Home » Slavernij

Categorie archieven: Slavernij

Kerk en slavernij? (29) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

Er is nu voldoende geschreven over kerk en slavernij. In deze afrondende bijdrage zullen voor alle duidelijkheid enkele belangrijke punten van kritiek worden opgesomd. Daarna zal een conclusie worden getrokken.

De vraag wordt nu gesteld of er veel is veranderd sedert de tijd van de slavernij en de huidige tijd. Slaven waren nodig als goedkope arbeidskrachten. Per saldo werd aan de slavenhandel niet veel verdiend. Wel aan de producten die door de slaven werden geproduceerd. Slaven werden wereldwijd gebruikt voor vaak zware werkzaamheden die economisch gewin opleverden. Goedkope arbeid is economisch gezien nog steeds van grote betekenis. Grondstoffen komen uit China. Textiel wordt in het Verre Oosten geproduceerd. Geneesmiddelen worden ook in lagelonenlanden gemaakt. De aanbieder van geneesmiddelen met de laagste prijs krijgt de order. Andere aanbieders houden dan geen voorraad meer aan. Bij een probleem bij de producent met de laagste prijs, ontstaat er een tekort aan geneesmiddelen. Daar heeft men door het economisch beleid zelf om gevraagd. De economie is nog steeds bepalend. Er is dus in dit opzicht niets veranderd. Net als in de tijd van de slavernij gaat het om goedkope arbeidskrachten. Die slavernij kan niet op het conto van de kerk worden geschreven. Kan de kerk nu ergens van worden beschuldigd en kan de kerk hier iets aan doen?

In het navolgende worden enkele punten van kritiek opgesomd. Het gaat hier om een totaal van kritiekpunten van alle auteurs en onderzoekers samen. Enkele auteurs blijven binnen de grenzen die door hun onderzochte feiten worden bepaald. De tentoonstelling in het Museum Catharijneconvent te Utrecht is daar een voorbeeld van.1

Punten van kritiek

Nu wordt genoemde samenvatting van de punten van kritiek op publicaties over kerk en slavernij geboden. Met kerk worden de gereformeerde kerken, en later de hervormde kerk bedoeld.

Benadering

Er wordt bij voorbaat aangenomen dat de kerk schuldig is aan slavernij. Die schuld hoeft alleen maar zichtbaar te worden gemaakt. Dit is een verwerpelijke woke-benadering.

Staatkundige toestand

De staatkundige toestand van Nederland blijkt niet of onvoldoende bekend te zijn. Tot 1798 was Nederland een federatie van gewesten, elk met eigen wetten en regels en rechtspraak. In 1798 ontstond een eenheidsstaat.

Kerkelijke toestand

De kerkelijke toestand blijkt niet of onvoldoende bekend te zijn. De gereformeerde kerken werden onder een vijandelijke overheid gevormd, in het buitenland, namelijk het Oost-Friese Emden in 1571. Elk gewest had een kerk met kerkorde. De kerk was de lokale gemeente die door de kerkenraad werd geregeerd. Meerdere kerken kwamen bijeen in de classicale vergadering. Die bijeenkomst van de classis was er slechts was gedurende de vergadering. Afgevaardigden uit de classes kwamen bijeen in de gewestelijke synode. Door het niet-heersenbeginsel konden de meerdere vergaderingen, van de classis of de gewestelijke synode, de kerkenraad niet overheersen. Op de agenda van de kerkelijke vergaderingen mochten slechts kerkelijke zaken staan. Met andere zaken kon en mocht de kerk zich niet bemoeien. Er was dus geen permanent landelijk bestuur met beleidsondersteunende organen. De leer van de kerk en de praktijk van het onderwijs daarin blijkt niet of onvoldoende bekend te zijn, met name bij Ypenburg. Gewoonlijk werd in de tweede kerkdienst op de rustdag de Heidelbergse Catechismus behandeld. Dat gebeurde eveneens op catechisatie, ook wel in de vorm van het zogeheten Kort Begrip van H. Faukelius (1560-1625).

Verhouding kerk-staat

De relatie kerk-staat blijkt niet of onvoldoende bekend te zijn bij meerdere auteurs. De staat had beslissende invloed op de kerk. Zo keurden de Staten-Generaal de Dordtse Leerregels goed en ook het voornemen om de Bijbel uit de grondtalen te vertalen. Dat laatste leverde de Statenvertaling op. De Staten-Generaal hebben nooit een kerkorde goedgekeurd voor alle gewestelijke kerken. Religie was een zaak van de gewesten. Elk gewest had zo een door de overheid goedgekeurde kerkorde. Het gewest Holland kende slechts een provisioneel goedgekeurde kerkorde. De overheid had het recht kerkelijke vergaderingen bij te wonen en betrokken te worden bij de benoeming van ambtsdragers. Personen uit een kerk, bijvoorbeeld predikanten, die zich tegen een overheidsbelang verzette, konden maatregelen verwachten. Slechts personen met een onaantastbare status konden zich tegen de overheid uiten. In 1816 werd de hervormde kerk zelfs door de overheid opgericht. Die kerk mocht slechts zichzelf besturen. De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en de West-Indische Compagnie (WIC) functioneerden als overheid in hun gebieden. Predikanten en ziekentroosters waren in dienst van VOC of WIC.

Bestuur en beheer

De geschiedenis van het beheer van de kerkelijke gelden en goederen is niet of onvoldoende bekend. Tot 2003 was er scheiding van bestuur en beheer. Ook op het beheer was overheidstoezicht tot 1869. In veel kerkgebouwen is de oude scheiding van bestuur en beheer nog steeds zichtbaar: er zijn aparte banken voor de leden van de kerkenraad, en voor de kerkvoogden.

Andere tijden

Niet of onvoldoende is bekend dat de meeste inwoners van Nederland in de tijd van de slavernij niet de vrijheid kenden, zoals een vermogende bovenlaag die genoot. Verder kwamen de levensomstandigheden van vele Nederlandse personen overeen met die van slaafgemaakten. In Nederland bestond nog horigheid tot ongeveer 1850. In steden leefden mensen dicht opeen zodat ziekten daar hard toesloegen. De middelen van communicatie in de tijd van de slavernij waren aanzienlijk beperkter dan vandaag. Slechts weinigen hadden toegang tot die middelen van communicatie zoals kranten en boeken.

Van slavernij en plaggehutten tot lagelonenlanden

De (niet-volledige) opsomming van punten van kritiek geeft te denken over de wetenschappelijke kwaliteit van onderzoek over kerk en slavernij. De wereld zag er in de tijd van de slavernij nu eenmaal anders uit. Dat is geen goedpraterij, maar is gewoon een feit. Waren de arbeiders er in de tijd van de slavernij er niet even slecht aan toe als de slaafgemaakten? Tot in de twintigste eeuw leefden er in Nederland nog mensen in plaggenhutten. De vrijheid bijvoorbeeld om te verhuizen bracht gewoonlijk geen verbetering. Het schrijnende gebrek aan kennis van met name het kerkelijk terrein moet velen worden aangerekend. En het is zeer de vraag of er verbetering zal intreden. Het economisch beginsel van toen geldt nu nog steeds: een lage prijs leidt tot een hoog marktaandeel. Die lage prijs bereikt men door productie in lagelonenlanden met goedkope arbeidskrachten. Is er zo veel veranderd?

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

Kerk en slavernij? (28) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Het ‘witte wezen’

In deze aflevering zullen weer enkele zaken uit de dissertatie van B.J. Ipenburg2 aan de orde worden gesteld. De als organisatie niet bestaande Gereformeerde kerk zou een uitgewerkte slaventheologie hebben ontwikkeld. Die vormde de basis voor een politieke ideologie van religieus en politiek geweld. Zelfs Hugo de Groot, een christelijke humanist met een grote aversie tegen de gereformeerden, wordt in gereformeerd kader geplaatst.3 Als dat waar zou zijn, waarom is er in het publieke recht dan geen spoor van te vinden?4 Bij Ipenburg is het ‘witte wezen’ (aanduiding uit de woke-opvattingen) per definitie schuldig aan geweld tegen anderen. Dat meent hij op de merkwaardigste manieren te kunnen aantonen.

Vergeten geschiedenis van half-vrijen en arbeiders

Ipenburg stelt dat er in de Nederlanden na de tiende eeuw geen slavernij meer was.5 Dat betekent niet dat iedereen daarna vrij was. Er waren verschillende soorten half-vrijen, zoals lijfeigenen en horigen.6 En wat te denken van de arbeiders in de steden en op het platteland? Die waren afhankelijk van de internationale markt en van ziekten van mensen en dieren. Genoemde personen leefden onder erbarmelijke omstandigheden. Bij ziekte of werkeloosheid werden zij afhankelijk van de kerkelijke bedeling. Slavernij, slavenbehandeling en de slechte behandeling van slaven zouden volgens Ipenburg bekend zijn door kranten, pamfletten en boeken. Ook vertelden zeelieden erover.7 Ipenburg denkt toch niet dat een Friese of Drentse veenarbeider die in een plaggenhut woonde een krantenabonnement had? De slavernij werd in 1863 afgeschaft, het kinderwetje van Van Houten bracht pas in 1874 enig soelaas. Zouden de genoemde arbeiders in stad en op platteland zich verbazen over de slavernij en de slavenomstandigheden?

We weten nu dat er door de oorlogen van Napoleon ongeveer 6,5 miljoen doden zijn gevallen. Van de ongeveer 60.000 Nederlandse soldaten van Napoleon zijn er ongeveer 20.000 gesneuveld.8 Er was aandacht voor de helden, de legeraanvoerders, niet voor de arme soldaten, hun ouders, vrouwen en kinderen. De emeritus-hoogleraar M. Mathijsen (geb. 1944) noemt het Waterloo-verslag van Jacob van Lennep (1802-1868). Zij constateert dat daarin niets te merken valt van enige ontroering. En dat terwijl er in totaal bij de gevechten ongeveer 85.000 soldaten om het leven kwamen.9 Bij Ipenburg is de arme Nederlandse mens geheel uit beeld verdwenen.

Aanvechtbare zaken

De salarisbetaling was niet door de overheid zoals Ipenburg beweert.10 Bij de reformatie ontstonden gereformeerde kerken die volgens het niet-heersen beginsel van minder naar meer waren opgebouwd. Dus van plaatselijke kerk naar synode waren er steeds meer plaatselijke kerken of gemeenten bijeen. De middeleeuwse scheiding van geestelijke en tijdelijke zaken bleef gehandhaafd. De opbrengsten van de vermogensstichtingen kwamen nu ten goede aan de gereformeerde kerken. De overheid had toezicht op de vermogenscomplexen.11

Ipenburg stelt geringe impact van de Nadere Reformatie, dat fysieke slavernij nauwelijks/niet ter discussie staat, dat er theologische en juridische acceptatie is van slavernij, en dat de gereformeerde kerk geen welomschreven zendingsstrategie heeft.12

G. Voetius (1589-1676), de grootste Nederlandse gereformeerde theoloog, had zoveel nationaal en internationaal gezag, dat hij het zich kon permitteren om zich tegen slavernij uit te spreken. Hij kon zich ook tegen de financiële malversaties van overheidsfunctionarissen verzetten. De raadpensionaris J. de Wit (1625-1672) wilde hem laten ontslaan, maar dat durfde de Utrechtse magistraat niet. Andere hoogleraren die zich tegen de overheid verzetten werden wel ontslagen.13 Dat was in overeenstemming met het publieke recht. G. Voetius heeft zich duidelijk tegen slavernij uitgesproken in zijn catechismusverklaring. Daar is geen heel boek voor nodig. De gereformeerde kerken moesten gedurig tegenover de overheid hun plaats verdedigen. Het verwijten van een gebrek aan een welomschreven zendingsstrategie is een argument dat in de tijd van G. Voetius niet van toepassing kon zijn. Na de Dordtse synode 1618-1619 wilde de overheid namelijk geen toestemming meer geven voor de generale synode. Het wereldse begrip strategie is voorts bij een gereformeerde kerk niet van toepassing. Bij een (plaatselijke) gereformeerde kerk gaat het om zendingstheologie. En die was er wel degelijk.14

Er zouden nog veel meer zaken kunnen worden aangeroerd. Volgens Ipenburg zou Descartes geen ethiek op basis van zijn filosofie hebben ontwikkeld. Daar is niet iedereen het mee eens. Zie het proefschrift van A. Comrie (1706–1774)15, vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie en het werkstuk van de Franse hoogleraar G. Rodis-Lewis (1918–2004).16

Ipenburg meent dat het Romeinse recht van toepassing was in de koloniën. Dat moet worden genuanceerd. Het gewoonterecht van Holland en Zeeland was van toepassing. Dat voorzag niet in slavernij. Dan vulde het Romeinse recht het ontbrekende aan. De Nederlandse rechtspraak was bepaald geen voorstander van slavernij.17

Afsluiting

Ipenburg is van een woke-standpunt uitgegaan. Het staat vast dat het ‘witte wezen’ schuldig is aan geweld tegenover de zwarte mens. Het aanwezige verschil of contrast, dat er dus al is, behoeft slechts zichtbaar te worden gemaakt. Of een en ander kerk- en dogmenhistorisch juist is, is niet van belang. Als voorbeeld wordt hier nog eens herhaald dat de vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie een terugkeer van de roomse goede werken wordt aangesmeerd. Dat de filosofie deel uitmaakt van de geloofsleer is typisch aan deze opvatting. Indien een protestantse kerkhistoricus met kennis over het onderzoeksgebied medelezer zou zijn geweest, dan had er niets heel gebleven van het onderhavige proefschrift. Vele aangehaalde zaken in het proefschrift liggen buiten de expertisegebieden van de promotoren, de hoogleraren K. Schelkens en J. Dewulf.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

Kerk en slavernij? (27) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Dordtse kerkorde

In deze bijdrage komt opnieuw de dissertatie van de heer B.J. Ipenburg aan de orde, waarbij de nadruk zal liggen op de verhouding tussen kerk en staat. In 1619 deed de Nationale Synode in Dordrecht een leeruitspraak, de Dordtse Leerregels, over een theologisch geschil over kortweg de vrije wil, de rechtvaardiging en de predestinatie (voorbeschikking). Deze leeruitspraak is geconcipieerd en overeengekomen tussen afgevaardigden van gereformeerde kerken uit heel Europa, behalve de Fransen die zich er later bij aansloten. De Dordtse Leerregels waren een leeruitspraak die zich later de positie van belijdenisgeschrift heeft verworven. De Staten-Generaal en de Staten van alle gewesten hebben de Dordtse Leerregels aanvaard. Zo werd het synodebesluit geldig voor de gereformeerde kerken in de Nederlanden.

De Synode van Dordrecht, inclusief de overheidsdeputaten, namen ook de Dordtse kerkorde aan in 1619. De Staten-Generaal aanvaardden de Dordtse kerkorde niet vanwege protesten uit de gewesten. En dit, terwijl de Dordtse kerkorde een compromis was tussen kerk en overheid. De Friese Staten verboden de Friese kerk zelfs nog langer over de Dordtse kerkorde te spreken.

De Dordtse kerkorde 1619 is nergens ongewijzigd aangenomen. De gewesten Friesland, Groningen, het Landschap Drenthe en Zeeland hadden een eigen gereformeerde kerkorde. Overijssel, Gelderland en Utrecht pasten de Dordtse kerkorde in het gewestelijk gewoonterecht in. Het machtigste gewest, Holland, keurde de Dordtse kerkorde provisioneel goed. Een beloofde aggregatie (verzameling) van alle regels kwam er nooit. Het gewest Holland wilde zo min mogelijk macht aan de kerk afstaan.18 In de vorige aflevering is ook duidelijk gemaakt dat de overheid het oppertoezicht over de gereformeerde kerken had. Dat leidde tot spanning tussen kerk en staat.

VOC en WIC

Nu worden de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en de West-Indische Compagnie (WIC) bezien. Door de Staten-Generaal waren aan VOC en WIC octrooien verleend waardoor zij in hun werkgebieden als overheid functioneerden en het handelsmonopolie bezaten.19

Op de schepen en in de vestigingen van VOC en WIC was behoefte aan geestelijke zorg. Op schepen en in kleine vestigingen stelden de compagnieën ziekentroosters aan. Had er zich een plaatselijke gemeente gevormd in een VOC- of WIC-vestiging, dan wierf de compagnie een predikant. Deze werd na volbrachte studie door een classis tot het ambt toegelaten. Bij ziekentroosters controleerde de classis of er voldoende kennis van de geloofsleer aanwezig was. De classis die optrad, was die van een vestigingsplaats van VOC, WIC en admiraliteit, meestal de Classis Amsterdam of de Classis Walcheren. Predikanten en ziekentroosters waren in dienst van en werden betaald door VOC en WIC. Indien er zich een plaatselijke kerk of gemeente had gevormd in VOC- of WIC-gebied, dan regeerde die zichzelf net als een plaatselijke kerk of gemeente in de Nederlanden. Voor zaken die men niet zelf kon afhandelen of voor vragen kon men zich tot de classis wenden. De classis is geen hogere, maar een meerdere vergadering, er waren meer gemeenten door ambtsdragers vertegenwoordigd.

Plaatselijke kerken of gemeenten in de VOC- of WIC-gebieden hadden meestal contact met de classes Amsterdam of Walcheren. Die stelden daartoe deputaten aan. De positie van de predikanten is te vergelijken met de tegenwoordige ziekenhuis- of legerpredikant. Hij werd tot het ambt toegelaten door de classis, maar aangenomen en ontslagen door VOC of WIC. Van de deputaten van de Classis Amsterdam zijn acta bewaard gebleven. De hoogleraar L. van den Broeke biedt daaruit informatie.20

Plaatselijke kerken en hun beperkingen

Volgens Ipenburg was de Gereformeerde kerk door predikanten aanwezig op forten en in kolonies.21 Een organisatie ‘de Gereformeerde kerk’ bestond niet. De kerk was de plaatselijke kerk of gemeente. In de Nederlanden waren gewestelijke kerkverbanden die men ook kerken mag noemen. Op de agenda van de plaatselijke kerken of gemeenten en de meerdere kerkverbanden zoals classis of synode mochten slechts kerkelijke zaken staan. Correspondentie tussen kerkenraad en classis moest door middel van een brief per schip en kostte zo veel tijd. De VOC of de WIC die de overheid vertegenwoordigde, was in de eerste plaats handelsonderneming. En deze combinatie van handelsonderneming en overheid was niet door een gereformeerde kerk bedacht, maar door de Staten-Generaal. Een plaatselijke gemeente in een koloniale vestiging kende niet de mogelijkheid zich effectief tegen de koloniale overheid te verzetten.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

Kerk en slavernij? (26) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

In zijn dissertatie wijst B. Ipenburg de gereformeerde predestinatieleer aan als de bron van geweld tegen anderen, die ook tot aanvaarding en wettiging van slavernij leidde. Inhoudelijk is dit onjuist zoals in vorige bijdragen al is aangetoond. Ook de praktijk weerspreekt de visie van Ipenburg: de grootste slavenhandelaren van Amsterdam waren Luthers.22

In deze bijdrage zullen weer enkele punten uit het proefschrift van Ipenburg worden besproken. Het viel mij op tijdens het schrijven van deze bijdrage dat de gedrukte uitgave van de dissertatie er anders uitziet dan de pdf-versie die bij de Tilburg University is te downloaden. Het gaat niet slechts om een aanduiding van het paginanummer: de pagina-indeling is anders. Ik ben dit verschijnsel nog nooit tegengekomen. Ik heb meestal het boek gebruikt in het begin van mijn bijdragen, waarschijnlijk ook de pdf-versie.

Verdere selectie van punten uit de dissertatie

Ipenburg bespreekt de Unie van Utrecht 1579 en de Gereformeerde Kerk.23 Aan die bespreking moet heel wat worden toegevoegd en ook moet er in worden gecorrigeerd. Uit het traktaat van de Unie van Utrecht24 blijkt dat godsdienst een zaak is van de gewesten. Er zijn dus evenveel gereformeerde kerken als gewesten. Zij hebben allemaal een eigen kerkorde die door de provinciale staten is goedgekeurd. Het landschap Drenthe kende ook een eigen kerkorde.

De plaatselijke kerken of gemeenten waren zelfstandig. Zij hadden een permanente regering door de kerkenraad. Zaken die zij niet konden afdoen, werden door de classicale vergadering of provinciale synode behandeld. Die vergaderingen bestonden slechts voor de duur van de vergadering. In de tussentijd was het mogelijk dat deputaten zaken afdeden.25

De gereformeerde kerken kenden personen die waren gedoopt en personen die daarnaast toegelaten waren tot de bediening van het Heilig Avondmaal. Laatstgenoemden werden wel de avondmaalsgemeente genoemd. De gedoopten die trouw in de kerk zaten, noemde men liefhebbers. Overheidspersonen waren gewoonlijk liefhebbers, want dan vielen zij niet onder de kerkelijke tucht.26

In genoemd traktaat valt ook te lezen dat er vrijheid van geweten was in de Nederlanden. Dit werd door iedereen erkend. Er blijft niets over van Ipenburgs bewering dat de gereformeerde leer geweld tegen andersdenkenden zou veroorzaken. De gereformeerde godsdienst was de godsdienst die door het publieke recht tot het publieke domein was toegelaten. De gereformeerde kerken waren dus niet heersende of staatskerken maar publieke kerken. Er waren ook getolereerde kerken zoals van de lutheranen en de doopsgezinden. De uitoefening van de roomse religie was verboden op het publieke erf maar huisgodsdienst was toegestaan. Dat laatste werd ruim opgevat. Anders dan onder het Habsburgse (Spaanse) regime toen voor de gereformeerden de brandstapel wachtte, kon iedereen zijn of haar godsdienst in vrijheid belijden.

De plaatselijke gereformeerde kerken waren gevormd onder een vijandige overheid net als in Frankrijk. Hun eerste kerkelijke ordening waarbij zij een kerkverband stichtten, werd in Emden 1571 aanvaard. Het gereformeerde kerkverband wilde zichzelf besturen en kende zich een plaats naast de overheid toe. De overheid dacht daar, ook nadat die in 1580 in de Nederlanden de reformatie was toegedaan, heel anders over. Die overheid zag de kerk als ondergeschikt aan de staat. Die visie is door Hugo de Groot (1583-1645) geformuleerd en laatstelijk gepubliceerd in 1647.27 Hij had niets op met de gereformeerde religie en kan als een christelijke humanist worden beschouwd. De visie van Hugo de Groot was bepalend in het publieke recht.28 De remonstranten zagen de kerk onder het beslag van de staat.29

Dordtse synode

Het vergaderen van generale synoden en de acta daarvan moesten door de overheid worden goedgekeurd anders waren de besluiten niet geldig in het publieke recht. Dat is met uitzondering van de synode van ’s-Gravenhage 1586 niet gebeurd. Van laatstgenoemde synode is de goedkeuring verleend door de puriteinse landvoogd Graaf van Leicester. Na zijn vertrek negeerde men de acta.30

Tussen J. Arminius (1560-1609) en F. Gomarus (1563-1641) ontstond aan de Leidse universiteit een theologisch geschil over vrije wil, rechtvaardiging en eeuwige raadsbesluiten van God. Arminius’ opvatting van de vrije wil had gevolgen voor de rechtvaardiging en eeuwige raadsbesluiten van God. De Arminiaanse bestuurders wilden geen door de contra-remonstranten gewenste synode. Zij wilden het geschil op bestuurlijke wijze oplossen. Dat is bij een theologisch geschil bij voorbaat kansloos. De druk van de contra-remonstranten nam toe en er kwamen ongeregeldheden. Toen koos stadhouder Prins Maurits partij voor de contra-remonstranten. Die hadden de niet in gebruik zijnde Haagse Kloosterkerk opengebroken om voor hun kerkdiensten te gebruiken. Op 23 juli 1617 bezocht de Prins de kerkdienst met groot gevolg, waaronder de Friese stadhouder. De Prins zorgde ervoor dat er een meerderheid voor het houden van een synode in de Staten-Generaal kwam.31

Op de synode van Dordrecht 1618-1619 werden onder andere de Dordtse Leerregels, het vervaardigen van een nieuwe Bijbelvertaling en een kerkorde aanvaard. De Staten-Generaal aanvaardde de Dordtse Leerregels en het vervaardigen van een nieuwe Bijbelvertaling, maar niet de Dordtse kerkorde wegens protesten uit de gewesten.

De Dordtse Leerregels waren een zorgvuldig geformuleerde internationale consensus over het leercomplex van vrije wil, rechtvaardiging en predestinatie. Het ging dus niet om de leer van Gomarus zoals Ipenburg beweert.32 De Franse kerk, van wie de delegatie geen toestemming van de Franse koning kreeg om naar de synode te gaan, stemde er later ook mee in. Dat de Dordtse Leerregels een politieke strekking of dimensie bezitten, zoals Ipenburg beweert33, is onzin.

Afsluiting

Met behulp van het in het bovenstaande besprokene komt de volgende keer de situatie van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en West-Indische Compagnie (WIC) aan de orde.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

Kerk en slavernij? (25) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

In de al eerder besproken dissertatie1 gaat B.J. Ipenburg uit van de gedachte dat onze cultuur door tegenstellingen wordt bepaald. Hij meent een fundamentele tegenstelling te zien in de predestinatie, voorbeschikking, die zou leiden tot een tegenstelling in de samenleving van verkorenen en verworpenen. Genoemde tegenstelling zou slavernij en slavenhandel een religieuze grondslag bieden. Ik heb duidelijk gemaakt34, dat in deze wereld de tegenstelling verkorenen en verworpenen niet zichtbaar is voor mensen, slechts God ziet die. Ik heb aan de hand van de Heidelbergse Catechismus ook duidelijk gemaakt dat in de openbare eredienst vanaf de kansel de zaligheid in Christus wordt gepredikt. De kerkdeur staat voor iedereen open. Nu ga ik kijken waar Ipenburg zijn theorie vandaan heeft. Ik bied daarna nog meer weerlegging.

Enkele verdere zaken uit het proefschrift

Nu komt de vraag op waar Ipenburg zijn leer van de tegenstellingen vandaan heeft. Dat blijkt al aan het begin van zijn dissertatie.35 Daar noemt Ipenburg E. Said (1935-2003) en G. Wekker (geb. 1950). Eerstgenoemde is een Palestijns-Amerikaanse cultuurfilosoof, laatstgenoemde is emeritus hoogleraar sociale en culturele antropologie aan de Universiteit Utrecht. Said baande de weg voor de blanke schuld.36 In De Volkskrant wordt tegen Wekker gezegd: “Dus blanke, pardon, witte wezens kunnen per definitie niet deugen.”37 Witte wezens zijn bij voorbaat al schuldig aan racisme jegens hun onschuldige gekleurde mensen, Afrikanen en Aziaten. Said en Wekker zijn omstreden wetenschappers. Zij worden met ‘woke’ geassocieerd. Woke is dat men zich bewust wordt van het onrecht dat er al is.

De blanke Europeanen hebben voor hun identiteit Afrikanen en Aziaten nodig. Er is al duizend of meer jaren een verzameling van ideeën en gevoelens tegenover gekleurde mensen. Zo’n tegenstelling zit dus ook ingebakken in de gereformeerde religie. Ipenburg brengt die aan het licht. In de Heidelbergse Catechismus wordt het leven der dankbaarheid geleerd: wet en gebed. Dat leven der dankbaarheid is in de ogen van Ipenburg een disciplineringsmiddel van personeel van de West-Indische Compagnie (WIC). De gereformeerde theologie sanctioneerde het koloniale geweld. Een gereformeerde identiteit is niet mogelijk zonder de daaraan tegengestelde gekleurde ‘Ander’38 uit te sluiten.

Ipenburg baseert zijn “onderzoek” dus op een nogal aanvechtbare theorie. Ik heb daarvan twee makkelijk bereikbare referenties gegeven. Maar het is eenvoudig op internet te vinden. Omdat het voor hem vaststaat dat de gereformeerde religie fout is, en men daarvan slechts bewust moet worden gemaakt, zal hij niet luisteren naar mijn eerder genoemde argumenten over de predestinatie en de Heidelbergse catechismus. Toch kan ik de verleiding niet weerstaan om nog een nader argument te noemen tegen de uitgangspunten van Ipenburg.

Ik ga niet in op de antropologische reductie van de gereformeerde religie door Ipenburg, die dus de gereformeerde religie uitsluitend als horizontale, menselijke leer ziet. Ik ga nu naar het gelijkheidsbeginsel. In de Roomse kerk staat de paus als onfeilbaar bestuurder aan het hoofd van een hiërarchische organisatie. Het bestuur is van bovenaf. Voor het gereformeerde kerkrecht is het eerste beginsel het niet-heersen. Met dat beginsel zijn de Gereformeerde Kerken samengekomen in Emden 1571. Ambtsdragers heersen niet over elkaar, plaatselijke kerken evenmin.39 In een kerkenraad moet men het altijd eens worden, want men kan elkaar niet overheersen. Kan dat dan? Ja, want zij staan immers allemaal op het fundament van de belijdenis. Dat is het tweede beginsel. Het gereformeerde kerkbestuur kent geen hogere besturen, omdat men niet kan heersen over elkaar. Zo is het duidelijk dat de gereformeerde leer en ook het gereformeerde kerkbestuur gelijkheid kennen.

Afsluiting

In de prediking in een gereformeerde kerk wordt vaak gezegd dat kerkmensen van hetzelfde hout zijn gesneden als mensen die niet naar de kerk gaan. De kerkmens is net zo zondig en schuldig als een niet-kerkmens. De bekende predikant-dichter J. Revius (1586-1658) zei het al: “’t En zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u kruisten, (…) Ik ben ’t, o Heer, ik ben ’t die u dit heb gedaan”. Het is volstrekt duidelijk dat Ipenburg een verkeerd beeld heeft van de gereformeerde religie. En dat is niet het enige. Dat zal in een volgend artikel duidelijk worden.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

Kerk en slavernij? (24) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

In zijn proefschrift1 stelt Ipenburg dat de gereformeerden met de leer van de predestinatie, voorbeschikking, een universele waarheidsclaim hebben. Genoemde leer zou een verschil grondvesten dat tot geweld zou leiden. In Nederland wordt zo andersdenkenden de wacht aangezegd. In het algemeen wordt dan de Ander niet als gelijke behandeld, buiten Nederland is slavernij gesanctioneerd en heeft ze onvoorstelbaar leed teweeg gebracht.

Duidelijk is gemaakt dat van de gereformeerde kansel elke rustdag Christus als de enige weg naar de zaligheid werd en wordt gepreekt. Met grote aandrang worden de hoorders opgeroepen hun zonden te leren kennen en zich aan Christus als Zaligmaker toe te vertrouwen en een godzalig leven te leiden. De prediker op de kansel moet ook eerlijk zijn en de hoorders erop wijzen dat wie de Zaligmaker niet nodig heeft, daarmee de rampzaligheid kiest. T. Boston40 formuleert de predestinatie als volgt: ‘De dokter is aangesteld voor het gehele dorp. Alleen die ziek zijn maken er gebruik van.’ In het leerboek van de gereformeerde kerken, de Heidelbergse Catechismus, komt in geen vraag de predestinatie, voorbeschikking voor. In het volgende zet ik de bespreking van de samenvatting41 van het proefschrift voort.

Uit de samenvatting van de schrijver

Nu benader ik de stelling van het verschil van Ipenburg van een andere kant. Worden nu alle mensen die bij de gereformeerde kerken horen zalig? Genoemde mensen duidt men wel aan als de zichtbare kerk. Die zichtbare kerk wordt niet in haar geheel zalig. Dat wordt alleen de onzichtbare kerk van de uitverkorenen. Alleen God ziet die onzichtbare kerk.

Bij de Roomse kerk ligt de zaak anders: iedereen die tot die kerk behoort, wordt zalig. De zichtbare kerk valt dus samen met de onzichtbare kerk. Opgemerkt moet worden dat niet iedereen direct in de hemel komt, maar kortere of langere tijd in het vagevuur moet doorbrengen. Wie niet of niet meer tot de kerk behoort, bijvoorbeeld door een doodzonde, gaat verloren.

Het is duidelijk dat het verschil dat Ipenburg constateert bij de gereformeerde kerken ook bij de roomsen voorkomt. Er is een belangrijk onderscheid tussen de gereformeerde en roomse opvatting. Bij de gereformeerden ligt het verschil in de eeuwigheid bij God. Bij de roomsen is dat bij de menselijke grens van de kerk.

Om verder te illustreren dat het ‘verschil’ van Ipenburg ook in de Roomse kerk voorkwam en komt, noem ik de vicarie- of memoriestichtingen die in de Nederlanden tot aan de reformatie aanwezig waren ten behoeve van het zielenheil van de stichter(s). Betaald uit het stichtingsvermogen werd een vicaris zonder zielszorg (sine cura animarum) aangesteld die als taak had op een speciaal altaar in de kerk zielenmissen op te dragen voor een overledene. Hier komt een verschil tussen rijk en arm aan het licht. Het gaat hier overigens niet om een incidentele zaak. Naar huidige maatstaven ging het bij de vicariestichtingen om een miljardenbezit. Ik schat dat in een kerkgebouw driekwart van de geestelijken met de memoriedienst bezig was.

Nu stel ik aan de orde dat door de gereformeerde leer van het verschil personen die anders dachten, de wacht werd aangezegd volgens Ipenburg. Ik neem aan dat ik niet uitgebreid hoef in te gaan op de vervolging van protestanten die aan de reformatie voorafging. Ik kan verwijzen naar het martelarenboek van A.C. van Haemstede (1525-1562)42 en naar het werk over protestanten in de lage landen van J. Decavele (geb. 1943).43

Na de reformatie was de gereformeerde kerk door het publieke recht tot het publieke domein toegelaten. Er waren ook getolereerde kerken zoals de doopsgezinde en de lutherse. De roomse religie was verboden. Zie bijvoorbeeld het werk van A.J. van Beeck Calkoen (1805-1874).44 Volgens het tractaat van de Unie van Utrecht (1579) was er vrijheid van geweten. De roomsen konden hun geloof praktiseren in huisgodsdienst, in schuilkerken. In mijn geboorteplaats Leiden lag de doopsgezinde kerk achter de huizen, de lutherse kerk lag een stuk naar achter, de roomsen hadden schuilkerken, die kerkelijk functioneerden blijkens de nog bestaande doopboeken. De situatie voor de roomsen was voor hen niet ideaal getuige het werk van C.M. Lennarduzzi (geb. 1960)45, men werd echter niet vervolgd. Merkwaardig was dat de overheden in de Nederlanden het plaatselijke Utrechtse recht van de benoeming van de bisschop beschermden, zoals uit het werk van A.A.A. Besier (1822-1852) blijkt.46

Afsluiting

Dat de leer van de predestinatie van de gereformeerden een actueel werkzaam verschil onderbouwde waardoor andersdenkenden de wacht werd aangezegd, in het algemeen de ander niet als gelijke werd behandeld, slavernij sanctioneerde en onvoorstelbaar leed te weeg heeft gebracht, is door Ipenburg geenszins aangetoond. De gereformeerde leer van zondekennis en verlossing door de kruisverdiensten van Christus leidde juist tot een Gode welgevallig leven der dankbaarheid waarin slavernij werd afgewezen. Met de reformatie kwam er vrijheid van geweten in de Nederlanden die zo een toevluchtsoord voor velen werden. De volgende keer kijk ik verder in de dissertatie van Ipenburg.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

Kerk en slavernij? (23) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Voorbeschikkingsleer en slavernij

In deze bijdrage ga ik verder met de bespreking van de dissertatie van dr. B.J. Ipenburg.1 Ik neem in het vervolg weer enkele punten uit de samenvatting van de schrijver.2 De vorige keer is duidelijk geworden dat de verdiensten van de kruisdood van Christus voldoende zijn voor de zonden van de gehele wereld. Er zijn personen die hun zonden hebben leren kennen en bij het kruis van Christus verzoening vinden. Er zijn er ook die in de zonde blijven liggen en Christus niet nodig hebben. Als mensen zijn die personen niet van elkaar te onderscheiden. Er is geen verschil. Maar waar mensen geen verschil zien, heeft God dat in de eeuwigheid wel gemaakt. Wie Christus aanhangt door een waar geloof, is verkoren. Wie Christus niet nodig had gaat door eigen schuld verloren en is verworpen.

Ipenburg leidt uit deze leer van de predestinatie of voorbeschikking een leerverschil af, die leidt tot geweld in Nederland en elders in de wereld. Ook gaat Ipenburg in op de Nadere Reformatie. Hij meent dat voor die stroming onder de gereformeerden het geloof onvolkomen was en aanvulling behoefde door een innerlijk beleefd geloof dat tot een ‘burgerlijk’ leven moest leiden. Het geloof dat de vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie beleden, is echter niet onvolkomen, maar hetzelfde als dat van de andere gereformeerden. De Nadere Reformatie was een reactie op de verflauwing van of gebrek aan levend geloof en stelde de persoonlijke geloofsbeleving en godsvrucht centraal. Van hieruit stelden vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie inhoudelijke en procedurele reformatieprogramma’s op. Die werden ingediend bij de bevoegde kerkelijke, politieke en maatschappelijke instanties. In aansluiting daarop streefden vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie zelf een verdere hervorming van kerk, staat en samenleving na in woord en daad.47

Leer van de Heidelbergse Catechismus en de voorbeschikking

Ipenburg stelt dat de leer van de voorbeschikking – die voorbeschikking is alleen bij God bekend – , een verschil inhoudt dat tot gewelddadigheid leidt. De gereformeerde kerken sanctioneerden slavernij en geweld. In Nederland wordt andersdenkenden de wacht aangezegd, de Ander48 werd niet als gelijke behandeld. De gereformeerden kennen een universele waarheidsclaim die onvoorstelbaar leed teweeg heeft gebracht. Bij Ipenburg leeft kennelijk de gedachte dat het gevolg van de gereformeerde leer is dat men in deze maatschappij (zichtbaar) onderscheid kan maken tussen verkorenen en verworpenen. Dat is een onjuiste gedachte.

Nu ga ik kijken naar het leerboek van de Gereformeerde Kerken, de Heidelbergse Catechismus (1563). Uit dit leerboek van de kerken wordt elke rustdag gepreekt in openbare erediensten. De Heidelbergse Catechismus is daartoe in 52 zondagen verdeeld met vragen en antwoorden. Als de laatste vraag is bepreekt, begint de predikant opnieuw. De catechismus is in drie delen verdeeld; zondekennis, verlossing door de kruisverdiensten van Christus en het leven der dankbaarheid.

Indien de predestinatie, voorbeschikking, die tot een verschil leidt en de basis is voor het sanctioneren van geweld op andersdenkenden zo enorm belangrijk is, zoals Ipenburg dat voorstelt, dan moet die predestinatie met het verschil tussen verkorenen en verworpenen toch breed worden geleerd? Maar in geen zondag of vraag en antwoord komt de predestinatie voor.

Waar gaat het in de Heidelbergse Catechismus dan wel over? Dat wordt meteen aan het begin in zondag 1, vraag en antwoord 1, duidelijk gemaakt:

“Vr. Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Antw. Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, Die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelsen Vaders geen haar van mijn hoofd vallen kan, ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heiligen Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.”

Het essentiële van het leerboek van de kerk is dus geen boodschap van geweld of een universele waarheidsclaim die onvoorstelbaar leed heeft teweeg gebracht. Het is een boodschap van troost. En die boodschap wordt rustdag aan rustdag verkondigd in de plaatselijke kerken door predikanten en op schepen en handelsposten door predikanten en ziekentroosters van de West-Indische Compagnie (WIC). Die boodschap wordt aan alle kerkgangers in een openbare kerkdienst gepredikt: bestuurders en andere hoogwaardigheidsbekleders, militairen, kooplieden, arbeiders en verdere aanwezigen.

De garnizoenspredikant C. Poudroyen (overleden 1662), leerling van G. Voetius (1589-1676), heeft diens catechismusverklaring op college opgeschreven en het resultaat door hem laten goedkeuren. In het stuk van de dankbaarheid komen de ‘Tien geboden’ en het ‘Onze Vader’ aan de orde. Het gaat daarbij niet zoals Ipenburg zegt om een ‘burgerlijk’ leven. Dat doet denken aan het zogeheten oud-liberalisme van eind achttiende en begin negentiende eeuw waar de confessionele hoogleraar kerkgeschiedenis Th. L. Haitjema (1888-1972) “een gevoel van weeheid” van krijgt.49 Het gaat in de catechismus om een Gode welgevallig leven. G. Voetius gaat ook op het maatschappelijk leven in. Hij schroomt niet het onderwerp slavernij te behandelen. Dat doet hij bij de behandeling van het vijfde gebod (Eert uw vader en uw moeder). Hij wijst de slavernij duidelijk af.50 En dat doen al zijn navolgers, Voetianen genaamd.

Leer van de enige troost

Het gereformeerde ‘verschil’ dat er volgens Ipenburg is en door geweld onvoorstelbaar leed heeft teweeg gebracht, wordt niet door Gereformeerde kerken geleerd. Integendeel, tot op heden wordt de boodschap van de ‘enige troost’ elke rustdag aan ieder die er naar wil horen, verkondigd. Ik ga verder in op de dissertatie van Ipenburg in de volgende aflevering.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

Kerk en slavernij? (22) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Proefschrift van dr. Ben van Ipenburg. Bron: Sidestone Press.

Inleiding

Op 31 mei 2024 verwierf dr. B.J. (Ben) Ipenburg zijn doctorsgraad aan de Tilburg University. De titel van zijn proefschrift is ‘Een knecht der knechten sy hy syne broederen’. Christelijk geloof en slavernij in het Nederlandse Atlantische koloniale rijk van de zeventiende en de achttiende eeuw.1 De promotoren zijn de hoogleraren K. Schelkens en J. Dewulf. Schelkens is verbonden aan de Tilburg University en daar hoogleraar in de geschiedenis van de Europese christenheid. Hij is van Belgische afkomst en heeft over roomse zaken geschreven. Dewulf is werkzaam aan de Universiteit van Californië, Berkeley, USA. Hij houdt zicht daar bezig met Nederlandse en Belgische culturele zaken als folklore en slavernij. Ook hij is van Belgische afkomst.

Een korte indruk over de inhoud

In deze bijdrage wordt een indruk geboden van de zaken waar het proefschrift over gaat. Dat gebeurt aan de hand van de samenvatting die de auteur biedt.2 Ik geef wat citaten.

“De verkiezing tot eeuwig leven of tot de eeuwige dood was een volstrekt goddelijke zaak.” “De aan de gereformeerde theologie ten grondslag liggende ontologie (filosofie DdV)51 was een ontologie van het verschil, die een ontologie van het geweld was. Die maakte het mogelijk om in Nederland andersdenkenden de wacht aan te zeggen en Inheemsen en Sub-Sahara Afrikanen tot slaaf te maken.”

Dit is een typisch roomse benadering waar de filosofie bepalend is. Denk maar aan de Thomistische wijsbegeerte.52 Die was dragend voor de roomse theologie. Voor gereformeerden is de Bijbel, de Heilige Schrift, allesbepalend. De theologie en niet de filosofie is de koningin der wetenschappen (regina scientiarum). Nu geef ik de leer der predestinatie of voorbeschikking uit de Dordtse Leerregels in een notendop. God heeft de zaligheid van de mens op het oog. Daartoe heeft Hij Zijn Zoon, de Christus, naar de wereld gezonden. De verdiensten van de kruisdood van Christus zijn voldoende voor de zonden van de gehele wereld. Dat is het algemene aspect. Er zijn echter mensen die in de zonden blijven liggen. Zij hebben geen deel aan de zaligheid. Dat is hun eigen schuld. Hier komt het bijzondere aspect aan de orde. Wat is daar nu de achtergrond van? Dat is het eeuwig raadsbesluit van God om geloof te schenken aan wie Hij wil.

Nu rijst de vraag: gebruikte de grootste Nederlandse gereformeerde theoloog G. Voetius (1589-1676), hoogleraar in Utrecht, ook geen middeleeuwse filosofie of scholastiek, die op de Griekse filosoof Aristoteles (384 v. Chr. – 322 v. Chr.) terugging? Dat deed hij, maar die filosofie was geen basis, maar methode en communicatiemiddel met roomse en andere theologen. De scholastiek kende veel onderscheidingen en was zo ingewikkeld. Het Ramisme van P. Ramus (1515-1572) was eenvoudiger, omdat het hoofzakelijk met tegenstellingen werkte. De bekende Franeker hoogleraar G. Amesius (1576-1633) gebruikte deze methode.53

Nu gaat Ipenburg naar de ‘Nadere reformatie’. Ik citeer hem in het volgende. “Voor orthodoxe theologen was alleen geloof niet voldoende. De orthodoxe theoloog Voetius streefde naar ‘nadere reformatie,’ waarin de nadruk lag op een persoonlijk, innerlijk beleefd geloof. De gelovigen dienden een gedisciplineerd ‘burgerlijk’ leven te leven, gekenmerkt door huwelijkse trouw, zondagsheiliging, kerkgang en gehoorzaamheid aan overheden.” Ipenburg vermeldt in zijn werk ook de twijfel aan het bestaan van de “Nadere Reformatie als aparte beweging”.

Vanwege dit laatstgenoemde verwijs ik naar het geschrift van de Franse theoloog en legeraanvoerder (!) J.B. Stoupe (1620-1700) die Voetius in zijn tijd al als een aparte theologische stroming ziet.54 Dat alleen het geloof niet voldoende was voor orthodoxe theologen is een regelrechte misslag van Ipenburg. Het geloof is immers onder andere volgens de Dordtse Leerregels een gave van God en dus altijd voldoende.

Als reactie op slapheid in de geloofsbeleving ging de “Nadere Reformatie de nadruk leggen op de persoonlijke geloofsbeleving en van daaruit bevordering van een vrome levenswandel op alle levensterreinen. Dat trachtte men te bereiken door samenwerking met predikanten, anderen, in kerkelijke vergaderingen en met de overheid met behulp van het opstellen van een reformatieprogramma.

Ipenburg gaat uit van een rooms filosofisch begrepen verschil tussen verkiezing en verwerping. Dat zou ook tot geweld leiden en dat rechtvaardigen in de maatschappelijke toepassing. Zo zou tot slaafmaking en slavenhandel gerechtvaardigd zijn. Maar is genoemd verschil ook niet aanwezig in de roomse kerk? Het volgende voorbeeld wil dat illustreren.

Mijn hervormde oom trouwde met een roomse vrouw. Die werd door dat huwelijk schuldig aan een doodzonde.55 Toen de vrouw in een kraambed overleed, werd zij op het kerkhof bij de roomse kerk achter de heg in ongewijde aarde begraven. Haar naam werd niet in het begraafboek vermeld. Voor de roomse kerk bestond zij niet. In de roomse kerk is dus sprake van een onderscheid tussen wie er wel en niet meer bij hoort met alle gevolgen van dien.

Men zou nu in de redenering van Ipenburg kunnen zeggen dat het genoemde onderscheid in een rooms land als Portugal tot slaafmaking en slavenhandel rechtvaardigde. Er is onderscheid tussen het gereformeerde ‘verschil’ van Ipenburg en het zojuist genoemde roomse ‘verschil’. Het gereformeerde ‘verschil’ komt pas aan het licht als de tijd in de eeuwigheid overgaat en de mens voor de rechterstoel van Christus verschijnt. Hoe kan een ‘verschil’ dat er nu nog niet is praktische gevolgen hebben en tot geweld in de vorm van tot slaaf maken en slavenhandel leiden? Het roomse ‘verschil’ leidt tot gevolgen reeds in deze bedeling. Dat rechtvaardigt namelijk een gebrek aan respect voor de ander.

Afsluiting

Menig lezer zal inmiddels de wenkbrauwen wel hebben gefronst. Deze lezers vraag ik nog even geduld te betrachten. In volgende afleveringen ga ik nog verder op de dissertatie van Ipenburg in om zo tot een verantwoord oordeel te komen.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

Kerk en slavernij? – Een overzicht van de tweede tien bijdragen van dr. Dick de Vos

Op Keti Koti (1 juli) wordt ieder jaar de afschaffing van slavernij herdacht. Slavernij dient te worden verworpen en de regering heeft ook excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. Voor Gereformeerd Venster levert dr. Dick de Vos een bijdrage aan het debat over de rol van de kerk. De artikelen die dr. De Vos heeft geschreven zijn ook op de website ‘Oorsprong’ verschenen. Over de vraag of de Gereformeerde Kerk een rol heeft gehad in het slavernijverleden en de slavenhandel en hoe groot die rol dan was, is vandaag de dag veel discussie. Hieronder een overzicht van de tweede tien bijdragen van. dr. De Vos.

Kerk en slavernij (11).
Kerk en slavernij (12).
Kerk en slavernij (13).
Kerk en slavernij (14).
Kerk en slavernij (15).
Kerk en slavernij (16).
Kerk en slavernij (17).
Kerk en slavernij (18).
Kerk en slavernij (19).
Kerk en slavernij (20).

De vorige tien delen van deze serie staan hier overzichtelijk bij elkaar.

Kerk en slavernij? (21) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

Geruime tijd terug werd de redactie door een lezer attent gemaakt op een aangekondigde tentoonstelling ‘Christendom en slavernij’ in het Museum Catharijneconvent in Utrecht. Aan mij werd gevraagd de tentoonstelling te bezoeken en er iets over te schrijven. De tentoonstelling ving aan op 29 juni 2024. Ik heb die bezocht op 2 juli 2024.

Opgemerkt wordt dat de tentoonstelling niet gaat over ‘Kerk en slavernij’, maar over ‘Christendom en slavernij’. Dit is een goede keuze. Zo vermijdt men immers verstrikt te raken in nu niet meer bekende kerkelijke structuren. Ook kunnen nu meerdere kerken worden behandeld: de Nederduitse Gereformeerde Kerk, later de Nederlandse Hervormde Kerk, nu de Protestantse Kerk in Nederland, de Lutherse Kerk, de Evangelische Broedergemeente, de Roomse Kerk en de Doopsgezinden.

De tentoonstelling</strong

Op de tentoonstelling wordt een totaalbeeld geboden van slavernij in relatie tot de in het voorafgaande genoemde kerken. Dit gebeurt aan de hand van panelen met teksten over feiten met illustraties. In het navolgende bied ik een keuze, die ook duidelijk maakt dat de Nadere Reformatie aan bod komt.

Tot 1814 worden zeshonderdduizend Afrikaanse personen als slaaf naar het Amerikaanse continent vervoerd. Tussen de zeshonderdduizend en 1,2 miljoen personen werden als slaaf binnen de gebieden van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) verhandeld door Europese en Aziatische slavenhandelaren.

In de Republiek (1588-1795), een protestantse natie, bestaat geen slavernij, daarbuiten dus wel. De protestantse Nederlanders vinden de slavenpraktijken in de Portugese en Spaanse koloniën aanvankelijk niet-christelijk. Maar al snel wordt slavernij als onvermijdelijk gezien. De vrijheid waar de Republiek aan hecht, strekt zich niet tot de volkeren in de koloniën uit. In 1621 worden in de nootmuskaatoorlog de Banda-eilanden veroverd waarbij 15.000 mensen het leven verliezen. De Banda-eilanden liggen in het Oosten van Indonesië en behoren tot de Molukken. Protestantse christenen doen mee aan de slavenhandel van de West-Indische Compagnie (WIC) en de VOC. Een slaafgemaakte kost 300-430 guldens.

Nederlandse theologen en predikanten spreken zich uit over de mensenhandel en slavernij. P. Plancius (1552-1622) maakt kaarten en is de vader van de protestantse zending. G. Udemans (1581-1649) is tegen slavernij, maar als die er is, moet die goed worden gereguleerd. G. Voetius (1589-1676), hoogleraar in Utrecht, was tegen slavenhandel, omdat dat mensendiefstal inhield. De in Drenthe wonende Duitser J. Picardt (1600-1670) kwam met de Cham-theorie: de nakomelingen van Cham werden door Noach vervloekt. De Vlissingse predikant G. de Raad (1625-1667) was heel kritisch op de slavenhandel.56 Slavernij werd door de Middelburgse predikant B. Smytegelt (1665-1739) als grove dieverij betiteld.57 De negotie van slaven vond hij droevig in zijn catechismusverklaring.58 De predikant F. Valentijn (1666-1727) was kritiekloos over slavernij. J.C. Visscher (1692-1735) was predikant in Zuid-India. Hij liet zich laatdunkend uit over het slavernijsysteem. Hij meende dat de gewoonte tot het gebruik van slavernij dwong. De Groningse hoogleraar C. van Velzen (1696-1752) vond dat slavernij op geen enkele wijze te verenigen was met de natuur van de christenen.

Ook Tula (overleden door terechtstelling in 1785), de centrale figuur van de Curaçaose slavenopstand, wordt besproken: komen niet alle mensen voort uit Adam en Eva?

In Suriname pronkten de eigenaren met hun in fraaie kleding gestoken slaafgemaakten. In de Lutherse kerk mochten slaafgemaakten niet tussen de witte kerkgangers zitten. Zij hebben geen stoel, maar zij moesten wel de kerkstoel van hun eigenaar naar de kerk brengen. De gereformeerde predikant J. Basseliers (1640-1689) was ook slavenhouder in Suriname.

Rijke Nederlanders geven vaak geld, ook door slavenhandel verdiend, aan de diaconie, de kerkelijke instelling voor armenzorg. In de Republiek is de armenzorg bijvoorbeeld voor ouderen geen overheidstaak maar een vorm van liefdadigheid. Soms ontving dus de diaconie van de gereformeerde of hervormde kerk geld dat uit slavernij afkomstig was.

De Evangelische Broedergemeente was actief in plantages. Veel slaafgemaakten worden lid van deze kerk. De Noor N.O. Tank (1800-1864) gaf leiding aan de Evangelische Broedergemeente. Hij deed veel om de leefomstandigheden van de slaafgemaakten te verbeteren.

Abolitionisten, voorstanders van afschaffing van de slavernij, komen ook aan de orde op de tentoonstelling. Genoemd worden onder andere de verlichte christen M.D. Teenstra (1795-1864) en de bekende N. Beets (1814-1903).

Afsluiting

In het voorafgaande is slechts een greep genomen uit het vele gebodene van de tentoonstelling. Die is opgebouwd uit een reeks presentaties van feiten aan de hand van personen of gebeurtenissen. Het bieden van louter feiten die duidelijke taal spreken is de kracht van de tentoonstelling. Die tentoonstelling geeft een goed beeld van christendom en slavernij.

Om te illustreren dat niet iedereen het eens was met het standpunt dat slavernij in principe verkeerd, maar economisch noodzakelijk was, noem ik C. Chastelein (1657-1714). Hij was uit een Franse familie afkomstig. Chastelein had eigen ideeën over de koloniën. Hij was tegen slavernij, net als de gereformeerde kerkenraad van Djakarta, toen Batavia. Hij schreef in 1705 Invallende gedagten ende aenmerckinge over colonien etc.59 Chastelein liet het niet bij woorden. Hij kocht het landgoed Depok bij Batavia en twaalf slavenfamilies uit heel Nederlands-Indië, die christen waren of werden. Het landgoed werd voorzien van eigen middelen van bestaan. Chastelein legde in zijn testament vast dat de slaven na zijn dood zouden worden vrijgelaten en het landgoed in eigendom zouden ontvangen. Dat gebeurde ook na zijn dood in 1714. De bewoners van Depok waren vrij en konden door hun eigen plantages in hun onderhoud voorzien. Na de Tweede Wereldoorlog ging Depok ten onder in de Bersiap van 1945-1946. De Bersiap duidt de gewelddadige aanvallen van Indonesische vrijheidsstrijders aan op mensen die van sympathie met kolonialisme werden verdacht. Op gruwelijke wijze werden 36 inwoners vermoord. Depok werd genationaliseerd.60 Chastelein heeft zijn verdiende standbeeld nooit gekregen.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten