Home » Slavernij » Kerk en slavernij? (16) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Kerk en slavernij? (16) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

In deze bijdrage zal weer aandacht worden geschonken aan het boek van R. M. Allen c.s., in het bijzonder aan de bijdrage van dr. M. Stoutjesdijk ‘In openlijke strijd met den geest des Christendoms? De kerk in het Nederlandse slavernijverleden.1 Stoutjesdijk is als wetenschapper aan de PThU (Protestantse Theologische Universiteit) werkzaam en is ook onderzoeker in het NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) project over kerk en slavernij.

Enkele punten uit het boek

Steeds wordt gesproken over de Nederlandse Gereformeerde Kerk. Die kerk bestond slechts in geestelijke zin en niet als organisatie. Tot 1816 waren er evenveel Gereformeerde Kerken als gewesten. Ook in de Generaliteitslanden (Brabant, Limburg, Zeeuws-Vlaanderen) waren er gemeenten. Die waren met classes in een gewest verbonden. Dat was ook het geval voor gemeenten in het buitenland bijvoorbeeld in België. Indien in een handelsplaats van de WIC (West-Indische Compagnie) of VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie) zich een gereformeerde gemeente had gevormd behoorde die tot een Nederlandse classis, vaak de Classis Amsterdam of Walcheren. De plaatselijke gemeente regeerde zichzelf volgens de kerkorde. Bij vragen of problemen kon men zich tot de classis wenden.

In de gepubliceerde classicale acta en de acta van de synode van Holland tot 1620 is niets over slavernij te vinden. In de Friese classicale acta tot 1658 en de synodale acta tot 1700 wordt slechts gerept van het vrijkopen van (Harlinger) zeelieden die in de Middellandse zee in slavernij waren geraakt.

In 1628 en 1629 noemden de Classes Amsterdam en Walcheren slavernij “niet-christelijk en ongeoorloofd”. Stoutjesdijk acht dit “rijkelijk laat”. Dit is typisch met een eenentwintigste-eeuwse bril kijken. De Classis hield zich alleen met vragen van de plaatselijke gemeenten bezig. Bovendien mochten op de agenda alleen kerkelijke zaken staan.

De gewestelijke kerken en plaatselijke gemeenten in de Nederlanden stonden onder toezicht van de overheid. Die overheid was in de koloniale gebieden de WIC of VOC, die zowel private onderneming als vertegenwoordiger van de staat waren.

“De Gereformeerde Kerk, de publiek erkende kerk van de Nederlanden, was een betrouwbare partner van die compagnieën en de overzeese autoriteiten waar het ging om de inrichting van de koloniale samenlevingen gedurende meer dan tweehonderd jaar”. Dit is volstrekt onjuist. Een gereformeerde gemeente in een handelspost stond onder het staatsgezag van WIC of VOC. Deze ondernemingen richtten de handelspost in. De Gereformeerde Kerk in de Nederlanden had daar niets mee te maken.

“De kerk leverde onder meer predikanten voor op schepen, tijdens oorlogen en in de koloniën, en sprak zich zelden of nooit uit tegen het instituut slavernij of specifieke praktijken van slavernij”. Een kandidaat diende door de classis tot het ambt te worden toegelaten. Bij een beroep diende classis dat goed te keuren. De overheid had ook toezicht op het beroepen van predikanten. Voor de genoemde situaties was de procedure hetzelfde als in de Nederlanden. Er is sterke overeenkomst met de huidige situatie bij een leger- of vlootpredikant. Een leger- of vlootpredikant is tot het ambt toegelaten en krijgt van de kerk toestemming om leger of vloot te dienen. Dat doen zij als geestelijke verzorgers. Zij dienen ook in oorlogssituaties en in legerkampementen in het buitenland. Als een predikant zich inlaat met voor leger of vloot ongewenste zaken, dan kan die predikant op het eerste vliegtuig naar Nederland worden gezet. De leger- of vlootpredikant is er voor de geestelijke zorg en dient zich niet met militaire zaken te bemoeien. De situatie toen en nu is in wezen niet verschillend. In 1816 stichtte Koning Willem I de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK). Die kerk werd uiteindelijk bestuurd vanuit het in de Franse tijd opgerichte Ministerie of Departement van Eredienst. In 1852 trok de overheid zich terug van de NHK. De koloniale kerken bleven onder koninklijk gezag.

Het beheer was in de Nederlanden gescheiden van de kerkregering. De kerkenraad had daar niets over te zeggen. Met kerkbouw had de kerkenraad dus niets te maken. Bij die kerkbouw kan van alles verkeerd zijn gegaan. Dat kan echter de plaatselijke gemeente en haar kerkenraad, laat staan de Gereformeerde Kerk of de Nederlandse Hervormde Kerk, niet worden verweten.

Afsluiting

“De kerk was van groot belang voor de ideologische legitimatie van kolonialisme en slavernij, de kerk was een belangrijke hoeder en vormgever van de koloniale samenlevingen”. Dit soort onbewezen stellingen waarin de kerk van alles de schuld krijgt, maakt duidelijk dat het om ‘woke’-onderzoek gaat. De schuld van de kerk staat bij voorbaat vast. Dat is onwetenschappelijk. Iets meer aandacht voor kerkgeschiedenis lijkt verder op een kerkelijke universiteit geen overbodige luxe. In volgende bijdragen zal op enkele algemene aspecten verder worden ingegaan.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

  1. R.M. Allen, E. Captain, M. van Rossum, U. Vyent, Staat & slavernij. Het Nederlandse koloniale slavernijverleden en zijn doorwerkingen, Amsterdam, 2023, p. 381-389.