Home » Filosofie » Dualiteit van lichaam en ziel verdedigd – Bespreking van ‘Mind, Brain & Free Will’

Dualiteit van lichaam en ziel verdedigd – Bespreking van ‘Mind, Brain & Free Will’

We zouden de vragen rondom de kwestie van de vrije wil momenteel ‘booming academic business’ kunnen noemen. Zowel vanuit de neurowetenschap, de filosofie en de theologie wordt er serieus studie gemaakt van de verschillende aspecten van deze problematiek. Aangezien het er nog niet naar uitziet dat er een consensus bereikt kan worden, zal het onderzoek naar de vragen nog wel een tijd doorgaan, vooral omdat het hier om fundamentele vragen naar de menselijke identiteit gaat met grote maatschappelijke consequenties voor verantwoordelijkheid en toerekeningsvatbaarheid.

Richard Swinburne schreef in 1986 reeds een boek onder de titel The Evolution of the Soul waarin hij tegen de toenmalige trend in een dualisme van lichaam en ziel verdedigde. Het huidige debat over de vrijheid van de wil maakt deze kwestie uiterst actueel. Het gaat om de vraag of de wil gedetermineerd wordt door neurale hersenprocessen, zoals Dick Swaab verdedigt, of dat het menselijk bewustzijn een vrijheid heeft ten opzichte van deze processen. Om de vrijheid van de wil ten opzichte van processen in het menselijk brein te verdedigen, is het onontkoombaar om te bepleiten dat het menselijk bewustzijn onafhankelijk is van de wetten van de fysica in ons brein.

Dit heeft tal van de denkers ertoe gebracht om op een bepaalde manier voor een dualiteit van lichaam en ziel te pleiten (o.a. Moreland, Zimmerman, Hasker, Collins, Plantinga). Swinburne heeft deze handschoen opnieuw opgenomen in de onderhavige studie. Nadat hij in de eerste twee hoofdstukken zijn filosofisch instrumentarium op tafel heeft gelegd, vervolgt hij het boek met de verdediging van het dualisme van ziel en lichaam. Een belangrijk argument in zijn betoog is het onderscheid tussen fysieke gebeurtenissen en mentale gebeurtenissen. Overtuigingen, verlangens, doelen en ervaringen zijn niet identiek. Hij maakt dit duidelijk met het verschijnsel pijn. De ervaring van pijn kan niet worden geïdentificeerd met een bepaalde fysieke stand van zaken in de hersencellen. Het is evenmin zeker of ieder de kleur ‘rood’ op dezelfde manier waarneemt, ook al kan er een definitie van de kleur rood worden gegeven. Het belangrijke van dit soort redeneringen is dat er duidelijk wordt gemaakt dat subjectieve ervaring veel complexer is dan een fysieke stand van zaken in hersencellen, dus dat er ‘meer’ moet zijn dan fysica.

Op een vergelijkbare manier beredeneert Swinburne ook dat de geest een continuïteit heeft als de fysieke hersencellen al lang door anderen zijn vervangen. Bepaalde ervaringen van licht, warmte en pijn kunnen elkaar overlappen, zodat de mentale substantie daarachter een continuïteit heeft die de fysieke omstandigheden van het moment overstijgt. Dit zijn opnieuw aanwijzingen dat we de menselijke identiteit niet kunnen reduceren tot fysica.

Swinburne heeft deze argumenten nodig om duidelijk te maken dat de menselijke geest niet afhankelijk is van de processen in ons brein en de processen in ons brein kan aansturen. Menselijke intenties oefenen invloed uit op het brein. Dit is het scharnierpunt om de vrijheid van de wil te verdedigen om verantwoordelijkheid en moraal te kunnen handhaven. Swinburne kiest hier voor de ‘agent-causal’ libertarische benadering, in onderscheid met de benadering waarin de oorzaken worden gezocht in gebeurtenissen of waarin elk spreken over een oorzaak wordt uitgesloten.

De insteek van Swinburne is niet het einde van alle tegenspraak. Er zou best doorgevraagd kunnen worden of het mentale en het fysieke zo onafhankelijk van elkaar zijn als de Brit voor waar wil hebben. Dat zal in ieder geval het geding zijn met een doorgewinterde fysicalist die zich afvraagt wat Swinburne nu werkelijk heeft bewezen met zijn argumentatie. Ook zijn er vragen te stellen bij het libertarisme, in welke vorm dan ook. Deze vragen zijn er niet alleen vanuit een filosofisch concept, maar ook vanuit de theologie liggen hier vragen ten aanzien van Gods albestuur en de relatie met de menselijke vrijheid. Al met al zal de discussie de komende jaren nog veel energie vragen om tot een fijnzinniger concept van de menselijke ziel en wil te komen.

Dit soort ‘hersengymnastiek’ is niet alleen nuttig voor specialistische fijnproevers, maar het is goed dat we er in de breedte van de theologie van op de hoogte zijn dat het fysicalisme niet zo vanzelfsprekend is als het wordt gepresenteerd. Nadat het benoemen van de menselijke ziel enkele decennia theologisch en wetenschappelijk eigenlijk niet correct was, biedt deze studie van Swinburne ook in de praktijk van prediking, pastoraat, psychologie en psychiatrie weer vrijmoedigheid en perspectief om over het geheim van de ziel te spreken. Daarnaast heeft een dergelijk boek apologetische waarde omdat het argumenten aanreikt om theïsme boven fysicalisme te prefereren.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Theologia Reformata. De volledige bronvermelding luidt: Vlastuin, W. van, 2014, Mind, Brain & Free Will, Theologia Reformata 57 (1): 105-106.