Home » Theologie (Pagina 2)

Categorie archieven: Theologie

Een uitleg van Jona die zowel aan het historische als literaire karakter van dit Bijbelboek recht doet

In de serie Zondervan Exegetical Commentary on the Old Testament verscheen in 2019 een tweede editie van de uitleg van Kevin J. Youngblood op het boek Jona. De auteur is hoofdocent Biblical Studies aan Harding University. De serie heeft een aantal onderscheidende kenmerken:

  1. De hoofgedachte van de besproken passage wordt weergegeven.
  2. De literaire context van de passage binnen het bewuste Bijbelboek en vervolgens binnen breder verbanden wordt belicht.
  3. Een eigen vertaling van de hand van de auteur gevolgd door een weergave die de voortgang van de gedachten binnen de besproken passage laat zien.
  4. De structuur en literaire vorm van de passage.
  5. Een uitleg van de tekst.
  6. De canonieke en praktische betekenis ervan.

Youngblood stelt aan de orde dat Jona een plaats kreeg in de bundel van de twaalf Kleine Profeten. Hij vraagt er de aandacht voor dat de ordering van de Kleine Profeten in de Hebreeuwse Bijbelhandschriften verschilt van die van de Septuaginta. Dat moet ons voorzichtig maken om aan de ordering te grote betekenis toe te kennen. Een tweede vraag is of wij de boeken van de twaalf Kleine Profeten allereerst in onderlinge samenhang moeten uitleggen of het boek als een zelfstandige eenheid moeten zien. Terecht stelt de auteur dat wij met het laatste moeten beginnen.

Om het boek Jona te begrijpen moeten we zowel aan de historische, literaire en canonieke aspecten recht doen, zo stelt Youngblood en ik volg hem daarin graag na. De drie aspecten overlappen elkaar en zijn met elkaar verbonden.

In overeenstemming met het zelfgetuigenis van Jona houdt hij vast aan het historische karakter ervan. Dat allerlei historische details ontbreken verklaart hij uit het feit dat Jona pas lang nadat de verhaalde gebeurtenissen plaats vonden op schrift werd gesteld. In de taal van Jona vindt hij ook daarvoor een aanwijzing. Zelf zou ik iets voorzichtiger zijn met de bewering dat taal van Jona post-exilisch is. De profeet kwam uit het Tienstammenrijk. De verschillen het Standaard Bijbelse Hebreeuws kunnen ook te maken hebben met de doorwerking van een noordelijk dialect.

Terecht legt Youngblood de vinger bij de parallelismen en woordherhalingen in het boek Jona. De eerste twee hoofdstukken corresponderen met de laatste twee. In het boek Jona komt een opmerking, groot aantal woorden of uitdrukkingen meerdere malen voor, terwijl een aantal woorden meerdere malen hetzelfde subject van handeling aangeeft, hetzij binnen het gehele boek, hetzij binnen een kleine literaire eenheid.

Met andere uitleggers wijst Youngblood erop dat het boek Jona in twee delen uiteen valt: Jona 1-2 en Jona 3-4. Elk deel begint met de woorden: ‘en het woord des HEEREN geschiedde tot Jona’. Het vrezen van de HEERE door de heidense zeelieden correspondeert met de bekering van de Ninevieten. De psalm van Jona in de vis staat in contrast met zijn houding, beschreven in Jona 4. Youngblood wijst erop dat men bij een verdere onderverdeling binnen kleine marges verschillende keuzes kan maken.

Zowel op grond van literaire analyse als van discoursanalyse komt hij tot een zevenvoudige structuur. Met hem meen ik dat voor deze structuur het meest valt te zeggen. Tweemaal zijn er drie delen die met elkaar corresponderen en het boek eindigt een vraag in aansluiting op de tweede climax.

Het eerste hoofddeel kan als volgt worden verdeeld: 1. achtergrond (Jona 1:1-4a); 2. aanloop naar top (Jona 1:4b-17a); 3. top (Jona 1:17b-2:10). Bij het tweede hoofddeel kunnen we eenzelfde structuur aanwijzen: 1. achtergrond (Jona 3:1-3a); 2. aanloop naar top (Jona 3:6-10); 3. top (Jona 4:1-4). Het boek eindigt met een les van de HEERE voor Jona (Jona 4:5-11). Deze les is de climax van het boek. Een climax waarvan de kern in de laatste twee verzen van Jona wordt verwoord.

Van de zeven delen die zo worden onderscheiden beginnen er vier met de Hebreeuwse uitdrukking wajehi (Jona 1:1; 4b; 17b en 3:1). Een uitdrukking die wij in de Statenvertaling weergegeven vinden met ‘en het geschiedde’ (Jona 1:1; 3:1), ‘er werd’ (Jona 1:4b) en met ‘en was’ (Jona 1:17b). Ik merk op dat wij hier een van de vele voorbeelden hebben van het op zijn minst ten dele verdwijnen in een vertaling van verbanden die zichtbaar zijn in de brontekst.

De auteur stelt dat we naar twee kanten het historische karakter en het hoge literaire gehalte van het boek Jona niet tegen elkaar moeten uitspelen. De kracht van zijn uitleg is dat hijzelf aan beide aspecten recht doet.

N.a.v.: Kevin J. Youngblood, 2019, Jonah, second edition, Zondervan Exegetical Commentary on the Old Testament: A Discourse Analysis of the Hebrew Bible (Grand Rapids: Zondervan).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Wat beweert Tacitus over de christenen?

Velen kennen het negatieve oordeel van de Romeinse historicus Tacitus (± 55-117) over de eerste christenen. Hij schreef een uitvoerige geschiedenis van het Romeinse rijk in de eeuw van Jezus Christus en over de Christiani had hij dit te zeggen:1

Portrettekening uit 1915 van Tacitus door Julien. De tekening is gebaseerd op een buste. Bron: Wikipedia.

‘… men geloofde dat de brand [van Rome] op bevel [van Nero zelf] aangestoken was. Dus om het gerucht uit te roeien vond Nero schuldigen uit en bedacht hen met de meest afschuwelijke straffen, hen die het volk christenen noemde, gehaat wegens hun schanddaden. De grondlegger van deze naam, Christus, werd onder het keizerschap van Tiberius door de provinciale gouverneur Pontius Pilatus ter dood veroordeeld. Nadat het verderfelijke bijgeloof voorlopig onderdrukt was, dook het voortdurend op verschillende plaatsen weer op, niet alleen in Judea, de oorsprong van het kwaad, maar zelfs in Rome, waar alle slechte en verderfelijke cultussen van overal bijeenkwamen en vereerd werden. Eerst werden zij die bekend hadden voor de rechter gebracht. Vervolgens werd op hun aanwijzen een enorme menigte veroordeeld, niet zozeer wegens brandstichting maar om hun haat tegen het menselijke geslacht. Met de slachtoffers werd de spot gedreven. Zo kwamen ze bijvoorbeeld om, enkel bedekt met dierenhuiden, doordat honden hen verscheurden, of nadat ze gekruisigd waren, of werden ze levend verbrand om te dienen als nachtverlichting wanneer de dag verstreken was. Nero opende zijn tuinen voor dit schouwspel en gaf spelen, terwijl hij zich onder het volk mengde, gekleed als wagenmenner of terwijl hij in een strijdwagen stond. Zodoende ontstond er medelijden met de schuldigen, hoewel ze allernieuwste en strengste straffen verdienden, omdat ze blijkbaar niet werden omgebracht in het belang van de staat, maar vanwege de bloeddorst van die ene.’

We zien dat Tacitus een volkomen negatief beeld van de volgelingen van Jezus Christus en van hun geloof had. Niet veel mensen weten dat er nog een tekst aan hem wordt toegeschreven die over christenen gaat. Deze is te vinden in het werk van de latere, christelijke schrijver Sulpicius Severus (5e eeuw). Men denkt dat Severus’ beschrijving van de verwoesting van de tempel in Jeruzalem na de inname van de stad door de Romeinen in 70 n. Chr. geheel of gedeeltelijk aan Tacitus ontleend is. Qua stijl is dat zeker mogelijk en daarom staat dit gedeelte bekend als ‘Tacitus Fragment 2’. De tekst luidt als volgt2:

Men vertelt dat Titus eerst overleg voerde door krijgsraad te houden over de vraag of zo’n prachtige tempel verwoest moest worden. Sommigen meenden dat een gewijde tempel, zo boven menselijke prestaties verheven, niet verwoest mocht worden. Dat zou een getuigenis zijn van de gematigdheid van de Romeinen, terwijl verwoesting een blijvend teken van hun wreedheid zou vormen. Anderen waren het daarmee niet eens, onder wie Titus zelf. Zij stelden dat de verwoesting van de tempel heel belangrijk was om de godsdienst van de Joden en de Christiani volledig te vernietigen. Want hoewel die godsdiensten met elkaar in conflict zijn, ontstonden ze uit dezelfde oorsprongen. De Christiani ontstonden uit de Joden; als de wortel verwijderd is, sterft de tak gemakkelijk af.

Deze woorden zijn waarschijnlijk ontleend aan het vijfde boek van Tacitus’ Historiae dat sindsdien verloren is gegaan. Tacitus onderscheidt hier duidelijk tussen Joden en christenen, maar hij weet dat de laatsten uit de eersten waren voortgekomen. Het besluit van Titus om de tempel te verwoesten was bedoeld om beide groepen van hun basis te beroven.

Interpretatie

De Amerikaan Eric Laupot meent dat de laatste woorden uit Fragment 2 niet een soort spreekwoord zijn maar een dubbelzinnige toespeling.3 In het Latijn luiden ze: radice sublata stirpem facile perituram. Het woord voor ‘tak’ is stirps, en het lijkt hier een aanduiding te zijn van de christenen. Deze verklaring is gebaseerd op een dubbelzinnigheid in het Hebreeuws: het Hebreeuwse woord netser betekent tak, maar het werd ook opgevat als de oorsprong van de naam Nazireeër of Nazarener. Onder invloed van Jesaja 11:1, de tekst over de scheut of tak uit de wortel van Isai, werd Jezus Christus aangeduid als Nazarener en zijn volgelingen mogelijk als Nazareners of ‘volgelingen van de tak’. (Denk ook aan de hedendaagse Kerk van de Nazarener.) Een vergelijkbare associatie van Christus en de christenen met de tekst uit Jesaja 11:1 treffen we trouwens ook aan in Romeinen 1:3 en 11:16-24.

De betekenis van de naam kan Tacitus of zijn bron aanleiding hebben gegeven tot het woordgrapje dat het uitroeien van de wortel (de basis, hier gebruikt voor de tempel of voor het joodse volk) ook de tak (de christenen) zou treffen. De woordkeuze kan niet die van Sulpicius Severus of een tijdgenoot zijn, omdat men in die tijd geen Hebreeuws meer kende. Dit is een sterk argument voor de gedachte dat het hele fragment inderdaad op Tacitus teruggaat en dat het door Severus zonder toevoegingen is opgenomen. De tekst geeft wel blijk van een misverstand door te suggereren dat Titus de christenen zou kunnen treffen door de tempel te vernietigen. In werkelijkheid was de verwoesting van de tempel helemaal geen bedreiging voor het bestaan van de christenen. Het was waarschijnlijk wel een stap in het proces van scheiding tussen Joden en christenen in de eerste eeuw.

Opstandelingen?

De interpretatie van de reeds genoemde Eric Laupot gaat nog veel verder. Hij meent dat Tacitus het specifiek heeft over joodse christenen, die hij scherp onderscheidt van de christenen uit de heidenen die volgens hem onder leiding van Paulus stonden. Hij denkt ook dat de woorden van Tacitus suggereren dat deze joodse christenen mede verantwoordelijk waren voor de joodse opstand. Als dat waar is, waren zij dus veel minder geweldloos dan het Nieuwe Testament suggereert. Volgens Laupot was Jezus een leider van de Zeloten, de opstandelingen tegen de Romeinen, en was Hij tijdens zijn leven eveneens in opstand was gekomen. De ‘Paulinische christenen’ waren daarentegen volgens hem trouw aan Rome en werden daarom niet vervolgd.

Tegen Laupots fantasie zijn diverse dingen in te brengen. In de eerste plaats hebben we een andere bron over de joodse opstand in de jaren 67 tot 70 en over de verwoesting van Jeruzalem en de tempel, namelijk de joodse historicus Flavius Josefus. Hij zegt helemaal niets over betrokkenheid van (joodse) christenen, hoewel hij wel van hun bestaan op de hoogte was. Josefus geeft de schuld voor alles wat er mis ging aan de Joden.

In de tweede plaats zegt Fragment 2 niet dat Titus de Christiani wilde straffen voor hun aandeel in de joodse opstand. Het is waarschijnlijk dat hij een afkeer van hen had omdat zij weigerden de goden van de staat, onder wie de keizer zelf, te aanbidden.

Uw mening

Zijn er lezers die Fragment 2 anders opvatten dan in dit artikel gebeurt? Zijn er andere, betere argumenten tegen de uitleg van Laupot? Ik zou het leuk vinden om te horen hoe u deze tekst opvat.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Ellips. De volledige bronvermelding luidt: Lalleman, P.J., 2006, Wat beweert Tacitus over Christenen?, Ellips 31 (266): 30-31.

‘Een relevant en actueel boekje’ – Bespreking van ‘Bijbelse principes voor Bijbeluitleg’ door Durk Jan Bolt

Jaren geleden lazen we het boek Schriftbeginselen ter Schriftverklaring en historisch overzicht over theorieën en wijzen van Schriftuitlegging. Het werd geschreven door prof. dr. S. Greijdanus (1871-1948) en gepubliceerd in 1946. Prof. Greijdanus was hoogleraar in de dogmatiek aan de Kamper Universiteit. Het boek was niet gemakkelijk door voor ons verouderde taal. De tekst bleek hier en daar doorspekt met Griekse zinnetjes uit het Nieuwe Testament, of met een andere taal.

Maar we hebben heel veel aan het boek gehad! Want het verdiepte het inzicht hoe we de Schrift moeten lezen. Het boek beantwoordt tal van vragen: wat zijn regels voor een goede Bijbeluitleg?, welke genres kun je er in onderscheiden?, hoe speelt de eigen vroegere situatie waarin een geschiedenis speelt mee?, wat is het gezag van de Schrift?, wat is de ‘rol’ van de Heilige Geest bij het begrijpen van een tekst? Enzovoort, enzovoort.

Het mooie is dat een boekwerkje is verschenen waarmee de waardevolle inhoud van Greijdanus’ boek heel toegankelijk is gemaakt. Het heet Bijbelse principes voor Bijbeluitleg. Het is geschreven door ds. P. Helmus predikant van GKN Zuidhorn. Hij verwoordt het doel van zijn boek als volgt:

‘Het doel van dit boek is om de rijke inzichten die het originele boek van professor Greijdanus uit 1946 bevat, opnieuw aan te bieden aan een al­gemeen christelijk lezerspubliek. Het origineel is echter wat betreft taal­gebruik verouderd en bevat een overdaad aan voorbeelden en theologisch jargon. Mede daardoor is het minder geschikt voor een hedendaagse lezer en bestaat het gevaar dat de belangrijke inhoud gemist of verkeerd begre­pen wordt. Dit alles is ondervangen door het boek flink in te korten en een opfrisbeurt te geven wat betreft taalgebruik.’

Wat ons betreft is de predikant daar geheel in geslaagd. Ook moeilijker begrippen worden helder samengevat zodat ook de niet-theologisch geschoolde lezer die kan begrijpen. Natuurlijk moet er wel eens (diep) worden nagedacht wat er nu precies bedoeld is maar dat is eigen aan de Schrift en haar uitleg.

Greijdanus’ boek bevat ook een heel hoofdstuk (5) over de geschiedenis van de uitleg van de Schrift. B.v. door de Joden, Augustinus, de Roomsen, Piëtisten, enz. Ds. Helmus heeft dat in zijn boek weggelaten ‘als minder relevant voor het beoogde doel’. Terecht, denken we, hoewel de informatie best interessant is, soms ook actueel, bijvoorbeeld over de Remonstranten. Maar eerlijk gezegd, wij hebben dat gedeelte van Greijdanus’ boek ook niet doorgeploegd.

Het boek is relevant en actueel. We denken aan de hermeneutische (uitlegkundige) kwesties die vandaag spelen, zoals vrouw-in-ambt (1 Timotheüs 3), schepping en evolutie (Genesis 1), homoseksualiteit en de Bijbel. Het boek vergroot het inzicht en maakt sterker in gedachten en gesprekken over dit soort zaken. Maar het is bepaald niet beperkt tot dit soort ‘kwesties’.

Tot slot enkele opmerkingen die bij eventueel volgende drukken zouden kunnen worden meegenomen. We vragen ons af of het zinvol is noten, o.a. in het Grieks, toe te voegen, zo bv. op pag. 52. Het rijmpje op pag. 69 kan ons maar niet duidelijk worden. De auteur gebruikt de HSV in aanhalingen. Is het dan niet consequent Heere te schrijven?

We hebben ook nog een wens maar die zal wel niet vervuld kunnen worden. Er staan in deze boeken geweldig veel tekstverwijzingen. Wat zou het mooi zijn als die uitgeschreven onderaan de bladzij waar ze worden aangehaald zouden staan! Dat zou aanzienlijk helpen denklijnen vast te houden zonder ze te onderbreken met zoeken er naar. Maar dan wordt het boek natuurlijk wel een stuk dikker en duurder. Wij zouden het er graag voor over hebben! Maar ook als het dit niet heeft, van harte aanbevolen!

N.a.v. Helmus, P., 2024, Bijbelse principes voor Bijbeluitleg (Stichting Gereformeerd Maandblad).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website Een in Waarheid. Het originele artikel is hier te vinden.

Kan een God van liefde opdracht geven tot genocide?

In Deuteronomium 7 wordt Israël opgeroepen om de volken van Kanaän volledig uit te roeien. Dat is een keiharde oproep tot genocide. Hoe zit dat precies? En hoe valt dat te rijmen met een God die liefde is? Dr. A.E.M.A. (Annechiena) Vrolijk is docent Oude Testament en Hebreeuws en geeft antwoord op die vraag.

“Jozua nu verbrandde Ai, en hij stelde haar tot een eeuwigen hoop, ter verwoesting, tot op dezen dag.” Jozua 8:28. Bron: Wikipedia.

“Straks zal de Heer, uw God, u naar het land brengen dat u in bezit zult nemen en veel volken voor u op de vlucht jagen: de Hethieten, de Girgasieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten en de Jebusieten – zeven volken die groter en machtiger zijn dan u. Wanneer de Heer, uw God, u de overwinning op hen schenkt, moet u hen doden. U mag geen vredesverdrag met hen sluiten en hen niet sparen.” (Deuteronomium 7:1-2)

De opdracht van God om de volken van Kanaän uit te roeien, is huiveringwekkend. Het kan toch niet waar zijn dat God zélf opdracht geeft om hele volken zonder pardon te doden? De gedachte alleen al roept weerzin op, zeker voor moderne, westerse mensen, die gevoelig zijn voor geweld. Kan een God van liefde opdracht geven tot genocide?

In Deuteronomium 7 wordt Israël inderdaad opgeroepen om de volken van Kanaän volledig uit te roeien. Bij de intocht in het land wordt beschreven hoe deze opdracht wordt uitgevoerd. Dat gebeurt niet volledig, en dat wordt Israël dan ook verweten. De opdracht om hen uit te roeien wordt consequent gepresenteerd als een gebod van God zelf. Bovendien wordt het uitroeiingsbevel nergens in het Oude (of Nieuwe) Testament verworpen. Dat maakt de kwestie alleen maar nijpender. Hoe zit dit nu?

Het Oude Testament noemt vooral twee motieven: de zonden van de Kanaänieten (vooral kinderoffers en ongeoorloofde seksuele praktijken) en het gevaar van navolging door Israël. Als deze volken in leven blijven, zal Israël hun goden gaan dienen en hun praktijken overnemen. Daarmee komt de exclusieve relatie tussen de Heer en Israël op het spel te staan. Later in het Oude Testament wordt verteld hoe deze volken inderdaad worden gespaard en opgenomen in Israël, dat vervolgens hun levenswijze overneemt. Dat leidt uiteindelijk tot het oordeel van de ballingschap. De uitroeiing wordt dus niet onderbouwd vanuit racisme, vergelding of een strijd om het land, het gaat om het behoud van de unieke band van God met zijn volk. Het gaat er nadrukkelijk niet om dat Israël ‘beter’ zou zijn; integendeel, in het Oude Testament staat dat Israël met zijn zonden de Kanaänieten evenaart en zelfs overtreft. Dan dreigt voor Israël net zo goed de ondergang (Deut. 8:19-20).

Het uitroeiingsbevel is een opdracht van God zelf. Dat is geen uitzondering; in meer dan duizend teksten in het Oude Testament is sprake van de toorn, de wraak of het oordeel van de Heer. Wie recht wil doen aan wat de Bijbel over God zegt, kan dit thema dus niet aan de kant schuiven. In het Oude Testament horen Gods liefde en toorn vaak bij elkaar. Als gevolg van Gods toorn kan een vernietigend gericht plaatsvinden. Dat oordeel is huiveringwekkend, al is het niet willekeurig; het laat zien dat de Heer een ontzagwekkend God is. Tegelijk klinkt telkens weer de boodschap dat Gods liefde uiteindelijk het overwicht heeft.

De christelijke kerk leest het Oude Testament altijd samen met het Nieuwe. Met de komst van Jezus Christus breekt een nieuwe fase in Gods heilshandelen aan. Sinds Pinksteren gaat Gods heil uit naar alle volken. Zijn oordeel treft niet langer één specifiek volk. Bovendien wordt het oordeel van God nu nadrukkelijker in Gods hand gelegd en grotendeels uitgesteld tot het laatste oordeel. Ten slotte kan in het Nieuwe Testament over het oordeel van God slechts gesproken worden in het licht van Golgota, waar God in zijn Zoon zelf het oordeel over de zonde op zich nam.

Wat laat deze opdracht nu zien over wie God is? Deze opdracht klinkt in een unieke situatie. Slechts eenmaal, met het oog op één specifieke groep volken en voor een beperkte tijd, wordt Israël opgeroepen dit te doen. De uitroeiing is uitsluitend verbonden met de vestiging van Israël in het land Kanaän. Van vreemdelingenhaat of een algemene oproep tot geweld, is geen sprake. Deze opdracht bevat wel wezenlijke aspecten van wat God in het Oude en Nieuwe Testament van zichzelf openbaart, namelijk zijn heiligheid en afkeer van de zonde.

Geeft het uitroeiingsbevel geen aanleiding voor gebruik van geweld in het heden? Nee, als deze teksten gelezen worden in het verband van het hele Oude en Nieuwe Testament, bevatten ze daar geen enkele rechtvaardiging voor. Het betreft een unieke situatie. Bovendien is in het Nieuwe Testament de plaats van de volken anders geworden. Na de dood en opstanding van Jezus Christus kan Gods volk onmogelijk worden opgeroepen om een bepaald volk te doden.

Wat moet je als christen nu met deze opdracht van God om de Kanaänitische volken uit te roeien? Het is geen oplossing om dit gebod te beschouwen als een onjuiste, menselijke interpretatie; daarvoor is het te nauw verbonden met het beeld van God in het Oude Testament als geheel. Blijkbaar is dit gebod in die specifieke situatie, op dat moment in de heilsgeschiedenis, een besluit van God geweest.

Dit is geen oplossing voor onze vragen. Het blijft niet te begrijpen waarom God het ene volk uitkiest en het tegelijk gebiedt om een ander volk uit te roeien, of waarom dit de consequentie moet zijn van de redenen die het Oude Testament noemt. Het is wel te verklaren waarom wij het niet kunnen begrijpen. Dat heeft deels te maken met onze cultuur, die een afkeer heeft van geweld, maar vooral met het feit dat wij leven na de komst van Jezus Christus. De positie van de volken en de mogelijkheid van het gebruik van geweld door het volk van God zijn beslissend veranderd. Wij kunnen niet terug achter deze voortgang in de heilsgeschiedenis, hetzij om wel even te verklaren waarom God zijn gebod gaf in die situatie, hetzij om dat te veroordelen.

Deuteronomium 7 is een onderdeel van de weg die God in de geschiedenis is gegaan. De geschiedenis van Gods gericht en genade loopt uit op de komst van zijn Zoon Jezus Christus. Hij heeft zich plaatsvervangend in Gods gericht gesteld. In hem heeft God zijn liefde ten volle geopenbaard.

Dit artikel staat ook in het boek ‘Ongemakkelijk teksten’ uit het Oude-Testament.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Christendom roept niet op tot geweld

Het is volstrekt ongepast om te beweren dat er een verband bestaat tussen monotheïstische godsdiensten en geweld, stelt ds. J. R. Visser.

Na de aanslagen in Parijs klinkt opnieuw de vraag: Is godsdienst niet de grote aanjager van het geweld op deze aarde? Deze vraag wordt versterkt door terroristen die bij hun daden uitroepen: „Allah is groot en Mohammed zijn profeet.”

De vraag wordt ook versterkt door mensen die stellen dat ook de Bijbel vol geweldsteksten staat. Het christelijk geloof zou dus ook de kiem tot geweld in zich dragen. Te denken valt aan de nieuwe pennenvrucht ”Bloedboek” van Dimitri Verhulst.

Het is niet goed om als gelovigen onze kop in het zand te steken voor de vraag naar godsdienst en geweld. Is het zo dat godsdienst de aanjager is van het geweld dat we meemaken? En heeft het Evangelie ook een kiem van geweld in zich?

Misbruik

Wat betreft de eerste vraag: het is waar dat er in de naam van Allah, in de Naam van Christus en in de naam van andere goden veel geweld in de geschiedenis heeft plaatsgevonden. Maar is dat op zich de oorzaak van geweld en onderdrukking? Als dat zo zou zijn, zou in landen waar godsdienst geen of nauwelijks een rol speelt het onderdrukkende geweld moeten verdwijnen.

De geschiedenis leert dat dit niet het geval is. De grootste slachtingen in de geschiedenis vonden niet plaats in naam van een godsdienst. Hitler liet op grond van zijn ”Blut und Boden”-ideologie 6 miljoen Joden ombrengen. De atheïst Jozef Stalin is verantwoordelijk voor de moord op zeker 20 miljoen medemensen. De communist Mao Zedong liet 40 tot 60 miljoen mensen uit de weg ruimen.

Het is onredelijk om te beweren dat godsdienst de grote aanjager van geweld is. De oorzaak van geweld ligt dichter bij huis. Het is vrijwel altijd de zucht naar macht en bezit die mensen tot geweld drijft. Met deze vaststelling komen we uit bij ons eigen egoïstische, zondige hart.

Kortom, de stelling dat religie zorgt voor geweld en haat is als algemene stelling niet juist. Geweld vindt wel regelmatig plaats onder het mom van de godsdienst. Dergelijk gebruik van de godsdienst is echter misbruik. Er is bovendien zeker zo veel geweld onder mensen en in de geschiedenis waarbij godsdienst zelfs officieel geen enkele rol speelt.

Monotheïsme

Er is de afgelopen tijd vooral ook op gewezen dat een godsdienst waarin het geloof in één God wordt beleden (monotheïsme) een voedingsbodem is voor geweld. Een dergelijk godsbeeld maakt dat je namelijk moet opkomen voor die ene God Die door iedereen gediend moet worden.

Ik heb wel gedachten over de islam, maar weet er te weinig van af om er een oordeel over te kunnen geven. Ik lees daarover heel verschillende dingen. Wel zie en hoor ik om mij heen dat verreweg de meeste moslims het geweld dat we meemaken hartgrondig verwerpen.

Kun je zeggen dat het christendom, een monotheïstische godsdienst, aanzet tot geweld? Worden gelovigen in de Bijbel ertoe opgeroepen om met geweld de wereld voor Christus te veroveren en zo mensen als het ware tot geloof te dwingen?

De keren dat in de Bijbel door God wordt bevolen om geweld toe te passen, betreft concrete gebeurtenissen waarbij de mensen die door dat geweld getroffen worden, het onrecht laten heersen. Het onrecht –een gruwel in Gods ogen– is dan tot een toppunt gekomen. Vergelijk het met een situatie waarin besloten wordt om IS door middel van een totale oorlog te vernietigen vanwege hun onmenselijke handelen. Groot onrecht kan uitzonderlijke maatregelen oproepen.

Los van enkele bijzondere situaties waarin er in de Bijbel wordt opgeroepen tot geweld, is het gebruikelijk dat Jood en heiden door verkondiging worden opgeroepen om tot Christus te komen. Deze oproep heeft als doel mensen te brengen tot een leven in vrede met de enige God als hun Vader. Dat is niet alleen de boodschap van het Nieuwe Testament. Zie bijvoorbeeld ook Psalm 96.

Liefde

De Heere geeft in de Bijbel geen bevel om anderen met het zwaard op de keel of het geweer tegen de slaap te dwingen zich te ‘bekeren’. Het middel is het onderwijs. De boodschap dat Christus de enige Verlosser is, dat Hij de Heere is Die al onze liefde en gehoorzaamheid verdient, mag niet met geweld en dwang worden gebracht. Dat is anti-christelijk!

Christus roept ons juist ertoe op onze naaste lief te hebben (Matth 22:38-40), ja zelfs onze vijanden (Matth. 5:43-44). Christus bekommerde Zich in het bijzonder om mensen die een leven leidden dat tegen de wil van God inging. Hij riep ertoe op het Evangelie te brengen aan tollenaars, zondaren, hoeren en criminelen en ze met liefde en bewogenheid op te roepen om hun leven te veranderen en tot vrede met God te komen. Zonder geweld, met liefde!

Met geweld mensen dwingen te ‘geloven’ in de Heere als de enige God heeft niets met het christelijke geloof te maken. Het is een werkwijze van de duivel om zo het christelijke geloof verdacht te maken.

Laten we als christenen uitdragen dat het echte christelijke geloof niets met dit soort geweld te maken heeft. Het zijn mensen die macht zoeken of willen behouden die daarvoor het christelijke geloof misbruiken.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Visser, J.R., 2015, Christendom roept niet op tot geweld, Reformatorisch Dagblad Puntkomma 45 (198): 6-7 (artikel).

Geen Verbond, Geen Genade (2)

In discussies in de media over geweld wordt nogal eens verwezen naar het Oude Testament. De Bijbel roept ook op tot haat; bijvoorbeeld in de opdracht van God om de Kanaänitische volken uit te roeien. Kunnen mensen zich op zulke gedeelten uit het Oude Testament beroepen om vandaag geweld te gebruiken? En wat moet je als christen met zo’n huiveringwekkende opdracht?

Geeft het gebod om de Kanaänieten uit te roeien aanleiding om geweld te gebruiken? Dat verwijt klinkt regelmatig. Een voorbeeld daarvan is de rechtsfilosoof Paul Cliteur. In zijn boek Het monotheïstisch dilemma, of De theologie van het terrorisme (2010) stelt hij dat monotheïstische godsdiensten per definitie intolerant zijn. Ook het Oude Testament bevat volgens hem allerlei aanknopingspunten om gewelddadig gedrag te legitimeren.

Oproep tot geweld?

“Mijn proefschrift gaat over het gebod van de Heere aan Israël om de volken in Kanaän uit te roeien.”

Het verwijt dat de Bijbel aanleiding geeft om geweld te gebruiken is te begrijpen. Want helaas hebben mensen zich in de geschiedenis beroepen op het uitroeiingsbevel om andere volken te onderdrukken of te doden. Voorbeelden daarvan zijn de uitroeiing van de Indianen in Noord-Amerika en de onderdrukking van de zwarte bevolking in Zuid-Afrika. Ook wanneer wij een dergelijk Schriftberoep afwijzen, is het wel gebeurd.

Toch kun je daaruit niet de conclusie trekken dat Deut. 7 en dergelijke teksten aanleiding geven tot geweld. De christelijke kerk en theologie lezen deze teksten namelijk niet op zichzelf, maar met oog voor hun canonieke en heilshistorische context. Om vier redenen is een beroep op het uitroeiingsbevel om geweld in het heden te rechtvaardigen volstrekt illegitiem.

Ten eerste, het uitroeiingsbevel is in het Oude Testament beperkt tot de tijd van de inbezitneming van Kanaän. Het gebod om de volken van Kanaän uit te roeien wordt na de vestiging in het land niet meer herhaald. Israël wordt wel steeds gewaarschuwd om de zonden van deze volken niet over te nemen, maar zonder een oproep hen uit te roeien. De Kanaänieten worden later geleidelijk opgenomen in Israël.

Ten tweede, het uitroeiingsbevel heeft uitsluitend betrekking op de Kanaänitische volken. De houding die Israël moet innemen tegenover andere volken is heel anders. Hun grondgebied wordt gerespecteerd en Israël mag deze volken niet doden. Vreemdelingen moeten vriendelijk behandeld worden. Daaruit blijkt dat het bij de Kanaänitische volken ging om een uitzonderingssituatie.

Ten derde, in het Nieuwe Testament is de positie van de volken anders geworden, vergeleken met het Oude Testament. De boodschap van Gods heil gaat nu uit naar alle volken; ook heidenen delen nu ten volle in het heil. Gods oordeel treft in het Nieuwe Testament niet langer specifieke volken die collectief gestraft worden. Alleen al daarom kun je het uitroeiingsbevel niet toepassen op volken in onze tijd.

Ten vierde, in het Nieuwe Testament wordt nadrukkelijker dan in het Oude Testament gezegd dat het oordeel van God en de uitvoering daarvan in Gods hand liggen. Bovendien wordt Gods grote gericht uitgesteld tot het eindgericht. Terwijl in het Oude Testament het volk van God werd opgeroepen om geweld te gebruiken, gebeurt dat in het Nieuwe Testament niet meer. De strijd waartoe wordt opgeroepen (Ef. 6: 10-20) is een geestelijke strijd met geestelijke wapens. Gods Koninkrijk kan niet worden gerealiseerd met menselijk wapengeweld.

Deze overwegingen leiden tot de conclusie dat ieder beroep op het uitroeiingsbevel om geweld in het heden te rechtvaardigen volstrekt is af te wijzen. Na de dood en opstanding van Jezus Christus is het in de geschiedenis van deze wereld onmogelijk dat het volk van God zou worden opgeroepen om andere volken te doden.

Geen ‘oplossing’

De verspieders vertellen wat zij gezien hebben (Numeri 13:26-33). Bron: Wikipedia.

De laatste vraag die ik hier bespreek, is wat je als christen nu ‘moet’ met de opdracht van God om de volken van Kanaän uit te roeien. Ik beschouw het uitroeiingsbevel niet als een onjuiste, menselijke interpretatie, zoals vaak gezegd is. Dan zou het niet Gods gebod zijn, maar hebben mensen dit alleen ten onrechte gedacht, of ervan gemaakt. Daarvoor is het uitroeiingsbevel echter te zeer verbonden met Gods openbaring in het hele Oude en Nieuwe Testament. Het uitroeiingsbevel wordt later niet herhaald, maar er wordt evenmin ontkend dat dit eens een opdracht van God is geweest. Ook in het Nieuwe Testament wordt de uitroeiing van de Kanaänitische volken nergens veroordeeld. Bovendien spreekt de Heere Jezus zelf eveneens over het gericht van God, zelfs over een eeuwig oordeel. In die specifieke situatie, in die fase van de heilsgeschiedenis, is de uitroeiing van de volken van Kanaän blijkbaar de wil van God geweest.

Ik lees het uitroeiingsbevel als een onderdeel van de weg die God in de geschiedenis is gegaan. Dit laat zien dat God in Zijn heilige toorn met een vernietigend gericht over de zonde kan komen. Maar dat is nooit los te zien van Zijn liefde en barmhartigheid. Gods weg door de geschiedenis is onlosmakelijk verbonden met de verkiezing en het oordeel over Gods eigen volk en over Zijn eigen Zoon.

Daarmee blijft dit gebod huiveringwekkend. Ik kan niet geheel begrijpen waarom dit in die context blijkbaar Gods opdracht was. Waarom laat God het ene volk uitroeien, en kiest Hij een ander volk uit, terwijl dat niets beter was en de Heere meerdere keren op het punt heeft gestaan om Israël te vernietigen. Gods eigen volk heeft blijkbaar hetzelfde oordeel verdiend, maar wordt gered. De enige verklaring die hiervoor gegeven wordt, is Gods onverklaarbare liefde (Deut. 7: 7-8).

Het is echter vooral niet te begrijpen hoe God, die Zich in het Oude en Nieuwe Testament openbaart als een God vol liefde en barmhartigheid, kan opdragen om hele volken uit te roeien, zonder onderscheid, schijnbaar zonder waarschuwing of mogelijkheid tot redding. En ook al weeg je de motivering mee die het Oude Testament steeds aangeeft, dan nog is het voor ons niet te begrijpen waarom daar deze consequentie uit zou moeten volgen. Daar heb ik geen ‘oplossing’ voor, die onze vragen beantwoordt.

Toch verder

Ik begrijp wel waaróm ik het niet kan begrijpen. Dat is omdat er met de komst van Jezus Christus beslissend dingen veranderd zijn in de verhouding tussen Israël en de volken en in de mogelijkheid van het gebruik van geweld door het volk van God. Vanuit onze situatie ná de komst van Christus kunnen wij niet terug naar de situatie vóór de komst van Christus. Wij kunnen niet terug achter deze voortgang in de heilsgeschiedenis, ofwel om even uit te leggen waarom God dit gebod gaf in die situatie, ofwel om het uitroeiingsbevel te veroordelen.

Onze culturele situatie is eveneens anders, met name wat betreft de ervaring van geweld. De gevoelsmatige afstand en weerstand die wij ervaren bij het lezen van Deut. 7 is er net zo goed bij het vele geweld dat later in de geschiedenis in naam van God heeft plaatsgevonden, zoals de godsdienstoorlogen in Europa of het doden van ketters of heksen.

Vanwege de voortgang in de heilsgeschiedenis en vanwege onze veranderde culturele context kan ik Gods gebod om de volken van Kanaän uit te roeien niet volledig begrijpen of verklaren. Gelet op de boodschap van het hele Oude en Nieuwe Testament kan ik niet ontkennen dat dit gebod, in die unieke situatie, de wil van God is geweest. Ik lees Deut. 7 als een onderdeel van de weg die God in de geschiedenis is gegaan. De geschiedenis van Gods gericht en genade loopt uit op de komst van Zijn Zoon Jezus Christus. Hij heeft Zich plaatsvervangend in Gods gericht gesteld. In Hem heeft God Zijn liefde ten volle geopenbaard. Daarom, en daarom alleen, kan ik God die Zich in Zijn Woord openbaart, liefhebben en mij aan Hem toevertrouwen.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit De Wekker. De volledige bronvermelding luidt: Versluis, A., 2012, Geen Verbond, Geen Genade (2), De Wekker 121 (16): 8-9.

Het eerste deel is ook op deze website gepubliceerd. Zie ook zijn artikel ‘Genocide op Gods bevel?’.

Geen verbond, Geen genade (1)

Geweld, onze wereld is er vol mee. Je hoeft maar op een willekeurige dag het nieuws te volgen, of je komt ermee in aanraking: een overval, moord, oorlog, aanslagen. Het hoeft ons daarom niet te verbazen dat er ook in de Bijbel sprake is van geweld. Maar wat wel veel vragen oproept, is dat God zelf soms opdracht geeft voor geweld. Hoe kan een God van liefde nu gebieden om volken uit te roeien?

Mijn proefschrift gaat over het gebod van de Heere aan Israël om de volken in Kanaän uit te roeien. In twee artikelen geef ik iets weer van de conclusies van mijn onderzoek. Ik richt me daarbij vooral op de betekenis van dit gebod voor het beeld van God (deze keer), de vraag of zulke teksten geen aanleiding geven tot geweld in het heden en de vraag wat je als christen nu ‘moet’ met zulke gedeelten uit de Bijbel (volgende keer).

Inhoud

“Mijn proefschrift gaat over het gebod van de Heere aan Israël om de volken in Kanaän uit te roeien.”

De breedste en scherpste formulering van het gebod om de Kanaänieten uit te roeien, vinden we in Deuteronomium 7. Wanneer Israël het beloofde land binnenkomt, moet het de volken die daar wonen, volledig uitroeien. Israël mag geen verbond met hen sluiten of huwelijksbanden met hen aangaan. Het mag hun niet genadig zijn of uit medelijden sparen. Bovendien moet alles wat herinnert aan de godsdienst van deze volken, vernietigd worden. Overigens geldt deze opdracht uitsluitend voor de volken van Kanaän. Andere volken moet Israël juist met rust laten en vriendelijk behandelen.

Als westerse mensen aan het begin van de 21e eeuw zijn wij gevoelig voor geweld. De geschiedenis van de 20e eeuw laat een uitbarsting van geweld zien; miljoenen mensen kwamen om het leven. Zeker sinds de aanslagen plaats van 11 september 2001 wordt religie vaak in verband gebracht met geweld. De terreurdaad van de Noor Anders Breivik, die vorig jaar tientallen mensen doodschoot, heeft dit idee versterkt. Hij koppelt zijn persoonlijke ideologie, waarvoor hij zich onder andere beroept op het christendom, aan niets ontziend geweld. ‘Religie als motivatie voor geweld’ is door deze gebeurtenissen een zeer omstreden onderwerp geworden. Deze opmerkingen zijn zeker geen oplossing voor onze moeite met het uitroeiingsbevel. Het is wel van belang om ons van onze culturele context bewust te zijn, omdat die invloed heeft op hoe wij de Bijbel lezen.

De reden die voor dit gebod wordt gegeven is de bijzondere positie van Israël als het volk van de Heere. Israël hoort bij Hem. Als de volken in leven zouden blijven, zou Israël worden meegetrokken in het dienen van hun goden en op die manier de Heere verlaten. Elders in het Oude Testament wordt vaker een ander motief genoemd voor het uitroeiingsbevel, namelijk de zonden van de Kanaänitische volken.

Israël moet daar ver bij vandaan blijven, en leven naar Gods geboden. Dan zal de Heere Zijn volk overvloedig zegenen. Juist in Deut. 7 wordt uitvoerig gesproken over Gods liefde voor Israël en over de rijke zegen die Hij zal geven als het volk Hem zal dienen. Als Israël daarentegen de praktijken van de Kanaänieten overneemt, zal hen hetzelfde oordeel treffen als deze volken. Later blijkt Israël inderdaad de zonden van deze volken na te volgen, en hen zelfs te overtreffen in het kwaad. Dat leidt uiteindelijk tot het oordeel van de ballingschap.

Probleem

Het uitroeiingsbevel roept indringende vragen op. In de geschiedenis is het Oude Testament onder andere vanwege deze opdracht aangevallen en verworpen. Zo stelde Marcion (2e eeuw n. Chr.) de God van het Oude Testament en de God van het Nieuwe Testament tegenover elkaar, mede vanwege het geweld dat God in het Oude Testament gebiedt. Zijns inziens was dat niet te verenigen met de opdracht van Christus om de vijanden lief te hebben. Ook in onze tijd klinken dergelijke verwijten. Zo typeert de bekende Britse atheïst Richard Dawkins de God van het Oude Testament als een ‘bloeddorstige massamoordenaar’.

De opdracht van God om de volken van Kanaän uit te roeien, roept grote vragen op. Hoe kan het dat God zélf opdracht geeft tot geweld? Zo radicaal, dat hele volken zonder onderscheid moeten worden uitgeroeid. Zonder dat de volken van Kanaän Israël iets hebben aangedaan. Zonder enige mogelijkheid tot onderwerping of tot bekering, zo lijkt het. Waarom?

Deze vragen worden niet alleen gesteld door mensen die het Oude Testament afwijzen. Juist als je het Oude Testament ziet als het Woord van God, komen deze vragen ook op. Waarom moeten de Kanaänieten volledig worden uitgeroeid en wordt Israël uitgekozen als het volk van God, terwijl dat niets beter is? Hoe kan God zelf opdracht geven tot zoiets huiveringwekkends als een volkenmoord? Hoe past dat bij Zijn openbaring in de Heere Jezus Christus, als de God die het verlorene zoekt en zalig wil maken? Deze vragen zijn voor veel hedendaagse lezers levensgroot.

Beeld van God

Beeld van Baäl, gevonden in Ugarit. Te bezichtigen in het Louvre (Parijs). Bron: Wikipedia.

Wat betekent het gebod om de Kanaänieten uit te roeien voor het beeld van God dat ons in het Oude Testament gegeven wordt? In Deut. 7 is de opdracht om de volken van Kanaän uit te roeien nauw verbonden met de aard en het handelen van de Heere. Hij is degene die de uitroeiing gebiedt en die actief betrokken is bij de uitvoering ervan. De Heere geeft de volken immers aan Israël over. Als later in het Oude Testament wordt teruggeblikt op de (gedeeltelijke) uitroeiing, wordt altijd gezegd dat de Héere deze volken heeft uitgeroeid. Tegelijk spreekt juist Deut. 7 uitvoerig over Gods grote liefde en trouw voor Israël.

Met betrekking tot het beeld van God dat uit Deut. 7 naar voren komt, zijn twee aspecten van belang. Ten eerste, het gebod om de volken van Kanaän uit te roeien wordt gegeven in een unieke situatie. Slechts eenmaal, met het oog op één specifieke groep volken en voor een beperkte tijd wordt Israël hiertoe opgeroepen. De uitroeiing is uitsluitend verbonden aan de vestiging van Israël in het land Kanaän. Nergens in het Oude Testament wordt als reden voor de uitroeiing genoemd dat zij in het land wonen dat Israël toebehoort. Er is geen sprake van vreemdelingenhaat. Volgens Deut. 7 staat de unieke en exclusieve relatie tussen de Heere en Israël op het spel, en daarmee de vervulling van Gods beloften. Tegelijk is er sprake van Gods oordeel over de zonde van de Kanaänitische volken. Na lang geduld van de Heere is de maat van hun zonde (Gen. 15: 16) nu vol.

Ten tweede, het uitroeiingsbevel maakt onderdeel uit van de weg die God in het Oude Testament is gegaan. In deze opdracht komen aspecten naar voren die een wezenlijke plaats hebben in wat God in het Oude en Nieuwe Testament van Zichzelf openbaart, namelijk Gods heiligheid en afkeer van de zonde. In het Oude (en Nieuwe) Testament horen Gods liefde en Zijn toorn bijeen. De Heere is barmhartig en genadig, èn Hij straft de zonde (zie Ex. 34: 6-7). Ook het Nieuwe Testament spreekt over het oordeel van God. Als uitvloeisel van Gods toorn kan een vernietigend gericht plaatsvinden, zoals dat ook gebeurd is in de zondvloed of het oordeel over Sodom en Gomorra. Dat heeft iets in zich van een voorbode van het eindgericht.

Gods gericht is huiveringwekkend, maar niet grillig of willekeurig. Gods oordeel over de Kanaänitische volken wordt in het Oude Testament vrijwel steeds gemotiveerd met een verwijzing naar de zonden van deze volken. Bovendien wordt hetzelfde oordeel aangekondigd voor Gods eigen volk Israël, als het de volken van Kanaän navolgt.

Het is van groot belang het kader te zien waarin deze uitroeiing binnen het Oude Testament staat, evenals de plaats van deze teksten in de heilsgeschiedenis. Over de betekenis van het uitroeiingsbevel kan ik als christelijk theoloog alleen spreken door dit gebod samen te lezen met de boodschap van het Nieuwe Testament, dat God in zijn Zoon zelf het oordeel over de zonde op zich heeft genomen. Gods gericht en genade komen samen op Golgotha. God legt het oordeel op Zijn eigen Zoon, die geen zonde gekend heeft. Daarin toont Hij Zijn liefde voor mensen die dat oordeel verdiend hebben. Alleen zo kun je zien wie de Heere is, in Zijn toorn en Zijn ontferming.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Wekker. De volledige bronvermelding luidt: Versluis, A., 2012, Geen verbond, geen genade (1), De Wekker 121 (15): 8-9.

Het tweede deel is ook op deze website gepubliceerd. Zie ook zijn eerder gepubliceerde artikel ‘Genocide op Gods bevel?’.

Genocide op Gods bevel?

Elke Bijbellezer loopt er tegenaan: Israël dat de Kanaänitische volken uitroeit. Niet als een vergissing, maar op bevel van God zelf. Je hoeft niet overdreven kritisch te zijn om daar moeite mee te hebben. Het zou veel makkelijker zijn als zulke teksten niet in de Bijbel stonden. Hoe kan het dat een God van liefde zoiets beveelt?

Jozua overwint de Amelekieten (Exodus 17:8-13). Schilderij van Nicolas Poussin (±1593-1665). Bron: Statenvertaling.net.

De uitroeiing van de Kanaänitische volken komt het scherpst naar voren in Deuteronomium 7, het onderwerp van mijn proefschrift. Deze uitroeiing is een gebod van de Heere, bestemd voor het moment dat Israël Kanaän binnentrekt. Israël moet deze volken volledig uitroeien: een verbond sluiten of hen toch genadig zijn wordt op voorhand uitgesloten. Alles wat met hun godsdienst te maken heeft (altaren, beelden), moet vernietigd worden.

Waar gaat het om?

Laten we eerst eens nagaan wat precies de inhoud en bedoeling van het uitroeiingsbevel is. Israël krijgt de opdracht om de volken die in Kanaän wonen, uit te roeien. Het gaat in Deut. 7 echt om uitroeiing, niet ‘slechts’ verdrijving, zoals wel gezegd is. Dat is echter geen doel in zichzelf. Deze volken moeten niet verdwijnen, omdat Israël op die plaats wil wonen, of uit vreemdelingenhaat. De nadruk ligt in Deut. 7 op het doel van de uitroeiing: Israël bewaren bij de dienst van de Heere alleen. Israël is immers een heilig volk, dat de Heere moet dienen. Wanneer de Kanaänitische volken in leven zouden blijven, zouden ze Israël verleiden om de afgoden te gaan dienen (Deut. 7: 4). In het boek Koningen wordt beschreven hoe dat inderdaad gebeurt: omdat Israël de volken niet uitroeit, wordt het meegezogen in de dienst aan Baäl en Astarte. Dat leidt er uiteindelijk toe dat het oordeel van God over Israël komt. Het is dus niet zo dat Israël niets kan overkomen, omdat dat het volk van God is. Dezelfde bedreiging van Gods oordeel geldt net zo goed voor Israël als het de Heere niet dient.

Het uitroeiingsbevel in Deut. 7 is de meest radicale veroordeling van de volken van Kanaän. Zo begint het Oude Testament niet. In Genesis lijken de voorouders van Israël vreedzaam samen te leven met andere volken. Wel wordt Kanaän genoemd in de vloek van Noach over Kanaän (Gen. 9: 25); daarmee wordt Kanaän vanaf het begin, in zijn oorsprong, getypeerd als verkeerd. Het keerpunt in de houding tegenover de Kanaänitische volken is echter de verbondssluiting bij de Sinaï. Dan wordt Israël gewaarschuwd om geen verbond met deze volken te sluiten (Ex. 23: 20-33). Er wordt dan nog minder expliciet gesproken over uitroeiing van de volken. Deut. 7 is daarin radicaler en geeft Israël daarbij een actieve rol.

Het bevel om de volken uit te roeien, is duidelijk beperkt. Het is geen algemene ‘license to kill’. De opdracht aan Israël is beperkt tot de volken in Kanaän. Deze volken worden in het Oude Testament duidelijk onderscheiden van andere vijanden van Israël, zoals de Moabieten of de Filistijnen.

In het boek Jozua wordt beschreven hoe deze opdracht wordt uitgevoerd. Tegelijk blijkt dan dat dit niet volledig gebeurt: de Kanaänitische volken blijven temidden van Israël leven. Vanwege die ongehoorzaamheid van Israël kondigt de Heere aan het begin van Richteren (Richt. 2: 3) aan dat Hij de volken niet meer zal uitroeien.

Na deze aankondiging wordt Israël ook niet meer aangespoord om met de uitroeiing verder te gaan. Vanaf de tijd van David en Salomo worden de Kanaänitische volken ten slotte opgenomen in Israël. Het gevolg hiervan is dat Israël de praktijken van deze volken overneemt. Deze lijn in het Oude Testament maakt duidelijk dat het bevel om de Kanaänitische volken uit te roeien beperkt wordt tot de vestiging in Kanaän. Alleen al daarom kan het niet zomaar toegepast worden op andere volken of in onze tijd.

Waarom moeten de Kanaänitische volken worden uitgeroeid? In Deut. 7 gaat het vooral over het gevaar van hun godsdienst, waardoor Israël bij de Heere vandaan zou gaan. Elders in het Oude Testament wordt wel expliciet verband gelegd tussen de zonden van deze volken en hun uitroeiing. Als concrete voorbeelden van dingen waar de Heere een afkeer van heeft, worden genoemd: afgodendienst, kinderoffers, waarzeggerij en de seksuele praktijken van de Kanaänitische volken.

Typisch oudtestamentisch?

Wat heeft dit bevel van God om volken uit te roeien, ons vandaag te zeggen? Wat moeten wij met zo’n tekst? Een oplossing die vaak gekozen wordt, is dat er nooit werkelijk een uitroeiing zou hebben plaatsgevonden of dat die ook nooit bedoeld zou zijn. Deuteronomium zou volgens veel geleerden pas geschreven zijn in een tijd dat de Kanaänitische volken niet meer bestonden. Het uitroeiingsbevel heeft dan geen concrete consequenties. Een bezwaar tegen deze opvatting is dat in het Oude Testament zo vaak en in zulke verschillende teksten over de uitroeiing van de Kanaänitische volken gesproken wordt, dat het onwaarschijnlijk is dat dit louter een latere constructie is. En zelfs al zou deze opvatting waar zijn, dan nog blijft staan dat God uitroeiing van mensen beveelt. Hoe is dat mogelijk?

Een andere oplossing die vaak naar voren komt, is dat het bevel om de Kanaänitische volken uit te roeien, typisch past bij het Oude Testament. Het Nieuwe Testament zou dan, daar tegenover, Gods liefde laten zien. Het probleem van dit antwoord is dat zo het Oude Testament aan de kant geschoven dreigt te worden. Bovendien klopt dit antwoord niet. Juist in Deut. 7, waar Israël de opdracht krijgt om deze volken uit te roeien, wordt veel aandacht besteed aan de zegen en de liefde van God. En anderzijds wordt ook in het Nieuwe Testament indringend gesproken over het oordeel van God, zeker in de prediking van de Heere Jezus zelf.

Richtingwijzers

Wat moeten christenen in de 21e eeuw met een bevel van God om de volken in Kanaän uit te roeien? Ik heb daar nog geen uitgewerkt antwoord op, omdat mijn onderzoek nog niet af is. Ik noem wel drie elementen die voor ons denken hierover van belang zijn.

In de eerste plaats zegt onze moeite met zulke teksten iets over onszelf. Wij zijn heel gevoelig voor geweld, zeker als dat geweld gebeurt in naam van een godsdienst. In de tijd van de Bijbel, en ook in vorige eeuwen, werd er anders gedacht over geweld. In de Bijbel komen we de uitroeiing van de Kanaänitische volken dan ook nergens tegen als een moreel probleem. De vraag hoe een God van liefde kan bevelen om mensen te doden, is niet nieuw, maar onze ‘gevoeligheid’ bij dit onderwerp zegt meer over ons dan over de Schrift. Dat is geen antwoord op onze vragen, maar het is wel goed om ons van onze eigen positie bewust te zijn.

In de tweede plaats is het bevel om de Kanaänitische volken uit te roeien nadrukkelijk beperkt. Israël krijgt deze opdracht voor de intocht in Kanaän. Alleen in die situatie en alleen voor die volken geldt dit bevel. Tegelijk wordt steeds benadrukt dat hetzelfde oordeel over Israël zal komen als het Gods geboden niet houdt. Daarom is het niet waar dat je je op zulke teksten zou kunnen beroepen om vandaag mensen te doden. Het bevel om de Kanaänieten uit te roeien heeft een specifieke plaats in de heilsgeschiedenis.

In de derde plaats laat het uitroeiingsbevel wel iets zien over de Heere en Zijn werk. De uitroeiing van deze volken wordt vaak verbonden met hun zonde. Dat betekent niet dat Israël beter was. Het laat wel Gods toorn en Gods oordeel over de zonde zien. De Heere is heilig. Dat is een wezenlijk onderdeel van de Bijbelse boodschap, in het Oude èn het Nieuwe Testament.

De uitroeiing van de Kanaänitische volken heeft een specifieke plaats in de heilsgeschiedenis. Die geschiedenis loopt in het Nieuwe Testament uit op het werk van de Heere Jezus Christus. Nergens meer dan daar komen Gods toorn en Zijn liefde samen. God legt Zijn oordeel op Zijn eigen Zoon, die geen zonde gekend heeft. Daarin toont Hij Zijn liefde voor mensen die dat oordeel verdiend hebben. Alleen in dat licht kun je gaan verstaan wie de Heere is, in Zijn toorn en Zijn ontferming.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Wekker. De volledige bronvermelding luidt: Versluis, A., 2010, Genocide op Gods bevel?, De Wekker 119 (23): 8-9.

‘Things which ought to be better known about the Resurrection of Jesus’- Dr. Peter Williams hield in 2012 een lezing over de opstanding van de Heere Jezus Christus

De opstanding van de Heere Jezus Christus is een belangrijk heilsfeit. Afgelopen vrijdag verwezen we al naar een lezing van evolutiebioloog en apologeet Ruben Jurritsma (MSc.) om te laten zien dat de historiciteit van de opstanding belangrijk is voor het christelijk geloof. Uiteraard, zo gaven wij aan, gaat de betekenis van de opstandingsgeschiedenis dieper (of: verder) dan alleen historiciteit.1 Op 7 april 2012 gaf de bekende dr. Peter Williams, bekend van zijn boek ‘Can We Trust the Gospels?’2, een lezing voor het Passover/Easter Weekend van de Champion Forest Baptist Church in Houston. Deze lezing werd gesponsord door The Lanier Theological Library in Houston. De lezing is opgenomen en hieronder in de Engelse taal te beluisteren. Veel zegen bij het kijken en luisteren!

Voetnoten

Fundamentum wenst u ook in 2024 een gezegende Goede Vrijdag en gezegende Paasdagen toe

Het Reformatorisch Dagblad deed onderzoek naar het vieren van Goede Vrijdag door kerken. Omdat deze dag geldt als ‘betaaldag’ van de Kerk beleggen sommige gereformeerde gemeenten twee diensten.1 Immers, had de Heere Jezus Christus de toorn van God niet gedragen aan het kruis (en ook tijdens Zijn leven), dan was het onmogelijk om ooit nog zalig te worden. Hij is echter niet in het graf gebleven. Met de Paasdagen herdenken we Zijn opstandingsdag. Hij heeft de dood overwonnen! Wat een troost voor een Kerk die het in zichzelf nooit meer kan vinden en die niet weet hoe het ooit nog goed kan komen tussen God en de ziel. Wij wensen u daarom, vanwege deze troost die er ligt bij de Ander en Zijn werk2, een gezegende Goede Vrijdag en gezegende Paasdagen toe!

Hoewel er veel gaande is op het gebied van ‘Geloof en Wetenschap’ is het helaas deze maand, door omstandigheden, niet mogelijk om de maandelijkse nieuwsbrief te verzenden. De reden kunt u op deze website lezen (bijvoorbeeld hier en hier). Gelukkig zijn er korte berichten via deze website mogelijk.

Dit weekend herdenken we de kruisiging en opstanding van de Heere Jezus Christus. Veel atheïsten en agnosten vinden deze opstandingsgeschiedenis ongeloofwaardig of menen ten minste dat hier geen historische aanwijzingen voor zijn. Evolutiebioloog en apologeet Ruben Jorritsma (MSc.) heeft over deze historische aanwijzingen lezingen gehouden. Zeker één daarvan is opgenomen en terug te kijken via deze website (zie voetnoot).3 Hij schreef hierover ook een artikel voor Weet Magazine.4 Dit artikel was ook afgedrukt op een van de informatieborden in de, door Johan Huibers, nagebouwde Ark van Noach. Helaas is deze replica al jaren gesloten voor publiek.5 De opstandingsgeschiedenis is niet alleen historisch relevant, maar heeft ook een fundamentele geestelijke waarde. Het is nuttig en nodig om het antwoord van de Heidelbergse Catechismus met het hart te kennen: ‘Wat nut ons de opstanding van Christus?’ (HC V&A 45). De opstellers geven als antwoord: ‘Ten eerste heeft Hij door Zijn opstanding den dood overwonnen, opdat Hij ons de gerechtigheid, die Hij door Zijn dood ons verworven had, kon deelachtig maken. Ten andere worden ook wij door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven. Ten derde is ons de opstanding van Christus een zeker pand onzer zalige opstanding.6 Immers, er kunnen nog zoveel historische aanwijzingen zijn voor de opstanding van Christus, als we dit niet met het hart geloven (geschonken en gewerkt door de Heilige Geest) dan gaan we alsnog verloren. Goede Vrijdag en de Paasdagen zijn daarom zeker óók bedoeld om tot onszelf in te keren! De Heere geve daar Zijn onmisbare zegen over!

Voetnoten