Home » Theologie (Pagina 2)

Categorie archieven: Theologie

Schriftgezag en Schriftkritiek (3) Moderne hermeneutiek

Schriftkritiek is geen populaire term. Men spreekt liever van historisch-kritisch Bijbelonderzoek. Dit onderzoek richt zich op veronderstelde overschrijf- en vertaalfouten, (schijnbare) tegenstrijdigheden, eenzijdigheden en onjuistheden in de Bijbel. De kritische Bijbelonderzoekers hebben vaak meer vertrouwen in de wetenschap en in zichzelf dan in de Bijbeltekst. Schriftkritiek gaat nogal eens uit van een optimistische mensvisie en geeft in die gevallen blijk van een modern zelfverstaan. Echter, God is groot en wij begrijpen het niet (Job 36:26). ‘Als we erkennen dat de Schrift van God is uitgegaan, hoeven we ons er niet over te verwonderen dat er vele dingen in staan die onze pet te boven gaan’, schreef Calvijn al eeuwen geleden.

De hedendaagse Schriftkritiek wordt sterk beïnvloed door het postmodernisme van deze tijd. Dit houdt in dat men ervan uit gaat dat waarheid onlosmakelijk verbonden is met context en cultuur. Een absolute waarheid die alle culturen zou overstijgen is volgens het postmodernisme onmogelijk. De waarheid wordt dus benaderd vanuit de eigen culturele context en die is in Afrika of China geheel anders dan in ons land en zeker als je dat vergelijkt met het oude Israël. De Bijbel staat in de culturele context van het oude Israël. Dat vraagt om een vertaalslag naar onze cultuur in onze tijd. Deze moderne vorm van Schriftuitleg wordt moderne hermeneutiek genoemd.

Verkeerd gelezen?

We horen vandaag steeds vaker dat je de Bijbel op heel verschillende wijzen kunt lezen. Volgens sommigen hebben we hem altijd verkeerd gelezen. We hebben de Bijbel gezien als een zogenaamd historisch verslag van de schepping, de zondeval en Gods handelen met Zijn volk. We hebben er regels uit afgeleid zonder ons af te vragen of die regels nog wel gelden voor vandaag. We lazen bijvoorbeeld dat een vrouw moet zwijgen in de gemeente en we zagen over het hoofd dat Paulus dan spreekt in een bepaalde context. In de wereld van toen was het ongepast dat een vrouw op de voorgrond trad. Dan moest dat dus ook niet in de kerk gebeuren. Dat zou aanstootgevend geweest zijn. Dat zou zelfs de voortgang van het evangelie belemmerd hebben. Dus wat deed de apostel toen? Hij paste zich aan bij de cultuur van die oude wereld. Zou hij vandaag geleefd hebben, hij zou het omgekeerde hebben gezegd. In onze westerse samenleving is het immers aanstootgevend als een vrouw geen leidinggevende functies mag hebben. De kerk moet daarin meebewegen, anders wordt ze beschuldigd van discriminatie en belemmert ze de loop van het evangelie. Alle mensen zijn immers gelijk? En in Galaten 3 vers 28 kunnen we lezen dat er in Christus “noch man noch vrouw” is.

Cultuur

Hieruit blijkt wel dat in dit nieuwe Bijbellezen de cultuur een grote en zelfs beslissende plaats inneemt. Men ziet een enorme afstand tussen de oude godsdienstige, patriarchale cultuur van de Bijbel en de cultuur van onze huidige seculiere, democratische samenleving. Men wil een brug tussen die beide slaan. Gods Woord, zo zegt men, is tot ons gekomen in een bepaalde culturele verpakking, en nu is het aan ons om de kern eruit te halen en deze over te brengen naar de huidige tijd. Vandaag, zo beweert men, zijn er bovendien andere vragen: vragen betreffende gelijkheid en ongelijkheid, van eenzaamheid en verlangen, van klimaat en milieu, van inclusiviteit en emancipatie, en ga zo maar door.

Is het dan niet waar dat er een grote afstand is tussen de cultuur van de Bijbelse tijden en de huidige cultuur in onze westerse wereld? Dat is zeker waar, al moeten we niet overdrijven. In Azië, Afrika en Zuid-Amerika zijn kerken en christenen vaak minder onder de indruk van de cultuur van de westerse wereld. De mensen van het nieuwe Bijbellezen vergeten nogal eens dat het Westen niet het middelpunt van de wereld is. Merkwaardig genoeg voert men een strijd die bij de christenheid op het zuidelijk halfrond veel afkeer oproept. Het lijkt wel alsof de kerken van het noordelijk halfrond opnieuw de toon willen aangeven, maar nu op een liberale en zelfs libertijnse manier.

Andere Schriftopvatting

Vanuit deze nieuwe visie op de Schrift kan men ontspannen omgaan met zaken in de Bijbel die men ziet als tegenstrijdigheden en historische onjuistheden. De kritische vragen uit het verleden zijn ineens niet spannend meer. Zo hoeven we, aldus deze mensen, niet meteen om te vallen als de slang in het paradijs niet gesproken heeft, de muren van Jericho niet echt zijn ingestort na de zevenvoudige rondgang van het volk Israël, Jona niet echt in de vis gezeten heeft1 of de zon niet werkelijk tot staan is gekomen bij Gibeon.

Is de Bijbel dan historisch onbetrouwbaar? Dat zou men niet graag zeggen. Die verhalen zijn wel waar, maar wat betékent waarheid? Ze hoeven niet echt gebeurd te zijn om wáár te zijn! In onze westerse wereld en het moderne denken bedoelen we daarmee een feitelijk, objectief verslag, iets dat historisch correct en empirisch vast te stellen is. De Bijbelschrijvers hielden zich daar echter niet mee bezig. De Schrift heeft dus een ander waarheidsbegrip. Dat moeten we volgens hen ook bedenken bij het lezen van Genesis 1-3.

Zo’n waarheidsbegrip en de nadruk op het geloof als interactie tussen God en de mens wordt ook wel een relationeel waarheidsbegrip genoemd. De waarheid wordt dan afhankelijk gemaakt van de uitleg van de mens. Dan is alles waar, wat die mens voor waar aanneemt. Het is deze gedachte die rond 1980 door de Gereformeerde Kerken is omhelsd (denk aan het rapport “God met ons”) en die daar grote schade heeft aangericht.

Herbronnen

We horen in onze tijd steeds vaker de oproep tot herbronning van de bevindelijke traditie. We moeten terug naar de kerkvaders, zoals Augustinus. De geschriften van de kerkvaders worden dan gelezen door onze eigentijdse bril. Men is daar dan helemaal enthousiast over, maar het vreemde is dat er dan veel mee door kan. Het leven wordt er een stuk gemakkelijker op. Men leest de kerkvaders wel – meestal hapsnap, hier een weinig, daar een weinig – maar men leeft niet als die kerkvaders. Het is natuurlijk goed om ons te laven aan die oude bronnen, maar het vraagt wel een bepaalde scherpte en belezenheid.

Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Wachter Sions. De volledige bronvermelding luidt: Leeuwen, G.R. van, 2024, Schriftgezag en Schriftkritiek (3) Moderne hermeneutiek, De Wachter Sions 72 (11): 6-7.

SERIE SCHRIFTGEZAG EN SCHRIFTKRITIEK
De serie ‘Schriftgezag en Schriftkritiek’ van G.R. van Leeuwen in De Wachter Sions bestaat uit vijf delen die hieronder overzichtelijk worden weergegeven.

  1. Schriftgezag en Schriftkritiek (1) God is groot en wij begrijpen het niet.
  2. Schriftgezag en Schriftkritiek (2) Waar waart gij?
  3. Schriftgezag en Schriftkritiek (3) Moderne hermeneutiek.
  4. Schriftgezag en Schriftkritiek (4) Hete hangijzers.
  5. Schriftgezag en Schriftkritiek (5) Door Woord en Geest.

Voetnoten

COLUMN: Memento mori

Memento mori, gedenk te sterven. Ons leven is eindig en de dood komt als ‘een dief in de nacht‘. In de Griekse Oudheid en de Middeleeuwen klonk deze spreuk daarom veelvuldig. In onze tijd klinkt meer de spreuk carpe diem, puk de dag, maak plezier en denk vandaag (nog) niet aan je sterven.

Een testament samenstellen? Ik ben nog jong, dat komt later wel! Wat als er geen later meer komt? De Heere Jezus waarschuwt in Lukas 12:40: ‘Gij dan, zijt ook bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen.‘ Johan van Renesse van Wulven (1540-1619) dacht, ziende op zijn testament, ook na over zijn levenseinde. Johan heeft een hoge ouderdom bereikt (78 jaar). Zijn vader en moeder, Adriaan van Renesse van Wulven (1501-1559) en Anna van Abcoude van Meerten (1510-1597), zijn al enige tijd overleden. Op 12 september 1618 verschijnt hij voor de openbaar notaris te Utrecht. Zijn testament is voor stamboomonderzoek interessant, want het bevat veel familiegegevens, maar dat niet alleen.

Het testament laat zien dat Johan een diepgelovige man is geweest. Helaas is hij altijd Rooms-Katholiek gebleven en moest hij niets hebben van de ‘nieuwe leer‘. Zijn testament laat ons stilstaan bij het levenseinde. God heeft bepaald dat alle mensen sterfelijk zijn, vanwege Adams zonde. Wanneer of waar we sterven, is ons onbekend.

Johan vertrouwt in het testament zijn arme en zondige ziel, lelijk van talloze overtredingen, toe ‘in handen van de goedertieren, alderheylichste Drievuldicheyt‘. Hij bidt of de Heere Jezus Christus, ‘onses salichmakers ende verlossers‘, ook zijn Advocaat en Voorspraak wil zijn bij ‘Sijnen hemelschen Vader‘ ‘in den strengen dach des oordeels‘. Een diep besef van eigen zondigheid, maar ook een groot vertrouwen op Gods barmhartigheid, door het bloed van Christus.

In de slotparagraaf waarschuwt Johan voor valse leringen. Hij roept op om Gods gramschap af te wenden, God te vrezen, ons geweten te zuiveren, ons zondige verleden te betreuren (‘beschryen‘) en aan de armen te denken. Hij roept op om niet te licht over de zonde te denken. God heeft deze zo hoog geacht, dat hij deze niet ongestraft kon laten, maar aan Zijn ‘Selver Liever gestraft heeft‘. Johan vertrouwt erop dat dit Evangelie het ‘yzeren hardt soude ommekeeren‘. Het is hoogstnodig dat wij deze wereld verzoend verlaten. Wij moeten geen doodzonde in ons laten wortelen, maar we moeten de strijd daartegen aanbinden. Indien niet, zo zal het met ons net zó aflopen als het Christendom dat ooit bloeide in Noord-Afrika en Turkije. Veel erger nog: ‘op een ogenblick dalen wy ter hellen‘ waar ‘weenen ende schreyen, knerssen der tanden‘ is.

Memento mori! Of: ‘Gij dan, zijt ook bereid.‘ Te jong? Vertrouw dáár maar niet op.

Het testament van Johan van Renesse van Wulven (1540-1619) is hier uitgewerkt.

Dit artikel verscheen eerder in het gezinsblad ‘Om Sions Wil’ en is met toestemming van de redactie hier overgenomen. De volledige bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, 2024, Memento mori, Om Sions Wil 2024 (25): 40. Hier is wat meer te lezen over ‘Om Sions Wil’.

ANDERE COLUMNS UIT 'OM SIONS WIL' JAARGANG 2024
COLUMN 1: Het hart.
COLUMN 2: De getijgerde lijmspuiter.
COLUMN 3: Het vogelbekdier.
COLUMN 4: Israël onder de loep.
COLUMN 5: Memento mori.

Gespreksvragen, het ‘evolutie om het even’-antwoord en de Gewone Catechismus

In 2019 kwam de Gewone Catechismus uit. Deze catechismus is geschreven door de geleerden prof. dr. Arnold Huijgen2, dr. Theo Pleizier3 en dr. Dolf te Velde.4 Vooral vanuit bevindelijk-gereformeerde hoek kwamen verontruste reacties en kritische geluiden op deze Gewone Catechismus. In die tijd hebben we ook een drieluik geschreven. Waarin we vooral reageerden op de ontstane verontrusting binnen de stroming Bewaar het Pand rond de Gewone Catechismus5, een uitspraak van prof. Huijgen over de dogmatiek van Van Genderen en Velema6 én in het derde deel op het geheel van de Gewone Catechismus en wat deze catechismus zegt over schepping, zondeval, zondvloed en spraakverwarring.7

Wordt vervolgd.

De Gewone Catechismus en het ‘evolutie om het even’-antwoord als buitenbeentje

In mei 2019 ben ik begonnen aan een drieluik over de Gewone Catechismus. Eind mei 2019 verschenen twee delen en 22 juli 2019 het laatste deel. We begonnen met een schets van de verontrusting die ontstaan binnen Bewaar het Pand, een stroming binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken, over het ‘evolutieantwoord’ op vraag 25 en op de uitspraken van prof. Huijgen in een interview met het Reformatorisch Dagblad. Het eerste deel is hier te vinden. In het tweede deel bespraken we het citeren van de Beknopte Gereformeerde Dogmatiek van Van Genderen en Velema door prof. Huijgen. Het tweede deel is hier te vinden. In het slotstuk willen we de Gewone Catechismus zelf bestuderen en dan vooral letten op wat deze catechismus zegt over de gebeurtenissen in het bijbelboek Genesis.

Wordt vervolgd.

Een belangrijke studie over Deuteronomium 22:5 en genderdysforie – Bespreking van ‘Wissel van geslachtskleding en van geslacht’

Dr. Hendrik Koorevaar schreef over Deut. 22:5 een exegetische studie op niveau met als titel Wissel van geslachtskleding en van geslacht. Deuteronomium 22:5 en genderdysforie. Ook wie de brontalen van de Bijbel niet kent, kan er zijn voordeel mee doen, al behoren degenen die de brontalen wel kennen bij de eerste doelgroep.

De auteur laat zien dat Deut. 22:5 geen losse Bijbeltekst is. Deze tekst staat in een literaire en ook theologische context. Ze is niet los te maken van het zevende gebod. Deut. 22:5 is een zeer belangrijke tekst als het gaat om het antwoord op de vraag hoe het vanuit de schepping door God gegeven onderscheid tussen man en vrouw zichtbaar behoort te worden.

Koorevaar beargumenteert op overtuigende wijze dat in Deut. 22:5 God de mens verbiedt zich te presenteren als iemand van het andere geslacht. Hij laat zien dat de uitdrukking ‘een gruwel voor de HEERE’ de ernst van deze overtreding duidelijk maakt. Bij een gruwel voor de HEERE gaat het om zeer ingrijpende zonden.

Met het aanbreken van de nieuwe bedeling is de mozaïsche bedeling tot vervulling gekomen. Voor een groot deel van de mozaïsche wet geldt trouwens dat met het wegvallen van de tempel het onderhouden ervan hoe dan ook onmogelijk is geworden. Echter, heel terecht onderstreept Koorevaar dat de ethische geboden ook onder de nieuwe bedeling van kracht zijn gebleven. Het feit dat Deut. 22:5 spreekt over een ‘een gruwel voor de HEERE’ onderstreept het blijvende karakter van deze woorden.

Er wordt ook wel beweerd dat de Schrift niets zou zeggen over transseksualiteit en genderdysforie. Ze staat niet los van de gedachte dat het met de schepping gegeven onderscheid tussen man en vrouw na de zondeval niet meer onverminderd van kracht zou zijn. Bij deze zienswijze wordt een tekst als Deut. 22:5 bij voorbaat het zwijgen opgelegd. Koorevaar laat zien hoe verstrekkend de zienswijze is ruimte te bieden voor transseksuele praktijken en na te laten genderdysforie te relateren aan de zondeval en haar gevolgen. Geestelijke leiders die hier de gemeente niet duidelijk de wegwijzen, zijn medeplichtig aan wat de Bijbel een gruwelzonde noemt.

Koorevaar heeft een open oog voor de ontwrichtende gevolgen van de zondeval juist ook op het gebied van de seksualiteit. Gods geboden waaronder het gebod uit Deut. 22:5 zijn bedoeld als een dam ter bescherming van onszelf. Gods geboden laten de kaders zien waarbinnen wij ons behoren te bewegen. Deut. 22:5 is een appel op hen die transgendergevoelens bij zichzelf waarnemen. Zij worden ertoe opgeroepen zichzelf geen kwaad te doen. Het lichaam dat God ons gaf, is een aanwijzing voor het gedrag dat God van ons verwacht.

Gods geboden laten ons zien wat God van ons vraagt. Heel belangrijk is dat Koorevaar naar voren brengt dat het metterdaad luisteren naar Gods stem alleen kan ontstaan in geloofsgemeenschap met Christus en dat in samenhang daarmee de gemeenschap van de heiligen van groot belang is. We hebben de taak elkaar aan te sporen niet af te wijken van de levende God.

Deze studie is een appel om het meeleven met hen die worstelen met transgendergevoelens te plaatsen in bijbelse kaders. Dan gaat het zowel om de scheppingsorde als om wat de Bijbel zegt over het ingaan in Gods koninkrijk. Heel duidelijk is dan dat wie een gruwel in de ogen van de HEERE bedrijft het koninkrijk van God niet kan binnengaan zonder zich van deze zonde te bekeren.

Als geestelijke leiders daarin geen helder geluid geven zijn ze eerder misleiders dan leiders en hebben zij ook zelf bekering nodig. Dat geestelijke leiders zich dan bekeren is niet alleen voor henzelf van het hoogste belang maar ook voor degenen aan wie zij leiding geven. Immers als zij in prediking en onderwijs geen helder geluid geven, zijn zij medeverantwoordelijk voor het feit dat degenen die aan hun hoede zijn toevertrouwd een weg bewandelen of inslaan die niet leidt naar het nieuwe Jeruzalem.

Het feit dat Gods Woord mensen pijn kan doen of zich door het bijbelse getuigenis gekwetst voelen, kan, zo geeft Korevaar aan, geen reden zijn het bijbelse getuigenis niet eerlijk door te geven. Niet de menselijke gevoelens moeten ons uitganspunt zijn maar Gods eeuwig blijvend getuigenis over God Zelf en over de weg naar Zijn koninkrijk. Eerlijk doorgeven van het bijbelse getuigenis moet ook altijd een liefdevol doorgeven zijn. Dan moet het ons gaan om het eeuwig behoud van mensen.

Het optreden van de Heere Jezus op aarde laat ons zien dat men niet zover van God verwijderd kan zijn, of er is door Christus een weg terug naar Hem. Het feit dat wij spreken over een weg terug, laat zien dat het delen in Gods genade en vergeving niet buiten bekering omgaat. Het feit dat het voor iedereen nodig is om over gaan uit de duisternis tot Gods wonderbare licht en dat bij de navolging van Christus een strijd tegen ons eigen ik behoort, maakt dat kinderen van God met elkaar kunnen meeleven ook al voltrekt zich de strijd bij de een op een andere wijze dan bij de ander.

De strijd aangaan tegen onszelf en tegen eigen gevoelens en begeerten in te leven naar wat God van ons vraagt, kan niet in eigen kracht. Wie eigen wegen kiest, kan geen beroep doen op Gods hulp en bijstand en zal dat ook niet doen, eenvoudig omdat de noodzaak ervan niet wordt ingezien en de behoefte ertoe ontbreekt. Aks wij daarentegen uit liefde tot Christus Wiens bloed van alle zonden reinigt in Gods wegen willen wandelen, zal Gods ons telkens weer moed en kracht geven. Ook daar waar wij niet meer weten hoe het verder moet. Mijn wens is dat deze studie biddend wordt gelezen en dat het zo een middel in de hand van God mag zijn om bij het bijbelse getuigenis te blijven of ernaar terug te keren.

Bron: Dr. Hendrik J. Koorevaar, 2024, Wissel van geslachtskleding en van geslacht. Deuteronomium 22:5 en genderdysforie (Lunteren: AMV). Het boek is zowel voor boekhandels als particulieren uitsluitend te bestellen bij Boekhandel ‘De Schuilplaats’ (Alblasserdam).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Van Genderen, Velema en de ‘evolutie om het even’-benadering van de Gewone Catechismus

Aan het begin van deze maand (mei 2019) is de ‘Gewone Catechismus’ verschenen.8 Bij Bewaar het Pand (een stroming binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk) heeft dat tot verontrusting geleid.9 Vorige week hebben we daar in het eerste deel van dit drieluik over geschreven. Vandaag doen we binnen dat drieluik een uitstapje naar de uitspraak van prof. dr. Arnold Huijgen inzake Van Genderen en Velema. We kijken vooral naar paragraaf 18 van hun ‘Beknopte Gereformeerde Dogmatiek’. In het derde deel hopen we het drieluik af te kunnen sluiten met een recensie van de ‘Gewone Catechismus’.

Prof. Huijgen

In het Reformatorisch Dagblad van woensdag 22 mei 2019 wordt prof. Huijgen sprekende ingevoerd. Hij reageert op de verontrusting die ontstaan is bij Bewaar het Pand. Huijgen verbaast zich over het feit dat Bewaar het Pand suggereert dat het bij vraag en antwoord 25 om iets heel nieuws en ernstigs zou gaan. Hij citeert daarna uit de Beknopte Gereformeerde Dogmatiek van zijn voorgangers Van Genderen en Velema. Deze citaten luiden: “De theologie moet zich niet op wetenschappelijke theorieën en modellen vastleggen, hoe plausibel ze ook lijken, want ze hebben altijd iets voorlopigs. De geschiedenis van Genesis 1 en 2 en het scheppingsmodel van het creationisme vallen niet samen”.10 En: “Het heelal kan ouder zijn dan de meeste creationisten aannemen, zoals het ook veel groter is dan men vroeger vermoeden kon. Het geloof staat of valt daar niet mee”.11 Huijgen: “Die laatste zin zou ik graag willen onderstrepen. Een beetje ontspanning kan geen kwaad”.12 De vraag in dit artikel is of Huijgen en Vraag & Antwoord 25 van de Gewone Catechismus met deze citaten Van Genderen en Velema aan zijn kant heeft als het gaat om de biologische evolutietheorie. Daarvoor moeten we paragraaf 18 van de Beknopte Gereformeerde Dogmatiek bestuderen. Dat doen we hieronder. In de conclusie vergelijken we kort de Beknopte Gereformeerde Dogmatiek met Vraag & Antwoord 25 van de Gewone Catechismus.

Wordt vervolgd.

‘Evolutie om het even’-antwoord zorgt voor verontrusting

Begin mei 2019 kwam er een nieuwe catechismus uit onder de titel Gewone catechismus. Daarin wordt het christelijk geloof in 100 vragen en antwoorden toegelicht. Bewaar het Pand, een stroming binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken, maakt zich zorgen over de ruimte die hier wordt gegeven aan de evolutiegedachte. We willen een drieluik plaatsen over deze Gewone Catechismus.

Vandaag willen we een beschrijving geven van de ontstane verontrusting. In het tweede deel maken we een uitstapje naar de dogmatiek van dr. Van Genderen en dr. Velema die prof. Huijgen citeert en bekijken wat deze dogmatiek zegt over schepping en evolutie. In het slotstuk van dit drieluik willen we de Gewone Catechismus doornemen en kijken wat deze Catechismus zegt over de schepping, de zondeval en de zondvloed. We reageren in dit drieluik dus slechts op de eerste hoofdstukken van Genesis omdat daar de verontrusting over gaat. Er is veel meer te zeggen over deze Catechismus, maar dat laten we rusten

Vraag en antwoord 25

Op bladzijde 72 wordt de volgende vraag gesteld: “Wat bedoel je als je zegt dat God de wereld heeft gemaakt – de evolutietheorie zegt toch dat alles spontaan ontwikkeld is?” Het antwoord luidt dan: “Ik geloof dat alles wat bestaat, is voorgekomen uit een idee van God, dat alle variatie tussen planten, dieren en mensen door Hem is bedacht. Of het nu kort of lang heeft geduurd, of alle soorten apart zijn gemaakt of dat ze uit elkaar zijn voortgekomen, dat doet niets af van de liefdevolle bedoeling waarmee God deze wereld, maar ook mij, tot zijn13 eer gemaakt heeft.” Op bladzijde 73 staat een toelichting op vraag en antwoord 25.14 Deze wordt in de discussie echter helaas (nog) niet meegenomen.

Interviews

Op zaterdag 4 mei 2019 verscheen in het Nederlands Dagblad een interview met de opstellers van de Gewone Catechismus. Daarin wordt niet gesproken over schepping (of evolutie). Wel wordt als afbeelding de 25e vraag en het antwoord weergegeven.15 Op donderdag 16 mei 2019 verscheen er een interview met de drie opstellers in het Reformatorisch Dagblad. Ook daarin wordt de Gewone Catechismus toegelicht. De interviewer vraagt aan de opstellers of het gedeelte over de evolutie een compromistekst is. Dr. Huijgen geeft aan dat dit juist niet het geval is. “Dat hele debat over schepping en evolutie wordt momenteel gevoerd met de laatste ernst alsof wanneer de wereld niet in zes dagen van 24 uur gemaakt zou zijn, je alles verliest. Waar het om gaat, is dat deze wereld Gods wereld is en op Hem gericht is.” Dr. Pleizier laat als antwoord weten: “Wie heeft ons bedacht en waartoe zijn wij gemaakt? De dingen eromheen moet je open kunnen laten”. Als laatste van de opstellers geeft dr. Te Velde aan dat het hier om een primaire geloofstekst gaat: “De wereld is door Gods wil en bedoeling geschapen. Dat is een heel ander perspectief dan van een spontane en toevallige evolutie”.16

Bewaar het pand

Vanuit Bewaar het Pand is kritisch gereageerd op de Gewone Catechismus en het interview in het Reformatorisch Dagblad. Doordat prof. Huijgen een van de drie opstellers is, zo geeft de auteur van het artikel aan, “zijn onze kerken ook betrokken bij dit project”. Ze verwijzen in het bericht naar vraag en antwoord 25 en het antwoord van prof. Huijgen aan de interviewer van het Reformatorisch Dagblad. Volgens het bericht wordt hier (in het interview) “een simplificatie toegepast, die de lezer op het verkeerde been zet”. Het zou hier niet alleen om een schepping van zes dagen gaan, alhoewel dat volgens de auteurs van dit bericht wel vastgehouden moet worden, maar om het expliciet ruimte geven aan de mogelijkheid van de evolutiegedachte. “Het kan namelijk kort of lang geduurd hebben, de soorten kunnen uit elkaar voortgekomen zijn. Hiermee is de evolutiegedachte ingevoerd en geaccepteerd.” Volgens de schrijvers heeft dat grote gevolgen. Ze noemen deze afwijking ernstiger dan de zaak over de positie van de vrouw (in het ambt)17 en dit brengt de kerken in verwarring. Als deze gedachten terrein winnen dan, zo zijn de schrijvers van mening, dan dreigen Adam alsook Christus te vervagen. Als laatste verwijzen ze nog naar de brede discussie die ontspon in het Reformatorisch Dagblad rond het boek van prof. Gijsbert van den Brink. In het komend nummer van het tijdschrift Bewaar het Pand zal dieper ingegaan worden op deze kwestie. Ze concluderen: “We mogen hopen en bidden dat de Heere onze kerken verder zal behoeden voor een totale afglijding van het Woord van God”.18

Reactie

In het Nederlands Dagblad verscheen op 23 mei 2019 in een nieuwsbericht een verwijzing naar bovengenoemd artikel van Bewaar het Pand. In een foto bij het bericht wordt nogmaals ‘het gewraakte antwoord’ getoond van vraag en antwoord 25. De schrijver van het artikel, Gerard ter Horst, verwijst naar een Twitterbericht van prof. Huijgen waarin hij laat weten “de kritiek als een goede aanleiding te zien om in gesprek te gaan”. Ter Horst verwijst daarnaast naar het bericht in het Reformatorisch Dagblad waarin Huijgen wat uitvoeriger ingaat op de kritiek (zie onder).19 Een dag eerder verscheen namelijk een bericht op de website van het Reformatorisch Dagblad dat later ook als artikel verscheen in de papieren versie.20 Naast een beschrijving van het bericht van Bewaar het Pand bevat dit artikel ook een reactie van prof. Huijgen. Volgens hem voert de ‘Gewone Catechismus’ geen evolutiegedachte in. Vraag en antwoord 25 willen de wetenschappelijke theorievorming juist laten voor wat die is. Hij zegt: “In de kerk houden we ons aan de eenvoudige geloofsbelijdenis. Laat wetenschappers hun werk doen. Wij belijden God de Vader, de Schepper van hemel en aarde”. Volgens de auteur van het RD-artikel verbaast het Huijgen dat Bewaar het Pand suggereert dat het hier om iets heel nieuws en ernstigs zou gaan. Huijgen verwijst daarbij naar de Beknopte Dogmatiek van prof. J. van Genderen (1923-2004) en prof. W.H. Velema (1929-2019). Volgens deze geleerden zou de theologie “zich niet op wetenschappelijke theorieën en modellen” moeten “vastleggen, hoe plausibel ze ook lijken, want ze hebben altijd iets voorlopigs. De scheppingsgeschiedenis van Genesis 1 en 2 en het scheppingsmodel van het creationisme vallen niet samen”.21 Huigen citeert Van Genderen en Velema verder: “Het heelal kan ouder zijn dan de meeste creationisten aannemen, zoals het ook veel groter is dan men vroeger vermoeden kon. Het geloof staat of valt daar niet mee”. Huijgen geeft aan dat hij dat laatste zou willen onderstrepen: “Een beetje ontspanning in de discussie kan geen kwaad”.22 Huijgen had liever gezien dat het bestuur van Bewaar het Pand eerst contact met hem had gezocht. Hij hoopt op een gesprek en “niet een nieuw statement op een website”. Vandaag (24 mei 2019) wilde het Nederlands Dagblad nog iets rechtzetten. In het korte berichtje laat prof. Huijgen weten dat ‘niet de opstellers van de Gewone Catechismus (…), maar de door hen opgetekende vraag en antwoord 25 (…) de wetenschappelijke theorievorming over de evolutietheorie [laten] voor wat die is’.23

Volgende week (in mei 2019, red.) verschijnt er een artikel in het tijdschrift Bewaar het Pand. Dan zullen we zien wat de bezwaren zijn van deze groep. In het komend artikel van dit drieluik zullen we kijken naar wat dr. J. van Genderen en dr. W.H. Velema schrijven over schepping en evolutie en of het terecht is dat prof. Huijgen deze geleerden citeert ter verdediging van deze zaak.

Dit artikel werd in 2019 geschreven.

Voetnoten

Schriftgezag en Schriftkritiek (1) God is groot en wij begrijpen het niet

De Bijbel is het meest gelezen en best verkochte Boek. Echter, uit recent onderzoek blijkt dat meer dan 75% van de bevolking van ons land de Bijbel niet of nauwelijks leest. Wat nog ernstiger is, is dat dit ook geldt voor de helft van degenen die zich christenen noemen. Hoewel velen nog wel een Bijbel in huis hebben, in welke vertaling dan ook, het Woord van God blijft voor velen gesloten. De belangrijkste oorzaak is geestelijk van aard en gaat terug tot de zondeval. Ten diepste is de mens een vijand van God geworden en daarom heeft de mens een weerzin tegen Gods Woord gekregen. Alleen woorden die ons welgevallig zijn, willen we nog graag horen. De Bijbel spreekt echter een afsnijdende waarheid: de dood in Adam, maar ook het leven in Christus.

De Bijbel gaat vaak tegen onszelf in. De Waarheid snijdt in ons vlees. We ontvangen liever een bestaansbevestiging. De Bijbel is echter niet bedoeld als een Boek voor ontspanning. Het is een diep geestelijk, gezaghebbend en normatief Boek. Het is God Zelf Die tot ons spreekt. Dat wordt vaak niet beseft. Daar komt bij dat er een forse afstand wordt ervaren in tijd, taal en cultuur. Hierdoor begrijpen we de Bijbelteksten lang niet altijd en vraagt het lezen van de Bijbel studie. Daar zijn goede handreikingen voor, denk aan de kanttekeningen en Bijbel met uitleg, maar ook aan verklaringen van M. Henry, Dächsel, Calvijn etc.

Die studiehouding is lang niet iedereen gegeven. Het wordt zelfs wel eens verdacht gemaakt. Het zou vrome jongelingen kweken, tot werkheiligheid leiden etc. Maar ook het persoonlijk Bijbellezen en het lezen na de maaltijd staat onder druk. Er is in onze jachtige wereld weinig tijd voor aandacht, vertraging en meditatie. De ontlezing wordt versterkt door de digitalisering. De immense invloed van het beeldscherm heeft de woordcultuur veranderd in een beeldcultuur. Dat heeft enorme consequenties voor de leesvaardigheid in het algemeen en het lezen van de Bijbel in het bijzonder. Overigens geldt dat ook voor de luistervaardigheid. Ik kan al deze aspecten niet uitwerken, maar noem dit wel om de complexiteit te duiden.

Schriftgezag

Schriftgezag begint met ‘eenvoudig’ geloven dat God God is, en Zijn Woord is Goddelijk en daarom waar. Alzo zegt de Heere HEERE! (Ezech. 20:3b). De Heere spreekt door middel van Zijn Woord. De Bijbel wordt niet alleen minder gelezen, het gezag van de Bijbel is ook tanende. Dat heeft uiteraard met elkaar te maken. Ik ga nu eerst in op het Schriftgezag in het verleden en het heden. De vraag hoe de Bijbel tot stand gekomen is, heeft velen in het verleden bezig gehouden. Hoe kunnen we weten of al die Bijbelboeken echt zijn en of ze door Gods Geest zijn ingegeven? De Schriftkritiek was vooral gericht op de samenstelling van de canon. Het was Guido de Brès die veel van die vragen heeft beantwoord in artikel 3 t/m 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Nadat de kerk deze geloofsbelijdenis heeft overgenomen en dit geschrift één van de Drie Formulieren van Enigheid werd, is veel van de kritiek verstomd. Ook in onze tijd horen we hier niet zoveel commentaar meer op. Om die reden ga ik hier niet verder op in, maar verwijs ik naar deze geloofsbelijdenis.

Er zijn wel andere vragen voor in de plaats gekomen en misschien zijn die nog wel veel ernstiger. De Bijbelboeken zelf worden dan wel niet ter discussie gesteld, maar de inhoud van de Bijbel wel. Bij het beantwoorden van de kritische vragen is het noodzakelijk om te staan voor de waarheid van Gods onfeilbare Woord, zonder de ogen te sluiten voor wetenschappelijke ontwikkelingen of nieuwe inzichten. Dat vraagt behoedzaamheid bij het spreken. Ik wil dat benadrukken omdat dit ook in onze tijd nogal eens fout gaat.

Het geocentrisch wereldbeeld van À Brakel

Als voorbeeld noem ik de gedachten van Wilhelmus à Brakel over het wereldbeeld in zijn leerzame standaardwerk ‘De Redelijke Godsdienst’. In hoofdstuk 2 van deel 1, gaat hij uitvoerig in op het Woord van God. À Brakel stelt terecht dat de geopenbaarde verborgenheden in het Woord het menselijk verstand ver te boven gaan. De rede moet op duizend kilometer afstand blijven van geloofszaken. À Brakel noemt dan als voorbeeld de wetenschappelijke stelling dat de aarde om de zon draait en dat de zon stilstaat. Hij neemt daar met ontzetting kennis van. God kan immers niet liegen. In de Bijbel staat duidelijk dat de aarde stilstaat en onbeweeglijk is en dat de zon omloopt. We moeten ons niets aantrekken van de wijsgeren en sterrenkundigen die hier andere inzichten over hebben, stelt À Brakel. God is de Schepper, Onderhouder en Regeerder van alle dingen. “Kent Hij Zijn eigen werk niet, en niet beter dan een mens met een klein en duister begrip? Moet men zijn oordeel niet onderwerpen aan het zeggen van God? Of zou men de heldere uitdrukkingen van God ombuigen en verdraaien naar zijn dwalend verstand? Al wat God, ook van natuurlijke dingen, zegt, is waarheid. God zegt dat de wereld stil, onbeweeglijk staat en dat de zon omloopt, zo is dit dan een vaste en ontegensprekelijke waarheid.”

Zoals hieruit blijkt verdedigt À Brakel een geocentrisch wereldbeeld: de zon draait om de aarde. Gisbertus Voetius (1589-1676) nam datzelfde standpunt in. We moeten hierbij bedenken dat het heliocentrische model, waarin de aarde om de zon draait, nog relatief jong was. Nicolaas Copernicus (1473-1543) kwam met het eerste ontwerp, maar pas in de zeventiende eeuw werd de theorie onderbouwd en bevestigd door Galileo Galileï (1564-1642) en Johannes Kepler (1571-1630).

Galileï kwam vanwege zijn theorie diverse malen in aanvaring met het kerkelijk gezag. In 1633 werd Galileï veroordeeld: hij moest het heliocentrisch model afzweren en kreeg levenslang huisarrest. Toen Galilei stierf, was Wilhelmus à Brakel 7 jaar oud. Theologen waren in die tijd erg georiënteerd op Aristoteles, die ook een geocentrisch wereldbeeld verdedigde. Het is duidelijk dat de ontkenning van het geocentrisme door hen werd gezien als een vorm van nieuwlichterij en een aanval op de Bijbelse waarheid.

Inmiddels onderkennen we allemaal dat de aarde om de zon draait en dat in de Bijbel op een menselijke wijze gesproken wordt, bijvoorbeeld in Jozua 10:12-13a: Zon, sta stil te Gíbeon, en gij maan, in het dal van Ajálon. En de zon stond stil en de maan bleef staan. De Heere sprak op deze wijze om het vanuit menselijk oogpunt duidelijk te maken. Dit wordt ook wel waarnemingstaal genoemd. Met dit voorbeeld probeer ik duidelijk te maken dat we niet te snel moeten zijn in onze oordelen. Wijsheid en voorzichtigheid is ook hier geboden. Maar dit voorbeeld kan ook tot verkeerde conclusies leiden. Daar kom ik in een volgend artikel op terug.

Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Wachter Sions. De volledige bronvermelding luidt: Leeuwen, G.R. van, 2024, Schriftgezag en Schriftkritiek (1) God is groot en wij begrijpen het niet, De Wachter Sions 72 (7): 5-6.

SERIE SCHRIFTGEZAG EN SCHRIFTKRITIEK
De serie ‘Schriftgezag en Schriftkritiek’ van G.R. van Leeuwen in De Wachter Sions bestaat uit vijf delen die hieronder overzichtelijk worden weergegeven.

  1. Schriftgezag en Schriftkritiek (1) God is groot en wij begrijpen het niet.
  2. Schriftgezag en Schriftkritiek (2) Waar waart gij?
  3. Schriftgezag en Schriftkritiek (3) Moderne hermeneutiek.
  4. Schriftgezag en Schriftkritiek (4) Hete hangijzers.
  5. Schriftgezag en Schriftkritiek (5) Door Woord en Geest.

Ir. Bart van den Dikkenberg houdt komend voorjaar D.V. lezingenserie voor comité ‘Samen Gereformeerd’ over (gevaren van) het theïstische evolutionisme

Wetenschapsjournalist ir. Bart van den Dikkenberg heeft begin dit jaar een boek uitgebracht waar kritisch wordt gekeken naar het theïstisch evolutionisme.20 Komend voorjaar D.V. hoopt hij een drietal lezingen te geven over dit onderwerp voor het comité ‘Samen Gereformeerd’ in Hoevelaken.21

Van den Dikkenberg, auteur van ‘De werken van Zijn handen’, hoopt tijdens de lezingenserie in te gaan op het theïstisch evolutionisme en een kritisch commentaar daarop te geven. In ieder geval de eerste lezing hoopt plaats te vinden in het Gelderse Hoevelaken, dorpshuis De Stuw, De Brink 10. Op 26 maart 2025 D.V. gaat de wetenschapsjournalist bij het Reformatorisch Dagblad in op de vragen wat we verstaan onder het theïstisch evolutionisme en waarom de populariteit van deze stroming groeit. Op 23 april 2025 D.V. staan de filosofische en theologische argumenten tegen theïstisch evolutionisme centraal. Ten slotte wordt op 23 mei 2025 D.V. nagedacht over de vraag waarom het theïstisch evolutionisme een gevaarlijk standpunt is voor het Schriftverstaan en het eeuwig zielenheil. Na iedere lezing is het mogelijk om vragen te stellen aan de spreker.

Wat de andere twee locaties zijn, wordt bekendgemaakt na 26 maart 2025 D.V. Iedere lezing start om 20.00 uur (met een inloop vanaf 19.30 uur). Toegang is gratis. Wel zal er een collecte worden gehouden om de onkosten te bestrijden. Opgave is wenselijk en dat kan via het e-mailadres info@samengereformeerd.nl.

Voetnoten

Een goed begin: De aard van Gods handelen als voorwaarde voor de geschiedenis van het heil

Noot van de redactie: De lezing van dr. Dolf te Velde op de hieronder genoemde studiedag is hier ook te beluisteren.

Op 22 september 2017 organiseerden AKZ+ (weetwatjegelooft.nl) en enkele andere instanties een studiedag “Evolutie: Stel dat het waar is…” naar aanleiding van het nieuwe boek van Gijsbert van den Brink, En de aarde bracht voort: Christelijk geloof en evolutie. In het 4e themablok “Evolutietheorie en heilsgeschiedenis: schepping, historische Adam, zondeval en verlossing” leverde ik een bijdrage vanuit de Systematische Theologie. De bijdragen van deze studiedag worden tevens geplaatst op Theoblogie, en zullen waarschijnlijk later nog in boekvorm gepubliceerd worden. Ik laat de tekst van mijn bijdrage volgen in de vorm waarin ik die uitsprak.

Gijsbert heeft ons een flinke kluif toegegooid, en daar zetten we vandaag graag de tanden in. Zelf heb ik veel van dit boek geleerd. De componenten van de evolutietheorie zijn fair en op de meest overtuigende wijze beschreven. In de eigen argumentaties van Gijsbert van den Brink blijven de domeinen ‘evolutie’ en ‘orthodox christelijk geloof’ niet los van elkaar staan. Oprecht en vasthoudend zoekt hij naar de implicaties van ‘evolutie’ voor het orthodox-christelijke geloof.

Op dat punt richt ik dan ook mijn reactie: hoe pakt de incorporatie van elementen uit het evolutiedenken in het christelijk geloof uit? Kan met behulp daarvan het christelijk geloof op een aannemelijke manier eigentijds verwoord worden?

Geloofsartikel

Vanuit mijn studie van gereformeerde scholastiek tegen de achtergrond van het Middeleeuwse christelijke denken is mij duidelijk geworden dat ‘schepping’ tot de kern van het christelijk geloof behoort. Het eigenlijk-christelijke begint niet pas bij incarnatie en verzoening, maar begint bij ‘in den beginne’. De ontologische differentiatie tussen God de Schepper en de wereld die Hij heeft geschapen, en het wilsmatige – dus open-contingente – karakter van Gods handelen t.o.v. de wereld zijn uniek voor het christelijk geloof. Ik formuleer het hier als algemene stellingen, maar deze inzichten hebben vergaande consequenties voor hoe het vervolg van de geloofsleer eruit komt te zien.

Wat dat betreft vind ik de ‘prijsberekening’ door Gijsbert vaak te beperkt. En ook te formeel, doordat vooral een negatieve vraag wordt gesteld: wordt artikel x of y van het christelijk geloof door evolutie uitgesloten, en omgekeerd? Dat levert alleen een negatieve compatibiliteit op. Daarmee laat je nog niet zien hoe het plaatje wordt getekend als je een evolutionaire invulling geeft aan begrip x of y.

Uiteraard zet Van den Brink ook die stappen naar een meer positief-inhoudelijke invulling, o.a. in het hoofdstuk 7 waar mijn bijdrage zich vooral op richt. Toch houd ik ook dan het gevoel dat de confrontatie tussen geloofsbegrippen en elementen uit de evolutietheorie op te beperkte schaal plaatsvindt. In termen van wetenschapstheorie: het blijft dan bij een ad hoc-hypothese die helpt om het geloofsparadigma overeind te houden. Het lezen van Gijsberts boek heeft bij mij het besef verscherpt dat ‘schepping’ en ‘evolutie’ twee verhalen zijn over ontstaan en bestaan van onze werkelijkheid, die van grotendeels verschillende principes uitgaan. In de voorstellen van Gijsbert lijkt het alsof ze elkaar niet hoeven te bijten. Ik wijs een aantal onderliggende vragen aan waarbij ik zal betogen dat scheppingsgeloof en een evolutionaire verklaring elkaar wél bijten. Ik denk dat dit theologisch meer winst oplevert dan een ad hoc aanpassing aan inzichten uit de evolutietheorie.

Terug naar het begin

De eerste vraag is de vraag naar het begin. Het gaat mij niet om de tijdschaal die we daarbij hanteren, van een 6000 jaar jonge aarde, of van een oerknal 15 miljard jaar geleden. Het gaat mij om het principe: heeft deze wereld een begin, en hoe komt dat er? Gijsbert zegt telkens: gegeven het feit dat er leven is, vertelt een evolutietheorie hoe dat leven zich vervolgens ontwikkelt. Mijn inziens kunnen we het ‘feit’ dat er leven is niet zo maar aannemen. Van de andere kant redenerend is niet inzichtelijk waarom evolutie als verklarend principe zou stoppen bij de grens tussen levenloos en levend. Hoe ver we het beginpunt ook terugschuiven, we ontkomen er niet aan de vraag naar dat begin te blijven stellen. Daarbij komt dan uit de christelijke theologische traditie de notie op dat God de wereld schiep ‘uit niets’ (ex nihilo). Hier wordt de zaak op scherp gesteld door een absoluut begin te poneren, waar niets aan voorafging.

Nieuwe dingen

De tweede kernvraag is, wat de verbinding tussen de theologische notie van schepping en de evolutionaire processen betekent voor de aard van Gods handelen. Als God ‘gebruik maakt’ van het proces van evolutie, is dat dan bijbels gezien voldoende om zijn betrokkenheid als Schepper te beschrijven? Niet alleen Genesis 1, maar ook bijvoorbeeld Psalm 33 benadrukt het totaal vernieuwende en constitutieve van Gods scheppen-door-te-spreken. Waar blijft dit initiërende, fundamentele van de categorie ‘schepping’ wanneer het evolutionair proces het eigenlijke werk doet? Dit punt lijkt mij voor het geheel van de heilsgeschiedenis van belang. In het geloof van Israël zoals het Oude Testament dat laat zien, is Gods macht als Schepper de grond om van Hem steeds weer nieuwe uitredding te verwachten. Zelfs wanneer je met veel bijbelwetenschappers uit de historisch-kritische school ‘schepping’ opvat als een extrapolatie – terugverlenging – van wat Israël bij de exodus heeft ervaren, blijft dit het beslissende punt. Zie bijvoorbeeld het tweede deel van Jesaja. Het vermogen om nieuwe dingen te doen, iets uit niets tot aanzijn te roepen, onderscheidt de HEER van de zogenaamde goden van de volken rondom.

Van den Brink omschrijft Gods scheppend handelen met behulp van de verwante begrippen voorzienigheid (providentia) en medewerking (concursus). Dit lijkt mij niet toereikend, omdat dan de wezenlijke notie van Gods onafhankelijke, nieuwe, initiërende handelen als grond van het bestaan van de wereld ontbreekt. God doet meer dan een beetje bijsturen en in goede banen leiden. Zou ‘schepping’ niet meer zijn dan een theologische kwalificatie van wat biologisch en geologisch toch al het geval is in termen van evolutie, wordt God dan niet feitelijk overbodig in het verhaal van het bestaan van de wereld? En een ander, filosofisch, probleem: evolutie leidt tot oneindige causale regressie: elke schakel in het proces heeft weer een voorafgaande schakel nodig. Die oneindige regressie wordt juist gecounterd in de klassieke Godsbewijzen. Hier staat iets van de identiteit van God op het spel. Als Hij aan het begin van deze wereld staat, dan is Hij zelf van een andere orde dan wat door Hem bestaat.
De vraag naar het begin heeft onmiddellijk gevolgen voor de status van de geschapen wereld en de verhouding tussen God en de wereld. Is het bestaan van de wereld aan het toeval te danken, of is het een product van ijzeren noodzakelijkheid? Of is de wereld een contingent geheel dat bestaat dankzij de wil van God? In de 13e eeuw zijn daar al grote debatten over gevoerd. Natuurfilosofen verdedigden, in aansluiting bij de grote Griekse denker Aristoteles de stelling dat de wereld ‘eeuwig’ is, dus geen begin heeft. In de setting van de toenmalige filosofie is daarmee meteen gegeven dat de wereld ‘noodzakelijk’ bestaat, en dus los van een God die haar geschapen heeft. De kerk heeft in een aantal veroordelingen zich hierover uitgesproken, en zelfs de kerkleraar Thomas van Aquino viel onder dat oordeel. Krijgen we met de evolutietheorie datzelfde probleem terug? Als we de de tijdschaal van het ontstaan van de wereld eindeloos terugschuiven, komt dit dan de facto niet neer op een eeuwig bestaan? Weliswaar is met de ‘oerknal’ of Big Bang een beginpunt gepostuleerd, maar zolang de vraag niet beantwoord kan worden waardoor deze oerknal is veroorzaakt, blijft de eeuwigheid van de wereld een optie. Dit is een filosofisch probleem dat grote theologische consequenties heeft. Juist gereformeerde theologie heeft altijd vastgehouden aan de fundamentele contingentie van de geschapen wereld, en die contingentie is eraan te danken dat God de wereld heeft geschapen ‘toen het Hem goeddacht’ (NGB art. 12).

Goed geschapen

Een verdere inkleuring van de vraag naar het karakter van Gods handelen betreft de categorieën die de heilsgeschiedenis bepalen. De oorspronkelijke goedheid van de schepping – wat dat ook in biologische zin moge betekenen – is in ieder geval een ontologische goedheid: de wereld die uit Gods handen komt, is zoals ze moet zijn, gebouwd op duurzaam bestaan en floreren door de kracht van God. Het geschapen bestaan, en daarbinnen met name het menselijk bestaan, is een gewild bestaan, niet autonoom en intrinsiek gedreven, maar aangelegd op een bestemming die in gehoorzaamheid aan God wordt waargemaakt.

Als toespitsing hiervan: de ‘staat der rechtheid’ van de eerste mensen kan niet gereduceerd worden tot een moment van bewustwording en aansprakelijkheid. Op dit punt houdt het betoog van Van den Brink voor mij iets onhelders. Hij lijkt afstand te nemen van de visie van A. van de Beek die de zondeval als een moment van bewustwording typeert. Tegelijk lijkt zijn eigen betoog daar dicht in de buurt te komen, met dien verstande dat Gijsbert ook al het ontstaan van een positief godsdienstige en morele kwaliteit van het menszijn opvat als een plotseling opkomende fase in de evolutie van de hominiden.

Als ik bij deze voorstelling kritische vragen stel, gaat het mij niet om de vraag of het bijbelse verhaal van één mensenpaar – Adam en Eva – op een geloofwaardige manier vervangen kan worden door een groter aantal individuen waarbij zich dezelfde ‘sprong’ in de richting van een verbondsbetrekking met God zich op hetzelfde moment voordoet. Mij gaat het om de innerlijke verklaringsmogelijkheid van dit voorstel. Gijsbert beschrijft heel eerlijk hoe de gedragingen die wij in de christelijke ethiek als ‘zondig’ bestempelen, evolutionair gezien volstrekt normaal zijn en onmisbaar voor het voortbestaan van de soort. Op een goed moment komt de homo sapiens zó dicht bij het cognitieve en gedragsmatige niveau dat voor de huidige mens kenmerkend is, dat we op dat moment van een homo divinus kunnen spreken, een op God aangelegde mens. Het bittere raadsel is dat nagenoeg op hetzelfde moment dat de eerste mensengroep het besef krijgt van de aanspraak door God, deze mensen zich ook alweer van het verbond met God afkeren.

Verbond zonder grond?

Het oppervlakkige probleem met deze overgang van een pre-religieuze en pre-morele mensheid náár een kortstondige staat van morele en religieuze rechtheid die onmiddellijk in moreel verval en religieus verlies overgaat, is dat deze stappen niet evolutionair verklaarbaar zijn. Als de ontwikkeling van hominide tot mens verloopt volgens het proces van toevallige mutaties, wat is dan verantwoordelijk voor het ontstaan van juist die cognitieve en protomorele intuïties die de oermensen vatbaar maken voor God? Als vóór dit denkbeeldige Adam-en-Eva moment het kwade gedrag van de mensen geen kwaad genoemd kan worden, en na het verlies van de positieve betrokkenheid op God het kwaad alweer de overheersende toestand is geworden, dan verdwijnt evolutionair gesproken de mogelijkheid van het moreel en religieus goede in een microscopisch klein punt. Het is nóch uit het voorafgaande nóch uit het erop volgende te verklaren.

De meer ingrijpende consequentie is dat de aanspraak van God op de mens, waarin Hij zich aan deze mens bekend maakt en hem/haar voor zich opeist als bondgenoot, uit het niets voortkomt. Op welke grond kan God aanspraak maken op exclusieve verering, als het niet is omdat Hij volgens een bewust besluit deze mens heeft geschapen om zijn evenbeeld te zijn? Voor mijn besef gaat in de denkoefening van Van den Brink de reële grond verloren om van een beeld Gods, een staat der rechtheid, en een schuldig staan tegenover God te spreken. De verklaring in termen van evolutie is van een zodanig andere orde, dat ik niet kan zien hoe hier het bijbelse verhaal over de verhouding waarin God de mens tot zichzelf geschapen heeft, kan worden ingepast.

Twee verhalen

De wijze waarop God bij het begin van de mensheid betrokken is, is in meer dan één opzicht bepalend. Bepalend in wat deze betrokkenheid zegt over God zelf: Hij is in zichzelf goed, en een zeer overvloedige bron van al het goede. In de prachtige samenhang van al zijn eigenschappen – wijsheid, goedheid, almacht et cetera – is Hij al onze liefde en verering waard.

Gods betrokkenheid aan het begin is bepalend ook voor hoe wij als mensen staan ten opzichte van Hem. Als God ons verkiest tot een leven in gemeenschap met Hem, klopt dit op een of andere manier met hoe wij zijn geschapen. Gehoorzaam zijn aan Gods goede wil is ons niet van huis uit vreemd, maar haalt onze ware bestemming in gerechtigheid en heiligheid naar boven.

De wijze waarop God aan het begin staat, bepaalt tenslotte ook wat wij in het vervolg van de heilsgeschiedenis van Hem mogen verwachten. Zijn goedheid die Hij legt in zijn werk van het begin geeft ons gegronde hoop voor een wereld die eens weer bevrijd zal worden uit de slavernij van de vergankelijkheid. Zijn almacht, die blijkt uit hoe Hij alle dingen door zijn scheppend Woord tot stand bracht, maakt dat zijn goedheid geen machteloze wens is, maar effectief haar doel bereikt. Wat Hij wil, volvoert Hij. God schept nieuwe dingen en put uit ongekende mogelijkheden. Deze liefdevolle macht houdt het verhaal van Gods heil voor mens en wereld op gang.

Voorlopig houd ik het erop dat evolutie dit verhaal niet kan vertellen of kan ondersteunen, omdat het in de diepste waarden en begrippen een ander verhaal is.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen van zijn website Theologieplus. Het originele artikel is hier te vinden.