Home » Slavernij » Kerk en slavernij? (14) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Kerk en slavernij? (14) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

In deze bijdrage zal aandacht worden geschonken aan twee belangrijke boeken uit het slavernij-onderzoek. Het eerste handelt over de grootste slavenhandelaren van Amsterdam.1 Het tweede boek wil rekenschap afleggen over het slavernijverleden.2 In een afsluiting worden nog enkele opmerkingen gemaakt.

De grootste slavenhandelaren van Amsterdam

In dit boek van de historici Negrόn en Den Oudsten wordt een volledig en uitstekend gedocumenteerd beeld gegeven van de Amsterdamse private slavenhandel. De WIC (West-Indische Compagnie) had aanvankelijk het monopolie. Voor Suriname werd de slavenhandel in 1738 vrijgegeven. De Sociëteit van Suriname (1683-1795), een particuliere onderneming, die verantwoordelijk was voor Suriname, vertegenwoordigde dus ook de overheid. De plantagehouders hadden inspraak in de regering.

Bij de plantages was een grote behoefte aan slaven als arbeidskrachten. Johan Matthijs Smitt (overleden 1756), uit Duitsland afkomstig, vernam daarvan en richtte vervolgens zijn bedrijf in de handel in slaven op in Amsterdam. Zijn zoon Coenraad (1727-1779) kwam ook in het bedrijf dat voortaan onder de naam Johan Matthijs Coenraad Smitt optrad. De Amsterdamse private bedrijven verhandelden 32000-37450 slaven, waarvan de Smitten er 11000-13000 voor hun rekening namen. De slaven werden aan de West-Afrikaanse kust ingekocht, per schip naar Suriname gebracht en daar verkocht. Bij de retourreis werden koloniale producten als suiker vervoerd.

Op grond van onderzoek aan vele notariële akten uit het gedigitaliseerde Amsterdamse notarieel archief werden gedetailleerde feiten gepresenteerd over het bedrijf dat van 1741-1776 in de slavenhandel actief was. Opvallend was dat er veel kinderen werden verhandeld. Met name zijn veel zaken over het schip ‘’t Gezegend Suikerriet’ weergegeven. Mishandelingen van bemanningsleden en slaven kwam regelmatig voor. Bij een kapitein van genoemd schip werden slaven zo erg mishandeld dat de kapitein in Suriname van het schip werd verwijderd. Ook in Suriname leidden de slaven een wreed bestaan. Er stierven meer slaven dan er werden geboren. Dit moeten er zeker enkele honderden per jaar zijn geweest. Er was dus een constante aanvoer van slaafgemaakten nodig.

Opvallend is dat de Smitten voortdurend in de slavenhandel bleven varen. Andere bedrijven vonden lucratievere handel voor hun schepen. De wisselende conjunctuur beïnvloedde alle handel negatief. De Smitten waren Evangelisch-Luthers en hadden een zakelijk netwerk onder hun geloofsgenoten. Er is geen enkele relatie van het bedrijf van de Smitten met de gereformeerde kerk. De Smitten leefden in Evangelisch-Lutherse kring, waardoor het logisch lijkt dat zij hun werknemers en contacten daar zochten.

Rekenschap

Het boek Rekenschap is geschreven door de emeritus hoogleraar koloniale en postkoloniale geschiedenis aan de Leidse Universiteit G. Oostindië. In het boek gaat het om algemene aspecten van kolonialisme, slaafgemaakten en handel in slaafgemaakten. Slavernij is een universeel verschijnsel. In West- en Zuid-Europa was slavernij van land- of streekgenoten verboden. Het kon echter geen kwaad om mensen uit een ander continent tot slaaf te maken.

Het ging de Nederlanders die bij kolonialisme en slavernij waren betrokken om geld te verdienen. Op plantages waren arbeidskrachten nodig. Bij een tekort aan slaven werd in Nederlands Indië met succes van contractarbeiders gebruik gemaakt. Dat lukte in Suriname veel minder goed. De meeste plantages gingen failliet. In Indonesië zijn weinig sporen van slavernij. Slavernij was niet erg bepalend voor de ontwikkeling van Indonesië. Dat is anders in Suriname, waar dat wel het geval was. Op genuanceerde wijze wordt in dit boek over het koloniale verleden gesproken.

Afsluiting

In het eerstgenoemde boek wordt in detail de private handel in slaafgemaakten besproken. Die private handel is van kleine omvang vergeleken met de handel van de WIC. De gereformeerde kerk komt in dit boek niet aan de orde. De grootste slavenhandelaar was meelevend evangelisch-luthers. Zijn slavenhandel had echter niets te maken met de evangelisch-lutherse kerk. Ik kon niet vinden of er bijvoorbeeld een ziekentrooster of godsdienstonderwijzer aan boord van de schepen was. In het tweede boek komen godsdienst en kerk niet specifiek aan de orde. Het boek wil duidelijk maken dat de koloniale geschiedenis ook tot de Nederlandse geschiedenis behoort. Ook wordt duidelijk gemaakt dat slavernij met racisme is verbonden. Deze boeken bieden geen steun voor de opvatting van Merz c.s.3 van sterke betrokkenheid van de gereformeerde kerk bij slavernij.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

  1. R. Negrόn, J. den Oudsten, De grootste slavenhandelaren van Amsterdam, Zutphen, 2022.
  2. G. Oostindië, Rekenschap. Het koloniale verleden, excuses en herstel, Amsterdam, 2023.
  3. A. Merz, G. Harinck, R.M. Allen, M. Stoutjesdijk, ‘Kerk en slavernij in het Nederlandse koloniale rijk’, in: Handelingen 2023/1, p. 33-40.