Augustinus is de meest productieve kerkvader geweest. Geen kerkvader heeft op de kerk van het Westen zoveel invloed gehad als Augustinus. Na Luther is over geen persoon in de kerkgeschiedenis zoveel geschreven als over hem en evenals met Luther het geval is blijven de publicaties over hem aanhouden.
Van de hand van Gavin Ortlund die al meerdere publicaties op het terrein van de geschiedenis van de theologie op zijn naam heeft staan, verscheen in 2020 een studie over de scheppingsleer van Augustinus. Als jongeman werd de kerkvader aangetrokken door het manicheïsme. Dat stelde dat de duisternis en het licht, het goede en het kwade twee zelfstandige machten zijn die eeuwig naast elkaar staan. Bij deze zienswijze hoefde de vraag naar de relatie tussen God en het kwaad niet te worden gesteld. God staat daar helemaal buiten. Echter, het betekende ook dat God niet kon worden beleden als de Almachtige, de Schepper van alle dingen. Het Griekse denken gaat van de eeuwigheid van de materie uit en kan zich geen schepping uit het niets voorstellen. Augustinus heeft geworsteld met intellectuele vragen. Aanvankelijk was hij van mening dat de boodschap van de christelijke kerk niet redelijk te verantwoorden was. Terugkijkend op deze periode in zijn leven, weet hij zijn houding aan hoogmoed.
Ortlund laat zien dat de kerkvader zich zijn leven lang met het thema van de schepping heeft bezig gehouden. Drie van zijn geschriften zijn aan de uitleg van Genesis gewijd. We vinden het thema van de schepping zowel in zijn Confessiones – en dan moet aan de slothoofdstukken worden gedacht – als ook in De Civitate Dei. Als het gaat om de houding van een christen met betrekking tot intellectuele vragen, dan acht Augustinus, zo laat Ortlund ons zien, ootmoed van het grootste belang. Hij is diep onder de indruk van de veelheid van vragen die zijn is verbonden met het bijbelse getuigenis over de schepping. Hij wijst erop dat eenvoudige christenen met veel stelligheid zaken kunnen beweren die niet kunnen worden gefundeerd. In de uitleg die de kerkvader zelf van Genesis 1 heeft gegeven laat hij de interpretatie van details, zo stelt Ortlund terecht, veelal open. In zijn Enchiridion geeft hij aan dat christenen zich niet te bezorgd behoeven te maken over hun gebrek aan kennis over tal van natuurverschijnselen. Dan denkt hij onder andere aan de loop van de planeten, de aard van en het aantal elementen, kennis van dieren en planten enz.
Augustinus is diep overtuigd van de onfeilbaarheid van de Schrift, maar weet ook dat onze interpretaties wel feilbaar zijn. De kerkvader heeft geworsteld met de aard van de scheppingsdagen. Op grond van de oude Latijnse vertaling van Gen. 2:4-6 meende hij dat de schepping feitelijk in één moment had plaatsgevonden, maar dat God het Mozes had laten opschrijven in de vorm van een verslag van zes dagen, opdat wij het konden bevatten. Hij vond voor zijn opvatting ook steun in de oude Latijnse vertaling van Jezus Sirach 18:1. Ik merk op dat de bewuste vertaling in beide gevallen tekortschiet. Ortlund noemt dat niet, maar Luther en Calvijn vielen de kerkvader hierin niet bij. Augustinus zelf heeft ook zijn zienswijze als een mogelijkheid en niet als een volstrekte zekerheid gepresenteerd. Vanuit het Griekse denken vond hij het moeilijker Gods onveranderlijkheid te verbinden met een scheppingswerk dat zich over meerdere dagen uitstrekte dan met een schepping in één moment.
Ik vraag mij ook af of de auteur recht doet aan de geschiedenis van de theologie als hij stelt dat de schepping in één ogenblik lange tijd een wijd verbreide opvatting was en de scheppingsweek als literair kader werd gezien. Zoals hij al aangeeft, was het voor Gregorius zo dat de schepping van de materie in één ogenblik plaatsvond, maar de ordening daarvan in zes dagen. Ik meen dat op Origines en Clements van Alexandrië na ook de andere kerkvaders die Ortlund noemt in deze lijn dachten. Deze zienswijze zal geen tegenspraak oproepen. Immers dan is de scheppingsweek niet een literair kader.
Voor Augustinus was er wel een grens aan de intellectuele bescheidenheid. Nooit mocht het stellen van vragen de grenzen van het katholieke geloof overschrijden. Bij dit geloof behoorde voor de kerkvader zonder enige reserve de historiciteit van het eerste mensenpaar en van het paradijs waarin zij aanvankelijk hebben gewoond. De val uit de staat van rechtheid in die van verlorenheid behoort bij de kern van het katholieke geloof. Zij is de vooronderstelling van Gods reddend handelen in Christus. Heel nadrukkelijk zag Augustinus de schepping van de mens als een totaal nieuw gebeuren. Adam en Eva hadden geen voorouders.
De kerkvader had er geen moeite mee als via allegorie allerlei geestelijke lessen uit de scheppingsgeschiedenis werden getrokken, maar dat mocht nooit ten koste gaan van de realiteit van een geografisch en historisch paradijs en van het verlaten van het paradijs als een historische gebeurtenis dat het eerste mensenpaar overkwam als straf op hun ongehoorzaamheid. Hij wijst erop dat literair gezien Genesis 2 en 3 dichter bij Koningen dan bij Hooglied staat. Augustinus was diep onder de indruk van de harmonie in de natuur. In antwoord op tegenwerpingen van Manicheeërs die scheppingsverschijnselen niet met de goedheid van God konden verenigen wijst hij erop dat wij de betekenis van scheppingsverschijnselen vanuit het geheel moeten bezien.
Terwijl het voor Augustinus niet tot de minste twijfel leidt dat de dood van de mens het gevolg is van de zonde, ziet hij dat voor de dieren anders. Ortlund gaf dit niet aan, maar terwijl de oosterse kerkvaders van een grote impact van de zondeval op de schepping uitgingen – en trouwens ook de reformatoren – ligt dit voor Augustinus anders. Hij heeft geen moeite om vleesetende dieren als onderdeel van Gods goede schepping te zien vanuit de gedachte dat in de schepping, als harmonisch geheel, alles zijn juiste plaats heeft. Ik moet eerlijk zeggen dat ik dit een van de moeilijkste vragen vind. Zowel voor het standpunt van de oosterse kerkvaders en de reformatoren enerzijds als voor dat van Augustinus en in zijn voetspoor dat van Thomas van Aquino zijn argumenten aan te dragen.
Voor Augustinus stond vast dat God de wereld wel goed schiep maar niet volmaakt. In plaats van door de gehoorzaamheid van de mens zal zij langs een andere weg tot volmaaktheid komen, namelijk in de weg van verzoening en verlossing die niet alleen de mens maar ook de schepping betreft. God liet de zondeval toe om een groter goed voort te brengen. De mens was geschapen in voorwaardelijke onsterflijkheid. In het nieuwe Jeruzalem zullen de zonde en de dood niet meer kunnen binnendringen. De staat van heerlijkheid zal de staat van rechtheid weer overtreffen.
Ortlund schreef een waardevolle studie die recht doet aan Augustinus. Wel meen ik dat hij in het slothoofdstuk teveel openingen laat voor een zienswijze die het mogelijk maakt het verslag van Genesis 2 en 3 te combineren met de evolutieleer. Ik zou niet weten hoe deze combinatie mogelijk is zonder op essentiële punten de boodschap van de Bijbel niet meer te volgen.
N.a.v. Gavin Ortlund, 2020, Retrieving Augustine’s Doctrine of Creation. Ancient Wisdom for Current Controversy (Downers Grove: IVP Academic, 2020).
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.