Home » Recensie
Categoriearchief: Recensie
Weerbaar in een seculiere wetenschappelijke wereld – Bespreking ‘Ik geloof in God, de Schepper van hemel en aarde’
Recent las ik de brochure ‘Ik geloof in God, de Schepper van hemel en aarde’, een uitgave van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond, geschreven door dr. F.G. Immink. Dit is een belangrijke en goede brochure die ik graag aanbeveel.
Voor onze jongeren die gaan studeren in onze door en door seculiere maatschappij is het van groot belang dat ze ook in de wetenschappelijke wereld hun houvast blijven vinden in het Woord en dat ze kritische vragen durven stellen bij aannames waarop wetenschappelijke theorieën zijn gebaseerd. Iedere vorm van wetenschap gaat immers uit van een voorafgaand wereldbeeld. Wat is het van groot belang dat we onze jongeren leren dat we ‘het profetische Woord hebben, dat vast en zeker is’ ( 2 Petr. 1:19) en dat we op grond van dat Woord zeker mogen weten dat ‘de wereld tot stand gebracht is door het Woord van God, en wel zo dat de dingen die men ziet, niet ontstaan uit wat zichtbaar is’ (Hebr. 11:3).
Aandacht daarvoor in onze scholen en kerkelijke gemeenten is nodig. Aandacht voor de toerusting van onze jongeren waardoor ze mogen leren vast te staan op het Woord is onmisbaar. Een christenjongere mag weten niet een soort achtergebleven figuur te zijn die nog in mythes, legendes of fabels gelooft. Juist een christenjongere mag zonder gene of schaamte participeren en zich ontwikkelen in de wetenschap en die kritisch bevragen op atheïstische of seculiere aannames. Voor een christen biedt de wetenschap met al haar nieuwe inzichten juist steeds nieuwe lofzangen op de oneindige grootheid en wijsheid van onze Schepper.
Deze brochure biedt een waardevol bijbels houvast voor het als christen staan in de wetenschappelijke wereld en is het waard om met onze jongeren die gaan studeren, besproken te worden. Het is van harte mijn wens dat in onze gemeenten en scholen deze toerusting voor onze jongeren vorm krijgt, biddend dat de Heere jonge mensen door Zijn Geest verandert en vernieuwt en hen getuigen wil laten zijn van Zijn Zoon, onze Heere Jezus Christus, ook en juist in de seculiere wereld van de wetenschap.
De brochure ‘Ik geloof in God, de Schepper van hemel en aarde’ is te bestellen door het overmaken van 6,00 euro (incl. porto) op rekening NL25 INGB 0002 9370 21 t.n.v. Gereformeerde Bond, Apeldoorn o.v.v. brochure ‘Schepping’ én uw adres. Wie er vijf of meer bestelt, betaalt 5,00 euro per stuk.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Wezel, L. van, 2023, Weerbaar in een seculiere wetenschappelijke wereld, De Waarheidsvriend 111 (35): 11 (artikel).
Adembenemend complex – Onderzoeker met christelijke levensbeschouwing kan wetenschap bedrijven
In de wetenschap draait het om feitelijke gegevens, theoretische modellen en redelijke argumentatie. Kun je als gelovige christen hier je plaats innemen? De bundel Inzicht laat zien dat dat kan. Het geloof blijkt de achtergrondmuziek te vormen waardoor natuurwetenschappers met verwondering en dankbaarheid hun werk doen.
Wetenschappelijk onderzoek verrijkt ons inzicht in de werkelijkheid. Dankzij onderzoek hebben we beter inzicht gekregen in specifieke ziekten en zijn er geneesmiddelen ontwikkeld. Op landbouwuniversiteiten wordt onderzoek gedaan naar voedselproductie en veredeling van gewassen, zodat er voldoende te eten is. Technische universiteiten ontwikkelen nieuwe instrumenten en apparaten, bijvoorbeeld op het gebied van de communicatie, de vliegtuigbouw en de ruimtevaart.
Theoretisch
Er is ook wetenschappelijk onderzoek dat meer theoretisch van aard is en niet direct gericht is op praktische toepassingen. Dan gaat het er primair om beter inzicht te krijgen in dode materie, in levende organismen, in het sterrenstelsel of in het menselijke brein, om maar een paar terreinen te noemen. Wie werkzaam is in het wetenschappelijk onderzoek, leert een werkwijze aan waarbij onder meer oorzaak en gevolg, redelijke argumentatie, feitelijke gegevens, theoretische modellen en statistieken een grote rol spelen.
Achtergrondmuziek
Speelt het christelijke geloof in dat geheel ook nog een rol? De moderne wetenschapsbeoefening vindt plaats in ‘een setting waarin God niet voorkomt’. Althans, niet in deze zin dat bij een wetenschappelijk experiment, of bij een theoretisch model, goddelijk ingrijpen een factor is waarmee gerekend wordt. Die factor valt immers niet wetenschappelijk te toetsen. Hetgeen overigens niet wil zeggen dat onderzoekers geen godsdienstige overtuigingen zouden kunnen hebben die op de achtergrond wel degelijk een rol spelen. De bundel die ik hier bespreek, onder de mooie titel Inzicht, laat dat duidelijk zien. Ook wordt juist in de bijdragen van de natuurwetenschappers duidelijk dat het geloof de achtergrondmuziek vormt waardoor zij met verwondering en dankbaarheid hun werk verrichten. In die zin heb ik genoten van deze bundel artikelen.
Matigheid
Ik raad aan om eerst de pittige bijdragen te lezen die onder de rubriek natuurwetenschappen staan. Dr. ir. Wim de Vries gaat met grote kennis van zaken in op klimaatverandering, biodiversiteit en milieuverontreiniging. In zijn bijdrage komt de ondertitel van de bundel mooi tot uitdrukking: Wetenschap voor Gods aangezicht. Het christelijke zit niet zozeer in de wetenschapsbeoefening als zodanig, maar in de levensbeschouwing van de onderzoeker. ‘De Bijbel leert ons niet dat we bij alles wat we eten of consumeren een schuldgevoel zouden moeten hebben. Feitelijk gaat het om de deugd van de matigheid’ (blz. 332).
Geleidelijke evolutie
Andere bijdragen in deze rubriek vragen van een leek eerlijk gezegd wel de hoogste inspanning. Bijvoorbeeld de bijdrage van dr. Erik van Engelen, getiteld ‘Complexiteit van leven’. Hij beschrijft de adembenemende complexiteit van het eenvoudigste leven op aarde en betoogt dat het onwaarschijnlijk is dat dit leven op een natuurlijke wijze tot stand kwam. Vanuit deze thematiek van de onherleidbare complexiteit van leven, zet hij een vraagteken bij de gedachte van een geleidelijke evolutie. ‘Onherleidbare complexiteit is dus een aanwijzing voor intelligent ontwerp’ (270). Zou het idee van een ‘intelligent ontwerp’ een aanwijzing kunnen zijn voor God als Schepper?
Enorme complexiteit
Het artikel van de sterrenkundige dr. Mart de Groot over de ‘fijnafstemming’ in het heelal, neemt ons bij de hand op de zoektocht naar het ontstaan en de ontwikkeling van het heelal. Hij is ervan onder de indruk hoe de fine-tuning van de vele fysische condities, zelfs in het verre heelal, leiden tot een bewoonbare aarde. Hij merkt op dat de oorsprong van de materie een van de grote geheimen in de natuurkunde blijft. Tevens stelt hij ook duidelijk dat levensbeschouwelijke en godsdienstige begrippen geen onderdeel zijn van thermodynamische natuurwetten. Maar, zo vraagt hij zich af, is juist op dit punt niet veelzeggend dat God een geestelijk wezen is, een bron van geestkracht en energie?
Ook de artikelen van dr. Peter Borger (over het genoom van de mens) en dr. Tjaart Krüger (over biomimetica) gaan in op de enorme complexiteit van genetisch materiaal van levende materie. Beperkte evolutie wordt geenszins ontkend, maar op grond van wetenschappelijk onderzoek worden er wel vraagtekens geplaatst bij het ontstaan van leven door evolutie. ‘De studie van de biologie door de jaren heen heeft laten zien dat het leven uitzonderlijk complex en interessant is opgebouwd. Er zijn geen processen in de natuur bekend die zo’n complexiteit kunnen veroorzaken’ (276).
Deugdelijk onderzoek
De bundel bevat ook een rubriek over wetenschapsvisies en filosofie. Dr. ir. Henk Jochemsen gaat in op de wetenschapsbeoefening als een sociale praktijk. Onderzoek wordt vaak in teamverband uitgevoerd en gedragen door academische instellingen. Ook al kunnen onderzoekers onderling van mening verschillen, dat rechtvaardigt niet de slogan die we tegenwoordig nogal eens horen: ‘wetenschap is ook maar een mening’. Daarmee doen we geen recht aan de resultaten van deugdelijk wetenschappelijk onderzoek. Interessant vond ikzelf trouwens de bijdrage van de wiskundige dr. ir. Kees roos over de grondslagenstrijd in de wiskunde. Niet alleen vanwege de rol die de Nederlandse wiskundige L.E.J. Brouwer daarin speelde, maar ook omdat hij de ingewikkelde stelling van Gödel – voor mij althans – enigszins inzichtelijk maakte.
Legitieme vragen
Voor wie zich afvraagt waarom ik dit allemaal voorschotel, noem ik twee redenen. Allereerst is het goed om kennis te nemen van de wetenschappelijke bedrijf en te beseffen dat er ook vanuit de wetenschappen zélf legitieme vragen gesteld kunnen worden bij de gangbare gedachte dat het leven spontaan is ontstaan via natuurlijke selectie. Uiteraard is de gedachte van een intelligent ontwerp voor de schepping nog niet hetzelfde als het geloof in de levende God. Maar het geloof in de drie-enige God houdt wel in dat Hij het werk van Zijn handen niet loslaat en door verzoening en verlossing zal vernieuwen. Geloof in God de Schepper is een wezenlijk onderdeel van het christelijk geloof.
Als tweede: de bundel begint met een rubriek ‘Theologische fundamenten’ en er worden ook ‘Lessen uit de kerkgeschiedenis’ getrokken. Daarin staan waardevolle en lezenswaardige artikelen, die ik nu niet allemaal voor het voetlicht kan halen. Dat rechtvaardigt deze boekbespreking. Mij valt echter wel op dat door de discussie over schepping en evolutie de uitleg van Genesis 1-11 zozeer wordt toegespitst op het vraagstuk van de historiciteit, dat we wel uit moeten kijken dat we de geestelijke strekking van het scheppingsbericht en de beeldende taal van de Bijbel niet uit het oog verliezen.
Sleeptouw
De thematiek van deze bundel werpt allerlei hermeneutische en filosofische vragen op. Sommige bijdragen gaan daar expliciet op in (onder andere die van dr. Wim van Vlastuin en dr. Pieter Boonstra). Wat echter niet zou hebben misstaan, is het gesprek over de meer geesteswetenschappelijke invalshoek. Bij het lezen van de Bijbel zijn we namelijk niet alleen in gesprek met de natuurwetenschappen, maar ook met de geesteswetenschappen. Zeker als het gaat over begrippen als ‘historiciteit’ en ‘geschiedenis’. In eindig met een ongevraagd advies: blijf ook de hedendaagse Angelsaksische en de Duitstalige bijbelwetenschap lezen en laat je niet te veel op sleeptouw nemen door de Amerikaanse evangelicale en neocalvinistische literatuur.
De bundel ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods Aangezicht’ is hier te bestellen.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Immink, F.G., 2023, Adembenemend complex. Onderzoeker met christelijke levensbeschouwing kan wetenschap bedrijven, De Waarheidsvriend 111 (35): 10-12 (artikel).
Wetenschapsbijbel – Leven in een veranderende wereld
De Gespreksbijbel, de Vrouwenbijbel, de One Minute Bijbel en de wetenschapsbijbel. Hoewel de Bijbel in Nederland steeds minder gelezen en gewaardeerd wordt, komen er met grote regelmaat nieuwe varianten op de markt. Wat is er aan de hand? Moeten we blij zijn met die belangstelling voor de Bijbel of gaat het om knip- en plakwerk waar je grote vraagtekens bij moet plaatsen?
Elke Kerkbladlezer heeft wel meerdere bijbels in huis. De huwelijksbijbel, een oude statenbijbel met koperen sloten, een kleinere uitgave met psalmen en formulieren bij het bed van de kinderen of een grootletterbijbel voor slechtzienden. Meestal ontbreekt de kinderbijbel niet. De zogenáámde kinderbijbel, zeiden onze ouders dan, want dat is geen echte Bijbel, maar een boek met Bijbelse vertellingen.
De laatste jaren is er echter, los van de diverse vertalingen, sprake van een nieuwe trend. Er zijn inmiddels tientallen soorten Bijbels op de markt. Neem de Vrouwenbijbel, met een grijs-roze kaft en een bloesemtak erop. Tussen de Bijbelteksten staan kaders met levensbeschrijvingen van vrouwen als Ruth, Orpa, Maria en Elisabet, en verder zijn er speciale meditaties te vinden voor vrouwen. Uiteraard is er ook een Mannenbijbel waarvan de kaft meer doet denken aan een spijkerbroek. De Journal Bijbel bevat extra ruimte om persoonlijke notities te maken en de Verwijs Bijbel onderscheidt zich met vele honderden verwijzingen van het Oude naar het Nieuwe Testament en omgekeerd. De Samenleesbijbel heeft speciale gespreksvragen voor gezinnen. De Bijbel in één jaar heeft de volgorde van de hoofdstukken van de Bijbel aangepast en zo gerangschikt dat je die precies in één jaar kunt lezen. En dan zijn er nog de Startbijbel, de Babybijbel, de Kijkbijbel, de Schrijfbijbel, de Bijbel Dichtbij, de (schuin afgesneden) Rechte Bijbel, de Roodletterbijbel en ga zo maar door.
Waar is dat allemaal voor nodig vraag je je af? Kennelijk is er een markt voor speciale Bijbels. Het gaat in alle bovengenoemde uitgaven om andere vertalingen dan de onder ons gewaardeerde Statenvertaling. Vanzelfsprekend is dat een belangrijk verschil, maar dat aspect laat ik nu even buiten beschouwing. De vraag is wat er schuil gaat achter deze trend.
Fluweel
Vooropgesteld: het maken van bijzondere uitgaven van de Bijbel is bepaald niet nieuw. De uitgave van het eerste exemplaar van de Statenbijbel in 1637 was gebonden in rood fluweel met bladgoud op de randen. Latere uitgaven hadden een deftige omslag met koperen hoeken en sloten, en er zijn exemplaren met in het leer geperste familiewapens. Ook zeer oude exemplaren met in het leer geperste familiewapens. Ook zeer oude exemplaren uit de Middeleeuwen hadden een met ivoor ingelegde omslag en prachtig versierde beginletters bij de Bijbelboeken.
Ook het toevoegen van informatie aan de Bijbel is al een eeuwenoude gewoonte. In veel bijbels zijn de berijmde Psalmen, de belijdenisgeschriften en de formulieren meegedrukt, en er staan landkaartjes en een verklarende woordenlijst achterin. Die gewoonte was er al ten tijde van de eerste Statenbijbels. Er zijn vele edities verschenen met – soms uitvouwbare – landkaarten en Bijbelteksten kon laten binden. Die Statenbijbels bevatten in de regel ook de apocriefe boeken, voorzien van een waarschuwing dat ze niet betrouwbaar zijn als richtsnoer voor het geloof.
Maarten Luther beschikte over een uitgave van het Nieuwe Testament met twee vertalingen naast elkaar: de Griekse editie van Erasmus en de Latijnse Vulgaat. Bekend zijn ook uitgaven met brede witte kantlijnen voor het maken van aantekeningen.
Leestekens
Ook de Bijbeltekst zelf is in de loop der eeuwen toegankelijk gemaakt. De oudst beschikbare handschriften zouden voor ons – zelfs als we de taal beheersen – nauwelijks leesbaar zijn. De tekst van de Bijbelboeken was niet ingedeeld in hoofdstukken en verzen, er was geen onderscheid tussen hoofdletters en kleine letters, en er stonden geen leestekens als komma’s of punten in. Zelfs de spaties tussen de woorden ontbraken. Alleen de eerste letter van een zin was iets groter. De tekst was niet ingedeeld in hoofdstukken – dat kwam pas in het jaar 1228. De indeling in verzen van het Nieuwe Testament is in 1551 samengesteld.
De bekendste en meest waardevolle toevoeging aan de Bijbeltekst is die van de kanttekeningen bij de Statenvertaling: een toelichting op de vertaalkeuzes en een verklaring van moeilijke woorden of zinnen. Die zijn opgesteld door de Statenvertalers in opdracht van de Dordtse Synode (1618-1619) en werden uiteindelijk in 1637 goedgekeurd door de Staten-Generaal. De gewoonte om kanttekeningen te maken bij de Bijbeltekst dateert overigens al uit de Middeleeuwen. Een van de bekendste uitgaven is de Bijbel met “glossa ordinaria” uit de twaalfde eeuw, waarbij de Bijbeltekst midden op de pagina staat. Links, rechts, erboven en eronder staan aantekeningen van kerkvaders, soms zelfs tussen de regels van de Bijbeltekst. De totale omvang van zo’n bijbel besloeg maar liefst 21 delen.
Wetenschapsbijbel
Kortom: al eeuwenlang bestaan er bijbels die fraai versierd zijn of allerlei toevoegingen bevatten om de Bijbeltekst toegankelijk en begrijpelijk te maken. Je kunt concluderen dat de moderne thema- en studiebijbels voortborduren op een zeer oude traditie.
Toch is er meer aan de hand, met name bij de in november verschenen Wetenschapsbijbel van het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap. Bij de Bijbeltekst (in de NBV21-vertaling) staan enkele honderden toelichtingen, waaronder twintig uitgebreide thema-artikelen. Die gaan steeds over vragen waar het Bijbelse wereldbeeld botst met de huidige stand van de wetenschap of de hedendaagse cultuur. Achterin de bijbel staat een uitgebreide toelichting met studie- en werkmateriaal bij die thema’s.
Het moet gezegd: er zitten interessante en heel nuttige artikelen tussen. Studenten kunnen hun voordeel doen met de uitleg over het jubeljaar, de geweldsteksten, bezetenheid, duurzaamheid en het beginnend menselijk leven. Echter, daartussen bevinden zich ook uiterst gevaarlijke artikelen die de lezer op het verkeerde been zetten. Dat blijkt al meteen op de eerste pagina’s, in de ‘kanttekeningen’ die de auteurs maken bij de schepping. Die eerste Bijbelhoofdstukken zouden geen zes historische scheppingsdagen beschrijven, maar bevatten dichterlijke taal. Zonder enige terughoudendheid gaan de auteurs uit van een oerknal, een miljarden jaren oud heelal en een miljoenen jaren durende evolutie van de mens vanuit een gemeenschappelijke voorouder met de aap. De historische Adam was dan een van de eerste mensachtigen die een ziel kreeg, Gods beeld droeg en op een veilige plek (het paradijs) leefde. Het zondvloedverhaal zou verwant zijn aan andere mythologische verhalen uit het oude Nabije Oosten, want het is ondenkbaar dat de hele aardbol onder water heeft gestaan.
Natuurlijk, dat zijn geen nieuwe ideeën, maar dit keer verschijnen ze als Schriftkritische kanttekeningen bij de Bijbel zélf. Dat maakt ze anders en vernijniger dan een apart boek over theïstische evolutie. In Genesis 1:27 lezen we: “En God schiep den mens naar Zijn beeld”, maar dan schrijft de Wetenschapsbijbel daar – bij wijze van spreken – tussen de regels door: “Is het ook dat God gezegd heeft, dat Hij de mens geschapen heeft? Nee hoor, de mens is ontstaan uit een aapachtige.”
Dinosauriërs
Deze manier van omgaan met de Bijbel laat ook zijn sporen na in diverse andere artikelen. In Job 40 en 41 beschrijft de HEERE de behémoth en de leviathan om Zijn macht te tonen aan Job. Dat zijn dinosauriërs geweest, stellen veel Bijbelgetrouwe wetenschappers. Nee, stelt de Wetenschapsbijbel, dinosauriërs zijn 66 miljoen jaar geleden uitgestorven en hebben nooit samen met mensen geleefd. Dus waar het in de Bijbel gaat over reusachtige zeemonsters en draken, zijn die verhalen ontleend aan oudere mythes, het zijn fantasiedieren of verzinsels. Beseffen de auteurs van de Wetenschapsbijbel niet welk spoor ze hier inslaan? Dat de HEERE hier Zijn macht over deze dieren beschreef aan Job, zou zinloos zijn als Job ze helemaal niet kende. Nog erger is de bewering dat die dieren verzinsels zijn, als we bedenken dat het God is Die hier aan het woord is.
Dat de Wetenschapsbijbel vraagtekens plaatst bij de beschrijving van de schepping, geeft aan hoe deze auteurs de Bijbel lezen. De gevolgen daarvan zijn ingrijpend. Wie de scheppingsdagen en de historische Adam aan de kant zet, tast ook het vierde gebod aan en komt al snel tot een afwijkende visie op de zondeval, de erfzonde, de eeuwige straf en de verzoening door Christus.
Bovendien, diezelfde manier van lezen opent ook de deur naar on-Bijbelse ideeën over homorelaties, gender en de vrouw in het ambt – om maar wat te noemen. En dat gebeurt inderdaad in de ‘kanttekeningen’ van deze Wetenschapsbijbel. In het artikel over gender lijkt het of de genderdiscussie al in het Oude Testament terug te vinden is. De auteur suggereert dat de Heere Jezus in het Nieuwe Testament niet als een echte Man gepresenteerd werd en inging tegen de bestaande rollen van mannen en vrouwen, als een soort geslachtsloze Persoon met Wie zowel mannen als vrouwen zich kunnen identificeren.
De hier genoemde voorbeelden geven aan hoe deze Wetenschapsbijbel probeert de wetenschappelijke gegevens en de moderne cultuur te laten rijmen met wat de Bijbel zegt. Dat gebeurt echter niet door die cultuur en wetenschap te laten buigen onder het gezag van Gods Woord, maar andersom: het gezag van de Schrift wordt aangetast om zondige praktijken goed te praten. Nogmaals, er staan zinvolle en mooie artikelen in, maar desondanks maakt deze fundamenteel afwijkende visie op het gezag van Gods Woord de Wetenschapsbijbel tot een gevaarlijk boek dat mensen gemakkelijk op een verkeerd spoor kan brengen.
Hoe moet de Bijbel dan lezen, als de moderne wetenschap ons voor moelijke vragen plaatst? Een mooie ‘leeswijzer’ trof ik aan bij ds. C.H. Spurgeon. Hij schreef dat hij de Bijbel graag wilde lezen als een kind. Hij vertelt over een jongetje dat op school uitgelachen werd over iets dat zijn moeder hem had verteld. Zijn kameraden lachten hem uit omdat hij dat zomaar geloofde en vroegen hem hoe hij zo zeker wist dat het waar was. Zijn antwoord: “Moeder heeft het gezegd.” Laten we ook zo omgaan met de Bijbel als anderen ons bespotten, en antwoorden: “Wat er staat is waar, want God heeft het zo gezegd.”
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit het Kerkblad der Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland. De bronvermelding luidt: Bruijn, S.M. de, 2022, Wetenschapsbijbel, Kerkblad der Oud Gereformeerde Gemeente 45 (24): 235-237.
De Wetenschapsbijbel – Hoe lezen we de Bijbel?
Rond de uitleg van de Bijbel is op het gereformeerde erf verwarring en onduidelijkheid ontstaan, onder meer rond onderwerpen als schepping en evolutie. Aan de hand van de zogeheten Wetenschapsbijbel willen we in dit artikel duidelijk maken waar die verwarring vandaan komt.
De Wetenschapsbijbel bevat de tekst van de Nieuwe Bijbelvertaling, aangevuld met 300 bijdragen geschreven door 60 wetenschappers. De uitgave wil de ‘kloof tussen de tijd van de Bijbel en onze eigen tijd’ overbruggen. Met het doel om de eigentijdse bijbellezer te helpen, stelt de Wetenschapsbijbel ook gevoelige kwesties aan de orde. Het gaat dan om thema’s als evolutie, homoseksualiteit, geweld en de vrije wil.
Onthutsend
In dit artikel brengen we de Wetenschapsbijbel in verband met de hoofdvraag van deze serie: Hoe lezen we de Bijbel? We vragen ons af wat er gebeurt als de Bijbel wordt gelezen met in het achterhoofd modern wetenschappelijk onderzoek.
Opvallend, en eerlijk gezegd ook onthutsend, is de inleiding in de Wetenschapsbijbel, geschreven door twee personen. Eén van hen is G. van den Brink, hoogleraar dogmatiek aan de Vrije Universiteit en auteur van het boek ‘En de aarde bracht voort‘. Daarin wil hij het geloof in God als Schepper verbinden aan de evolutietheorie. De inleiding begint niet bij God als eerste Auteur, maar neemt zijn vertrekpunt in de menselijke factor van de Bijbel. We lezen: ‘De Bijbel is een oud boek – of eigenlijk een hele verzameling oude boeken – afkomstig uit lang vervlogen antieke culturen’. In de hele inleiding lezen we niet dat de Bijbel Gods openbaring is. Het eerste wat we over God lezen is: ‘De God van wie de Bijbel getuigt blijft volgens diezelfde Bijbel door alle eeuwen heen dezelfde…’. Verderop lezen we dat geloofsgemeenschappen samenkomen ‘om een Bijbelpassage af te tasten op haar betekenis voor vandaag, zich openstellend voor de stem van God die er zomaar doorheen kan klinken’. En: ‘Gelovigen zien de Bijbel als Gods Woord, door God geïnspireerd’. Nee, zeggen we, dit is geen visie van gelovigen, dit is wat God openbaart!
Volgens de auteurs waren de evangelisten ‘betrokken volgelingen van Jezus die wat hun overkomen was in de beelden en concepten van hun tijd en cultuur probeerden te vatten’. En, over wonderen lezen we: ‘Voor sommigen is het vanzelfsprekend dat de beschreven wonderen werkelijk hebben plaatsgevonden. Ze staan immers in de Bijbel’. Wie zijn die sommigen, zo vragen we ons af. Laten we het houden op de kerk van alle tijden en plaatsen, met uitzondering dan van de geseculariseerde westerse mens.
Wissel
Passeert de Wetenschapsbijbel de wissel die we in het vorige artikel benoemden, de wissel waarin de Bijbel uiteindelijk een boek wordt van mensen over God? Zo sterk willen we dat niet zeggen, dan doen we de auteurs geen recht. Maar, het klinkt beslist onvoldoende door dat de Bijbel Gods openbaring is. De Bijbel is geen boek waarin Gods stem ‘zomaar doorheen kan klinken’. Nee, het zijn de woorden Gods tot ons.
De 300 bijdragen in de Wetenschapsbijbel staan in het spoor van de inleiding. Wat is het gevolg? De majesteit van het spreken van God over de schepping maakt plaats voor een tastend en zoekend spreken. Majesteitelijk begint de Bijbel: ‘In den beginne schiep God den hemel en de aarde’. Het doet ons met ontzag luisteren naar de Schepper. In de Wetenschapsbijbel lezen we – hoe afgezwakt: ‘Je krijgt de indruk dat het ontstaan van de wereld en het leven erop in een oogwenk plaatsvond: God sprak en het gebeurde’. Is dit slechts ‘de indruk krijgen?’ Nee, zo openbaart God het.
Aan de andere kant wordt het spreken van de wetenschap te stellig neergezet: ‘Het voor ons waar te nemen heelal is 13,8 miljard jaar oud’. En: ‘Als zoogdier evolueerde de mens uit een gemeenschappelijke voorouder met apen gedurende ongeveer 8 miljoen jaar’. Is er ergens in Gods openbaring iets te lezen wat hier op lijkt?
Veiliger weg
De Wetenschapsbijbel maakt duidelijk waar we uitkomen in het uitgezette spoor. Het leidt tot onthutsende uitspraken zoals: ‘Het zou daarom kunnen dat de namen die in Genesis 5 en 11 worden genoemd, staan voor mensen die ooit hebben geleefd’. Het boek Jona heet een ‘novelle’ waarbij we ‘bij de erin beschreven wonderen vooral moeten letten op hun betekenis en niet op de vraag of ze echt gebeurd zijn’.
Nog één uitspraak: ‘Alles afwegend is het vanuit een modern perspectief misschien beter te zeggen dat in de Bijbel de geschiedenis meer gebruikt wordt om een eigen punt te maken dan om gedetailleerd feitelijke gebeurtenissen te beschrijven’. Klinkt in het woordje misschien nog wat onzekerheid door? Laten wij kiezen voor de veiliger weg van de openbaring. Daarop beriep Christus Zich ook steeds. Hij sprak: Er is geschreven (Matth. 4:4,7). En: De Schrift kan niet gebroken worden (Joh. 10:35). Dat is bepaald geen modern perspectief, maar dat hebben we ook niet nodig om de Bijbel uit te leggen.
Een samenvatting van de rest van de serie is hier te vinden.
Dit artikel is met toestemming van de auteur en redactie overgenomen uit het De Saambinder. De bronvermelding luidt: Heer, J.M.D. de, 2023, Hoe lezen we de Bijbel? (3) De Wetenschapsbijbel, De Saambinder 101 (30): 4-5.
‘We zijn blij met de verschijning van dit boek’ – Bespreking van de bundel ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods aangezicht’
We zijn blij met de verschijning van dit boek waarin bijdragen van meerdere Nederlandstalige wetenschappers staan. Zij laten zien dat geloof en wetenschap met elkaar verbonden zijn. Ieder doet dit vanuit zijn eigen wetenschapsgebied en is ervan overtuigd dat we in de wetenschap rekening hebben te houden met de Schepper van deze wereld en met Zijn openbaring. De gangbare wetenschap houdt geen rekening met Gods handelen. De auteurs in dit boek doen dat wel. Zij laten zien dat elke wetenschap zijn eigen vooronderstellingen heeft.
Het boek bevat bijdragen over theologie, kerkgeschiedenis, wetenschapsvisie, natuurwetenschappen en biologie. Het gaat ook over klimaatverandering en ‘maakbaarheid van het leven.’ Gods Woord is het kader voor de artikelen in dit boek. Veel jongeren (en ook ouderen) krijgen te maken met opvattingen in de wetenschap die strijdig zijn met Gods Woord. Dan is het goed dit boek ter hand te nemen. Enkele sprekende zaken willen wij eruit lichten.
Geschiedschrijving
De Bijbel bevat werkelijke geschiedenis, is openbaring van God en geen product van menselijke verbeelding. De historische betrouwbaarheid van de Bijbelse gegevens moet niet gerelativeerd worden. Als dat wel wordt gedaan betekent dit dat de Bijbel wordt gezien als de menselijke verwerking van Gods openbaring. Dan wordt de Bijbelse boodschap ontdaan van haar kracht en ernst. Er is een hoofdstuk gewijd aan de historiciteit van Genesis 1-11 waarin schepping, zondvloed en torenbouw van Babel behandeld worden. We citeren enkele regels van blz. 44 en 45 “Wie uitgaat van de eenheid van het boek Genesis kan geen duidelijk onderscheid maken tussen de historiciteit van de eerste en die van de latere delen… De historiciteit van het eerste Bijbelboek kan niet bewezen worden, maar er zijn wel duidelijke argumenten voor dit standpunt. Dan vormt het boek inderdaad het fundament van de wereldgeschiedenis.”
Het Nieuwe Testament over de vroegste geschiedenis
Het Nieuwe Testament gaat uit van de historiciteit van Genesis 1-11. Jezus en de discipelen hebben duidelijk hierover gesproken. We geven enkele regels weer van blz. 77 “Wie de waarachtigheid van de beginhoofdstukken van de Schrift op de helling zet, kan moeilijk de woorden van Jezus en Zijn discipelen nog ernstig nemen. De schepping van één man en één vrouw, Adam en Eva, een historische zondeval met desastreuse gevolgen voor de hele mensheid en de schepping waarvoor de mens zorg moest dragen, de Bijbelse chronologie, de wereldwijde zondvloed – het maakt allemaal deel uit van het onderwijs van Jezus en Zijn discipelen. Het is wezenlijk voor de boodschap van het Evangelie dat Jezus naar deze aarde kwam als mens om de mensheid te kunnen verlossen. God heeft de mensheid na de zondeval niet weggevaagd om daarna nieuwe mensen te scheppen. Hij heeft Zijn Zoon gezonden om de gevolgen van de overtreding van de mens teniet te doen. Daarom hangt het verlossingswerk van Jezus zo nauw samen met de eerste hoofdstukken van Genesis. Gum deze elementen weg uit het Nieuwe Testament, en de boodschap is niet meer intact.”
Hermeneutiek
Hermeneutiek was een vak binnen de theologie dat zich bezighield met de regels voor een goede Bijbeluitleg. Nu is hermeneutiek een onderdeel van de moderne filosofie geworden waarbij wordt nagedacht over wat verstaan eigenlijk is. Ook in onze tijd dienen we er van uit te gaan dat we de Bijbel Goddelijk gezag toekennen. De nieuwe hermeneutiek doet dat niet. Die gaat voorbij aan het belangrijke reformatorische inzicht dat de Heilige Geest Zichzelf gebonden heeft aan het door Hem geïnspireerde Woord. Dat houdt in dat de Heilige Geest christenen nooit kan leiden in een richting die daaraan tegengesteld is. In Gods Woord ligt ons houvast. Zo zegt de Bijbel duidelijk dat Adam en Eva de eerste mensen waren. De nieuwe hermeneutiek zegt dat Paulus kind was van zijn tijd. Hij sloot zich aan bij wat de mensen toen dachten, namelijk dat Adam en Eva de eerste mensen waren. Wij weten nu meer. Hetzelfde geldt van vrouwelijke ambtsdragers. Daar is in de nieuwe hermeneutiek plaats voor, terwijl Gods Woord het tegenovergestelde zegt.
De kerkvaders
De kerkvaders in de 1e en 2e eeuw gaan uit van de historische betrouwbaarheid van Genesis. Zij bevestigen het gezag van de Schriften als een betrouwbaar en historisch spreken van God. We citeren wat we lezen op blz. 124 “De vroege Kerk laat het zien: op Zijn Woord kunt u het wagen, op welk vakgebied dan ook. Dat stelt christelijke wetenschappers voor de vraag: Durf ik het Woord van God te vertrouwen wanneer dat aanspraken maakt op mijn terrein van de wetenschap? Met de apostel Petrus gaat dat soms aanvankelijk tegen eigen inzicht in, maar het dan toch wagen en uiteindelijk bevestigd worden: ‘Op Uw Woord zal ik het net uitwerpen’ (Luk. 5:5).”
De bundel ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods Aangezicht’ is hier te bestellen.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Heteren, A. van, 2023, Boekbespreking, Bewaar het Pand 58 (13): 10.
Adam, waar ben je? En wat doet het er toe? – Bespreking van het gelijknamige boek door dr. Piet de Vries
Hoe verstaan we de eerste hoofdstukken van Genesis? Niet in de laatste plaats door de publicatie van het boek En de aarde bracht voort door Gijsbert van den Brink is deze discussie opnieuw in kerkelijk Nederland opgelaaid. Een steeds groter deel van het overigens afbrokkelend kerkelijk Nederland heeft er geen moeite mee het Bijbelse getuigenis met de evolutieleer te combineren. Bij de oprichting van de EO in 1967 was de historische betrouwbaarheid van de Bijbel één van de brandpunten. Inmiddels is de EO onherkenbaar veranderd. In de beginjaren van de EO liet onder andere Willem Ouweneel over de betrouwbaarheid van de eerste Bijbelhoofdstukken een helder geluid horen. Samen met mijn broer Wim bezocht ik eens een EO-congres onder voorzitterschap van Ouweneel gewijd aan dit thema.
Nu is Ouweneel over meerdere zaken anders gaan denken. Een aantal jaren geleden gaf hij aan dat hij een oorsprongsagnost was. Zelf vatte ik dat op dat hij de vraag of de evolutie wel strijdig is met het bijbelse getuigenis niet belangrijk vond. Met zijn publicatie Adam, waar ben je? En wat doet het er toe? maakt hij duidelijk dat hij die kant nadrukkelijk niet op wil. Hij wilde alleen maar aangeven dat niet op alle vragen over oorsprong van deze werkelijkheid in relatie tot het Bijbelse getuigenis een antwoord kan worden gegeven.
Het verheugt me dat Ouweneel met deze publicatie is gekomen. Hij maakt duidelijk dat de vraag of de zondeval al dan niet een historisch feit is en in samenhang daarmee of heel de mensheid van Adam en Eva afhangt, geen onbelangrijke of zelfs maar middelmatige zaak is. Hier is het hart van het christelijk geloof in het geding. Aanvaarding van de evolutieleer staat nooit los van een andere wijze van Bijbellezen of hermeneutiek. Een wijze van Bijbellezen die niet in overeenstemming is met het zelfgetuigenis van de Schrift.
Voor ik verder op de positieve zaken van dit boek inga, toch een paar kanttekeningen. Ouweneel heeft sterk de neiging om wat hij schrijft, zo te presenteren dat dit het einde is van alle tegenspraak en dat ieder die hem niet volgt onnadenkendheid moet worden verweten. Belangrijker is dat hij meent dat de aanvaarding van de vrouw in het ambt niet met de nieuwe hermeneutiek heeft te maken. Dat is ontegenzeggelijk wel het geval. Gegevens die de Schrift niet als contextueel presenteert, worden met beroep op de eigentijdse cultuur als niet geldend voor alle eeuwen verklaard. Kennelijk is Ouweneel – als het gaat om de positie van de vrouw – wel bereid met de nieuwe hermeneutiek mee te gaan maar niet als het gaat om de historiciteit van het paradijs en de zondeval.
Een andere zaak is zijn visie op theologie. Voor Ouweneel is theologie een vakwetenschap waarvan mij de bedoeling niet duidelijk is. Een goede theoloog is dan puur een goede vakwetenschapper. Dat moge voor deelgebieden van de theologie waar zijn maar niet voor de theologie als geheel. Iemand kan een goede kerkhistoricus zijn, een geweldige filoloog zijn of grote kennis van het oude Midden-Oosten hebben enz. Echter, een goede theoloog is iemand die de boodschap van de Schrift kan verhelderen met het oog op prediking, catechese, pastoraat en missionaire activiteiten. Daarom kan alleen iemand die door de werking van Gods Geest de diepste kern van de Schrift verstaat, echt een goede theoloog zijn.
De grote kracht en betekenis van het boek Adam, waar ben je? En wat doet het er toe? is dat het de gevolgen van de aanvaarding van de evolutieleer laat zien. In tegenstelling tot de dieren is de mens geroepen om na dit leven voor Gods rechterstoel verantwoording af te leggen. Echter, wanneer kwam dat moment als wij uitgaan van de evolutie? Moet aanvaarding van de evolutieleer niet tot relativering van de erfzonde en de zonde in het algemeen leiden? Gaat het niet om restanten van dierlijke driften die onlosmakelijk met het mens-zijn zijn verbonden?
Alleen als we vasthouden aan de klassieke lezing van Genesis 1-3 kan het werk van Christus in overeenstemming met het Nieuwe Testament als verzoening en verlossing van de zonde en haar gevolgen worden gezien. Met het aanvaarden van de evolutieleer verdampt ook de moederbeloften als het beginpunt van Gods verlossend handelen,
Terecht wijst Ouweneel erop dat aanvaarding van de evolutieleer in onderscheid met aanvaarding van het heliocentrische wereldbeeld tot een herschrijving van de christelijke geloofsleer moet leiden. Hij wijst er ook op dat wij de algemene openbaring niet gelijk mogen stellen met de uitkomst van natuurwetenschappen. De klassieke theologie kent aan de algemene openbaring een veel beperktere scopus toe en weet dat zij sinds de zondeval nooit los van de bijzondere openbaring tot ware Godskennis leidt.
Voor Adam en Eva was in het paradijs de centrale vraag of zij zich geheel door God wilden laten leiden. Die vraag komt na de zondeval op een nieuwe wijze tot ons. Dat laatste kunnen we alleen stellen als we vasthouden aan het eerste. Dat laat Ouweneel overtuigend zien. Daarom herhaal ik nogmaals dat ik – ondanks de kanttekeningen die ik plaats – zeer blij ben met de verschijning van dit boek. Het is niet het laatste woord, maar het is wel een verlost woord. Een boek dat recht doet aan het Bijbelse getuigenis van schepping, zondeval, verlossing en voleinding.
Willem J. Ouweneel, Adam, waar ben je? En wat doet het er toe? Een theologische evaluatie van de nieuwe evolutionistische hermeneutiek (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn Motief, 2018).
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.
Bavinck en Kuyper versus Van den Brink – Een reactie op de recensie van de bundel ‘Inzicht’ in het Nederlands Dagblad
In het Nederlands Dagblad van vrijdag 23 juni jl. stond (op pagina 8 van de boekenbijlage Gulliver) een recensie van het boek van Mart-Jan Paul en anderen, ‘Inzicht. Wetenschap voor Gods aangezicht’ (in het vervolg aangeduid als ‘Inzicht’). Deze recensie was geschreven door Gijsbert van den Brink.1
Zoals bekend meent deze hoogleraar Theologie aan de Vrije Universiteit dat evolutie en het orthodox christelijk geloof best kunnen samengaan.2 Hij komt tot deze visie vanuit de overtuiging, dat als het gaat over de geschiedenis van de aarde en het leven daarop, we niet alleen bij de Bijbel te rade moeten gaan. Er is een tweede middel dat ons leert over God en Zijn handelen, namelijk de natuur. Wat de wetenschap ons over de ontwikkeling van de natuur te vertellen heeft zouden christenen daarom, volgens van den Brink, ook serieus moeten nemen. Dit betekent dat ze moeten accepteren dat het leven op aarde honderden miljoenen jaren oud is en door evolutie is ontstaan.
Met dit standpunt ben je bij de auteurs die aan het boek ‘Inzicht’ hebben meegewerkt aan het verkeerde adres. Zij wijzen evolutie af en gaan uit van een historische lezing van Genesis. Die komt er op neer, dat de hoofdgroepen van het leven niet in honderden miljoenen jaren uit elkaar zijn geëvolueerd maar door God in zes letterlijke scheppingsdagen zijn geschapen. Van den Brink typeert deze standpunten als het slaan van piketpaaltjes. Hij beoordeelt dit als eenzijdig, biblicistisch en oppervlakkig.
Van den Brink ziet hier over het hoofd dat de auteurs van ‘Inzicht’ helemaal op de lijn zitten van Abraham Kuyper, de oprichter van het instituut waar Van den Brink zijn brood verdient. Kuyper stelt in zijn Stonelezing over calvinisme en wetenschap, dat wat de mainstream wetenschap over de ontwikkeling van de natuur zegt geen objectieve waarheid is, maar gebaseerd is op een specifiek geloof, namelijk het geloof van ‘het eindeloos normaal verloop van alle dingen’. D.w.z. dat de natuur altijd zo heeft gefunctioneerd zoals dat nu het geval is.
Kuyper verwerpt dit, wat hij noemt, normalistisch uitgangspunt.3 Hij betoogt dat calvinisten uitgaan van de abnormaliteit van de natuur: de schepping is geen kwestie van een ‘evolutio in infinitum’, maar van een serie exclusieve goddelijke wonderen; en de natuur bevindt zich sinds de zondeval in een gebroken staat en functioneert sindsdien over de hele linie abnormaal.
Dit verschil in vooronderstelling tussen de normalistische kijk van de mainstream wetenschap op de ontwikkeling van de natuur en de abnormalistische visie van de calvinisten typeert Kuyper als een conflict van de eerste orde. Hij tekent er bij aan dat de mainstream wetenschap haar normalistische zienswijze aan ons opdringt en eist dat wij een bewustzijn zullen hebben die aan het zijne gelijk is. Een andere kijk wordt als zelfbedrog af geserveerd.4
Dat de auteurs van ‘Inzicht’ zich niet conformeren aan de denkbeelden van de mainstream wetenschap over de evolutie van het leven is dus helemaal in de geest van Abraham Kuyper. Die stelt bovendien dat calvinisten “een eigen wetenschap moeten optrekken die past bij de grondslag die onwrikbaar vastligt in hun eigen bewustzijn”. Hij bepleit een “vrije wetenschap tegenover haar tirannieke tweelingzuster”.
Van den Brink heeft, als het gaat om oorsprongsvragen, geen oog voor dit vooronderstellingenconflict van de eerste orde waar Kuyper op doelt. Hij heeft, in de woorden van Kuyper, zijn bewustzijn al helemaal aangepast aan dat van de mainstream wetenschap. Zoals gezegd gaat hij uit van de hardheid, feitelijke juistheid, van wat de wetenschap ons te zeggen heeft over de natuurhistorie. Christenen moeten daarom hun bijbeluitleg daar aan aanpassen.
Dat is niet iets waar je zorgen over hoeft te maken, vindt hij, want zo’n herijking is ook gebeurd met de geocentrische en de slavernij-bevestigende Bijbelpassages. Van den Brink gaat hier gemakshalve aan voorbij dat de laatst genoemde zaken geen leerstellige impact hebben, terwijl de acceptatie van de natuurhistorische interpretaties van mainstream wetenschap zeer grote theologische implicaties heeft.
Bijbelse inhouden veranderen ingrijpend wanneer we er vanuit gaan dat God door evolutie zou hebben geschapen. Denk hierbij aan het ontstaan van het natuurlijk kwaad, de oorspronkelijke goedheid van Gods schepping, de goedheid van God zelf, de oorsprong van de dood, de betekenis van de zondeval en de kruisdood van Jezus. Dat Van den Brink de aanpassing van het lezen van de Bijbel aan de evolutietheorie van een zelfde orde acht als het vanuit nieuwe culturele inzichten anders omgaan met teksten over slavernij of over de positie van de aarde in het heelal in dus een drogredenering.
Van den Brink meent verder dat wij, om harmonie tussen Bijbel en wetenschap te verkrijgen, te rade kunnen gaan bij Herman Bavinck. Van Bavinck heb ik het concept van eerste en tweede schepping geleerd. De eerste schepping betreft het voortbrengen van de hemel en de aarde, dus de kosmos. Daarnaar verwijzen de eerste twee verzen van Genesis 1. De Bijbel geeft daar verder geen extra info over. De tweede schepping wordt vanaf vers drie beschreven en gaat over het inrichten en bewoonbaar maken van de reeds eerder geschapen aarde.5
Wat betreft de scheppingsdagen gaat Bavinck niet uit van dagen van 24 uur. Het zijn ‘werkdagen van God’. Daarbij noemt hij bijv. dat de eerste drie scheppingsdagen een ander karakter hebben dat de drie daaropvolgende, omdat de zon pas op de vierde dag zou zijn geschapen. Een betere uitleg op dit punt, lijkt mij, is, dat God de zon op de eerste dag in werking zette en op de vierde dag vanaf het aardoppervlak zichtbaar maakte in de watergewelf dat de aarde vanaf de tweede scheppingsdag omhulde. Bavinck gelooft ook niet dat de zesde dag 24 uur heeft geduurd omdat er zoveel dingen op die dag zijn gebeurd.
Bavinck is verder van mening dat Gods schepping niet zozeer als een serie plotselinge wonderen moet worden opgevat, maar dat God tijdens de scheppingsweek ook natuurlijke processen zou kunnen hebben gebruikt. Die impliceren ook meer tijd dan de 144 uren van 6 letterlijke scheppingsdagen. Je zou kunnen denken dat Bavinck met deze ruimere exegese van de scheppingsdagen de deur voor macro-evolutie op een kier zet. Vandaar dat Van den Brink bovenstaande kijk van Bavinck op de scheppingsdagen ziet als een aanzet om de uitleg van Bijbel meer met de moderne wetenschap in overeenstemming te brengen.
Anderzijds was Bavinck geen voorstander van de ‘klassieke’ manieren om Genesis en geologie met elkaar te verzoenen, Zo zet hij een streep door de ‘day-age’ theorie; volgens deze theorie zouden de scheppingsdagen geologische perioden van miljoenen jaren voorstellen. Ook in de ‘gap theorie’ zag hij weinig heil. Deze theorie komt er op neer dat er tussen de eerste twee verzen van Genesis en de scheppingsdagen zoals die vanaf Genesis 1 vers drie worden beschreven al scheppingswerelden zouden hebben bestaan. En van een figuurlijk lezen van Genesis 1, wat inhoudt dat scheppingsverhaal niet historisch, maar poëtisch, mythisch wordt opvat, nam hij ook afstand.
Bavinck verwerpt dus deze drie klassieke harmonisatiehypothesen van Genesis en geologie. Hij concludeert – ondanks zijn ruimere kijk op de scheppingsdagen – dat er tussen de Bijbel en de inzichten van de mainstream oorsprongwetenschap toch een fundamentele discrepantie bestaat.
Deze discrepantie is volgens Bavinck het gevolg van de onterechte waarheidsclaims van de geologie en paleontologie (fossielkunde). Wat betreft deze wetenschappen beklemtoont hij het onderscheid tussen harde feiten en hun interpretatie. Hij concludeert bijv. dat de berekeningen van de ouderdom van de aarde en de tijdsperioderingen van de geologische kolom pure ‘speculatieve hypothetische schattingen’ zijn. Hij adviseert theologen zich alleen te richten op de onbetwistbare aardwetenschappelijke “hard rock facts” en waarschuwt voor de hypothesen en conclusies die geologen aan die feiten verbinden.
Hij geeft daar een aantal redenen voor. De belangrijkste komt neer op zijn stelling dat over gebeurtenissen in het verleden weinig met zekerheid kan worden gezegd: hoe zijn aardlagen en fossielen ontstaan, hoe snel, door welke processen of gebeurtenissen? We waren er niet bij, kunnen de geschiedenis niet overdoen of reconstrueren. Dus zijn de hypothesen en conclusies van geologen allemaal vrij subjectief en speculatief en verre van aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheden.6
Van den Brink negeert deze relativering van Bavinck van de theorieën van natuurhistorische wetenschap. In zijn boek ‘De aarde bracht voort‘ geeft hij aan dat hij de voorstelling van de mainstream wetenschap aanvaardt van “het gedurende een zeer lange tijdsperiode op aarde verschijnen van steeds complexere levensvormen alsook aan de theorie van de gemeenschappelijke afstamming”.7
Mogelijk dat Van den Brink voorbij gaat aan Bavinck scepsis over geologische theorieën, omdat hij meent dat Bavinck te weinig van geologie afwist. Of omdat toen Bavinck rond 1900 over deze wetenschap schreef die nog in de kinderschoenen stond. De huidige natuurhistorische kennis zou veel harder en overtuigender zijn. Daardoor zou Bavincks reserve t.a.v. van geologische theorieën nu niet meer geldig zijn.8
Natuurlijk, het kan niet worden ontkend dat er de afgelopen 125 jaar een enorme hoeveelheid nieuwe feiten over aardlagen en fossielen is vergaard. Maar het verassende is dat al deze nieuwe kennis niet tot meer ‘hardheid‘ en zekerheid heeft geleid binnen de natuurhistorische wetenschap. Volgens de aardwetenschappers C. Ollier en C. Pain is de ratio tussen feiten en interpreterende theorie in de twintigste eeuw zelfs verschoven van 1:3 naar 1:10.9 Dus het gewicht van de interpretaties is alleen maar toegenomen. Dezelfde inschatting maakt de geoloog R. Veenhof. Volgens hem is “misschien tien procent van de geologische ideeën werkelijk waarneembaar en berust 90 procent op creatief denken“.10 Hetzelfde geldt voor de interpretatie van fossielen. De evolutionist J. Rust is daar duidelijk over: “zonder evolutionair denkkader en de er aan ten grondslag liggende evolutietheorie zijn de fossielen alleen maar interessante overblijfselen uit vervlogen tijden. Dat ze de geschiedenis van het leven vertellen wordt alleen duidelijk als je ze vanuit het inzicht bekijkt dat hun opeenvolging op evolutie berust”. Rust zegt hier dus dat de fossielen als op zichzelf staande feiten ons niets te zeggen hebben. Je moet ze interpreteren vanuit een vooropgesteld geloof in evolutie. Ook hier zie je dat niet de feiten beslissend zijn maar de wereldbeschouwing, het paradigma, de vooronderstellingen van de onderzoeker. Die laat de fossielen buikspreken: ze vertellen het verhaal waarin hij zelf op voorhand gelooft.11
Bovenstaande citaten maken duidelijk dat Bavincks oordeel over de aard van de natuurhistorische kennis noch steeds actueel is. Deze kennis is, om een prachtige metafoor van Arie van den Beukel aan te halen, als een glas pils met een smal voetje. Oftewel weinig pils en veel schuim. Net zo geldt dat voor de natuurhistorische wetenschap. De kennis die ze voorbrengt is voor 10% hard feitelijk en voor 90% zacht interpretatief. Ze wordt door een overdaad aan speculatieve hypothesen en theorieën gedomineerd. Daarom zijn de kritische beschouwingen van Kuyper en Bavinck over de waarheidsclaims van de natuurhistorische wetenschap ook nu nog steeds geldig.
Concluderend en samenvattend. Het grote verschil tussen de schrijvers van ‘Inzicht’ en Gijsbert van den Brink zit dus vast op hun houding t.o.v. de natuurhistorische wetenschap. De auteurs van ‘Inzicht’ zitten meer op de kritische lijn van Bavinck en Kuyper. Ze gaan, net als Bavinck, uit van het speculatieve van de natuurhistorische theorieën. Dat zijn geen harde, objectieve waarheden maar op vooronderstellingen gebaseerde interpretaties.
Net als Kuyper realiseren deze schrijvers zich dat de mainstream geologie gebaseerd is op een onbijbels normalistisch en naturalistisch wereldbeeld. Vanuit dit denkkader wordt binnen de aardwetenschap alles in de natuur verklaard zonder een scheppende of anderszins ingrijpende God; ook wordt verondersteld dat alle processen op aarde altijd identiek zijn verlopen, zonder dat er sprake is van eenmalige (scheppings)wonderen en de doorwerking van de zondeval.12
De auteurs van ‘Inzicht’ willen zich niet onderwerpen aan de natuurhistorische theorieën die geen rekening houden met de Bijbel. Ze blijven bij een historische lezing van Genesis. Zij kiezen, in de geest van Kuyper, voor een radicaal en principieel eigen wetenschap van de aardgeschiedenis die verdisconteert wat de Bijbel ons hierboven te melden heeft.
De kritische geest van Kuyper en Bavinck t.a.v. de mainstream natuurhistorische wetenschap, waardoor zij de evolutietheorie afwijzen, ontbreekt bij Van den Brink. Daardoor neemt hij geen afstand van de ongewisse hypothesen en theorieën van de moderne oorsprongswetenschap. Hij geeft zich daar aan over, onder het te makkelijke motto: ik ben maar een leek op het gebied van de natuurgeschiedenis, maar ik ga er vanuit dat wat de moderne wetenschap hierover zegt wel klopt. Zo past hij, om de woorden van Kuyper nogmaals te gebruiken, zijn bewustzijn aan de inzichten van de mainstream wetenschap over de oergeschiedenis aan. Vanuit deze mindset leest hij opnieuw de Bijbel en komt hij tot aanpassingen van wat Gods Woord leert. Wie zich laat inspireren door de kritische geest van Bavick en Kuyper zal deze denklijn van Van den Brink niet snel volgen.
‘Al met al is Inzicht een onmisbaar naslagwerk’ – Bespreking van ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods Aangezicht’
Kun je wetenschap en geloof combineren? De laatste jaren zijn diverse boeken van christelijke theologen en natuurwetenschappers verschenen die deze vraag met ‘ja’ beantwoorden. Maar ze nemen daarbij vaak de (seculiere) natuurwetenschap als uitgangspunt en zeggen dat Genesis ‘dus’ niet letterlijk kan worden gelezen. De christelijke wetenschappers die aan het boek Inzicht hebben meegewerkt, beantwoorden bovenstaande vraag ook met ‘ja’. Alleen nemen zij Genesis wél letterlijk.
Inzicht is een bundel met bijdragen van achttien theologen, filosofen en natuurwetenschappers die allemaal de historische lezing van Genesis onderschrijven. Ieder focust in zijn bijdrage op zijn eigen vakgebied. De oplettende Weet-lezer zal diverse namen herkennen van artikelen uit vorige nummers.
Voor elk wat wils
De ondertitel van Inzicht is ‘wetenschap voor Gods aangezicht’. Wie alleen op de kaft afgaat, kan bedrogen uitkomen. De meeste mensen vereenzelvigen ‘wetenschap’ met ‘natuurwetenschap’. Dat is echter maar een van de vier secties in dit boek. De andere drie gaan over theologie, geschiedenis en filosofie. Wetenschap in de bredere zin van het woord dus. Maar dat maakt ook dat er voor iedere lezer wel iets in staat wat hem of haar aan zal spreken. De geschiedenisliefhebber kan zijn hart bijvoorbeeld ophalen aan de bijdrage van Benno Zuiddam over hoe de kerkvaders over Genesis dachten. Een meer natuurwetenschappelijk ingestelde lezer zal smullen van het betoog van Mart de Groot over de finetuning van het heelal of van Erik van Engelen over de complexiteit van het leven.
Publiek
Dat de auteurs allemaal een doctorstitel hebben is goed terug te zien in de verschillende bijdragen. Sommige gaan al snel diep de materie in (zoals Peter Borger over het menselijk genoom) of focussen op een klein deel van het grotere debat (zoals Aart Goedvree in zijn bijdrage over theoloog Herman Bavinck). Ook valt op dat er bij de selectie van auteurs die over theologie en kerkgeschiedenis schrijven, overwegend is gekozen voor scribenten die zich tot de gereformeerde kerken rekenen. Dat is een gemiste kans, want ook in andere christelijke stromingen zijn er velen die veel waarde hechten aan het klassieke scheppingsgeloof. Deze twee zaken maken Inzicht wat minder aantrekkelijk voor het brede publiek. Inzicht lijkt vooral te zijn geschreven voor studenten en academici, al is deze bundel voor de geïnteresseerde leek ook onmisbaar op z’n boekenplank.
Onmisbaar naslagwerk
Inzicht is voorzien van meer dan 700 voetnoten, sommige ter verduidelijking van de hoofdtekst, maar de meeste zijn bronverwijzingen, zodat de lezer handvatten krijgt om zich verder in bepaalde zaken te verdiepen. Sommige hoofdstukken sluiten af met een verklarende woordenlijst, en een beknopte index helpt de lezer om snel informatie terug te vinden. Hoewel Inzicht is voorzien van een voorwoord waarin de intenties van de auteurs en initiatiefnemer (‘onze’ Weet-redacteur Jan van Meerten) helder uiteen worden gezet, is er geen nawoord met een overkoepelende conclusie van de redactie. Als lezer blijf je dan een beetje met een ‘onaf’ gevoel zitten. Al met al is Inzicht, voor wie oprecht in geloof en wetenschap is geïnteresseerd, een onmisbaar naslagwerk.

Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit het Weet Magazine. De bronvermelding luidt: Heugten, G.J.H.A. van, 2023, Inzicht, Weet Magazine 81: 14.
De bundel is via dit bestelformulier verkrijgbaar.
‘De Heere geve Godvrezende Jochebeds en biddende Monica’s, opdat we van Hem nog een Mozes en Augustinus zouden ontvangen’ – Bespreking ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods aangezicht’
Is het mogelijk geloof en wetenschap te combineren, of zijn het twee gescheiden werelden? Het is een vraag die zich opdringt aan jonge mensen die (gaan) studeren. Het huidige academische denkklimaat staat haaks op het gedachtegoed dat ze van thuis en de kerk meekrijgen. Het is ook een vraag die ouders van studerende kinderen, ambtsdragers en onderwijzers met terechte zorg kan vervullen.
Juist in een tijd waarin iedereen geconfronteerd wordt met medische en technische ontwikkelingen en waarin we onze weg moeten vinden in het omgaan met complexe, maatschappelijke vraagstukken rondom klimaatverandering en ‘maakbaarheid van het leven’. In de coronatijd zijn we heftig met deze vraag geconfronteerd, toen ‘de wetenschap’ de maatstaf was om beleid in te richten tot aan de kerkdeur toe, en toch niet het laatste antwoord gaf. Ook zien we dat de academische beoefening van de theologie ons niet alleen maar goede dingen gebracht heeft.
Het heeft velen in onze kring sceptisch(er) gemaakt richting de wetenschap. Het is daarom een goede gedachte geweest om in de bundel ‘Inzicht‘ achttien protestantse wetenschappers aan het woord te laten die ieder op hun eigen deelterrein proberen geloof en wetenschap te verbinden. Een breed spectrum van wetenschappelijke deelgebieden komt langs, variërend van theologie, filosofie en geschiedenis tot de natuurwetenschappen. Het doet weldadig aan te lezen dat er ook wetenschappers zijn voor wie Gods Woord het kader geeft waarbinnen wetenschap bedreven moet worden. Dat is het kader van schepping, zondeval, verlossing en voleinding. Dat schuurt met de gangbare praktijk.
Het is nuttig voor jongeren te lezen hoe al vanaf de vroegchristelijke kerk geworsteld is met de vraag naar de verhouding tussen geloof en wetenschap. Het is een vraag waar het laatste woord niet over gezegd is. Deze bundel leent zich om in kleinere groepen verder te doordenken. Juist uit eigen kring zijn mensen nodig als leidsmannen voor de aardse woestijnreis. De Heere geve Godvrezende Jochebeds en biddende Monica’s, opdat we van Hem nog een Mozes en Augustinus zouden ontvangen.
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit het De Saambinder. De bronvermelding luidt: Nieuw Amerongen, G.P. van, 2023, Boekennieuws, De Saambinder 101 (25): 11.
De bundel is via dit bestelformulier verkrijgbaar.
‘Een nuttig boek om je kennis over de Bijbel te verdiepen en te verbreden’ – Bespreking van ’50 misverstanden over de Bijbel’
Vrouwen in de Bijbel zijn voetvegen. De Bijbel stimuleert racisme. De Bijbel staat vol fouten. De Bijbel kent geen humor. En de Bijbel geeft antwoord op alle levensvragen. Zomaar een paar misverstanden die er over de Bijbel kunnen bestaan. Vroeger kreeg je kennis van de Bijbel mee door naar de zondagsschool, catechisatie of een bijbelstudiegroep te gaan. Nu ligt daar minder nadruk op bijbelkennis en praten we er meer over onszelf. Dat is niet verkeerd, maar kennis over de Bijbel is essentieel als je God beter wilt leren kennen en de misverstanden wilt kunnen ontkrachten. In dit boek bespreekt dr. Pieter J. Lalleman vijftig misverstanden over de Bijbel. Hij schrijft op een toegankelijke manier, maar zeker niet simplistisch. Ook als je al bekend bent met de Bijbel, is het een nuttig boek om je kennis over de Bijbel te verdiepen en te verbreden. ‘Bovenal‘, zegt hij, ‘is het mijn wens dat jij als lezer meer onder de indruk komt van de schoonheid en wijsheid van de Bijbel, en vooral van de Auteur; onze machtige en liefdevolle God!’
De opzet van het boek
Pieter Lalleman bespreekt 50 misverstanden in dit boek. Elk misverstand wordt kort en krachtig weerlegd in meestal 3 tot 4 pagina’s. De misverstanden zijn ingedeeld naar: Algemeen misverstand 1-12, Oude Testament misverstand 13-21, Nieuwe Testament misverstand 22-32, Paulus misverstand 33-43 en Diverse onderwerpen misverstand 44-50. Wat voorbeelden van misverstanden. Een misverstand uit Algemeen is: 5 De bijbel staat vol fouten. Een misverstand over het Oude Testament is: 14 Eén en twee Samuel zijn twee aparte boeken. Een misverstand over het Nieuwe Testament: 22 Het evangelie van het eerst geschreven. Een misverstand over Paulus: 35 Wij hebben alle brieven van Paulus. Een misverstand over diverse onderwerpen: 45 De Bijbel zegt niets over politiek.
Een paar voorbeelden van misverstanden nader bekeken
Misverstand 7: Een nieuwe vertaling wordt gemaakt op basis van de vorige. Het is en misverstand om te denken dat moderne vertalingen worden gemaakt vanuit vorige vertalingen. Er is juist een besef dat een echte vertaling terug moet gaan naar de oorspronkelijke tekst dus naar de grondtalen. Alleen de grondtekst geldt als geïnspireerd en heeft goddelijk gezag. Daar komt bij dat de ene vertaling dichter aansluit bij de grondtekst dan de andere vertaling.
Vertalen is het maken van keuzes. Kies je voor een goede vertaling van de brontekst of richt je je wat meer op de doeltekst? Soms kan de brontekst als je die letterlijk vertaalt vervreemdend werken. “Al wat aan de wand pist” in 1 Samuel 25:34 kun je beter vertalen met manspersoon of man.
Misverstand 11: De verteller keurt alles goed. Neem Jefta in Richteren 11:29- 40 die zijn dochter offerde door een verkeerde gelofte (ik meen als vrouw en moeder en niet letterlijk zoals Lalleman wel doet). Waarom wordt dit niet uitdrukkelijk afgekeurd door de schrijver van Richteren? Lalleman stelt dat de slotopmerking helder genoeg is. Daar vindt de afkeuring plaats doordat de schrijver laat zien hoe erg deze keuze werd gevonden.
Lalleman schaart zich achter de NBV vertaling die heeft: “Sindsdien is het in Israël de gewoonte dat de jonge meisjes elk jaar vier dagen rouwklagen om Jefta’s dochter”. Hier lijkt het erop dat ze rouwklagen vanwege haar dood. Maar dat hoeft niet wat even er voor staat: “Nooit had ze met een man geslapen”. Dat kan er ook opzien dat men kwam om haar vrijgezelle staat en haar kinderloosheid te bewenen. De HSV en SV vertalen in plaats van rouwklagen met haar spreken of praten maar daar wil Lalleman niet van weten. Dat laatste ziet er namelijk uitdrukkelijk op dat ze nog leefde.
Overigens is volgens mij de opmerking van Gideon als hij zijn dochter tegenkomt ook normerend lettend op de diepe intense keelklank: “Aaah bittie, ach mijn dochter”. De schrijver van van Richteren laat zien hoe erg dwaas de gelofte van Jefta is en gaat zo in het spoor van Salomo die in Prediker 5:1 opmerkt: ” Wees niet te snel met uw mond, en laat uw hart zich niet haasten een woord te uiten voor het aangezicht van God. Want God is in de hemel en u bent op de aarde. Laat daarom uw woorden weinig in aantal zijn”.
Misverstand 15: Kronieken is een herhaling van koningen. De Griekse naam van het Bijbelboek Kronieken luidt: Paralipomena, ”weggelaten dingen’ of ‘kliekjes’. Die naam suggereert dat Kronieken niet meer is dan een samenraapsel wat in andere boeken ontbrak. Lalleman stelt dat Kronieken juist een geheel eigen boodschap heeft. De schrijver richt zich vooral op de koningen David en Salomo, op de tempel en daarna op het zuidelijke rijk, Juda. Hij legt meer nadruk op gebeden, toespraken en verslagen van gebeurtenissen. Volgens Lalleman is de schrijver van Kronieken meer een prediker, een theoloog, dan een geschiedschrijver. Nadat Lalleman dit gezegd heeft stapt hij over naar andere Bijbelboeken uit het Oude en Nieuwe Testament waar ook sommige Bijbelgedeelten tweemaal voorkomen.
Een beoordeling
Door 50 misverstanden kort maar krachtig te weerleggen is het een aangenaam boek om te lezen. Je kunt telkens een nieuw misverstand lezen om vervolgens het boek weer even terzijde te leggen. Je raakt dan de draad niet kwijt. De koppen van de misverstanden dekken niet altijd de inhoud. Misverstand 15 heeft als kop: Kronieken is een herhaling van koningen. Slechts 2 pagina’s gaan over dit misverstand. De andere twee pagina’s gaan in op herhalingen elders in de Schrift bijvoorbeeld in Mattheüs en Lukas. Op zich is dat niet verkeerd maar dan had het misverstand anders moeten luiden. Bijvoorbeeld: In de Bijbel komen betekenisloze herhalingen voor. Tot slot, het boek is een aanrader voor een ieder die meer wil weten over de Bijbel. Neem en lees zou ik zeggen.
Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website van de auteur. Het originele artikel is hier te vinden.