Home » Slavernij » Kerk en slavernij? (27) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Kerk en slavernij? (27) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Dordtse kerkorde

In deze bijdrage komt opnieuw de dissertatie van de heer B.J. Ipenburg aan de orde, waarbij de nadruk zal liggen op de verhouding tussen kerk en staat. In 1619 deed de Nationale Synode in Dordrecht een leeruitspraak, de Dordtse Leerregels, over een theologisch geschil over kortweg de vrije wil, de rechtvaardiging en de predestinatie (voorbeschikking). Deze leeruitspraak is geconcipieerd en overeengekomen tussen afgevaardigden van gereformeerde kerken uit heel Europa, behalve de Fransen die zich er later bij aansloten. De Dordtse Leerregels waren een leeruitspraak die zich later de positie van belijdenisgeschrift heeft verworven. De Staten-Generaal en de Staten van alle gewesten hebben de Dordtse Leerregels aanvaard. Zo werd het synodebesluit geldig voor de gereformeerde kerken in de Nederlanden.

De Synode van Dordrecht, inclusief de overheidsdeputaten, namen ook de Dordtse kerkorde aan in 1619. De Staten-Generaal aanvaardden de Dordtse kerkorde niet vanwege protesten uit de gewesten. En dit, terwijl de Dordtse kerkorde een compromis was tussen kerk en overheid. De Friese Staten verboden de Friese kerk zelfs nog langer over de Dordtse kerkorde te spreken.

De Dordtse kerkorde 1619 is nergens ongewijzigd aangenomen. De gewesten Friesland, Groningen, het Landschap Drenthe en Zeeland hadden een eigen gereformeerde kerkorde. Overijssel, Gelderland en Utrecht pasten de Dordtse kerkorde in het gewestelijk gewoonterecht in. Het machtigste gewest, Holland, keurde de Dordtse kerkorde provisioneel goed. Een beloofde aggregatie (verzameling) van alle regels kwam er nooit. Het gewest Holland wilde zo min mogelijk macht aan de kerk afstaan.1 In de vorige aflevering is ook duidelijk gemaakt dat de overheid het oppertoezicht over de gereformeerde kerken had. Dat leidde tot spanning tussen kerk en staat.

VOC en WIC

Nu worden de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en de West-Indische Compagnie (WIC) bezien. Door de Staten-Generaal waren aan VOC en WIC octrooien verleend waardoor zij in hun werkgebieden als overheid functioneerden en het handelsmonopolie bezaten.2

Op de schepen en in de vestigingen van VOC en WIC was behoefte aan geestelijke zorg. Op schepen en in kleine vestigingen stelden de compagnieën ziekentroosters aan. Had er zich een plaatselijke gemeente gevormd in een VOC- of WIC-vestiging, dan wierf de compagnie een predikant. Deze werd na volbrachte studie door een classis tot het ambt toegelaten. Bij ziekentroosters controleerde de classis of er voldoende kennis van de geloofsleer aanwezig was. De classis die optrad, was die van een vestigingsplaats van VOC, WIC en admiraliteit, meestal de Classis Amsterdam of de Classis Walcheren. Predikanten en ziekentroosters waren in dienst van en werden betaald door VOC en WIC. Indien er zich een plaatselijke kerk of gemeente had gevormd in VOC- of WIC-gebied, dan regeerde die zichzelf net als een plaatselijke kerk of gemeente in de Nederlanden. Voor zaken die men niet zelf kon afhandelen of voor vragen kon men zich tot de classis wenden. De classis is geen hogere, maar een meerdere vergadering, er waren meer gemeenten door ambtsdragers vertegenwoordigd.

Plaatselijke kerken of gemeenten in de VOC- of WIC-gebieden hadden meestal contact met de classes Amsterdam of Walcheren. Die stelden daartoe deputaten aan. De positie van de predikanten is te vergelijken met de tegenwoordige ziekenhuis- of legerpredikant. Hij werd tot het ambt toegelaten door de classis, maar aangenomen en ontslagen door VOC of WIC. Van de deputaten van de Classis Amsterdam zijn acta bewaard gebleven. De hoogleraar L. van den Broeke biedt daaruit informatie.3

Plaatselijke kerken en hun beperkingen

Volgens Ipenburg was de Gereformeerde kerk door predikanten aanwezig op forten en in kolonies.4 Een organisatie ‘de Gereformeerde kerk’ bestond niet. De kerk was de plaatselijke kerk of gemeente. In de Nederlanden waren gewestelijke kerkverbanden die men ook kerken mag noemen. Op de agenda van de plaatselijke kerken of gemeenten en de meerdere kerkverbanden zoals classis of synode mochten slechts kerkelijke zaken staan. Correspondentie tussen kerkenraad en classis moest door middel van een brief per schip en kostte zo veel tijd. De VOC of de WIC die de overheid vertegenwoordigde, was in de eerste plaats handelsonderneming. En deze combinatie van handelsonderneming en overheid was niet door een gereformeerde kerk bedacht, maar door de Staten-Generaal. Een plaatselijke gemeente in een koloniale vestiging kende niet de mogelijkheid zich effectief tegen de koloniale overheid te verzetten.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

  1. F.L. Rutgers, De geldigheid van de oude kerkordeningen der Nederlandsche Gereformeerde Kerken, Amsterdam, 1890, p. 75 e.v.
  2. www.vocsite.nl; www.westindischecompagnie.info.
  3. [3] L. van den Broeke, ‘Schip, markt en kerk. De relatie tussen admiraliteiten, de Verenigde Oost-Indische Compagnie, de West-Indische Compagnie en de kerkelijke deputaten voor de overzeese zaken in de context van slavernij en slavenhandel’, in: B. de Leede, M. Stoutjesdijk, Kerk, kolonialisme en slavernij. Verhalen van een vervlochten geschiedenis. Jaarboek van de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme na 1800, Jaargang 31 (2023) p. 25-43.
  4. Ipenburg (2024), p. 176.