Home » Theologie (Pagina 2)

Categorie archieven: Theologie

Waarom wordt slavernij in de Bijbel niet helemaal afgekeurd? – Dr. Ard Jan Biemond reageert in het RD op deze vraag

In het Reformatorisch Dagblad heeft men al enige tijd de rubriek Wat zeg jedan?1 In die rubriek worden allerlei kritische vragen beantwoord, die op de Gereformeerde Gezindte afkomen. Vandaag aandacht voor een antwoord van dr. Ard Jan Biemond in de slavernijkwestie.2

Op onze website is al veel verschenen over de kerk en slavernij.3 Maar hoe zit het met slavernij in de Bijbel? Waarom keurt de Schrift dit kwaad niet helemaal af? We vinden in de Bijbel geen felle afkeuring, maar juist ‘oproepen aan slaven om hun heer trouw te dienen en aan meesters om hun slaven goed te behandelen. Dr. Biemond merkt op dat de Bijbel slavernij dus niet afkeurt, maar dat de Heilige Schrift er wel regels voor geeft. De onderzoeker ziet een grote kloof tussen de veroordeling van slavernij als groot kwaad en hoe de Bijbel erover spreekt. Waarom spreekt de Schrift zo? In ieder geval wordt er in de Bijbel niet gezwegen over onderdrukking en onrecht. De auteur somt redenen op voor de wijze waarop de Bijbel spreekt over slavernij. “Wanneer de Bijbel over slavernij spreekt, gaat het vaak over iets anders dan waar wij aan denken. Bij internationale slavernij roven slavenhandelaren mensen en verkopen ze hen in een ander land. Bij het systeem van horigheid ‘horen’ slaven bij het land, maar kunnen ze zelf niet verkocht worden. En bij schuldslavernij hebben mensen na verloop van jaren vaak de gelegenheid om zich vrij te kopen. Tussen deze vormen van slavernij bestaan grote verschillen. De Bijbel laat schuldslavernij toe, maar dat betekent niet dat alle vormen van slavernij worden goedgekeurd.” Verder beklemtoont de Bijbel, in de woorden van Paulus in 1 Korinthe 7, de geestelijke vrijheid. “In het Koninkrijk van God is iedereen vrijgemaakt van de zonde en is iedereen het eigendom van Christus. Heer en slaaf zijn daar radicaal gelijkwaardig. Hun sociale positie telt daar niet mee. Wat telt is of je door het geloof in Christus vrij bent geworden.” Het tegendeel is zelfs waar, in het Koninkrijk van God gaan armen en zwakken voorop. We zien door heel de Bijbel heen dat de Heere Zich juist ontfermt over armen en zwakken, terwijl er over mensen met veel bezit wordt gezegd dat ze maar met veel moeite in Zijn Koninkrijk kunnen komen.

In Jeremia 34:8-17 zien we een protest tegen de misstanden van slavernij (van eigen volksgenoten). “De Joden hadden de wet van Mozes, die een tijdelijke slavernij voorschrijft, niet gevolgd. Ze hadden in plaats daarvan een slavernij zonder perspectief op vrijlating ingevoerd. Jeremia klaagt hen voor deze onbarmhartigheid aan.” Slavernij wordt niet afgekeurd, maar wel de misstanden in slavernij. Theologen uit alle eeuwen hebben aangegeven dat de mens van nature niet voor slavernij geschapen is. Het definitieve antwoord waarom de Bijbel toch slavernij toestaat kan niet worden gegeven. Zijn wij daarom tegenwoordig moreel superieur? Biemond noemt ook enkele misstanden in onze maatschappij op, zoals onbarmhartige uitbuiting. Dit leidt tot een balk-splinter-probleem. Ondergetekende meent dat we slavernij altijd in het licht van de zondeval moeten zien. Zoals Biemond het ook aangeeft, zijn wij van nature niet voor slavernij geschapen. Wat moeten wij eraan doen? “De Bijbel roept ons op om ons van onze eigen zonden te bekeren.”

Dr. Biemond heeft al eerder op deze website iets over racisme en de evolutietheorie van Darwin geschreven (link).

Voetnoten

‘Ontleningen blijven een lastige kwestie’ – Bespreking van ‘The Unseen Realm’ en ‘Demons’

Afgelopen twee dagen ben ik weer opnieuw in de boeken van Michael S. Heiser gedoken en heb The Unseen Realm uit 2015 en Demons uit 2020 gelezen. Een boeiende leeservaring, maar niet altijd even opwekkend. Ik ben onder de indruk van zijn belezenheid en zijn kennis van de geschriften buiten de Bijbel en heb er van geleerd.

Ik heb hieronder ervoor gekozen om vooral in te gaan op de grote lijnen in zijn boeken. Over details is altijd discussie mogelijk, maar het gaat me vooral om zijn vooronderstellingen.

1. Voor Heiser was het startpunt van zijn onderzoek toen hij Ps. 82:1 in het Hebreeuws las: “God (elohiem) staat in de vergadering van God (el), Hij oordeelt te midden van de goden (elohiem). Voor het eerst realiseerde hij zich dat het hier niet om menselijke rechters gaat, zoals de traditionele uitleg aanneemt, maar om goddelijke wezens. Vanaf dat moment ging hij de Bijbel met andere ogen lezen en vond in het OT en NT heel veel verwijzingen naar bovennatuurlijke wezens, zoals engelen, nefieliem, demonen etc.

Dat vind ik wel opmerkelijk en het zegt ook iets over de Amerikaanse situatie. Blijkbaar zijn er nu nog Amerikaanse christenen die over de bovennatuurlijke elementen en gebeurtenissen in de Bijbel heen lezen. In wezen is wat hij schrijft helemaal niet zo nieuw. De Nederlandse commentaren en studiebijbels vermelden veel van zijn opvattingen, zie bijvoorbeeld de HSV Studiebijbel bij Ps. 81:1 en Gen. 6:1-4. Het verschil tussen deze boeken en Heiser is dat zij het als een van de mogelijke verklaringen opvatten en Heiser het als de enige juiste verklaring opvat.

Voor de duidelijkheid: zelf geloof ik ook in het bestaan van engelenmachten, demonen en in een hiërarchie van geestelijke machten. Daar is de Bijbel heel duidelijk over. Maar na dit gezegd te hebben, zwijg ik. Hoeveel meer dan dat weten we hierover? Immers het aantal directe teksten hierover in het OT is m.i. niet zo groot. In het Nieuwe Testament vinden we meer verwijzingen naar demonen en geestelijke machten dan in het OT. Maar dat heeft natuurlijk ook te maken met de bediening van Jezus en Zijn discipelen.

Persoonlijk vraag ik wel af of het zo verstandig is er hier veel aandacht aan te besteden. Ik ben in het verleden in India en Nederland regelmatig geconfronteerd geweest met demonische gebondenheden, heb bevrijdingen meegemaakt, maar ook met de extreme en niet-bijbelse aspecten ervan. Geestelijke strijd is in mijn optie vooral het kunnen onderscheiden van wat wel en niet van de boze komt en het staande blijven en standhouden en gericht zijn op God en niet zoals sommige charismatische groepen propageren actief in de aanval gaan.

2. Heiser besteedt naast Ps.81:1 veel aandacht aan teksten als Gen. 6:1-6 en Deut. 32:8 en komt dan tot een beschrijving van het wereldbeeld dat de oudtestamentische en nieuwtestamentische mens volgens hem had. Daarbij verwijst hij naar en leunt nauw tegen de Babylonische bronnen en de apocriefe literatuur uit de Intertestamentaire periode. En daar beginnen ook mijn vragen.

Hij kiest voor de uitleg dat de zonen Gods gevallen engelen o.i.d. zijn. En hij vindt daarvoor steun in het Babylonische apkallu verhaal, waarover pas in 2010 door de Finse Assyrioloog Amar Annus is geschreven. Er zijn inderdaad opmerkelijke parallellen aan te wijzen, zoals die er ook zijn tussen het Babylonische zondvloedverhaal en scheppingsverhaal en dat van de Bijbel. Maar als je aanneemt dat Gen. 6 is ontleend aan deze apkallu-verhalen, dan moet je ook aannemen dat Genesis (en de rest van de Thora) is opgeschreven tijdens de Babylonische ballingschap. Deze opvatting wordt door veel orthodox-christelijke uitleggers (waaronder ikzelf) afgewezen.

In het verleden is vaak gesteld dat het bijbelse scheppingsverhaal en zondvloedverhaal ontleend zou zijn aan de Babylonische verhalen daarover. Maar er zijn op basis van de aanzienlijke verschillen, ook bezwaren ingebracht die vandaag de dag nog opgaan. Ontleningen blijven een lastige kwestie. Heeft A van B ontleend of B van A, en waarom? Of gaan A en B terug op verschillende, van elkaar onafhankelijke, overleveringen? Daarbij dienen we te bedenken dat in de Oudtestamentische wetenschap regelmatig perioden en stromingen zijn geweest die OT passages wilden uitleggen aan de hand van Babylonische, maar ook Ugaritische teksten (bijv. de Babel-Bijbel strijd in de 19e eeuw en de Scandinavische school).

3. Er zijn goede argumenten aan te voeren dat het bij de huwelijken van de zonen Gods met de dochters van de mensen gaat om seksuele verbintenissen tussen gevallen engelen of engelenmachten met aardse vrouwen. Maar er zijn drie interpretaties van Gen. 6:1-4: de hierboven genoemde uitleg dat de zonen van God gevallen engelen zijn (niet soortgelijke huwelijken), de Joodse uitleg dat de zonen van God koningen/ heersers zijn die met meerdere vrouwen trouwen (polygamie) en de christelijke uitleg dat de zonen van God gelovigen zijn uit het nageslacht van Seth die met ongelovige vrouwen trouwen. Voor deze laatste opvatting zijn eveneens goede argumenten aan te voeren (ook van literaire aard). Ik zou deze daarom ook niet meteen resoluut afwijzen.

De eerste uitleg is de oudste. We vinden deze in de Septuaginta, en dat is ook de reden dat de Septuaginta het Hebreeuwse woord nefieliem met ‘reuzen’ vertaalt. En ook Deut. 32:8 geeft de Septuaginta anders weer dan de Masoretische tekst. In plaats van ‘overeenkomstig het aantal Israëlieten’ leest de Septuaginta, ‘overeenkomstig het aantal zonen van God/engelen’. Dit roept vragen op naar de relatie tussen de Masoretische tekst en de Septuaginta. Welke tekst is het meest betrouwbaar en aan welke geef je de voorkeur? Dat is een zaak van vooronderstellingen.

4. Heiser verwijst veelvuldig naar Griekse apocriefe werken uit de intertestamentaire periode, die veel aandacht besteden aan demonen, engelen en de nefieliem. Opmerkelijk is de verklaring van 1 Henoch die demonen opvat als gestorven nefiliem die op de aarde rondzwerven om mensen te kwellen.

5. De vraag is: wat was het wereldbeeld van het OT en NT m.b.t. de geestelijke wereld? Persoonlijk ben ik van mening dat het OT toch relatief weinig informatie over het voorkomen van demonen/boze geesten en machten geeft, zeker in vergelijking met het Nieuwe Testament. Terwijl in de evangeliën regelmatig wordt verhaald hoe Jezus bij zieken en bezetenen boze geesten uitdrijft en ook de gelovigen de macht krijgen om boze geesten uit te werpen, vinden we in het Oude Testament daarvan geen voorbeelden. In het OT zijn een aantal woorden die met boze geestelijke machten geassocieerd worden. Heiser noemt er 12. Enkele daarvan zijn discutabel, want het hangt af van hoe je het wereldbeeld van Israël ziet.

Dit is des te opmerkelijker, omdat in de omliggende landen, zoals Egypte en Mesopotamië demonen in het dagelijks leven een belangrijke plaats innamen. Demonen speelden met name in het oude Babylon een overheersende rol. De Babyloniër geloofde dat iedere ziekte van demonische oorsprong was. Als iemand ziek werd, kwam dat doordat een demon bij die persoon binnenkwam. De openingen in het hoofd, zoals neusgaten, oren en mond waren in dit opzicht bijzonder kwetsbaar. Daarom droeg men amuletten, vaak in de vorm van oorringen, neusringen en halsbanden om zich zo te beschermen tegen het binnendringen van demonen. De hedendaagse halskettingen en oorringen zijn nog overblijfsels van dit gebruik.
Geneeskunde in Babylonië was dus eigenlijk een vorm van exorcisme, dat is het uitdrijven van boze geesten. Met deze taak hielden speciale orden van priesters zich bezig, die getraind waren in het onderscheiden van de demonen, het opzeggen van bezweringen en het uitleggen van dromen en voortekenen. Alvorens de patiënt te kunnen helpen, was het noodzakelijk om eerst de naam van de demon te weten te komen. En daarna pas kon deze onder het opzeggen van gebeden en aanroepingen uitgedreven worden.

Vanuit die achtergrond is het des te opmerkelijk dat het oude Testament zo weinig te zeggen heeft over demonen en niet geïnteresseerd is in uitdrijvingen of in de namen van demonen. Ik denk dat de Israëlieten zeker in het bestaan van deze boze machten geloofden. Ze waren voor hen een realiteit. Maar het volk Israël behoorde God toe. God, de Schepper van hemel en aarde, was de enige die aanbeden, vereerd en gediend mocht worden. Hij was machtiger dan alle afgoden en demonen. Het volk Israël werd positief opgeroepen om alleen aandacht aan Hem te besteden en niet aan de afgoden. Daarom was ieder contact met geestenbezweerders en spiritisten verboden en moesten allen die zich hiermee inlieten uit Israël uitgeroeid worden. In andere culturen was sprake van een voortdurende strijd tussen goed en kwaad, als twee gelijkwaardige tegenstanders, maar niet in Israël. God staat boven het kwaad. Daarom kent het Oude en het Nieuwe Testament ook geen uitgewerkte demonenleer in tegenstelling tot die andere culturen. Daar is men niet in geïnteresseerd!

Moet je daarom ook niet onderscheid maken tussen het wereldbeeld dat de Israëliet had en het wereldbeeld waarvan God wil dat we dat hebben?

Met dank aan Eddy Maatkamp, van Uitgeverij Maatkamp, die ons wees op het bovenstaande stuk.

Augustinus over de schepping – Bespreking van ‘Retrieving Augustine’s Doctrine of Creation’

Augustinus is de meest productieve kerkvader geweest. Geen kerkvader heeft op de kerk van het Westen zoveel invloed gehad als Augustinus. Na Luther is over geen persoon in de kerkgeschiedenis zoveel geschreven als over hem en evenals met Luther het geval is blijven de publicaties over hem aanhouden.

Van de hand van Gavin Ortlund die al meerdere publicaties op het terrein van de geschiedenis van de theologie op zijn naam heeft staan, verscheen in 2020 een studie over de scheppingsleer van Augustinus. Als jongeman werd de kerkvader aangetrokken door het manicheïsme. Dat stelde dat de duisternis en het licht, het goede en het kwade twee zelfstandige machten zijn die eeuwig naast elkaar staan. Bij deze zienswijze hoefde de vraag naar de relatie tussen God en het kwaad niet te worden gesteld. God staat daar helemaal buiten. Echter, het betekende ook dat God niet kon worden beleden als de Almachtige, de Schepper van alle dingen. Het Griekse denken gaat van de eeuwigheid van de materie uit en kan zich geen schepping uit het niets voorstellen. Augustinus heeft geworsteld met intellectuele vragen. Aanvankelijk was hij van mening dat de boodschap van de christelijke kerk niet redelijk te verantwoorden was. Terugkijkend op deze periode in zijn leven, weet hij zijn houding aan hoogmoed.

Ortlund laat zien dat de kerkvader zich zijn leven lang met het thema van de schepping heeft bezig gehouden. Drie van zijn geschriften zijn aan de uitleg van Genesis gewijd. We vinden het thema van de schepping zowel in zijn Confessiones – en dan moet aan de slothoofdstukken worden gedacht – als ook in De Civitate Dei. Als het gaat om de houding van een christen met betrekking tot intellectuele vragen, dan acht Augustinus, zo laat Ortlund ons zien, ootmoed van het grootste belang. Hij is diep onder de indruk van de veelheid van vragen die zijn is verbonden met het bijbelse getuigenis over de schepping. Hij wijst erop dat eenvoudige christenen met veel stelligheid zaken kunnen beweren die niet kunnen worden gefundeerd. In de uitleg die de kerkvader zelf van Genesis 1 heeft gegeven laat hij de interpretatie van details, zo stelt Ortlund terecht, veelal open. In zijn Enchiridion geeft hij aan dat christenen zich niet te bezorgd behoeven te maken over hun gebrek aan kennis over tal van natuurverschijnselen. Dan denkt hij onder andere aan de loop van de planeten, de aard van en het aantal elementen, kennis van dieren en planten enz.

Augustinus is diep overtuigd van de onfeilbaarheid van de Schrift, maar weet ook dat onze interpretaties wel feilbaar zijn. De kerkvader heeft geworsteld met de aard van de scheppingsdagen. Op grond van de oude Latijnse vertaling van Gen. 2:4-6 meende hij dat de schepping feitelijk in één moment had plaatsgevonden, maar dat God het Mozes had laten opschrijven in de vorm van een verslag van zes dagen, opdat wij het konden bevatten. Hij vond voor zijn opvatting ook steun in de oude Latijnse vertaling van Jezus Sirach 18:1. Ik merk op dat de bewuste vertaling in beide gevallen tekortschiet. Ortlund noemt dat niet, maar Luther en Calvijn vielen de kerkvader hierin niet bij. Augustinus zelf heeft ook zijn zienswijze als een mogelijkheid en niet als een volstrekte zekerheid gepresenteerd. Vanuit het Griekse denken vond hij het moeilijker Gods onveranderlijkheid te verbinden met een scheppingswerk dat zich over meerdere dagen uitstrekte dan met een schepping in één moment.

Ik vraag mij ook af of de auteur recht doet aan de geschiedenis van de theologie als hij stelt dat de schepping in één ogenblik lange tijd een wijd verbreide opvatting was en de scheppingsweek als literair kader werd gezien. Zoals hij al aangeeft, was het voor Gregorius zo dat de schepping van de materie in één ogenblik plaatsvond, maar de ordening daarvan in zes dagen. Ik meen dat op Origines en Clements van Alexandrië na ook de andere kerkvaders die Ortlund noemt in deze lijn dachten. Deze zienswijze zal geen tegenspraak oproepen. Immers dan is de scheppingsweek niet een literair kader.

Voor Augustinus was er wel een grens aan de intellectuele bescheidenheid. Nooit mocht het stellen van vragen de grenzen van het katholieke geloof overschrijden. Bij dit geloof behoorde voor de kerkvader zonder enige reserve de historiciteit van het eerste mensenpaar en van het paradijs waarin zij aanvankelijk hebben gewoond. De val uit de staat van rechtheid in die van verlorenheid behoort bij de kern van het katholieke geloof. Zij is de vooronderstelling van Gods reddend handelen in Christus. Heel nadrukkelijk zag Augustinus de schepping van de mens als een totaal nieuw gebeuren. Adam en Eva hadden geen voorouders.

De kerkvader had er geen moeite mee als via allegorie allerlei geestelijke lessen uit de scheppingsgeschiedenis werden getrokken, maar dat mocht nooit ten koste gaan van de realiteit van een geografisch en historisch paradijs en van het verlaten van het paradijs als een historische gebeurtenis dat het eerste mensenpaar overkwam als straf op hun ongehoorzaamheid. Hij wijst erop dat literair gezien Genesis 2 en 3 dichter bij Koningen dan bij Hooglied staat. Augustinus was diep onder de indruk van de harmonie in de natuur. In antwoord op tegenwerpingen van Manicheeërs die scheppingsverschijnselen niet met de goedheid van God konden verenigen wijst hij erop dat wij de betekenis van scheppingsverschijnselen vanuit het geheel moeten bezien.

Terwijl het voor Augustinus niet tot de minste twijfel leidt dat de dood van de mens het gevolg is van de zonde, ziet hij dat voor de dieren anders. Ortlund gaf dit niet aan, maar terwijl de oosterse kerkvaders van een grote impact van de zondeval op de schepping uitgingen – en trouwens ook de reformatoren – ligt dit voor Augustinus anders. Hij heeft geen moeite om vleesetende dieren als onderdeel van Gods goede schepping te zien vanuit de gedachte dat in de schepping, als harmonisch geheel, alles zijn juiste plaats heeft. Ik moet eerlijk zeggen dat ik dit een van de moeilijkste vragen vind. Zowel voor het standpunt van de oosterse kerkvaders en de reformatoren enerzijds als voor dat van Augustinus en in zijn voetspoor dat van Thomas van Aquino zijn argumenten aan te dragen.

Voor Augustinus stond vast dat God de wereld wel goed schiep maar niet volmaakt. In plaats van door de gehoorzaamheid van de mens zal zij langs een andere weg tot volmaaktheid komen, namelijk in de weg van verzoening en verlossing die niet alleen de mens maar ook de schepping betreft. God liet de zondeval toe om een groter goed voort te brengen. De mens was geschapen in voorwaardelijke onsterflijkheid. In het nieuwe Jeruzalem zullen de zonde en de dood niet meer kunnen binnendringen. De staat van heerlijkheid zal de staat van rechtheid weer overtreffen.

Ortlund schreef een waardevolle studie die recht doet aan Augustinus. Wel meen ik dat hij in het slothoofdstuk teveel openingen laat voor een zienswijze die het mogelijk maakt het verslag van Genesis 2 en 3 te combineren met de evolutieleer. Ik zou niet weten hoe deze combinatie mogelijk is zonder op essentiële punten de boodschap van de Bijbel niet meer te volgen.

N.a.v. Gavin Ortlund, 2020, Retrieving Augustine’s Doctrine of Creation. Ancient Wisdom for Current Controversy (Downers Grove: IVP Academic, 2020).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Irenaeus van Lyon en het gezag van de Bijbel

In deze lezing wil ik u meenemen naar het jaar 170 na Christus. Rond die tijd werd Irenaeus bisschop van de christelijke gemeente in Lyon, en schreef hij zijn boek Ontmaskering en weerlegging van de ten onrechte zo genoemde kennis. Ook wel kort aangeduid als Adversus Haereses (tegen de ketterijen). Irenaeus kwam uit de stad Smyrna (in het huidige Turkije) en had als jongen nog onderwijs gehad van bisschop Polycarpus, die zelf de apostel Johannes persoonlijk gekend had.

In zijn boek neemt Irenaeus het op tegen een invloedrijke geestelijke stroming, die de christelijke kerk in zijn tijd bedreigde: de gnostiek. Gnostiek komt van het woordje ‘gnosis’ wat ‘kennis’ betekent. Paulus heeft het daar al over in 1 Tim. 6,20. Daar waarschuwt hij Timoteüs voor de ‘tegenstrijdigheden van wat ten onrechte kennis wordt genoemd en wordt verkondigd door mensen die van het geloof zijn afgedwaald’. Gnostiek is de hedendaagse verzamelnaam voor geestelijke stromingen die pretendeerde een geheim soort kennis over te dragen, die verlossing bracht aan wie die geheime kennis ontvingen.

In de vroege kerk waren allerlei gnostische leraren actief, die mensen om zich heen verzamelden. In zijn boek bestrijdt Irenaeus met name de leer van Valentinus, een gnostische leraar die actief was in Rome rond het jaar 150. Die gnostische leraren rekenden zich vaak gewoon tot de kerk. Ze wilden expliciet als christenen worden gezien. Ze gebruikten ook de woorden die iedereen vertrouwd in de oren klonken. En ze aanvaarden de geschriften van het Oude Testament en van de apostelen van de Here Jezus. Maar ondertussen brachten ze een leer die afweek van de leer van de kerk, en het gezag van de Bijbel ondermijnde. Het punt was alleen: dit ging op een heel bedekte manier.

Marcion: snijden in de Schrift

Een andere theoloog uit die tijd was daarin veel explicieter. Hij heette Marcion en kwam uit Sinope (een plaatsje aan de Kaspische zee). Hij verkondigde dat er een goede God was en een kwade God. De kwade God was de God van het Oude Testament. De goede God was de Vader van Jezus Christus. Christenen moesten daarom volgens Marcion het Oude Testament afwijzen, en ook delen uit het Nieuwe Testament schrappen, voor zover die niet pasten bij de God van liefde die Jezus had geopenbaard. Marcion was dus openlijk Schriftkritisch. Hij kwam er eerlijk voor uit dat hij grote delen van de Bijbel niet aanvaardde. Kerkvader Tertullianus kan dan later ook zeggen: Marcion sneedt in de Schrift en heeft de Schrift vermoord. Of met een ander beeld: hij was de muis van Sinope die de evangeliën kapot knaagde. En hij was daarom ook gemakkelijk als dwaalleraar herkenbaar.

Valentinus: de uitleg van de Schrift verdraaien

Maar bij de gnostische leraren lag dat anders. Zij zeiden juist dat ze de geschriften van het Oude Testament en die van de apostelen aanvaarden. Hun kritiek op de Schrift kwam niet zozeer tot uiting in het expliciet afwijzen ervan, maar in de manier waarop ze de Bijbel uitlegden. “Zij belijden de Schriften, maar zij verdraaien de uitleg ervan,” zegt Irenaeus (AH 3,12,12). Marcion past de Schrift aan zijn eigen leerstellingen aan door in de Schrift te snijden. Valentinus past de Schrift aan zijn leerstellingen aan door de Bijbel op zijn eigen manier uit te leggen. En dat is veel gevaarlijker. Kennelijk kan onder de pretentie van Schriftuitleg de Schrift verdraaid worden, en tot onze buikspreekpop worden gemaakt. Dat is in elk geval de beschuldiging van Irenaeus en andere kerkvaders aan het adres van de gnostici.

Vervolg lezing

In het vervolg van deze lezing wil ik een aantal dingen doen. Eerst zal ik kort de leer van de gnostiek uitleggen. Daarna zal ik iets zeggen over de manier waarop zij de geschriften van het Oude en het Nieuwe Testament uitlegden. Hun hermeneutiek, om dat woord maar eens te gebruiken. Ik doe dat vanuit de visie die Irenaeus erop geeft, en zijn eigen theologische beoordeling ervan. Daarna wil ik laten zien hoe Irenaeus zelf met de Bijbel omgaat, en vanuit welke vooronderstellingen hij dat doet. Die vooronderstellingen zijn uiteindelijk heel belangrijk. Tot slot wil ik laten zien wat wij vandaag kunnen leren van Irenaeus’ verdediging van het gezag van de Bijbel tegen de gnosis van zijn tijd.

De gnostische mythe

De kern van het gnostische denken is dat er boven God de Schepper die wij leren kennen in Genesis nog een hoogste God is. Die hoogste God is de eigenlijke God. Hij heeft niets met deze wereld te maken. Hij is de onkenbare, in zichzelf rustende oergrond aan gene zijde van het heelal. Dit heelal is de schepping van die lagere god, die ze ook wel de demiurg noemen. Eigenlijk is de schepping een ongeluk. In die hoogste god heeft een soort afval plaatsgevonden, waardoor de demiurg kon ontstaan. De demiurg leeft buiten de werkelijkheid van die hoogste god, en denkt dat hij de enige ware god is. Hij is de heerser over deze wereld, en de schepper van de mens, en hij wil dat de mens hem dient.

Maar toen de mens geschapen werd, werd er een zaadje van die hoogste god in de mens geplant. Dat noemen de gnostici het pneuma of de geest. De mens is dus een gemengd wezen. Zijn lichaam en zijn ziel heeft hij van die lagere god, maar zijn diepste ‘ik’ is verwant aan de hoogste god. Dat is dus het geheim van de mens. Hij is ten diepste zelf goddelijk.

Alleen die mens is een gevangene geworden van de demiurg. Zijn goddelijke kern is in slaap gesust, en hij moet zich daarvan bewust worden. Hij moet gaan ontdekken dat hij eigenlijk behoort tot een andere wereld. Dat de demiurg helemaal niet zijn Heer is, maar dat hij juist boven die scheppergod verheven is. Die bewustwording noemen we gnosis. Verlossende kennis. Verlossing betekent niet dat wij bevrijd worden van de toorn van God vanwege onze zonde, en van alle gevolgen daarvan. Maar verlossing is dat je je ervan bewust wordt dat je je om die god helemaal niet druk moet maken. Want jij staat boven hem, omdat je hoort bij die hogere God. En als je eenmaal tot dat bewustzijn bent gekomen, moet je ook vanuit die ontdekking leren leven.

Alleen, die bewustwording bereikt een mens niet op eigen kracht. Daarvoor moeten je de ogen worden geopend. Dat is nu wat Christus is komen doen. Christus is een wezen uit de wereld van de hoogste God, en hij heeft zich tijdelijk verenigd met de mens Jezus van Nazareth, om de kennis over de hoogste Vader te openbaren in de wereld, en door te geven aan zijn leerlingen, die deze kennis op hun beurt weer doorgegeven zouden hebben aan leraren zoals Valentinus of Basilides. Zij leren hun ingewijden de weg naar de verlossing.

De gnostici en de Schriften

Hoe gaan de gnostici nu met de geschriften van het Oude en het Nieuwe Testament om? Zoals ik net al zei: ze aanvaarden deze geschriften. Maar ze aanvaarden die niet als de op Schrift gestelde openbaring van de drie-enige God. De Bijbel is een gemengd boek. Een boek waarin de stem van de demiurg klinkt, maar waar voor de goede verstaander ook de openbaring van de hoogste God in terug te lezen is. Om die diepere betekenis gaat het in de Schrift. Maar hoe kom je die op het spoor?

De Schrift is daar zelf te ambigu voor, te gemengd. De profeten, de apostelen en zelfs Jezus spreken met verschillende petten op. Om de stem van de hoogste God te kunnen onderscheiden is daarom de sleutel nodig van de mondelinge traditie, die buiten de geschriften van de Bijbel om door Christus is overgeleverd aan zijn apostelen, en daarna aan de genoemde gnostische leraren. Zij hebben de ware leer, die oriëntatie biedt in het oerwoud van de Schrift.

Maar hoe kan het dan dat de gnostische leer niet expliciet en ondubbelzinnig in de Bijbel staat? Volgens Irenaeus antwoordt Valentinus op deze vraag dat Jezus en de apostelen zich in hun publieke optreden aanpasten aan de mening van hun joodse hoorders, die eenvoudigweg nog niet toe waren aan hoger onderwijs. Het zijn in het bijzonder de gelijkenissen, waarin ze die hogere kennis wél meedeelden, en wie er vatbaar voor waren begrepen dat. Een ander antwoord dat de gnostici geven was dat de apostelen gewoon zelf nog geen volmaakte kennis hadden toen ze het evangelie predikten. De volmaakte kennis is later ontvangen, en op een mondelinge manier doorgegeven.

Geen wonder dat Irenaeus de gnostici ‘verbeteraars van de apostelen’ noemt. Zij bekritiseren op eigen gezag Christus en zijn apostelen door te stellen dat die eigenlijk de waarheid niet openlijk verkondigd hebben, maar zich hebben aangepast de leugens waar mensen nog in geloofden. Of ze zeggen dat het op Schrift gestelde onderwijs van Christus en zijn apostelen niet genoeg is voor de kerk, maar aanvulling nodig heeft via een buitenbijbelse traditie. En die aanvulling vinden we dan in de geheime overlevering.

De gnostici hebben dus een bron buiten de Schrift, waarmee ze de Schrift uitleggen. En Irenaeus zegt: die bron is ontsprongen aan hun eigen denken dat zich eerst van de Schrift losmaakte. Gods Woord was er eerst. Maar omdat ze Hem niet aanvaarden, hebben zich van zijn openbaring afgekeerd, en zelf een god bedacht boven de ware god. Vanuit déze zelfbedachte leer herinterpreteren ze nu de Schriften, om op die manier hun zelfbedachte leer gezag te verlenen. Ze gebruiken woorden en delen uit de Schrift, maar hergroepen die zo dat ze kloppen met hun eigen leer. Irenaeus de exegese van de gnostici met mensen in de oudheid die een bepaalde stelling wilden verdedigen en dan citaten en zinsdelen uit Homerus haalden, en aan elkaar verbonden, zodat die samen precies hun stelling bevestigden. Zodat onwetenden zouden denken dat hun stelling geen nieuwigheid was, maar eigenlijk bij de grote Homerus al voorkomt.

Wat de gnostici doen, zegt Ireneaus, is de orde en de samenhangen die God zelf in de Schrift gelegd heeft miskennen. De Schrift vormt één geheel, samengesteld uit delen. Maar wat de gnostici doen is het ene lichaam van de waarheid uit elkaar halen en passages, woorden, en uitdrukkingen uit hun eigen verband rukken, en in een nieuwe samenhang plaatsen, die ontleend is aan hun eigen systeem. Zo gebruiken ze de gezaghebbende woorden van de Schrift om hun eigen systeem gezag te verlenen.

Interessant is daarbij dat er heel veel verschil bestaat tussen de gnostische systemen, en daarmee ook in de uitleg van de Bijbel tussen verschillende scholen. En dat is ook geen wonder, zegt Irenaeus. Als de subjectiviteit van de mens uitgangspunt is geworden voor de uitleg van de Bijbel, zullen er zoveel interpretaties van de Schrift komen als er uitleggers zijn.

Irenaeus en de Schrift: theologische vooronderstellingen

Om Irenaeus’ benadering van de geschriften van de Bijbel te begrijpen, moeten we beginnen bij zijn leer over God en de mens. Zijn uitgangspunt is Genesis 1,1: “In het begin schiep God de hemel en de aarde.” Daar wordt duidelijk dat God de Schepper is en de mens zijn schepsel. Er is een afstand tussen God en mens, die de mens uit zichzelf niet kan overbruggen. Om God te leren kennen, moet God zich aan hem openbaren. Het is nog sterker: voor al zijn kennis, ook bijvoorbeeld zijn kennis van de schepping, is de mens afhankelijk van wat God hem te kennen geeft.

Een fundamentele Bijbeltekst voor Irenaeus is Mat. 11,27: “Alleen de Vader kent de Zoon en de Zoon kent de Vader, en iedereen aan wie de Zoon het wil openbaren.” De Vader en Zoon kennen elkaar door en door. En het is alleen de Zoon die de Vader kan openbaren aan mensen. Dat doet Hij dan ook. Maar altijd in een bepaalde mate. Wij kennen God niet zoals God zichzelf kent. Wij leren God vooral kennen in zijn goedheid voor ons, in wie Hij voor ons zijn schepselen wil zijn. Die kennis ontvangen we al door de schepping, maar nog veel duidelijker in de geschriften van het Oude en het Nieuwe Testament.

Op dit punt bekritiseert Irenaeus de gnostici. Het probleem van de gnostici is dat zij hun positie als schepsel niet willen erkennen. Zij zijn niet tevreden met wat God in de Schrift over zichzelf openbaart. En daarom zoeken ze een god boven de god van de Bijbel. Maar die god blijkt nogal menselijke trekken te vertonen. Hij is veranderlijk, onderworpen aan het noodlot, en niet almachtig. Hij is een product van de menselijke geest.

Irenaeus benadrukt tegenover de gnostici dat wij, om ware kennis te krijgen over God, maar ook over de werkelijkheid, ons moeten houden aan wat God ons te kennen heeft gegeven. Als we die grenzen overschrijden, worden we verliefd op onze eigen bedenksels, en vervallen we juist tot allerlei onwaarheden. We gaan speculeren. Maar ons denken moet gebonden zijn aan iets dat gegeven is buiten onszelf. Dat geldt voor onze kennis over God, maar ook over onze kennis van zijn schepping. Hoewel de gnostici zich beroemen op hun kennis, zijn ze eigenlijk vijanden van echte wetenschap.

Irenaeus schrijft: “Het verstand dat gezond is, buiten gevaar, vroom en waarheidslievend, dat onderzoekt alles wat God in de macht van mensen gegeven en voor onze kennis toegankelijk gemaakt heeft.”4 Wat heeft God dan voor onze kennis toegankelijk gemaakt? Dat zijn de dingen die verschijnen voor onze ogen. Dat is empirische kennis. De dingen die wij kunnen waarnemen. En het zijn de zaken die duidelijk en ondubbelzinnig door expliciete woorden in de Schrift zijn neergelegd. Meer niet. Door dit te stellen benadrukt Irenaeus aan de ene kant dát wij echte kennis over God, over zijn handelen en over zijn wil kunnen verkrijgen, en ook over de schepping die hij gemaakt heeft. Maar aan de andere kant zegt hij ook dat dit beperkte kennis is. Het is geen volledige kennis. Geen kennis zoals God heeft van zichzelf, van zijn eigen wil, en hoe de dingen in zijn schepping werken.

Uitlegregels voor de Bijbel

Wat betekent het hiervoor gezegde nu voor Irenaeus’ omgang met de Schrift? Allereerst dat de Schrift de beslissende bron en norm is voor onze kennis van God, zijn heilsplan en zijn wil. De mens is namelijk afhankelijk van God openbaring. God openbaart zich door zijn Woord, dat is zijn Zoon. En zijn Zoon heeft gesproken door Mozes, de profeten, zichzelf in het vlees, en door zijn apostelen. De Schrift is dus goddelijk, en daarmee de norm voor ons denken.

De geschriften van Mozes, de profeten en de apostelen vormen ook een eenheid, omdat ze komen van de ene God, die zich openbaart door zijn Zoon. Dat betekent dat er geen tegenstrijdigheden in de Bijbel kunnen staan. Het betekent ook dat de eenheid van de Bijbel niet door ons geconstrueerd wordt, maar gegeven is, objectief in de Schrift aanwezig. Die grote lijn van de Bijbel vormt ook het kader waarin afzonderlijke passages moeten worden uitgelegd. Hierover zo nog iets meer als ik het ga hebben over de zogenaamd ‘regel van de waarheid’.

Welke uitlegregels voor de Bijbel hangen hiermee samen? Allereerst deze: omdat wij God alleen kunnen kennen door God zelf, moeten wij de Schrift ook uitleggen met de Schrift. Er mag niet een buitenbijbelse instantie zijn die beslissend is in uitleg van de Schrift, want dat betekent dat wij de Bijbel vanuit onszelf gaan uitleggen. We mogen dus nooit zeggen: een Bijbelschrijver bedoelt eigenlijk dit of dat, terwijl we dat niet vanuit de Schrift zelf kunnen aantonen. In dat geval leggen we immers gemakkelijk de auteur een bedoeling in de mond, die we zelf graag voor waar willen hebben. Irenaeus zegt: “Bewijzen van de dingen die in de Schriften staan, kunnen niet worden getoond dan door de Schriften zelf.”5 Al onze geloofskennis moet gebaseerd zijn op wat ons gegeven is door God. Anders vervallen we tot hoogmoedige speculatie.

Zoals gezegd blijven er voor ons onduidelijke passages in de Bijbel. Die onduidelijkheid is niet eigen aan deze passages. Want God kent de ware betekenis ervan. Maar toch kan een passage voor ons niet direct helder zijn. De vraag is dan hoe wij daarmee om moeten gaan. Irenaeus denkt dan bijvoorbeeld aan gelijkenissen. Gnostische bijbeluitleggers gebruikten die nogal eens om hun eigen leerstellingen daaruit te bewijzen. Dat is gemakkelijk als je bij het bepalen van de betekenis verschillende kanten uit lijkt te kunnen. Maar Irenaeus zegt dan: in zo’n geval moeten we als interpretatiesleutel die passages gebruiken die wél duidelijk zijn. Dán blijven we op de veilige weg. Niet onze subjectiviteit verlicht onduidelijke passages, maar het licht van de Schrift zelf.

Ten slotte: het is de Zoon die de Vader openbaart, en die dus gezag verleent aan menselijke doorgevers van die openbaring. Dit is een heel belangrijk punt als het gaat om het gezag van wat de apostelen geleerd en opgeschreven hebben. Dat is het gezag van de Zoon zelf. Het is Christus die beloofd heeft dat hij zijn apostelen in de waarheid zou leiden. Daarom mogen we niet zeggen dat er op hun leer nog iets moet worden aangevuld, of dat zij zich hebben aangepast aan hun hoorders, en niet de volle waarheid verkondigd hebben.

Wij mogen en moeten dus de schepping onderzoeken, en we mogen en moeten de Schrift onderzoeken. Maar wij moeten ons daarbij houden aan wat God ons echt te kennen geeft. En niet meer pretenderen te weten dat wij hard kunnen maken. Dan blijven er altijd vragen over. In ons onderzoek van de natuur bijvoorbeeld. De oorzaken van veel dingen kunnen we begrijpen. Maar er blijven ook altijd vragen over. Dan moeten we niet gaan speculeren, en zelf invullen wat we niet weten. Dat is hoogmoedig, en juist dan gaan we dwalen.

Dat geldt ook voor ons onderzoek van de Schrift. Wij hebben op alle vragen die opkomen bij het lezen van de Schrift geen antwoord. Bovendien kent de Schrift duistere passages, waarvan God de betekenis kent, maar wij niet of nog niet. Dát moeten we dan ook eerlijk toegeven. En niet gaan speculeren. Op die manier blijven we God liefhebben als onze Heer en leraar, door ons op te stellen als zijn leerlingen, en niet de grenzen te overschrijden die Hij ons heeft gesteld. Zo blijven we leerlingen. Irenaeus houdt het hier dus ook voor mogelijk dat er voortgang kan zijn in onze kennis van wat God ons in de Schrift zegt.

De geloofsregel

Irenaeus benadrukt tegenover de gnostici dat ons denken bij de uitleg van de Schrift een regel nodig heeft. Anders gaan wij namelijk op een eigenzinnige manier met de Bijbel aan de slag, en kunnen die laten zeggen wat wij willen. Die regel is niet een traditie van buiten de Schrift, maar de Schrift zelf. Alleen, de vraag is dan natuurlijk: hoe weet je dat het de Schrift zelf is die leidend is bij de uitleg van de Bijbel?

Hier speelt de zogenaamde geloofsregel een belangrijke rol. De geloofsregel is een soort samenvatting van de hoofdlijn van het Oude en het Nieuwe Testament. Het is nog niet een vaste belijdenistekst. De formulering ervan kan wisselen, maar de inhouden blijven hetzelfde. De Vader die de almachtige Schepper van hemel en aarde is, verkondigd door de wet en de profeten. Zijn Zoon Jezus Christus die mens is geworden voor ons behoud, geleden heeft, gestorven is, begraven, opgestaan en ten hemel gevaren. De heilige Geest en het laatste oordeel. Dit is de hoofdlijn van de heilsgeschiedenis, waar het om gaat in de geschriften van Mozes, de profeten en de apostelen.

Irenaeus stelt nu tegenover de gnostici dat deze geloofregel door de apostelen zelf aan de kerken is overgeleverd. Je zou kunnen zeggen: de apostelen lieten niet alleen hun geschriften na, maar ook een leesregel daarbij. Dat is niet een soort geheime traditie, die zelf niet duidelijk in de Schrift staat. Maar het is een samenvatting van de hoofdinhoud van de Schriften, die de weg wijst in het lezen van de Schrift volgens zijn eigen bedoeling, en dus ook helpt om een verkeerde omgang met de Bijbel op te sporen en af te kunnen wijzen. Hiermee wil Irenaeus dus niet zeggen dat we in de kerk alleen maar gebonden zijn aan die ‘regel van de waarheid’, en dat we elkaar verder vrij moeten laten. Nee, heel de Schrift is de bron en norm voor ons geloof. Maar de regel van de waarheid is het normatieve kader – ons door de apostelen zelf gegeven – om de Schriften volgens hun eigen bedoeling uit te leggen.

Irenaeus laat ook zien dat als je teruggaat naar de oudste kerken men deze geloofsregel vanaf het begin af heeft doorgegeven. Vanaf het moment dat de apostelen deze kerken stichten. De zogenaamde geheime leer van de gnostici, die volgens hen ook van de apostelen zou stammen, is aantoonbaar van later datum. Toen de opvolgers van de apostelen ermee in aanraking kwamen, hebben ze die gnostische leer dan ook afgewezen. Irenaeus noemt bijvoorbeeld bisschop Polycarpus, die zelf nog een leerling van Johannes was geweest, en die de leer van zowel Marcion als Valentinus heeft afgewezen, omdat die in strijd was met het onderwijs dat hij zelf van de apostel Johannes had ontvangen.6

Net als de gnostici beroept Irenaeus zich dus ook op een apostolische traditie die onderscheiden is van de boeken van de Bijbel zelf. Het was niet zo dat de kerk eerst die boeken had, en toen zelf die geloofsregel opstelde. Nee, de apostelen hebben mét het OT en met hun geschriften, ook een samenvatting van de hoofdlijn van de leer meegegeven aan de oudsten die zij aanstelden. Volgens die overlevering van de apostelen moet de Bijbel worden uitgelegd. Nu beriepen de gnostici zich ook op hun apostolische overlevering. Het verschil is alleen: Irenaeus kan aantonen dat de geloofsregel direct van de apostelen afkomstig is. En bovendien is de inhoud van deze traditie terug te vinden in de Schrift zelf. Zo helpt ze om bij de Schrift zelf te bewaren, en de uitleg daarvan te beschermen tegen misbruik.7

Wat kunnen wij leren van Irenaeus?

Wat kunnen wij vandaag leren van Irenaeus’ verdediging van het gezag van de Bijbel? Irenaeus leefde in een andere tijd dan wij, en de leer van de gnostiek komt op die manier vandaag niet meer voor. Je moet altijd uitkijken om historisch unieke dwalingen vandaag één op één te proberen vinden. Het gevaar is dat je de geschiedenis vertekent, of je tegenstanders van vandaag geen recht doet, omdat je ze in je eigen mal perst. Tegelijk is het zo dat er wel lijnen te trekken zijn, omdat de mens gelijk blijft, en ook de neiging van de mens om zich tegen God en zijn Woord te verzetten. Je mag daarom verwachten dat de punten die toen belangrijk waren in de verdediging van het gezag van de Schrift dat vandaag nog steeds zijn.

Uitleg van de Bijbel

De gnostici brengen een soort gelaagdheid aan in de Schrift. In sommige delen vinden zij de boodschap van de hoogste God. Andere delen zijn van een lagere orde. Daar horen we alleen de demiurg spreken, of passen de apostelen zich aan hun hoorders aan, of hebben zelf nog maar beperkt inzicht. Hoe weten de gnostici dit? Op basis van een kennisbron van buiten de Bijbel, namelijk hun geheime traditie. Die geeft het inzicht in waar het in de Schrift eigenlijk om gaat. Hoe je hem werkelijk moet lezen. De mens die in deze traditie is ingewijd, die kan de Schrift verstaan in zijn ware betekenis.

Hier zie ik een overeenkomst met sommige manieren waarop vandaag de vrouw in het ambt wordt gerechtvaardigd. De grote vraag is natuurlijk: hoe kan het dat als Christus en de apostelen ten diepste wilden dat ook vrouwen oudste zouden worden, ze dat niet explicieter gezegd hebben en in de praktijk gebracht? Dan is één van de argumenten die soms gebruikt wordt, zelfs nog door onze eigen synodevoorzitter: zij hielden nog rekening met de hardheid van de harten. Ze waren expres voorzichtig in het zeggen van de waarheid, omdat de hoorders van toen daar nog niet aan toe waren. Maar ondertussen fluisterden ze in bepaalde teksten wel dat het daar naartoe moest gaan. Wij vandaag hebben dat door, en kunnen dus zien waar het Jezus en Paulus écht om ging, ook al staat het niet expliciet in de Bijbel.

Nieuwe elite

Waar de helderheid van de Schrift wordt losgelaten, daar ontstaat ook een nieuwe elite die de inhoud van ons geloof gaat bepalen. Bepaalde theologen of opinieleiders. Net zoals de gnostische leraren in de oude kerk. Zij bezitten dan zogenaamd een kennis, die nodig is om te weten wat de Bijbelschrijvers écht bedoelden. Vaak gaat het dan om achtergrondkennis bij tekst, of kennis van onze tijd en cultuur. Wil je kunnen weten wat Paulus écht bedoelde, dan moet je naar hen luisteren. Want zij kennen de cultuur van toen. Of wil je weten wat de woorden van Paulus betekenen in onze tijd, dan moet je naar hen luisteren. Zo ontstaat er een nieuw elite, die een eigen gezag krijgt ten opzichte van de Bijbel, en mensen van zichzelf afhankelijk maakt. Er ontstaan verschillende stromingen, want deze mensen spreken elkaar allemaal tegen. En zó hangt ons geloof steeds meer aan de subjectieve mening van mensen, en steeds minder aan het onfeilbare Woord van God zelf. En het drijft de kerk uiteen.

De belijdenis van de kerk

Irenaeus helpt ons ook om het belang te begrijpen van de belijdenis van de kerk. De belijdenis van de kerk is een middel om het gezag van de Schrift te beschermen, zoals de geloofsregel in de vroege kerk dat was. Ook de ketters beroepen zich op de Bijbel, maar wel vanuit hun eigen denksysteem. Een denksysteem dat haaks staat op de bedoeling van de Bijbel. Maar ja, iedere ketter heeft zijn letter en zijn tekst. De geloofsregel in de vroege kerk was ervoor bedoeld de Bijbel te lezen volgens zijn eigen bedoeling. En dus te beschermen tegen een eigenzinnige manieren van Bijbellezen.

Dát is nog steeds de functie van de belijdenisgeschriften. Waar die worden gerelativeerd, zonder dat uit de Bijbel concreet wordt aangetoond, waarin ze dan niet kloppen met de Bijbel, is het vaak zo dat men bezig is een onschriftuurlijke leer in te voeren. Met als dekmantel bepaalde teksten uit de Bijbel. Dat heeft verschrikkelijke gevolgen voor de kerk. Tertullianus zegt daar iets heel treffends over. Hij schrijft: “De ketters verschuilen zich achter de Schrift en door deze vermetelheid maken zij direct indruk op bepaalde mensen. Bij de strijd om de uitleg van de Schrift putten zij de sterken uit, de zakken krijgen zij in hun macht, de middelmatigen laten zij gaan met twijfel in hun hart. Hier nu vooral snijden wij hen de pas af: wij beweren dat zij niet mogen worden toegelaten tot enig dispuut over de Schrift.” (Praescr. 15,1).

Grenzen aan onze kennis

Tot slot nog iets anders. Irenaeus leert ons ook bescheiden te zijn over onze kennis. Zowel over onze kennis van de schepping, als over wat wij te weten kunnen komen uit de Bijbel. Wij moeten ons houden aan wat God expliciet openbaart. Dan blijven er altijd vragen over, die wij niet kunnen beantwoorden. Vragen in de exegese van bijbelgedeelten. Vragen die de geloofsleer zelf oproept. Geloven is slechts leren en naspreken wat God ons voorzegt. En wij mogen ons verstand gebruiken om de samenhangen en logica daarvan te doorgronden. Maar altijd blijven er grenzen, die wij moeten respecteren. God geeft ons échte kennis van zichzelf, zijn plannen en zijn wil. Maar de maat van die kennis heeft Hij bepaald.

Dit geldt ook voor de omgang met de wetenschap. Irenaeus zegt: omdat de gnostici niet willen aanvaarden dat hun kennis beperkt is, maar goddelijke kennis willen hebben, vervallen ze tot zinloze speculaties. Ik moest daarbij denken aan de aanvaarding van de evolutietheorie in christelijke kring, en de poging om die te verzoenen met de Bijbel. Kun je zeggen dat de evolutietheorie gebaseerd is empirische kennis, op dat wat ons voor ogen is gekomen? Ik denk het niet. Het is een theorie die gemaakt is naar aanleiding van feiten, maar die tegelijk ook heel veel menselijke speculatie nodig heeft, om een theorie te worden over het ontstaan van het leven en de ontwikkeling daarvan. Maar hoe kan het dat daar zo sterk in geloofd wordt, terwijl wij er helemaal niet bij waren? Willen wij als mensen aanvaarden dat wij uit onszelf gewoon geen toegang hebben tot hoe het leven is ontstaan, omdat we er niet bij waren? En dat we dus aangewezen zijn op wat ons daarover wél bekend is gemaakt, namelijk in de heilige Schrift. Al blijft ons daarin ook heel veel onuitgelegd? Zou het zo kunnen zijn dat de aanvaarding van de evolutietheorie ermee te maken heeft dat wij onze eigen speculaties hoger aanslaan dan de zekere kennis die God ons in schepping en Schrift heeft geopenbaard?

Wat gebeurt hier? Het unieke gezag van de apostelen om namens God de waarheid door te geven aan de kerk tot aan de wederkomst van Christus, wordt gerelativeerd. Hoewel Christus de waarheid zelf is, en de apostelen in de waarheid zou leiden, hebben ze kennelijk toch niet de volle waarheid gesproken. Hoe komt deze redenering tot stand? Doordat wij ons denken eerst hebben losgemaakt van die openbaring, en zelf te rade zijn gegaan bij een traditie los van de Bijbel. En vanuit die traditie worden de woorden van de apostelen geherinterpreteerd. Zij zouden zich hebben aangepast, of in hun denken zit een tendens die nog niet ten volle ontwikkeld is in het NT, maar die wij verder moeten ontwikkelen.

Vaak wordt dit ook nog verbonden met het werk van de heilige Geest, die de kerk immers in de waarheid zou leiden. Irenaeus maakt duidelijk dat dit een belofte was aan de apostelen, en dat wij dus de volle waarheid vinden in hun geschriften, en daaraan gebonden zijn.

Voor wie deze lezing liever wil beluisteren, is de lezing van dr. Van Egmond opgenomen. Hier kunt u de lezing bekijken/beluisteren.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van Samen Gereformeerd. Het originele artikel is hier te vinden.

‘The right and need to speak and believe’ – Dr. Päivi Räsänen sprak op een congres van ‘Bijbels Beraad M/V’

Op 26 juni 2024 organiseerde Bijbels Beraad M/V een congres onder het thema ‘Zelfaanbidding als Nieuwe Religie‘. Op dit congres was Päivi Räsänen te gast om daar te spreken over de ‘The right and need to speak and believe‘. De lezing is met dank aan de organisatie opgenomen en hieronder te bekijken.8

De tekst onder de video luidt: “De voormalige minister Païvi Räsänen, echtgenote van een Lutherse predikant, citeert een uitspraak van Maarten Luther: „Als u gelooft, moet u zich uitspreken. Als u zich uitspreekt, moet u lijden. Want geloof, belijdenis en kruis zijn samen het lot van een christen”.

Op deze website hebben we vaker geschreven over het juridische proces tegen de Finse politica Päivi Räsänen (hier en hier). Zij was ook te gast in een livestream van Christian Council International (hier), waarvan we de lezing mochten overnemen (hier).

Voetnoten

Bijbels beschouwd – Schriftgezag is onafhankelijk

Elke tijd heeft zijn eigen knelpunten, ook op godsdienstig terrein. Zo spreken we in onze tijd over Schriftgezag. Dat is nodig, want we merken dat in kerken om ons heen de Bijbel niet het hoogste gezag heeft. En dat komt heel dichtbij. Het is nodig dat we elkaar opscherpen om bijbelgetrouw te zijn.

De Kruispunt Vathorst-gemeente in Amersfoort nam onlangs een opmerkelijk besluit, zo berichtte het Reformatorisch Dagbad (25 januari 2025). Homorelaties kunnen worden gezegend en de ambten zijn opengesteld voor lhbti’ers. In de 2000 leden tellende gemeente leven principiële bezwaren tegen deze koerswijziging. Maar het kerkbestuur vindt beide opvattingen legitiem: of je nu op grond van de Bijbel deze moderne ontwikkelingen principieel onder kritiek stelt óf dat je ze omarmt. De leden van de gemeente moeten oefenen om hier goed mee om te gaan.

Ernstige uitholling

Nu komt voor ons het spannende punt. De plaatselijke predikant zei in een toelichting: ‘Wij zien het als onze eerste verantwoordelijkheid om in de plaatselijke gemeente op relevante en bijbelgetrouwe wijze kerk te zijn, in onze eigen tijd’. Leest u het goed: bijbelgetrouw. Hier wordt de christelijke levensbeschouwing fundamenteel aangetast. Niet de waarheid van de Bijbel maar de moderne interpretatie krijgt het voor het zeggen. Onder het mom van ‘bijbelgetrouw’ willen blijven, wordt een andere, moderne interpretatie van de Schrift ingevoerd. Dit is verwarring van de ernstigste soort. En ziet u hoe fijnzinnig het wordt gebracht?

We moeten goed beslagen ten ijs komen, want het onbijbelse denken sijpelt zomaar binnen. Waar zit de kneep? Over de moderne kijk op man, vrouw en huwelijk zou veel te zeggen zijn. Maar het gaat nu over onze basishouding: hoe staan we ten opzichte van de Bijbel? We zien hier twee schriftvisies die zich beide beroepen op het gezag van de Bijbel. Het verschil: de ene zegt dat de uitleg afhankelijk is van de tijd waarin je leeft. De andere zegt: nee, de uitleg moet altijd in overeenstemming zijn met de Bijbel zelf. Deze visies zijn niet gelijkwaardig. Het is onmogelijk om ze naast elkaar een plaats te geven in de gemeente. Zodra de moderne visie wordt toegelaten, is de Bijbel zijn unieke gezagspositie kwijt.

Toepassing na uitleg

We hebben bewustwording nodig, om elkaar hierin te steunen en op te scherpen. Waar gaat de moderne visie mis? Het is al jaren in de mode om uitleg (van de tekst) en toepassing (voor ons) niet apart te benoemen. Dus dat je de Bijbel in één keer uitlegt voor jezelf. Maar dan kan de uitleg van het Woord van God zomaar gemengd worden met het moderne levensgevoel.

Het is een Bijbelse regel om de uitleg door de Schrift zelf te laten bepalen. ‘Dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift is van eigen uitlegging; want de profetie is voortijds niet voortgebracht door de wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heilige Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken’ (2 Petr. 1:20-21). God Zelf bepaalt het gezag van Zijn Woord, onafhankelijk van wat wij vinden.

Wij spreken inderdaad apart over toepassing. Dit is een nuttig onderscheid. We moeten eerst duidelijk hebben wat de Bijbel zélf zegt. Daarna kunnen we nagaan wat het óns te zeggen heeft. En zodoende zal de toepassing alleen maar beter op de Bijbel aansluiten.

Spiegel voor onszelf

Deze moderne ontwikkelingen houden ons een spiegel voor. Bij mensen buiten onze gemeenten (Gereformeerde Gemeenten, JvM) leeft soms het idee dat wij bij Schriftgezag met twee maten meten. Dat we wel kritisch zijn op een ander, maar dat we zelf het Schriftgezag ontlopen, bijvoorbeeld als de Bijbel zegt dat we ons moeten bekeren. Dat de Bijbel dan eerst wáár voor je moet worden. En dat je tot die tijd maar voorbij moet gaan aan ernstige waarschuwingen en nodigingen.

Laten we duidelijk zijn: dit mogen we zo echt niet zeggen. De Bijbel is waar, hoe dan ook. Wij erkennen dit nooit uit onszelf, omdat we geestelijk dood zijn in misdaden en zonden. Daarom is een wonder van genade nodig. Maar dit vermindert de waarheid van de Bijbel niet! God zweert zelfs een eed: ‘Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! Maar daarin het Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen’ (Ezech. 33:11). De waarheid van Gods Woord houdt ons verantwoordelijk en stelt ons schuldig. Het ware leven is alleen in de kennis van Hem Die gezegd heeft: ‘Ik ben de Weg, de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader, dan door Mij’ (Joh. 14:7).

Laat het – gehoorzaam – zoeken van Hem ons gebed en de richting van ons leven mogen zijn. Daarbij hoort eerbiedig luisteren naar Gods Woord. Het is in onze tijd extra nodig om het gezag van de Bijbel te verduidelijken. Laten we ons daar allen voor inzetten. Gods Woord is het waard.

Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De originele bronvermelding luidt: Mulder, W., 2025, Schriftgezag is onafhankelijk, De Saambinder 103 (8): 6-7.

The First Nordic Creation Research Conference (5) Dr. Frank Karlsen – A new theory of how God created the Earth

Op 17 en 18 oktober 2024 vond de eerste Nordic Creation Research Conference plaats. Het thema was genetica en soortvorming. Op dit congres gaf dr. Frank Karlsen een lezing over een nieuwe theorie van hoe God (mogelijk) geschapen heeft. Zijn lezing had als titel ‘A new theory of how God created the Earth’. Met dank aan de organisatie is deze lezing opgenomen en hieronder te bekijken. Voordat u deze lezing bekijkt, is het goed om eerst de samenvatting te lezen.

Theïstische evolutie gevaarlijk? – Locatie lezingen ir. Van den Dikkenberg bekend: dorpshuis De Stuw, Hoevelaken

Bovenaanzicht van dorpshuis De Stuw te Hoevelaken, waar ir. Bart van den Dikkenberg zijn lezingenserie hoopt te houden. Bron: Google Maps.

Ir. Bart van den Dikkenberg is kritisch op theïstische evolutie. Hij schreef er afgelopen jaar een boek over, ‘De werken van Zijn handen’.9 Zowel op theologisch, als filosofisch, als natuurwetenschappelijk gaat de gedachte van een theïstische evolutie mank, maar bovenal is het niet te rijmen met Gods geopenbaarde Woord. Binnenkort spreekt de wetenschapsjournalist van het Reformatorisch Dagblad over dit onderwerp in Hoevelaken.

Op deze website is daar al eerder over geschreven.10 De organisatie van deze driedelige lezingenserie is in handen van het comité ‘Samen Gereformeerd. In tegenstelling tot het vorige bericht op deze website is nu de locatie bekend. Alle drie de lezingen zullen in dorpshuis De Stuw (De Brink 10) te Hoevelaken plaatsvinden.11 Op 26 maart 2025 D.V. spreekt de auteur over wat theïstische evolutie is. Op 23 april 2025 D.V. gaat hij in op de filosofische en theologische argumenten tegen theïstische evolutie. Ten slotte, op 23 mei 2025 D.V. spreekt Van den Dikkenberg over de gevaren van dit gedachtengoed voor het verstaan van de Schrift en het eeuwig zielenheil. De toegang is gratis, na de lezing wordt er wel een collecte gehouden om de onkosten te bestrijden. De lezing start om 20.00 uur (met een inloop vanaf 19.30 uur). Men roept bij voorkeur op uzelf aan te melden. Via de website van het comité is daarvoor meer informatie te vinden.12

Voetnoten

Hoe kunnen we de Bijbel verstaan? (2) Inspiratie, gezag en betrouwbaarheid – Naar aanleiding van ‘Geestspraak’

In het vorige artikel hebben we de route door de publicatie ‘Geestspraak‘ van prof. dr. H. van den Belt verkend. In dit artikel peilen we hoe de verhouding is van de uitgangspunten van deze studie tot de gereformeerde Schriftvisie, zoals die verwoord wordt in de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Dat geeft aanleiding tot een aantal kritische kanttekeningen.

De grondslag van de gereformeerde Schriftbeschouwing is te vinden in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de artikelen 3 t/m 7. Artikel 3 belijdt de inspiratie van de Heilige Schrift. Door de Heilige Geest gedreven, hebben de heilige mensen Gods gesproken. God heeft in Zijn bijzondere zorg voor ons en onze zaligheid ervoor gezorgd dat ze het Woord van God op schrift hebben gesteld. Deze inspiratie verliep organisch. Mensen zijn daarbij niet uitgeschakeld, maar ingeschakeld. Voor Van den Belt is dit het uitgangspunt bij de uitleg van de Bijbeltekst zoals die nu voor ons ligt. Hij ziet de Bijbel als het door de Geest geïnspireerde en nog altijd levenwekkende Woord van God.

Opvallend is dat Van den Belt flink ruimte geeft aan redactie- en tekstkritiek. Redactiekritiek gaat over de wijze waarop de boeken tot stand gekomen zijn. Tekstkritiek gaat over de overlevering van de oorspronkelijke tekst. ‘De Heilige Geest heeft ervoor gezorgd dat wat we nu hebben het eigen Woord van God is, tot stand gekomen in alle kwetsbaarheid, niet alleen van de historische context en de persoonlijke omstandigheden en beperktheden van de auteurs, maar ook van het proces van redactie en tekstuele overlevering‘ (blz. 125). Hier is sprake van een verschil van visie met wat in ‘Het onfeilbare Woord‘ (2020) door scribenten uit onze gemeenten naar voren is gebracht. Zij zijn op dit punt veel voorzichtiger. Van den Belt constateert dat ook zelf in de inleiding van zijn boek.

Gezag

Artikel 5 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt over het gezag van de Heilige Schrift. De Heilige Schrift heeft gezag in zichzelf (ook wel autopistie genoemd). Tegelijk legt de Heilige Geest getuigenis af in de harten van de gelovigen dat de Bijbel het Woord van God is. Calvijn heeft deze fundering van het Schriftgezag gemunt. De Geest is bij Calvijn de innerlijke Leermeester Die het verstand verlicht zodat het Woord van God als Zijn eigen Woord aanvaard wordt. Het is onlosmakelijk verbonden met het geloof waardoor de Geest de vereniging met Christus werkt. Het gezag van de Bijbel is niet gefundeerd op de kerk. Alleen de gelovigen of verkorenen hebben die zekerheid die voortvloeit uit het getuigenis (testimonium) van de Heilige Geest. Dit getuigenis verloopt langs de lijnen van de heilsboodschap. Toch verdient te Schrift het ook in zichzelf om geloofd te worden. De Bijbel heeft gezag in zichzelf onafhankelijk van het getuigenis van de Heilige Geest.

Van den Belt stelt in dit verband de vraag hoe autopistie en testimonium in de moderne context bij elkaar gehouden kunnen worden. Hij zoekt de oplossing in de richting van het eenparige getuigenis van de kerk van alle eeuwen en plaatsen. Hij ziet hier een gemeenschappelijk belang van Rome en Reformatie. ‘De discussie over de vraag of de kérk of de Schrift primaat heeft, valt in het niet bij de vraag of er überhaupt sprake is van een gezaghebbende openbaring die van buiten tot ons komt‘ (blz. 244). Hij wil ervoor waken om het getuigenis van de Heilige Geest te versmallen tot een individuele ervaring en wijst daarom ook op de kerk. Dit schuurt wel enigszins met de passage in de Nederlandse Geloofsbelijdens; ‘en dat niet zozeer omdat ze de Kerk aanneemt en voor zodanige houdt‘. Een voorzichtige vraag is of dit de deur niet op een kier zet van de kerk als interpreterende gemeenschap. Gelukkig stelt Van den Belt in het laatste hoofdstuk: ‘De Schrift wordt wel gelezen in de gemeenschap van de kerk, maar de rol van die interpreterende gemeenschap mag niet zo groot worden dat zij betekenis toekent aan de Schrift in plaats van dat zij haar betekenis eraan ontleent‘ (blz. 391).

Betrouwbaarheid

In artikel 7 wordt de volkomenheid of de betrouwbaarheid van de Heilige Schrift beleden. Daar wordt beleden dat de Heilige Schrift de wil Gods volkomenlijk vervat, en dat al hetgeen de mens schuldig is te geloven om zalig te worden, daarin genoegzaam geleerd wordt. Tevens wordt verworpen wat met deze ‘onfeilbare regel’ niet overeenkomt.

In dit verband wijst Van den Belt op de ontspannenheid waarmee reformatoren als Calvijn omgaan met mogelijke fouten in de tekst. Tegelijk wijst hij er ook op dat zij de Bijbel beschouwen als het door de Geest geïnspireerde, of zelfs gedicteerde Woord van God. Dit brengt hem ertoe ook zelf ontspannen in het spanningsveld te blijven staan, ook nu we veel meer weten over de ontstaansgeschiedenis van de tekst en we over veel tekstvarianten beschikken (blz. 130).

Volgens Van den Belt wijst de uitdrukking ‘onfeilbare regel’ op de betrouwbaarheid van de Schrift. Vanuit deze positie neemt hij meermalen in zijn boek fors afstand van de interpretatie van de onfeilbaarheid van de Bijbel als foutloosheid (inerrancy). Het is een opvatting van Evangelicals die eind van de negentiende eeuw opkwam in de strijd tegen het opkomende liberalisme in de Amerikaanse theologie. Gezien de manier waarop het begrip gefunctioneerd heeft in die context, is het wel begrijpelijk dat Van den Belt er kritiek op heeft. Gelukkig maakt hij naast ontsporingen ook melding van meer genuanceerde posities die vandaag worden ingenomen en veel goeds brengen op bijbels-theologisch en exegetisch gebied. Maar de acceptatie van verworvenheden van de redactiekritiek en de tekstkritiek en de naar het schijnt kritiekloze omarming van de toegenomen gevoeligheid van de huidige lezers voor de historische gelaagdheid van de tekst, zijn toch iet in balans met die herhaaldelijk afstand nemen van de opvatting van de foutloosheid van de Schrift.

Het is wel wat gemakkelijk als hij onder de afwijzing van deze opvatting schrijft: ‘Als de Schrift een ‘onfeilbare regel is’, dan vergis je je dus niet als je daarop vertrouwt‘ (blz. 133). In het licht van deze uitspraak komen we ertoe om de volgende keer toch wat forse kritiek neer te zetten op de stellingname van dit boek over de betekenis van algemene kennis voor de uitleg van de Heilige Schrift.

Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De originele bronvermelding luidt: Mourik, J. van, Hoe kunnen we de Bijbel verstaan? (2) Inspiratie, gezag en betrouwbaarheid, De Saambinder 103 (7): 4-5.

DRIEDELIGE BESPREKING VAN 'GEESTSPRAAK'
In drie delen bespreekt drs. J. van Mourik het boek ‘Geestspraak‘ van prof. dr. H. van den Belt. Hieronder een overzicht van de drie delen.

  1. Hoe kunnen we de Bijbel verstaan? (1) Regels voor het Bijbellezen.
  2. Hoe kunnen we de Bijbel verstaan? (2) Inspiratie, gezag en betrouwbaarheid.
  3. Hoe kunnen we de Bijbel verstaan? (3) Algemene kennis en de uitleg van de Schrift.

Het gezag van de Bijbel – Ds. W. Visscher schreef een column voor ‘Eilanden-Nieuws’

Het rapport ‘Ruimte en richting’ over homorelaties in de kerk roept op de synode van de Nederlandse Gereformeerde Kerken (NGK) nog veel vragen op. Als we dit denkspoor volgen, trekken we dat dan ook door naar polyamorie?” Bovenstaande zin las ik onlangs in het Reformatorisch Dagblad. In een andere kerk, de Christelijke Gereformeerde Kerken, zijn vragen aan de orde over het al dan niet toelaten van vrouwen tot het ambt. Het geeft een heel gespannen situatie, zo blijkt uit de berichten in de media. De vraag is waar dit eigenlijk allemaal om draait. Graag een enkele gedachte daarover.

We weten allemaal dat de christelijke kerk op grond van de Bijbel een bepaalde leer en een duidelijke manier van leven voorstaat. Reeds door de eeuwen heen is de christelijke kerk een belijdende kerk geweest. Een belangrijk punt voor de leer is dat we alleen van de zonde, de dood en de duivel verlost kunnen worden door Christus en Zijn werk. Een andere belangrijke gedachte is dat doden weer zullen opstaan en weer een andere belangrijke gedachte is dat God drie-enig is. Dit zijn fundamentele delen van het christelijke geloof. Door alle eeuwen heen heeft de kerk die beleden en geleerd. Hetzelfde geldt voor de levenswandel. Het huwelijk van één man en één vrouw is vanuit de Bijbel altijd gepraktiseerd. Ook geeft de Bijbel in de Tien Geboden aan wat goed en wat kwaad is. Er is naast een christelijke leer ook een christelijke levenswandel. Door de eeuwen heen heeft de kerk daarin een belangrijke boodschap gehad. Die boodschap ging terug op de gedachte dat de Bijbel met gezag spreekt over leer en leven. We noemen dat het gezag van de Bijbel. Dit betekent dat de Bijbel in allerlei vragen van leer en leven beslissend is. De vraag of dode mensen weer opstaan is Bijbels gezien zeer helder. Mensen zullen weer opstaan uit de doden. Met de opstanding van Christus is dit duidelijk geworden. Paulus schrijft daarover in 1 Korinthe 15.

Nu is er echter wat aan de hand. We leven in een tijd van wetenschap en culturele verandering. Die veranderingen leiden er soms toe dat dingen uit de Bijbel op gespannen voet komen te staan met wat een meerderheid in een bevolking en een kerk eigenlijk nog geloofwaardig vindt. En dan zien we vaak dat mensen wat afdoen van het gezag van de Bijbel. We kunnen dat heel duidelijk zien rond vragen over evolutie of schepping. Er zijn heel veel theologen die krampachtig proberen het hele evolutie-denken in harmonie te brengen met de Bijbelse gedachten van schepping. Het gaat me hier niet om de concrete stellingnames, maar om de gedachte. Bij een conflict tussen de Bijbel en de cultuur wordt dan door sommigen voor de cultuur of de wetenschap gekozen. De regel dat de Bijbel met gezag spreekt over leer en leven wordt dan losgelaten. De Schrift is nog wel van belang, maar niet meer voor alle dingen in het leven. Naast de Schrift komen dan ook andere bronnen naar voren die van belang zijn voor wat we kunnen geloven en weten.

Wat mij betreft is dit een gevaarlijk pad, dat we niet moeten gaan bewandelen. De kerk der eeuwen heeft dit pad nooit bewandeld. En de praktijk leert dat velen die deze weg zijn ingegaan, tenslotte grote delen van de Schrift zijn vergeten. Anderen gingen weer zover dat ze tenslotte de hele Bijbelse boodschap als niet waar hebben gebrandmerkt. Het kan dus heel naar aflopen als we gaan morrelen aan het gezag van de Schrift. Wat mij betreft ligt hier een van de allerbelangrijkste vragen voor de kerk in Nederland. Welke plaats geven we aan het getuigenis van Gods Woord? Wie op dit punt geen klare wijn wil schenken, loopt tenslotte het grote gevaar niets meer over te houden. De huidige discussies over de Bijbel gaan dus echt ergens over. Laten we hopen dat er velen zijn die voluit willen vasthouden aan Gods Woord voor alle eeuwen en in alle omstandigheden. Daar varen we wel bij.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Eilanden-Nieuws. De volledige bronvermelding luidt: Visscher, W., 2024, Het gezag van de Bijbel, Eilanden-Nieuws 94 (9.283): 3 (artikel).