan om dit boek op de vereniging te bestuderen en te bespreken.

We zijn de auteur zeer erkentelijk dat hij de tijd heeft genomen om dit boek te schrijven. Er verschijnen in onze kring veel ‘stichtelijke’ boeken, maar de toerusting van gemeenteleden in de moderne tijd hebben we te lang en te veel laten liggen. Ook op dit gebied moeten we weer in de leer bij de Nadere Reformatoren, die nadrukkelijk de ontwikkelingen in de maatschappij volgden en van Bijbels commentaar voorzagen. Zou het niet waardevol en noodzakelijk zijn dat er ook boeken komen met een kritische beschouwing van andere vakgebieden, zoals bijvoorbeeld de menswetenschappen en de economische wetenschappen? Wie pakt deze handschoen op?

Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De originele bronvermelding luidt: Raaf, P.J. de, Boekennieuws, De Saambinder 102 (46): 10.

Voetnoten

Dualiteit van lichaam en ziel verdedigd – Bespreking van ‘Mind, Brain & Free Will’

We zouden de vragen rondom de kwestie van de vrije wil momenteel ‘booming academic business’ kunnen noemen. Zowel vanuit de neurowetenschap, de filosofie en de theologie wordt er serieus studie gemaakt van de verschillende aspecten van deze problematiek. Aangezien het er nog niet naar uitziet dat er een consensus bereikt kan worden, zal het onderzoek naar de vragen nog wel een tijd doorgaan, vooral omdat het hier om fundamentele vragen naar de menselijke identiteit gaat met grote maatschappelijke consequenties voor verantwoordelijkheid en toerekeningsvatbaarheid.

Richard Swinburne schreef in 1986 reeds een boek onder de titel The Evolution of the Soul waarin hij tegen de toenmalige trend in een dualisme van lichaam en ziel verdedigde. Het huidige debat over de vrijheid van de wil maakt deze kwestie uiterst actueel. Het gaat om de vraag of de wil gedetermineerd wordt door neurale hersenprocessen, zoals Dick Swaab verdedigt, of dat het menselijk bewustzijn een vrijheid heeft ten opzichte van deze processen. Om de vrijheid van de wil ten opzichte van processen in het menselijk brein te verdedigen, is het onontkoombaar om te bepleiten dat het menselijk bewustzijn onafhankelijk is van de wetten van de fysica in ons brein.

Dit heeft tal van de denkers ertoe gebracht om op een bepaalde manier voor een dualiteit van lichaam en ziel te pleiten (o.a. Moreland, Zimmerman, Hasker, Collins, Plantinga). Swinburne heeft deze handschoen opnieuw opgenomen in de onderhavige studie. Nadat hij in de eerste twee hoofdstukken zijn filosofisch instrumentarium op tafel heeft gelegd, vervolgt hij het boek met de verdediging van het dualisme van ziel en lichaam. Een belangrijk argument in zijn betoog is het onderscheid tussen fysieke gebeurtenissen en mentale gebeurtenissen. Overtuigingen, verlangens, doelen en ervaringen zijn niet identiek. Hij maakt dit duidelijk met het verschijnsel pijn. De ervaring van pijn kan niet worden geïdentificeerd met een bepaalde fysieke stand van zaken in de hersencellen. Het is evenmin zeker of ieder de kleur ‘rood’ op dezelfde manier waarneemt, ook al kan er een definitie van de kleur rood worden gegeven. Het belangrijke van dit soort redeneringen is dat er duidelijk wordt gemaakt dat subjectieve ervaring veel complexer is dan een fysieke stand van zaken in hersencellen, dus dat er ‘meer’ moet zijn dan fysica.

Op een vergelijkbare manier beredeneert Swinburne ook dat de geest een continuïteit heeft als de fysieke hersencellen al lang door anderen zijn vervangen. Bepaalde ervaringen van licht, warmte en pijn kunnen elkaar overlappen, zodat de mentale substantie daarachter een continuïteit heeft die de fysieke omstandigheden van het moment overstijgt. Dit zijn opnieuw aanwijzingen dat we de menselijke identiteit niet kunnen reduceren tot fysica.

Swinburne heeft deze argumenten nodig om duidelijk te maken dat de menselijke geest niet afhankelijk is van de processen in ons brein en de processen in ons brein kan aansturen. Menselijke intenties oefenen invloed uit op het brein. Dit is het scharnierpunt om de vrijheid van de wil te verdedigen om verantwoordelijkheid en moraal te kunnen handhaven. Swinburne kiest hier voor de ‘agent-causal’ libertarische benadering, in onderscheid met de benadering waarin de oorzaken worden gezocht in gebeurtenissen of waarin elk spreken over een oorzaak wordt uitgesloten.

De insteek van Swinburne is niet het einde van alle tegenspraak. Er zou best doorgevraagd kunnen worden of het mentale en het fysieke zo onafhankelijk van elkaar zijn als de Brit voor waar wil hebben. Dat zal in ieder geval het geding zijn met een doorgewinterde fysicalist die zich afvraagt wat Swinburne nu werkelijk heeft bewezen met zijn argumentatie. Ook zijn er vragen te stellen bij het libertarisme, in welke vorm dan ook. Deze vragen zijn er niet alleen vanuit een filosofisch concept, maar ook vanuit de theologie liggen hier vragen ten aanzien van Gods albestuur en de relatie met de menselijke vrijheid. Al met al zal de discussie de komende jaren nog veel energie vragen om tot een fijnzinniger concept van de menselijke ziel en wil te komen.

Dit soort ‘hersengymnastiek’ is niet alleen nuttig voor specialistische fijnproevers, maar het is goed dat we er in de breedte van de theologie van op de hoogte zijn dat het fysicalisme niet zo vanzelfsprekend is als het wordt gepresenteerd. Nadat het benoemen van de menselijke ziel enkele decennia theologisch en wetenschappelijk eigenlijk niet correct was, biedt deze studie van Swinburne ook in de praktijk van prediking, pastoraat, psychologie en psychiatrie weer vrijmoedigheid en perspectief om over het geheim van de ziel te spreken. Daarnaast heeft een dergelijk boek apologetische waarde omdat het argumenten aanreikt om theïsme boven fysicalisme te prefereren.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Theologia Reformata. De volledige bronvermelding luidt: Vlastuin, W. van, 2014, Mind, Brain & Free Will, Theologia Reformata 57 (1): 105-106.

Hofpredikant schuift Bijbel opzij – Bestaat God niet!?

Bestaat er een God als Hoger Wezen, die alles bestuurt en tot een goed einde brengt? Of is God geen persoonlijk Wezen, dat buiten deze wereld en buiten de mens om sturend, handelend optreedt en het leven van de mens op een verborgen manier leidt? Is Hij slechts vergelijkbaar met liefde, rechtvaardigheid, vrede en levenswijsheid (gevoelens die bij het mens-zijn horen)? Is er zonder mensen dan ook geen God? ‘Hofpredikant’ Carel ter Linden schreef dit in een boekje met de schokkende titel ‘Wat doe ik hier in Godsnaam?

Dominee Carel ter Linden kan er weinig mee beginnen. Waarmee? ‘Met de gedachte dat deze wereld het werk moet zijn van een Schepper, van een scheppende Kracht buiten de wereld’ en buiten deze kosmos. Want, zo stelt hij de bekende atheïstische vraag: ‘Waar komt die Schepper dan vandaan?’ Toch kan Ter Linden ‘god’ niet helemaal loslaten. Want binnen de huidige werkelijkheid is volgens hem kennelijk een verborgen kracht werkzaam, waaruit de hele kosmos is voortgekomen.

Een van de factoren die op de predikant invloed uitoefende is, zo schrijft hij, het neutrale en niet-religieuze karakter van de evolutietheorie: ‘Van een architect die dit alles met een bepaalde bedoeling heeft bedacht en tot stand gebracht, is hier niets te merken. Een diepere zin van dit bestaan licht uit het bestaan zelf niet op.

Geloof opzij gezet

Hofpredikant Ter Linden merkt op dat wij de ‘Bijbelse verhalen over de schepping van de aarde en het leven met andere ogen zullen moeten lezen. Nieuwe wetenschappelijke inzichten hebben een geestelijk klimaat geschapen waarbinnen het geloof minder gemakkelijk kan gedijen dan vroeger het geval was.’ Geloof dient zich zodanig aan te passen dat het niet strijdig is met de geldende wetenschappelijke inzichten, meent hij. Hierbij wordt in een keer het aloude geloof in een schepping door God opzij gezet voor de methodologisch atheïstische wetenschap en de evolutietheorie.

Hier kun je een les uit trekken. Het laat namelijk goed zien waar de acceptatie van de gemeenschappelijke afstamming van mensen, dieren en planten toe kan leiden (namelijk: een steeds meer buitenspel zetten van God als Wezen, Die in deze wereld handelt). Dat is het gevolg van het evolutionistische denken ten voeten uit.

Voetnoten

Ook de menselijke moraal zou een evolutionair verschijnsel zijn. Volgens Ter Linden heeft die zich ontwikkeld uit wat bij het dier ‘instinct’ heet. Creationisten, wetenschappers die in een schepping van de wereld geloven, hebben dit argument al vaak krachtig weerlegd. Onderaan dit artikel, onder het kopje ‘Verder lezen’, vind je twee voorbeelden daarvan. De voorbeelden die Ter Linden noemt ten gunste van een gemeenschappelijke afstamming passen trouwens ook heel goed in een scheppingsmodel. Hij noemt: de evolutie van het paard, de aanpassingen van de berkenspanner uit Liverpool (Biston betularia, een vlindersoort) aan zijn omgeving en de aanpassing van kokmeeuweieren ten gevolge van roofgedrag.

Bijbel niet letterlijk

De Bijbel kun je volgens dominee Ter Linden niet meer ‘letterlijk’ (waar hij ‘historisch’ mee bedoelt) nemen, omdat de inhoud ervan in een andere tijd is geschreven. Volgens Ter Linden deden de Israëlieten dat wel: zij zagen deze verhalen als ‘historisch waar’. Maar als modern mens kun je ze, volgens Ter Linden, niet serieus meer nemen. Hij vindt de Bijbelverhalen mooi, interessant en ze geven je diepere inzichten in het leven. Maar wat is de waarde van deze verhalen boven de sprookjes van de gebroeders Grimm? Die sprookjes zijn ook mooi, interessant en geven je ook diepere inzichten in het leven. Waarom zou je dan nog naar de kerk gaan? Alleen maar om naar de verhalen van predikanten en voorgangers te luisteren? Dan kun je net zo goed naar een theatervoorstelling gaan, om daar wat levenswijsheid op te doen. Wat moet je met een god die niet als Wezen bestaat? Je bent erg van het pad af als je het bestaan van God als Wezen loslaat! Door de eeuwen heen hebben kerkvaders het bestaan van God als Wezen krachtig verdedigd, en ook de Schrift zelf bevestigt dat.

Verder lezen:

  • Brink, Gert van den, 2010, ‘Er is geen God en Philipse is zijn profeet. De onredelijkheid van een atheïst’, uitgeverij Kok.
  • Junker, Reinhard, Scherer, Siegfried, 2010, ‘Evolutie Het nieuwe studieboek’, De Oude Wereld.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website van Weet Magazine: https://weet-magazine.nl/artikelen/bijbel/hofpredikant-schuift-bijbel-opzij/.

Wat betekent het volgens het Oude Testament om mens te zijn in deze door God geschapen wereld? – Bespreking ‘Being Human in God’s World’

Al acht jaar geleden verscheen een studie van J. Gordon McConville, emeritus hoogleraar Oude Testament aan de Universiteit van Gloucestershire, over de boodschap van het Oude Testament over de mens zowel in zijn relatie tot God als tot de medemens en zijn omgeving. McConville opent zijn studie door na te gaan wat de eerste hoofdstukken van Genesis hierover zeggen. Dat deze hoofdstukken fundamenteel zijn behoeft geen betoog.

In Genesis 1 vinden we zowel de werkwoorden ‘scheppen’ als ‘maken’. Het eerste woord wordt in het Oude Testament uitsluitend voor Gods handelen gebruikt. Het tweede woord laat ons zien dat er een analogie is tussen het scheppend handelen van God en de menselijke activiteit. In Genesis 1:26 lezen we dat God de mens schiep naar Zijn beeld en gelijkenis en hem daarbij mannelijk en vrouwelijk schiep. Zowel in Egypte als Mesopotamië is uitsluitend de farao/koning beeld van de godheid, terwijl Genesis ons leert dat dit de gehele mensheid geldt. Over de exacte betekenis van de uitdrukking ‘beeld en gelijkenis’ lopen de meningen uiteen, maar terecht stelt McConville dat ‘beeld van God’ hoe dan ook een relationeel aspect heeft.

McConville stelt dat Genesis 2 een nadere ontvouwing is van Genesis 1:26. Man en vrouw worden geschapen in gemeenschap met God. Genesis vertelt ons over het verbreken van die gemeenschap. Desondanks wordt in het Oude Testament ook na de zondeval van de mens gezegd dat hij naar Gods beeld is geschapen. Gods bedoeling met de mens is door de zondeval niet veranderd. De openingshoofdstukken van het Oude Testament scheppen verwachtingen over het daadwerkelijke optreden van de mens. Dat kenmerkt zich zowel door gehoorzaamheid als verzet, door grootheid en verval.

Als het gaat om de afwisseling van meervoud en enkelvoud in het boek Deuteronomium stelt McConville naar mijn overtuiging terecht dat dit niet op verschillende bronnen wijst, maar op het feit dat Israël als geheel kan worden aangesproken en ook als afzonderlijke individuen die samen een geheel vormen.
Als het gaat om de zogenaamde geestelijke betekenis van een tekst, brengt de auteur naar voren dat wij het juiste gebruik van dit concept niet als vergeestelijken van de hand kunnen doen. Er wil mee gezegd zijn dat de boodschap van een tekst verder reikt dan de oorspronkelijke context. McConville verwoordt het grote belang van gemeenschappelijke herinneringen en wel met name van de uittocht. Die gemeenschappelijke herinnering bepaalt de identiteit van Israël. McConville wijst erop hoe de tweeslag van oordeel en herstel het gehele Oude Testament doortrekt. De bedoeling van het Oude Testament is dat de mens zich toewijdt aan de HEERE en er zo van zowel persoonlijke als gemeenschappelijke transformatie sprake is. In het perspectief van de hele Bijbel is dat gelijkvormigheid aan Christus.

Als de auteur stelt dat het Oude Testament geen uitspraken doet over een verbintenis tussen mensen van hetzelfde geslacht, omdat dit zaken zijn die niet speelden in de cultuur waarin de Bijbel ontstond, is dat een volstrekt onjuiste zienswijze. Zowel het Nieuwe als het Oude Testament wijzen homoseksueel gedrag in welke vorm dan ook af. Dat heeft alles te maken met Gods bedoeling met man en vrouw vanuit de schepping. Eerlijker was geweest als de auteur had gesteld dat hij hierin het getuigenis van het Oude Testament niet bijvalt. Merkwaardig is dat hij in dit verband helemaal niet aangeeft hoe de Heiligheidswet en dan uiteraard de teksten uit Leviticus 18 en 20, moet worden geduid.

McConville schreef een boek waaruit het een en ander valt te leren, maar duidelijk is dat hij het Oude Testament leest als getuigenissen van mensen over God. Dat is het grote manco. De Bijbel, zowel het Oude als het Nieuwe Testament, is fundamenteel het getuigenis van God tot de mens waarbij God van meerdere mensen gebruikt heeft gemaakt om dat getuigenis te verwoorden.

N.a.v.:J. Gordon McConville, 2016, Being Human in God’s World: An Old Testament Theology of Humanity (Grand Rapids: Baker Academic).