Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.
Inleiding
In zijn dissertatie wijst B. Ipenburg de gereformeerde predestinatieleer aan als de bron van geweld tegen anderen, die ook tot aanvaarding en wettiging van slavernij leidde. Inhoudelijk is dit onjuist zoals in vorige bijdragen al is aangetoond. Ook de praktijk weerspreekt de visie van Ipenburg: de grootste slavenhandelaren van Amsterdam waren Luthers.1
In deze bijdrage zullen weer enkele punten uit het proefschrift van Ipenburg worden besproken. Het viel mij op tijdens het schrijven van deze bijdrage dat de gedrukte uitgave van de dissertatie er anders uitziet dan de pdf-versie die bij de Tilburg University is te downloaden. Het gaat niet slechts om een aanduiding van het paginanummer: de pagina-indeling is anders. Ik ben dit verschijnsel nog nooit tegengekomen. Ik heb meestal het boek gebruikt in het begin van mijn bijdragen, waarschijnlijk ook de pdf-versie.
Verdere selectie van punten uit de dissertatie
Ipenburg bespreekt de Unie van Utrecht 1579 en de Gereformeerde Kerk.2 Aan die bespreking moet heel wat worden toegevoegd en ook moet er in worden gecorrigeerd. Uit het traktaat van de Unie van Utrecht3 blijkt dat godsdienst een zaak is van de gewesten. Er zijn dus evenveel gereformeerde kerken als gewesten. Zij hebben allemaal een eigen kerkorde die door de provinciale staten is goedgekeurd. Het landschap Drenthe kende ook een eigen kerkorde.
De plaatselijke kerken of gemeenten waren zelfstandig. Zij hadden een permanente regering door de kerkenraad. Zaken die zij niet konden afdoen, werden door de classicale vergadering of provinciale synode behandeld. Die vergaderingen bestonden slechts voor de duur van de vergadering. In de tussentijd was het mogelijk dat deputaten zaken afdeden.4
De gereformeerde kerken kenden personen die waren gedoopt en personen die daarnaast toegelaten waren tot de bediening van het Heilig Avondmaal. Laatstgenoemden werden wel de avondmaalsgemeente genoemd. De gedoopten die trouw in de kerk zaten, noemde men liefhebbers. Overheidspersonen waren gewoonlijk liefhebbers, want dan vielen zij niet onder de kerkelijke tucht.5
In genoemd traktaat valt ook te lezen dat er vrijheid van geweten was in de Nederlanden. Dit werd door iedereen erkend. Er blijft niets over van Ipenburgs bewering dat de gereformeerde leer geweld tegen andersdenkenden zou veroorzaken. De gereformeerde godsdienst was de godsdienst die door het publieke recht tot het publieke domein was toegelaten. De gereformeerde kerken waren dus niet heersende of staatskerken maar publieke kerken. Er waren ook getolereerde kerken zoals van de lutheranen en de doopsgezinden. De uitoefening van de roomse religie was verboden op het publieke erf maar huisgodsdienst was toegestaan. Dat laatste werd ruim opgevat. Anders dan onder het Habsburgse (Spaanse) regime toen voor de gereformeerden de brandstapel wachtte, kon iedereen zijn of haar godsdienst in vrijheid belijden.
De plaatselijke gereformeerde kerken waren gevormd onder een vijandige overheid net als in Frankrijk. Hun eerste kerkelijke ordening waarbij zij een kerkverband stichtten, werd in Emden 1571 aanvaard. Het gereformeerde kerkverband wilde zichzelf besturen en kende zich een plaats naast de overheid toe. De overheid dacht daar, ook nadat die in 1580 in de Nederlanden de reformatie was toegedaan, heel anders over. Die overheid zag de kerk als ondergeschikt aan de staat. Die visie is door Hugo de Groot (1583-1645) geformuleerd en laatstelijk gepubliceerd in 1647.6 Hij had niets op met de gereformeerde religie en kan als een christelijke humanist worden beschouwd. De visie van Hugo de Groot was bepalend in het publieke recht.7 De remonstranten zagen de kerk onder het beslag van de staat.8
Dordtse synode
Het vergaderen van generale synoden en de acta daarvan moesten door de overheid worden goedgekeurd anders waren de besluiten niet geldig in het publieke recht. Dat is met uitzondering van de synode van ’s-Gravenhage 1586 niet gebeurd. Van laatstgenoemde synode is de goedkeuring verleend door de puriteinse landvoogd Graaf van Leicester. Na zijn vertrek negeerde men de acta.9
Tussen J. Arminius (1560-1609) en F. Gomarus (1563-1641) ontstond aan de Leidse universiteit een theologisch geschil over vrije wil, rechtvaardiging en eeuwige raadsbesluiten van God. Arminius’ opvatting van de vrije wil had gevolgen voor de rechtvaardiging en eeuwige raadsbesluiten van God. De Arminiaanse bestuurders wilden geen door de contra-remonstranten gewenste synode. Zij wilden het geschil op bestuurlijke wijze oplossen. Dat is bij een theologisch geschil bij voorbaat kansloos. De druk van de contra-remonstranten nam toe en er kwamen ongeregeldheden. Toen koos stadhouder Prins Maurits partij voor de contra-remonstranten. Die hadden de niet in gebruik zijnde Haagse Kloosterkerk opengebroken om voor hun kerkdiensten te gebruiken. Op 23 juli 1617 bezocht de Prins de kerkdienst met groot gevolg, waaronder de Friese stadhouder. De Prins zorgde ervoor dat er een meerderheid voor het houden van een synode in de Staten-Generaal kwam.10
Op de synode van Dordrecht 1618-1619 werden onder andere de Dordtse Leerregels, het vervaardigen van een nieuwe Bijbelvertaling en een kerkorde aanvaard. De Staten-Generaal aanvaardde de Dordtse Leerregels en het vervaardigen van een nieuwe Bijbelvertaling, maar niet de Dordtse kerkorde wegens protesten uit de gewesten.
De Dordtse Leerregels waren een zorgvuldig geformuleerde internationale consensus over het leercomplex van vrije wil, rechtvaardiging en predestinatie. Het ging dus niet om de leer van Gomarus zoals Ipenburg beweert.11 De Franse kerk, van wie de delegatie geen toestemming van de Franse koning kreeg om naar de synode te gaan, stemde er later ook mee in. Dat de Dordtse Leerregels een politieke strekking of dimensie bezitten, zoals Ipenburg beweert12, is onzin.
Afsluiting
Met behulp van het in het bovenstaande besprokene komt de volgende keer de situatie van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en West-Indische Compagnie (WIC) aan de orde.
© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!
Voetnoten
- R. Negrόn, J. den Ouden, De grootste slavenhandelaren van Amsterdam. Over Jochem Matthijs en Coenraad Smitt, Zutphen, 2022.
- Ipenburg (2024), p. 25, 34, 39, 45..
- S. Groenveld, H. L. Ph. Leeuwenberg, De Unie van Utrecht. Wording en werking van een verbond en een verbondsacte, Den Haag, 1979.
- C. Hooijer, Oude kerkordeningen der Nederlandsche Hervormde gemeenten, Zaltbommel, 1865.
- W. Bergsma, Tussen Gideonsbende en publieke kerk. Een studie over het gereformeerd protestantisme in Friesland, 1580-1650, Hilversum, 1999, p. 184. A. Th. van Deursen, Een dorp in de polder. Graft in de zeventiende eeuw, Amsterdam, 1994, 2000, p. 84.
- H. Grotius, De imperio summarum potestatum circa sacra, Critical edition with introduction, English translation and commentary, H.-J. van Dam, 2 vols, Leiden, 2001. Het werk was reeds in 1617 gereed, maar werd postuum in 1647 in Parijs gepubliceerd.
- J. Karsseboom, De jure summi imperantis circa sacra, Leiden, 1756; J. C. Druman, De jure summi imperantis circa sacra, Leiden, 1764.
- Zie voor de achtergrond van het geschil D. Nobbs, Theocracy and toleration, A study of the disputes in Dutch calvinism from 1600 to 1650, Cambridge, 1938, reprint 2012.
- A.J. van Beeck Calkoen, Observationes aliquot juris publici sacri in Hollandia, desumtae ex historia introductae legis ecclesiasticae anno 1619, Utrecht, 1830.
- Zie voor de synode van Dordrecht 1618-1619: F. van Lieburg, Synodestad Dordrecht 1618-1619, Amsterdam, 2019.
- Ipenburg (2024) p. 43.
- Ipenburg (2024) p. 42, 44.