Home » Slavernij (Pagina 2)

Categorie archieven: Slavernij

Kerk en slavernij? (4) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Betrokkenheid van de kerk

In een vorige bijdrage is er op gewezen dat A. Merz, G. Harinck, R.M. Allen en M. Stoutjesdijk1 menen dat er een instituut Gereformeerde Kerk is, dat met alle lidmaten sterk bij slavernij is betrokken.2 Zo’n veertig auteurs hebben in een uitgebreid onderzoek over slavernij in verband met Amsterdam weinig of niets over de kerk gerapporteerd.3 Genoemde auteurs Merz en de anderen stellen dan4:

“Nochtans was de rol van de Amsterdamse classis in de Gereformeerde Kerk (de bevoorrechte kerk in de Nederlandse Republiek) van groot belang, omdat zij (a) betrokken was bij de start van de koloniale ondernemingen; (b) verantwoordelijkheid droeg voor de overzeese koloniale kerken (samen met de classis van Walcheren); en (c) regelmatig te maken had met (voormalige) tot slaaf gemaakte en vrije zwarten op Nederlands grondgebied (zie bijv. Hondius 2008).”

Overheid en gereformeerde religie

De gereformeerde religie was de publieke religie die door de overheid door het publieke recht was toegelaten. De overheid was de hoogste macht, ook voor de kerk. Een kerkorde moest in het geval van Holland door de Staten van Holland worden goedgekeurd. Die Staten hebben nooit een kerkorde goedgekeurd, de Dordtse Kerkorde 1619 werd bij provisie (voorlopig) goedgekeurd. Opgemerkt wordt dat er naast de publieke gereformeerde religie, ook getolereerde en verboden religies waren. Er was vrijheid van geweten.5

Het gereformeerde kerkverband volgens de Dordtse Kerkorde 1619

De gereformeerde kerk, dat is de plaatselijke kerk of gemeente.6 Die is compleet kerk (maar niet het totale kerkverband). Alle kerkelijke macht berust bij de plaatselijke kerk. Die wordt door de kerkenraad permanent geregeerd. De kerkelijke vergaderingen mogen alleen kerkelijke zaken behandelen. Meerdere plaatselijke kerken of gemeenten in een bepaald regionaal gebied vormen een kerkverband, geen kerk (!), verbonden door de belijdenis. Zij komen bijeen in de classicale vergadering. Dit is geen hogere maar een meerdere vergadering. Die mag alleen doen wat de kerkenraad niet kan afdoen of wat speciaal tot het werk van de meerdere vergadering behoort. Voor de provincie is er de provinciale synode. Voor de gehele Republiek is er de generale of nationale synode. Meerdere plaatselijke kerken of gemeenten vormen een kerkverband. De overheid heeft toezicht op de ambtelijke vergaderingen, moet voor synodale vergaderingen toestemming verlenen. De classicale vergadering komt 1x per kwartaal samen, de provinciale synode 1x per jaar, de generale of nationale synode 1x per 3 jaar. Het kerkverband of de ‘kerk’ volgens Merz en anderen bestaat dus niet tussen twee classicale of synodale vergaderingen. Meerdere vergaderingen kunnen voor het afdoen van zaken deputaten benoemen. Professor G. Harinck kan de beschreven structuur aan zijn mede-auteurs nader uitleggen. Het is namelijk de structuur van zijn Gereformeerde Kerk vrijgemaakt (die thans is gefuseerd).

Verkeerde voorstelling

Een gereformeerd kerkverband bestaat uit louter plaatselijke kerken. Een meerder verband van kerken, zoals een classis, functioneert slechts tijdelijk, namelijk enkel als vergadering, en alleen voor de duur van de vergadering. Er is dus geen structuur van een classis in een landelijke kerk. Ten onrechte beweren genoemde auteurs, dat er een structuur is van de classis in een kerk. Behalve de kerkenraad zijn er slechts tijdelijke vergaderingen van meerdere verbanden van kerken. Die verbanden zijn geen kerk. Kerk is alleen plaatselijk.

Onjuiste rol van de Amsterdamse classicale vergadering

Een kerkelijke vergadering kan niet betrokken zijn bij het starten van een onderneming. Beheerszaken zijn voorts gescheiden van de kerkelijke vergadering. De classicale vergadering doet slechts wat de plaatselijke kerk niet kan afdoen of wat speciaal tot haar taak behoort. De classicale vergadering is niet hoger dan de kerkenraad van de plaatselijke kerk en kan voor die kerk niet verantwoordelijk zijn. De classicale vergadering heeft slechts met een zaak van de plaatselijke kerk te maken als die kerk de zaak bij de classicale vergadering brengt. Het eventuele “regelmatig te maken hebben met (voormalige) tot slaaf gemaakte en vrije zwarten op Nederlands grondgebied” ligt allereerst bij de plaatselijke kerkenraad.

Het artikel van D.G. Hondius7, dat Merz en de andere auteurs noemen, heeft niets te maken met de classicale vergadering Amsterdam. Een groot deel gaat over de Joodse geloofsgemeenschap. Hondius concludeert: “Uit deze verslagen blijkt dat er vrije en onafhankelijke zwarte vrouwen en mannen in Amsterdam waren. Zij leefden op zichzelf, hadden geen vrees, vochten openlijk op straat, zorgden voor zichzelf en elkaar, en hadden families en relaties.”

Conclusie

De hoog- en zeergeleerde auteurs A. Merz, G. Harinck, R.M. Allen en M. Stoutjesdijk hebben getracht de kerk als slavernijschuldige aan te wijzen en het onafhankelijke Amsterdam-onderzoek dat geen relatie kerk-slavernij toonde, te ontkrachten. Zij hebben de plank volstrekt misgeslagen. Dat kan professor G. Harinck nu aan zijn mede-auteurs bevestigen. Zij hebben verder een artikel van D.G. Hondius – nota bene mede-projectgroepslid – willen gebruiken als steun. Dat artikel steunt hen niet. Het werkt juist tegen hen. Van betrokkenheid van de classicale vergadering Amsterdam is daaruit niet gebleken.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Kerk en slavernij? (3) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Nog eens de scheiding van bestuur en beheer

Dat bestuur en beheer tot aan 2003 gescheiden waren, is geen bedenksel van ondergetekende, de gereformeerde of de hervormde kerk.1 Die scheiding van bestuur en beheer stamt al uit de middeleeuwen: het was de scheiding tussen spiritualia, geestelijke zaken, en temporalia, tijdelijke zaken. Na de reformatie heeft de overheid het beheer van de goederen met een kerkelijk doel niet veranderd. Slechts werd de publieke kerk van rooms nu gereformeerd. De pastoor werd zo door de predikant vervangen.

Goederen hangen samen met de rechten die aan eigendom en bezit zijn verbonden. De overheid in de Nederlanden heeft nooit getornd aan die rechten, zelfs niet in de Franse tijd. Op de goederen voor een kerkelijk doel was toezicht van de overheid en de Roomse kerk. De Roomse kerk viel bij de reformatie weg, zodat alleen het overheidstoezicht overbleef. Het kerkgebouw werd nog steeds op dezelfde wijze onderhouden. Alleen kerkten nu de gereformeerden er in. De gelden die eerst voor de pastoor bestemd waren, gingen nu naar de predikant.

In de middeleeuwen was er rechtspluraliteit. Er was een woud van geschreven en ongeschreven regels. Die waren verschillend per gewest en per plaats, bijvoorbeeld stad en platteland. Zo was er het patronaatrecht, het recht van de heer, waardoor de rechthebbende, bijvoorbeeld een adellijk heer, de predikant mocht presenteren en over de goederen ging. Die rechthebbende was in het gewest Holland vaak een ambachtsheer, de persoon die door de landsheer als leenman was aangewezen. Deze persoon of zijn rechtsvoorganger was meestal ook de stichter van het kerkgebouw en ontleende daaraan zijn patronaatrecht. Opgemerkt wordt dat het patronaatrecht niet tot het leenrecht behoort, maar zich bevindt op de grens van kerk- en staatsrecht. In dezelfde persoon waren dus rechten van verschillende herkomst verenigd. In Friesland oefenden de zogeheten floreenplichtigen (betalers van een bepaalde kerkelijk grondbelasting) het patronaatrecht uit. In Overijssel kon een graaf veel kerkelijke zaken bepalen. De genoemde oude rechten vervielen bij de grondwetswijziging van 1922.

Wat merkten de lidmaten van de gereformeerde kerk van de scheiding van bestuur en beheer

De genoemde scheiding bestond al eeuwenlang. Iedereen wist er dus van. Voor geestelijke zaken ging men als roomse naar de pastoor, voor zaken rond de goederen, bijvoorbeeld het kerkgebouw, ging men naar de kerkvoogden. Na de reformatie was de kerkenraad (inclusief predikant) verantwoordelijk voor de geestelijke zaken, de kerkvoogden waren er nog steeds voor de materiële aangelegenheden. Dus in Nederhemert was de kerkenraad voor de geestelijke zaken. Voor zaken over de goederen moest men naar het kasteel van Nederhemert, waar de Heer van Nederhemert als opperkerkvoogd resideerde. In de kerk zaten de leden van de kerkenraad in een andere bank dan de kerkvoogden. De kerkenraad vergaderde in Friesland in de consistorie, de floreenplichtigen en de kerkvoogden kwamen in het café bijeen. Tot na 2000 kwamen in de hervormde kerk in Garderen de kerkvoogden vanuit de toren voor in de kerk, de kerkenraad kwam uit de consistorie achter in de kerk.

Vele voorbeelden zouden nog kunnen worden toegevoegd. Elke inwoner en elke gereformeerde of hervormde lidmaat kende in zijn tijd de scheiding van bestuur en beheer, omdat die dagelijks waarneembaar was.

Woke-geschiedenis

In de Woke-benadering staat het onrecht tevoren reeds vast. Het staat vast dat de gereformeerde kerken en de hervormde kerk en alle kerkelijke leden schuldig zijn aan betrokkenheid bij slavernij.
Op aflevering (1) en (2)2 heeft prof. dr. G. Harinck, één van de onderzoeksleiders van een project over kerk en slavernij en medeverantwoordelijk voor het woke-artikel dat in bespreking is, commentaar geleverd.3

De visie van prof. dr. G. Harinck

“Juridisch kunnen kerk en goed gescheiden zijn, terwijl dat de facto en in de beleving niet het geval hoeft te zijn geweest. En men kan bijvoorbeeld in strikt juridische zin geen diefstal plegen en toch stelen.”

De praktijk volgt uit de regels

Een kerkorde is geen juridisch stuk in de zin van een soort dode letter, terwijl de praktijk heel anders is. Omdat de kerkorde in de periode van de slavernij zwijgt over het beheer, is dat beheer niet kerkelijk. Uit het staatsrecht, waartoe ook het kerkrecht in de tijd van de slavernij behoorde, volgt een maatschappelijke organisatie. In die organisatie staat het wereldse goederenbeheer met kerkelijk doel los van de kerk. Deze staatsrechtelijke zaken zijn historische feiten.

Woke-fictie

Nu komt het woke-element. De woke-‘wetenschapper’ stelt als woke-feit dat er geen scheiding van geestelijk bestuur en werelds beheer voor de kerk is. De woke-‘wetenschapper’ beleeft verder die scheiding tussen bestuur en beheer allerminst. Zo schrijft de hooggeleerde D.L. Noorlander: “Rejecting the spiritual/secular dichotomy …of some Dutch history writing” (Verwerpend de geestelijke/wereldse scheiding van sommige Nederlandse geschiedschrijving).4 In de woorden van de hooggeleerde G. Harinck: wie niet wegens diefstal is veroordeeld, kan toch dief worden genoemd. Door “de facto” en “beleving” worden woke-feiten geschapen

Conclusie

De kerk op onwetenschappelijke wijze met slavernij verbinden is onwetmatig, beledigend voor de nagedachtenis van miljoenen gereformeerde gelovigen, en doet ernstig afbreuk aan het slavernij-onderzoek.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Kerk en slavernij? (2) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Voor elke gereformeerde Nederlander: kerk en slavenhandel verstrengeld?

Onder de aandacht van de schrijver van deze bijdrage werd gebracht het artikel ‘Kerk en slavernij in het Nederlandse koloniale rijk’1. Voor dit artikel tekenen drie hoogleraren, A. Merz, G. Harinck, R.M. Allen, en een gepromoveerd onderzoeker, M. Stoutjesdijk. Uit het artikel worden hier drie karakteristieke citaten aangehaald:

  • “De kerk als instituut was een integraal onderdeel van de wereldwijde handelsketen van de West- en Oost-Indische en kleinere compagnieën.”
  • “Professor D. L. Noorlander: kracht en directheid van de relatie kerk-compagnie.”
  • “Voor (gereformeerde) Nederlanders waren de belangen van kerk en compagnie verstrengeld; de Gereformeerde kerk was sterk betrokken bij slavernij.”

Het zojuist geciteerde geeft volstrekt duidelijk aan, dat de gereformeerde kerk als organisatie, alsmede alle gereformeerden sterk betrokken waren bij de slavernij. De beschuldigende vinger wijst naar de gereformeerde, later hervormde kerk en naar alle gereformeerde, later hervormde personen.

Voorouders

De historicus M. San-a-Jong heeft aangegeven dat het heel pijnlijk is niet te weten wat er met zijn slaafgemaakte voorouders is gebeurd.2 Het is dus heel toepasselijk als de schrijver van deze bijdrage iets over zijn voorouders vertelt. Die voorouders zijn in de eerste helft van de zeventiende eeuw gedurende de 30-jarige oorlog uit Duitsland naar de stad Leiden gevlucht. Daar werkten zij eeuwenlang in de textielindustrie en daarna oefenden zij eenvoudige ambachtelijke beroepen uit. Het werk besloeg lange dagen en was onder slechte omstandigheden. Zodra mogelijk moesten ook kinderen aan het werk. Het ‘Kinderwetje van Van Houten’ was er pas in 1874. Daarna mochten kinderen pas op 12-jarige leeftijd in een fabriek werken. Wel mochten kinderen die jonger waren op het veld of thuis werken. De gezinnen van de voorouders werden behoorlijk uitgedund door vele ziekten: pest, malaria, tbc, cholera, tyfus, pokken en kinderziekten. De voorouders woonden met velen in een kleine woning. Wie geen inkomsten had, werd afhankelijk van de armenzorg. De grootvader van de schrijver was de best presterende leerling van een school met honderden leerlingen. Toen hij 12 jaar oud was, – het was in de negentiende eeuw – moest hij aan het werk. De oudste tante van de schrijver werd in het begin van de twintigste eeuw op haar tiende jaar van school gehaald om thuis te gaan helpen. De vader van de schrijver moest op zijn veertiende aan het werk. Maar daarvoor al moest hij zijn vader helpen. Dan moest hij bijvoorbeeld met een baal cement op zijn schouder de halve stad Leiden door.

Volgens de bovenstaande geleerden die het artikel schreven in het blad Handelingen, zouden de (gereformeerde) voorouders van de schrijver van deze bijdrage, die eeuwenlang onder barre omstandigheden worstelden om het hoofd boven water te houden, “sterk betrokken” zijn bij slavernij. Genoemde voorouders waren in de letterlijke betekenis loonslaven die geen stem hadden in kerk en maatschappij.

Het moge duidelijk zijn dat de genoemde hoog- en zeergeleerde personen de nagedachtenis van de voorouders van de schrijver van deze bijdrage op niet geringe wijze bezoedelen. En niet alleen die voorouders maar ook de voorouders van vele Nederlanders, miljoenen onwetenden. Zelfs al wisten zij van de slavernij, lijfeigendom en horigheid van zwarte en blanke personen: zij hadden meer dan genoeg aan hun “struggle for life”.

Omstandigheden van de tijd

De schrijver van deze bijdrage ziet de levensomstandigheden van zijn voorouders als geschiedenis. Er hoeven nu geen schuldigen te worden aangewezen. Ook is er geen genoegdoening nodig. Niemand hoeft excuses te maken. Verder is het ook ongewenst iets goed te praten. Het is nu eenmaal gebeurd, zoals het is gebeurd. Het waren andere tijden. Er kan en moet wel lering uit worden getrokken.

“Woke”

De benadering van kerk en slavernij door genoemde geleerden valt onder het begrip “woke”. Woke is zoiets als “wordt wakker en bestrijdt het vooraf reeds bewezen verklaarde onrecht”. Het staat dus al vast dat de gereformeerde, later hervormde kerk schuldig is aan sterke betrokkenheid bij slavernij, inclusief de handel in slaven. Dat wordt in alle toonaarden uitgeroepen. Woke-historie gebruikt alleen die feiten en omstandigheden die op welke wijze dan ook het onrecht nog duidelijker maken.

De acta van de gereformeerde classis Amsterdam vormen een belangrijke onderzoeksbron. Bij een wetenschappelijke benadering zou er een uitgave van de acta moeten komen. Zo zouden op transparante en voor ieder verifieerbare wijze gegevens ter beschikking kunnen komen.

Voor woke-historici zijn transparantie en verifieerbaarheid niet nodig. Woke-historici luisteren ook niet naar tegenargumenten: het onrecht staat immers al onwrikbaar vast.

Hoe verder

In de eerste bijdrage over kerk en slavernij3 zijn reeds ter inleiding enkele belangrijke punten genoemd. De beweringen over kerk en slavernij, hierboven genoemd, zullen uitgebreid worden besproken in volgende artikelen. Belangrijke boeken zullen worden geëvalueerd. In het bijzonder zal een boek van professor D.L. Noorlander aan de orde komen.

De aangeroerde problematiek is voor iedereen met gereformeerde of hervormde voorouders van belang; het raakt immers miljoenen Nederlanders in hun kerkelijke kwaliteit. Ook al luisteren de woke-historici niet, toch moet de zaak die iedereen uit de gereformeerde gezindte aangaat, duidelijk aan de orde worden gesteld.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Kerk en slavernij? – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Het kan niemand zijn ontgaan, dat er de laatste tijd veel aandacht is voor slavernij. Daarvan is in het verleden in verscheidene werelddelen op vrij grote schaal sprake geweest. Slavernij is verwerpelijk, en de regering heeft dan ook excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid hierin. De vraag komt op: hoe zit het met de verhouding kerk en slavernij? Met ‘kerk’ moet dan worden gedacht aan de Nederlandse gereformeerde kerk(en). In geestelijke zin mag er over Nederlandse gereformeerde kerk worden gesproken. Staatsrechtelijk gaat het volgens het traktaat (tekst verdrag) van de Unie van Utrecht 1579 om provinciale kerken met eigen kerkorden.

Kerk als slaveneigenaar en investeerder

Op 1 februari 2023 werd in Amsterdam het door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek gefinancierde project ‘Kerk en slavernij in het Nederlandse rijk: geschiedenis, theologie en erfenis’ gepresenteerd. In genoemd project gaat het om “de vele rollen van de Gereformeerde Kerk als opinieleider, slaveneigenaar en investeerder”. Het gaat om de “kerk als instituut”. “Het financiële, maatschappelijke en bestuurlijke aandeel van de Gereformeerde Kerk” in de slavernij zal worden onderzocht. Er wordt beweerd dat “In overeenstemming met de verstrengeling van winstgevende handel en godsdienst was de Gereformeerde Kerk diepgaand betrokken bij slavernijzaken”. Het onderzoek heeft met name betrekking op het de West-Indische Compagnie (WIC 1621-1674 en 1675-1792), die handel dreef met Noord- en Zuid-Amerika.

Hieronder gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. De onderzoekers van het project wijzen echter uitdrukkelijk en zonder onderscheid naar de kerk als instituut. Dat roept de vraag op: Zijn mijn in armoede levende voorouders medeverantwoordelijk voor genoemde “diepgaande betrokkenheid bij slavernijzaken”?

Gewestelijke kerken

Onderzoek van de oude kerkordeningen inclusief de Dordtse kerkorde 1619 bij C. Hooijer (1804-1873) in diens werk uit 1865 levert niets over slavernij op. De Nederlandse gereformeerde kerk kan op grond daarvan geen verwijt worden gemaakt. Uit de indexen van de Provinciale synodale acta tot 1620 kan evenmin iets over slavernij worden opgemaakt. In de Provinciale acta van Friesland die tot 1700 zijn uitgegeven, staat van 1662 tot 1688 achtmaal iets over slavernij vermeld. Het gaat hier om het vrijkopen van tot slaaf gemaakte Nederlanders in Noord-Afrika en Turkije; er zijn Harlingers bij. Kerken onder de WIC hadden contact met de classes Walcheren en Amsterdam. De index van de acta van de classis Walcheren tot 1620 toont niets over slavernij. De acta van de classis Amsterdam zijn niet gepubliceerd. Het werk Voor de spiegel der historie! uit 1903 van dr. G. J. Vos (1836-1912) vermeldt eveneens niets over slavernij in de index.

De laatste kerkorde vόόr 1816 was de Dordtse kerkorde van 1619. Die werd in Overijssel, Gelderland en Utrecht ingepast in het provinciale gewoonterecht. Friesland, Groningen, Zeeland en het landschap Drenthe hadden eigen kerkordeningen. Holland hield het bij de provisioneel goedgekeurde Dordtse kerkorde; een definitieve regeling kwam er nooit. Tot de kerkelijke ordeningen behoorden niet de goederen en het beheer daarvan. De gewestelijke en stedelijke of regionale overheid had grote invloed op de kerkregering. Ook volgens het patronaatrecht (recht van de heer) mocht de overheid de predikant presenteren of had op andere wijze invloed op diens benoeming. Bij vergaderingen konden overheidsdeputaten aanwezig zijn.

Beheer van kerkelijke goederen

Na de reformatie kregen de gewestelijke kerken een door de overheid goedgekeurde gereformeerde kerkorde. In die kerkorden en ook in de genoemde kerkelijke acta is niets te vinden over een “bestuurlijk aandeel van de kerk in de slavernij.” Maar kan de kerk wel “slaveneigenaar of investeerder in slavernij” zijn geweest? Voor de beantwoording van die vraag moet worden gekeken naar eventuele kerkelijke goederen waaruit betrokkenheid bij slavernij kan worden gefinancierd. De status van de kerkelijke goederen en het beheer daarvan bleef onveranderd, bleef dus hetzelfde als in de periode dat de Roomse kerk de heersende kerk was. Met de reformatie viel het roomse toezicht op de kerkelijke goederen weg. Dat ‘kerkelijk’ duidt overigens het type goederen aan: er waren vermogenscomplexen, nu stichtingen, voor kerkgebouw en pastorie, predikant-, koster- en armenzorg. Op de vicariestichtingen voor studiedoeleinden wordt hier niet ingegaan. De genoemde vermogenscomplexen waren onafhankelijk van de gereformeerde kerkelijke organisatie en van elkaar. Het was de overheid die toezicht hield op het beheer. In de steden benoemde de overheid de kerkvoogden. Op het platteland deden dat de ambachtsheren, de adel, of de grondbezitters. Ook op het beheer van de vermogenscomplexen had de overheid dus beslissende invloed. De gereformeerde kerk had daarop dus geen enkele invloed.

Beheer na 1816

In 1816 vaardigde Koning Willem I een Koninklijk Besluit (KB) uit waarbij hij de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK) stichtte. De goederen en het beheer daarvan werden uitdrukkelijk buiten de kerk gelaten. De zaken van de NHK vielen onder het Ministerie/Departement van Eredienst. In 1852 trok de overheid zich van de kerk terug. De NHK werd uitdrukkelijk onbevoegd in het beheer verklaard.

Het beheer werd door de Koning na 1816 per provincie bij KB geregeld. Per provincie werd een College van Toezicht aangesteld. De Koning was opperkerkvoogd. Beheerszaken vielen ook onder het Ministerie van Eredienst. In 1869 trok de overheid zich terug van het beheer onder instelling van een Algemeen College van Toezicht. Dat college stond buiten de NHK en kende geen bevoegdheden. Aansluiting was vrijwillig. De synode van de NHK vroeg de minister van justitie mr. A.E.J. Modderman (1838-1885) om beheersbevoegdheid. Die antwoordde, dat de overheid zich van de kerk had teruggetrokken en hij bovendien de kerk geen bevoegdheid kon geven die zij nooit had bezeten. De vermogenscomplexen en hun beheer stonden (ook toen) buiten het kerkelijk erf.

Diaconie na 1816

De diakenen behoorden niet tot de kerkenraad tot 1816. Daarna behoorden zij niet tot de bijzondere of smalle kerkenraad, wel tot de algemene of grote kerkenraad. Zij hielden zich met name met de armenzorg bezig. Dat gebeurde vanwege de omvang en kosten van dat werk vaak in samenwerking met de overheid.

Kerken in West Indië

Kerkelijke gemeenschappen werden door de WIC opgericht. Predikanten waren in dienst van de WIC. Ook een voormalige slaaf kon predikant worden zoals J.E.J. Captein (1717-1747). De WIC was voor de kerkelijke gemeenschap meer dan wat de gewestelijke overheden waren voor de gereformeerde kerken. Er kwamen pas kerkvoogden in Amerika toen de WIC zich terugtrok. Toen de Nederlandse Gereformeerde Kerk in Amerika zelfstandig werd in 1771, werd in de (Dordtse) kerkorde artikel LIX opgenomen dat gelijke rechten waarborgde voor blanke en zwarte personen, vrijen en slaven.

Goederen stonden buiten het kerkverband

Goederen bestemd voor onderhoud van predikant en kerkgebouw werden door kerkvoogden beheerd. Eigendom en beheer van goederen stonden buiten het kerkverband, terwijl de benoeming van kerkvoogden niet door kerkelijke vergaderingen geschiedde. De diaconale bedeling vond plaats in samenwerking met de overheid. Niet kan worden uitgesloten, dat gelden aan kerkvoogdij of diaconie geschonken door particulieren uit slavenhandel afkomstig waren.

Kerkrecht is onbekend

In juridische faculteiten aan universiteiten wordt geen kerkrecht en de geschiedenis daarvan gedoceerd. Ook het kerkelijk staatsrecht is daar onbekend. Dat geldt ook voor de herkomst van het patronaatrecht. Bij de rechterlijke macht is verder geen eenduidige koers in kerkelijke zaken waarneembaar. Aan kerkelijke universiteiten worden gewoonlijk genoemde hervormde zaken evenmin behandeld.

Herziening noodzakelijk

Dat de Amerikaanse assistent-professor Noorlander1 niet goed op de hoogte is van de besproken zaken, is wellicht nog vatbaar voor verontschuldiging. De hoogleraren G.J. Schutte2 en H. den Heijer3 beperken zich, wetenschappelijk verantwoord, tot de bespreking van de visie van personen. Dat is correct.

Het projectvoorstel biedt daarentegen tot op heden niet onderbouwde en dus onwetenschappelijke beweringen over de vermeende betrokkenheid van de kerk als instituut bij de slavernij.

In deze bijdrage is aangetoond, dat de kerk als instituut niet over goederen beschikte. Die goederen met een bepaald kerkelijk doel stonden onder toezicht van de overheid. De kerk had daar niets over te zeggen. Kerken zonder portemonnee kunnen financieel niet bij slavenhandel betrokken zijn. Helaas wordt de krachtige anti-slavernij opvatting van de grootste en toonaangevende Nederlandse gereformeerde theoloog G. Voetius (1585-1676)4 weggelaten. Herziening van het project is daarom noodzakelijk!

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

“De praktijk was hardnekkig” – Bespreking van ‘Kerk, kolonialisme en slavernij’

Het slavernijverleden staat in de belangstelling en daarbij kan de rol van de kerk niet onbesproken blijven. De discussies gaan vaak over de grote morele vragen: sprak de kerk zich wel uit tegen slavernij of verdedigde de kerk deze weerzinwekkende praktijk? Tegelijk is het verzet tegen het ‘oprakelen’ van het slavernijverleden en het maken van excuses. Dit boek schetst in een aantal casestudies de relatie tussen kerk en slavernij.

De kerk legitimeerde veelal de koloniale doelen van de staat, zoals uitgevoerd door VOC en WIC. Het wel en wee van de handelsmaatschappijen en ‘kolonisten’ is voor de kerk essentieel. In 1743 was er een opstand van de Chinese gemeenschap op Java; hierbij kwamen meer dan 10.000 Chinese burgers om. In de door de VOC aangeleverde teksten voor de dankdag wordt met geen woord gerept over het lijden van deze gemeenschap, alleen dat God met deze oorlog Batavia waarschuwt voor de zonden.

Nederlandse predikanten waren betrokken bij zending. Prachtig wordt het werk in Sri Lanka beschreven. Tallozen werden gedoopt en lokale mensen konden zelfs predikant worden. Tegelijk blijkt er sprake van diepgaand verzet. Opmerkelijk is het verzet tegen de juridisering van doop en huwelijk. Het ging daarbij vooral om administratieve handelingen die geen recht deden aan de lokale opvattingen over het huwelijk als verbond (p. 74).

Perspectief en wijze van denken waren sterk bepaald door het eigen ‘koloniale’ belang. Scherper wordt het nog als het gaat over de visie op slavernij. Bepaald schokkend vond ik de bijdrage over de rol van de kerk in Suriname. De Nederlandse plantage-eigenaren waren tegenstanders van de zending, want christenslaven zouden meer rechten kunnen claimen. Ze lieten liever een Afro-Surinaamse religie op de plantages toe. Na 1828 werd het beleid om juist slaven te bekeren. De reden was dat als er straks een einde aan de slavernij zou komen, christenslaven gehoorzaam en onderworpen zouden blijven. Er kwam zelfs een ‘Maatschappij tot uitbreiding van het christendom onder slaven en verdere heidense bevolking dezer kolonie’. Het ‘verlichte’ bestuur koos de Evangelische Broedergemeente om dat uit te voeren, bijkomend voordeel: de plaatselijke gereformeerde kerken konden dan blank blijven (p. 86).

Elk hoofdstuk confronteert, maar laat ook hier en daar oude tegenstemmen horen. In hoofdstuk 9 wordt besproken welke rol de vloek van Cham heeft gespeeld. De overgrote meerderheid van theologen in de zeventiende en achttiende eeuw wees die af als rechtvaardiging van de slavernij. Tegelijkertijd blijkt dat het in de ‘volkstheologie’ van de planters een belangrijk argument was. De praktijk was hardnekkig. In Papua kochten zendelingen kinderen ‘vrij’ om hen in de christelijke gemeenschap te brengen. Helaas kwamen ze in de praktijk vaak in dienst van zendelingen, die niet op een andere manier aan geschikte bedienden konden komen (p. 126).

Hoe lees je zo’n boek met indringende verhalen over lange geleden? Het geeft mij een gevoel van machteloosheid. Hoe diep is ons eigen denken en handelen bepaald door de tijd, ons vermeende eigenbelang? Hoe gemakkelijk accepteren we de status quo? En hoe gemakkelijk wuiven we kritische vragen over ons eigen verleden af en blijven we de mooie zendingsverhalen vertellen? Misschien dan goed om dit boek te lezen. Het zijn historische analyses, maar hoe zouden toekomstige analyses over ons vermogen tot zelfreflectie en kritiek eruitzien?

Dit boek is uitgegeven door KokBoekencentrum. Hier zijn meer details over het boek te vinden.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Ouwehand, J.P., 2023, Boekbespreking, De Waarheidsvriend 111 (47): 13.

Heeft Noach zwarte mensen vervloekt en veroordeeld tot slavernij? – Preek van ds. J. Koppelaar (HHK) over Genesis 9:25

Op 16 juli 2023 hield dominee Koppelaar van de Hersteld Hervormde Kerk een preek over de vraag: ‘Heeft Noach zwarte mensen vervloekt en veroordeeld tot slavernij?‘ Ziende op 1 juli 2023 toen het 150 jaar geleden was dat de slavernij afgeschaft werd een uiterst actueel thema. Met dank aan de Hersteld Hervormde Gemeente van Apeldoorn voor het delen van de onderstaande preek.

Slavernij in de Bijbel: een excuus voor het tot slaaf maken van zwarten?

In mijn jonge jaren heb ik in Amerika diverse creationistische conferenties meegemaakt. Daar heb ik prachtige lezingen gehoord, maar ook bijzonder vreemde toespraken. Ik herinner me een medicus die wilde bewijzen dat de zonde gekoppeld was aan een bepaald chromosoom, en omdat Jezus wel een aardse moeder, maar geen aardse vader had, kreeg Hij niet dat zonde-chromosoom mee – vandaar zijn zondeloosheid. Ik (als geneticus) wreef mijn ogen uit over deze nonsens.

Maar een andere toespraak was nog doller. Hier was een spreker die wilde bewijzen dat zwarte mensen inferieure mensen waren – indien zij al ‘mensen’ in bijbelse zin waren – en dat witte mensen zich niet met hen moesten vermengen. Impliciet bood de spreker daarmee een zekere rechtvaardiging van de Amerikaanse slavernij (zij het niet voor de wreedheid ervan). Eerlijk gezegd heeft dat soort toespraken mijn vertrouwen in het klassieke Amerikaanse creationisme destijds behoorlijk aangetast; wat liepen daar voor malloten rond!?

Ik realiseerde me dat die tweede toespraak precies van het soort was waarmee sommige christenen vroeger het tot slaaf maken van zwarte mensen hebben geprobeerd te rechtvaardigen. Daarbij voerde men met name twee ‘bijbelse’ argumenten aan. Het ene argument was dat noch het Oude, noch het Nieuwe Testament ernaar streefde de slavernij als zodanig uit te bannen. Men zag niet in dat dit nog geen rechtvaardiging van de slavernij betekende. Men zag namelijk niet dat God er allereerst op uit is de slaven zélf te veranderen, en ook hun meesters geestelijk te vernieuwen (vgl. Ef. 6:9; Kol. 4:1); dan zou de slavernij als maatschappelijk instituut op de lange duur vanzelf wel verdwijnen. Zo is het in de gekerstende Romeinse wereld inderdaad gegaan.

Het tweede ‘bijbelse’ argument betrof de vervloeking van Kanaän, de zoon van Cham, in Genesis 9:25. De eerste fout die men maakte is dat men die vervloeking stilzwijgend van Kanaän overhevelde op vader Cham, zodat alle Chamieten als vervloekt werden beschouwd. En de tweede fout die men maakte was Cham tot stamvader van met name de zwarte volken te maken. Ergo: de zwarte volken waren door God vervloekt. In allerlei oudere bijbelverklaringen (Matthew Henry, Keil & Delitzsch) wordt deze verklaring als vanzelfsprekend overgenomen, ook al veroordeelden de oudere uitleggers de slavernij wel. Ook in de tijd van de apartheid in Zuid-Afrika was de hier genoemde verklaring van Genesis 9 nog heel gewoon. En een bijbelleraar als Isaäc da Costa zat in zijn jonge jaren ook op deze lijn: in zijn Bezwaren tegen den geest der eeuw (1823) verwierp hij de voorgestelde afschaffing van de slavernij, omdat hij die afschaffing als modernistische nieuwlichterij beschouwde. (Later nam Da Costa overigens een genuanceerder standpunt in.)

Een enorm principieel verschil tussen slavernij zoals die ook onder het volk Israël voorkwam, en de slavernij van zwarten – tot in de negentiende eeuw aan toe – was dat deze laatste racistisch was: zwarten mochten tot slaven gemaakt worden omdat zij vervloekte zwarten waren. In de Bijbel is de slavernij nooit racistisch; een verarmde Israëliet kon zelfs zichzelf als slaaf verkopen (Ex. 21), en krijgsgevangenen (vijanden van Gods volk) konden tot slaaf gemaakt worden (Deut. 21). Maar racistische slavernij – het tot slaaf maken van bepaalde mensen omdat zij bepaalde raciale kenmerken vertoonden – kwam in Israël niet voor. Wél bij de Egyptenaren: de Israëlieten werden tot slaven gemaakt omdat zij Israëlieten waren. Daarom stortte God zijn plagen uit over deze door en door racistische slavernij.

De katholieken én protestanten die, op vaak wrede wijze, in Afrika slaven buitmaakten om die in de Nieuwe Wereld als slaven te verkopen, verdienden diezelfde plagen. Stel je voor: met name de Hollanders waren goed in het transport van zulke slaven: bovendeks deden zij hun Schriftlezingen en zongen zij hun Psalmen, terwijl zij in het ruim van hun schip achthonderd geroofde zwarte gevangenen vervoerden, en dat ook nog eens in de wetenschap dat een kwart van hen onderweg zou bezwijken. Deze praktijk goed te praten met een beroep op de slavernij in de Bijbel getuigde van grote onwetendheid of morbide zelfbedrog.

Er waren enkele predikanten in de Nadere Reformatie die de slavernij veroordeelden; Bernardus Smytegelt († 1739) bijvoorbeeld. Maar er waren er ook die de slavernij goed praatten; Godefridus Udemans († 1649) bijvoorbeeld.1 Ik ken van vóór 1800 geen enkele Nederlandse religieuze stroming die in dit opzicht geheel en al vrijgepleit kan worden. Onze voorouders waren collectief schuldig aan de vreselijke slavernijpraktijken.

Naast het genoemde principiële verschil (racistische en niet-racistische slavernij) waren er ook grote praktische verschillen. In de kerken waar nog elke zondag de Tien Geboden worden voorgelezen, kan men het elke zondag horen. Eerst in het vierde gebod: op de sabbatdag mag niemand werk verrichten, ook je dienstknecht en je dienstmaagd niet. Oftewel: ook je slaaf en je slavin niet (zie hetzelfde woord ‘slaaf/slavin’ in bijv. Gen. 12:16; 20:14; 32:5; 39:17,19). En in het tiende gebod: ‘Je moet niet de dienstknecht of de dienstmaagd van je naaste begeren’. Oftewel: ‘de slaaf of de slavin van je naaste’.

Zolang de Torah bestaat, zal het gezegd blijven worden: gun je slaven hun wekelijkse rust en blijf van de slaven van je naaste af! Het fenomeen ‘slaaf’ bestond nu eenmaal – maar wees dan op z’n minst goed voor je slaaf. Bovendien zegt het achtste gebod: ‘Je moet niet stelen’, en dat gaat óók over het stelen van mensen (Deut. 24:7). Hadden al die witte slavenhandelaars uit vroeger eeuwen dát maar eens bedacht: ‘Hij die een man steelt en hem verkoopt, moet zeker ter dood gebracht worden’ (Ex. 21:16). Laten we het na honderdvijftig jaar maar eens gewoon mogen zeggen: onze voorouders die dik geld verdienden aan de zwarte slavenhandel, hebben – volgens de Wet van Mozes – stuk voor stuk de doodstraf verdiend.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

Zet thema slavernij niet in om Bijbelse richtlijnen te negeren

Het onderwerp slavernij kunnen we niet zomaar gebruiken als breekijzer om bij andere onderwerpen Bijbelse voorschriften terzijde te schuiven. Die vragen een eigen benadering, in onderworpenheid aan de Schrift.

De laatste jaren krijgt de hermeneutiek een sleutelpositie in de toepassing van Bijbelgedeelten. Die wetenschap bepaalt wat wel en wat niet voor ons van toepassing is. Daarbij wordt vaak onze houding tegenover slavernij aangehaald. Omdat wij nu anders dan vroeger met slavernij omgaan, zou het ook geoorloofd zijn om af te wijken van Paulus’ voorschriften over de verhoudingen tussen mannen en vrouwen. Dr. Sam Janse verdedigde op deze manier de benaderingen in de ”Wetenschapsbijbel” (RD 25-11).

Ruim twintig jaar geleden publiceerde William J. Webb het boek ”Slaves, Women and Homosexuals: Exploring the Hermeneutics of Cultural Analysis”. Hij bepleit daarin de bovengenoemde benadering en trekt de lijnen ook door naar een bepaalde aanvaarding van homoseksualiteit.

In dit artikel richt ik mij op slavernij zoals de Bijbel die beschrijft en zoals die in de afgelopen eeuwen in praktijk gebracht is. Aan het eind kom ik terug op het hermeneutische beroep op de slavernij.

Goedgepraat

Op 1 juli 1863, bijna 160 jaar geleden, is de slavernij in Nederland afgeschaft. Dat ging niet gemakkelijk, want velen vonden de zogenoemde negers minderwaardige mensen. Diverse plantagehouders in Suriname verzetten zich tegen de verkondiging van het Evangelie aan hen: „Laten wij de bekering preken aan diegenen die met ons één vel (huidkleur) zijn, en niet aan de zwarte en rode Chamskinderen, die toch vervloekt zijn.” Met uit het verband gerukte Bijbelteksten werden veel zaken goedgepraat.

In Afrika, voor de kust van Ghana, ligt het fort Elmina. Boven in het fort bevindt zich nog de kerkzaal. Twee verdiepingen lager zaten de slaven, als beesten opeengepakt in de kelders. Boven de deur staat een Bijbeltekst in het Nederlands: „Zion is des Heeren ruste, dit is syn woonplaetse in eeuwigheyd” (Psalm 132:13-14).

Hier is gepreekt en gezongen. Maar onder de kerkzaal, in een ruimte van slechts tien bij vijf meter, zaten honderdvijftig slaven opgehoopt! Van de slaven overleefde 10 procent het niet. Iedere dag werden de dode slaven in de zee gegooid. Tijdens de reizen per schip kwam nog eens 20 procent van de slaven om het leven.

Nederland heeft ruim een half miljoen slaven verscheept, vooral uit Afrika naar Amerika, met name naar Suriname. Als klein land waren we verantwoordelijk voor 5 procent van de wereldhandel in slaven. Het is goed dat de Nederlandse regering in onze tijd het leed van de slavernij erkent.

Barmhartigheid

In de afgelopen eeuwen van de westerse geschiedenis is Cham vaak gezien als de stamvader van de bevolking van Afrika. Hierin is een rechtvaardiging van de slavernij en van de discriminatie van de donkere rassen gezocht. De westerlingen mochten actief helpen met de vervulling van Noachs vervloeking (Genesis 9).

We moeten echter beseffen dat niet Cham vervloekt werd, maar zijn zoon Kanaän. Dit was voor Israël van belang bij de intocht in het land Kanaän, genoemd naar deze zoon van Cham (zie de grenzen in Genesis 10). De bewering dat de zwarte huidskleur een gevolg is van de vloek op Cham en zijn nakomelingen is nergens in de Bijbel te vinden. De nakomelingen van Kanaän waren waarschijnlijk middelbruin, zoals blijkt uit afbeeldingen. Ze waren niet donkerder van kleur dan de Israëlieten of de Filistijnen. Ook blijkt uit het overzicht van volken in Genesis 10 dat de afstammingslijnen niet samenvallen met huidskleuren.

In de tijd van het Oude Testament konden overwonnen vijanden tot slaven gemaakt worden. Zelfs bij deze vorm van slavernij was het voor Israël belangrijk om barmhartig te zijn. Wanneer een Israëliet met een slavin wilde trouwen, kreeg ze een maand lang de gelegenheid om te rouwen over haar vroegere situatie. De man mocht haar in geen geval voor geld verkopen en moest haar eventueel in vrijheid laten gaan (Deuteronomium 21). Het was ook mogelijk dat slaven voor geld gekocht werden.

Ook in die situatie werden de Israëlieten opgeroepen tot barmhartigheid. Bepaalde wetten, zoals de sabbatsrust, waren ook van toepassing op de slaven.

Het Oude Testament noemt ook de mogelijkheid van schuldslavernij. Als een Israëliet verarmd raakte, kon hij zich verkopen aan een volksgenoot. In dat geval was er een dienstverband van zes jaar, gevolgd door een vrijlating in het zevende jaar. Mozes schrijft voor dat de eigenaar aan de vrijgelaten schuldslaaf royale geschenken moet meegeven. Dat gebeurt tegen de achtergrond van Israëls verlossing uit de slavernij van Egypte. In plaats van weg te gaan, is het ook mogelijk dat de schuldslaaf liever bij zijn meester blijft, ongetwijfeld vanwege de goede behandeling (Deuteronomium 15).

Het is onmogelijk hier in te gaan op de vele Bijbelgedeelten over slavernij van buitenlanders en van Israëlieten, maar het valt op dat er steeds sprake is van bescherming van de slaven. Wanneer een eigenaar zijn slaaf of slavin verwondt, zodat deze een oog of een tand kwijtraakt, moet hij daarna de slaaf of slavin vrij laten gaan (Exodus 21).

Het verschil met de behandeling van slaven in ons eigen koloniale verleden is groot. We weten van roofexpedities om slaven te vinden. Gezinnen werden uit elkaar gerukt en velen stierven tijdens de tochten. Eenmaal in dienst van een plantagehandelaar werden velen mishandeld. Tegen die achtergrond is het te begrijpen dat mensen bezwaar gingen maken. William Wilberforce heeft als christen een belangrijke rol vervuld in de afschaffing van de slavernij.

Boeiend om te lezen is dat ds. G.C. Udemans al in 1638 bepleitte dat slaven in het zevende jaar vrijgelaten werden, net als in Israël gebeurde. Hij bepleitte ook het geven van catechisatie aan slaven. Hij zag hen dus als medeschepselen.

Richtlijnen

Tot slot een opmerking over hermeneutiek. Inderdaad gaan wij nu anders om met slavernij dan in de tijd van de Bijbel. In de koloniale tijd zijn Bijbelteksten verkeerd uitgelegd en ook misbruikt om de onmenselijke behandeling van slaven te rechtvaardigen. Het lijkt mij dat vooral de misstanden de roep om afschaffing van de slavernij hebben bevorderd.

De Bijbel beschrijft bij slavernij de bestaande verhoudingen en geeft richtlijnen hoe daarmee om te gaan. Voor ons betekent een goede hermeneutiek ook dat we het verschil in benaderingen van slavernij in de geschiedenis voor ogen houden. Dan kunnen we niet zomaar dit onderwerp gebruiken als een breekijzer om bij andere onderwerpen Bijbelse voorschriften terzijde te schuiven. Die onderwerpen vragen een eigen benadering, in onderworpenheid aan de Schrift. Daarbij is veel wijsheid nodig om de verbinding te maken tussen Gods geopenbaarde wil en de cultuur waarin wij leven.

Red.: Zie ook hier de bijdrage van dr. Wim Fieret over slavernij.

Dit artikel is met toestemming van de auteurs overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Paul, M.J., 2022, Zet thema slavernij niet in om Bijbelse richtlijnen te negeren, Reformatorisch Dagblad 52 (216): 22-23 (artikel).