Home » Feedback & Vragen (Pagina 3)

Categorie archieven: Feedback & Vragen

Ontbrak het Garner aan feitenkennis? – Reactie op dr. Pieter Gaemers n.a.v. lezing Paul Garner (MSc.)

Geoloog dr. Pieter Gaemers reageert in het Reformatorisch Dagblad van 6 december 2018 op een verslag in dezelfde krant van een bijeenkomst van de geoloog Paul Garner (MSc.) in De Bilt. Dr. Gaemers was zelf niet aanwezig op de bijeenkomst en dat zorgt voor misverstanden.

Ten eerste sprak Garner over een gemiddelde van 1500 tot 2000 meter aan sedimentair gesteente op de continenten. In de tekst die hij schreef bij zijn presentatie staat erachter: ‘though much thicker in some places’. Ten tweede sprak Garner over de mismatch tussen moderne sedimentatiesnelheden en radiometrische dateringen. Wil men vasthouden aan de radiometrische dateringsmethoden dan moet de sedimentatiesnelheid in het verleden veel lager hebben gelegen. Geologen dragen een oplossing aan: erosie. Paraconformities dagen deze erosieoplossing echter stevig uit. Garner noemde als voorbeeld, naast een tiental andere voorbeelden, het contact tussen de Moenkopi Formatie en het bovenliggende Shinarump conglomeraat waar zo’n 20 miljoen jaar mist zonder enig spoor van erosie. Ten derde sprak Garner, in navolging van Brand en Chadwick, over vier levels van bioturbatie (bodemverstoring). Level 1: geen verstoring. Level 2: lichte verstoring. Level 3: significante verstoring. Level 4: totale verstoring. Garner verwees naar een case-study van Brand en Chadwick, waarbij de gevonden bodemverstoring in de onderzochte aardlagen nauwelijks het eerste level overstijgt. Gezien de huidige verstoringssnelheden kan er niet heel veel tijd tussen de lagen gezeten hebben, anders zou je meer tot totale verstoring verwachten. Van fossiele zeebodems met level 3 of 4 aan bodemverstoring geeft dr. Gaemers geen voorbeelden. Ten vierde is Garner wel degelijk een geoloog met een MSc. in Geoscience behaald aan het University College te Londen.

Er zijn genoeg argumenten om de hoge ouderdom van de aarde te betwijfelen. Oude aarde creationisme is niet de oplossing, omdat het lijden, dood, predatie en ziekte voor de zondeval plaatst en daarmee God verdacht maakt.

Dit artikel is geschreven in 2018.

Een ‘volwaardige’ bespreking van Theistic Evolution door prof. G van den Brink – Ofwel, hoe ontkracht je een onwelgevallige boodschap?

Recent schreef prof. Gijsbert van den Brink een artikeltje voor CVandaag waarin hij beweerde dat ‘al talloze malen is geprobeerd de evolutietheorie langs wetenschappelijke weg te ontkrachten – stel je voor hoeveel eer je als wetenschapper zou behalen als dat je zou lukken! – maar wat we zien is telkens weer het omgekeerde: door de tijd heen steeds verdergaande bevestigingen ervan.’ Ik heb daar een reactie op geschreven die inhoudt dat Van den Brink hier niet over kan oordelen en dat hij de vele wetenschappelijke argumenten tegen de evolutietheorie negeert.1

Theistic Evolution

Eén van de grote degelijke werken die zo’n vijf jaar geleden verschenen is, is Theistic Evolution. A Scientific, Philosophical, and Theological Critique2. Een boek van duizend bladzijden degelijke kost waarin duidelijk wordt gemaakt dat de evolutietheorie geen hout snijdt. Ze kan het ontstaan van de verschillende bouwplannen niet verklaren, en dat is nu juist wat ze wel pretendeert te kunnen. Nu heeft Van den Brink dit boek besproken in Theologia Reformata. Hij geeft aan een volwaardige bespreking geschreven te hebben en hij denkt dat een bespreking van 1 pagina een volwaardige repliek is op een wetenschappelijke verhandeling van 1007 pagina’s. Het is interessant om de benadering van Van den Brink eens te bekijken. Immers, Van den Brink denkt wetenschap serieus te nemen en hij is ervan overtuigd dat de evolutietheorie waar is, terwijl dit boek een lange weerlegging van theïstisch evolutionisme is op wetenschappelijke, filosofische en theologische gronden. Dit moet dus wel een conflict geven.

Commentaar

Allereerst zien we Van den Brink in enkele woorden aangeven dat het boek een belangrijke prestatie is en dat er veel in aan te bevelen is. Maar daarna gaat hij al snel tot commentaar over.

Ten eerste betoogt Van den Brink dat niet alle auteurs tegen Theïstische Evolutie zijn. Hij weet er zelfs één van de vijfentwintig te noemen: James Tour. Bijzonder, want Tour heeft toch een heel hoofdstuk in het boek geschreven en hij drijft toch wel nadrukkelijk de spot met evolutionisten als titel van de laatste paragraaf is: Dream on. Tour schrijft: “Would the dream team -please- assemble a living system? Take your time, folks, take a few billion years. Nothing? Well, well, well.

Ten tweede suggereert Van den Brink dat de auteurs de evolutietheorie prima vinden, omdat ze evolutie, in de zin van change over time accepteren. Van den Brink gebruikt de woorden “vast amounts of time”, maar die staan hier in het boek niet vermeld. Hier vermengt hij handig micro-evolutie en macro-evolutie, iets wat de auteurs uitdrukkelijk niet doen. De auteurs bediscussiëren en verwerpen zeer nadrukkelijk het model van gemeenschappelijke afstamming. Het idee dat mutatie en selectie in staat zijn om het ontstaan van de verschillende levensvormen te verklaren wordt grondig weerlegd.

Ten derde beweert Van den Brink dat jonge-aarde-creationisten daarom (vorig punt) weinig aan het boek zullen hebben. Dit is een onzinnig argument, want we zagen al dat Van den Brink onduidelijkheid creëert rond de term evolutie. Daarnaast is het concept Intelligent Design van nature eigen aan een creationist dus ook al is niet elke auteur van het boek een jongeaardecreationist, daarmee is de kritiek op de evolutietheorie nog wel zeer waardevol.

Ten vierde bagatelliseert Van den Brink de ernst van het falen van de evolutietheorie. Hij beaamt wel dat natuurlijke selectie geen monopolie heeft; dat het niet alles verklaart. Dat er geen kokervisie moet zijn. Maar het grote punt, dat natuurlijke selectie het ontstaan van geen enkele complexe biologische structuur wetenschappelijk kan verklaren. Het grote probleem met gemeenschappelijke afstamming, laat hij weg.

Ten vijfde negeert Van den Brink m.b.t. het filosofische deel volledig het kritiek dat de auteurs hebben op het methodologische naturalisme dat Van den Brink omarmt. Van den Brink doet net voorkomen alsof de kritiek van de auteurs niet verder gaat dan kritiek op sciëntisme. Iets wat hij onderschrijft.

Niet overtuigend

Tenslotte noemt Van den Brink drie argumenten waarom hij het boek niet overtuigend vindt:

Het eerste bezwaar is dat de auteurs met hun kritiek op de evolutietheorie een god-van-de-gaten argument zouden hebben. Het aparte is, dat in het boek het god-of-the-gaps argument uitgebreid wordt weerlegd. Dit argument van Van de Brink leunt sterk op het allereerst bagatelliseren van de kritiek van de auteurs op de evolutietheorie. Die zou slechts gaan over slechts enkele specifieke processen die nog onbegrepen zijn. Wel, die nog onbegrepen processen zullen in de toekomst vast ook nog wel worden opgehelderd. Van den Brink negeert hiermee de centrale boodschap van het boek. Met het vervolgens hanteren van het god-of-the-gaps argument zien we Van de Brink precies zo acteren als ik in mijn vorig artikel schreef. Hij heeft een deïstisch wereldbeeld waarin voor het optreden van God geen plaats is. Fysische verschijnselen hebben per definitie voor hem een fysische en geen metafysische oorzaak. God kan wonderen doen, maar Hij deed het niet.

Het tweede bezwaar is dat de auteurs in de ogen van Van den Brink een te extreme definitie van theïstische evolutie hanteren. Volgens Van den Brink zijn er fijnzinnigere vormen van TE mogelijk. De definitie waar hij naar verwijst, luidt als volgt: “God created matter and after that did not guide or intervene or act directly to cause any empirically detectable change in the natural behavior of matter until all living things had evolved by purely natural processes”. Als van den Brink deze definitie niet zou onderschrijven, dan gelooft hij volgens zijn eigen visie in een god-of-the-gaps. Dit is daarmee de visie van Van den Brink die hij dan beschrijft als extreem.

Het derde bezwaar van Van den Brink is dat het theologische deel diepgang zou missen en de moderne hermeneutiek te weinig volgt. Er wordt te weinig rekening gehouden met moderne inzichten over sporen van het zogenaamde oude-nabije-oosten-wereldbeeld. Hier kan ik persoonlijk weinig over zeggen. Al moet ik zeggen dat ik meer vertrouwen heb in een Bijbelvisie waarmee gedurende duizenden jaren miljoenen mensen zijn zalig geworden dan in een nieuwe Bijbelvisie.

Ten slotte

We zien hoe Van den Brink omgaat met een tekst die contrasteert met zijn eigen visie en die hij voor wat betreft het natuurwetenschappelijke en filosofische deel niet met argumenten kan weerleggen. Hij negeert de kernpunten. Hij haalt er enkele punten uit en masseert die zodanig dat ze geen ernstige belemmering voor de eigen zienswijze meer vormen. Daarnaast blijkt dat zijn grote probleem met het afwijzen van de evolutietheorie, deïstische denkbeelden zijn. Hoe Van den Brink nog durft beweren dat ‘al talloze malen is geprobeerd de evolutietheorie langs wetenschappelijke weg te ontkrachten (…) maar wat we zien is telkens weer het omgekeerde: door de tijd heen steeds verdergaande bevestigingen ervan.’, is me een groot raadsel. Van den Brink heeft “Moreland” in handen gehad. Hij is een intelligent man. Hij moet zich er terdege van bewust zijn, dat hij de waarheid geen recht doet. En dat is verdrietig. Daar komt alleen maar schade van.

Voetnoten

Feedback & Vragen 2023: Vreemde beweringen die toch niet zo vreemd zijn

Evolutiebiologe dr. Gerdien de Jong is een website begonnen om het Nederlandstalige ‘creationisme’ te bestrijden.1 Dat is prima! Beweringen van creationisten mogen (of zelfs: moeten) getoetst worden. Vanmorgen schreef ik al een verdedigend artikel over haar kritiek op het Mesodma-artikel.2 Nu een reactie op haar artikel over mijn bescheiden bijdrage3 in de discussie over de rode panda (Ailurus fulgens).4

Indeling rode panda

Door het aantal artikelen over de rode panda op deze website lijkt het of de indeling van de rode panda voor mij een halszaak is. Dat is het niet! Hoewel het beestje een van mijn favoriete dierentuindieren is, maakt het mij uiteindelijk niet zoveel uit of de rode panda bij de beren (Ursidae), de kleine beren (Procyonidae), de stinkdieren (Mephitidae) of zichzelf (Ailuridae) hoort. Ik volg de discussie met interesse en lees de bijdragen van dr. Gerdien de Jong over de indeling van de rode panda met ruime belangstelling. Hieronder schuift de geleerde mij onterecht wat zaken in de schoen. Daarom een korte opheldering. Ik hoop de artikelen, als de serie van dr. De Jong afgelopen is, ook naar dr. Mátyás Cserhati te sturen. Wellicht kan/wil hij hier dan inhoudelijk op reageren.

Discussie

Op 5 november 2022 schreef ik een samenvattend artikel van het onderzoek van dr. Cserhati naar de rode panda.5 De resultaten van dit onderzoek werden zowel in BMC Genomics als in Creation Research Society Quarterly gepubliceerd. Mijn doel met het artikel was om creationisten te bemoedigen om op deze wijze de zaken te publiceren. Deze publicaties schoten bij dr. De Jong in het verkeerde keelgat en er werd op de website Panda’s Thumb gereageerd.6 Op deze website blikte ik terug op de manier van reageren door dr. De Jong7, terwijl dr. Cserhati inhoudelijk op het artikel reageerde.8 Ook Alteno volgde de discussie met belangstelling en schreef er twee artikelen over.9 De discussie is kennelijk nog niet afgelopen want dr. Gerdien de Jong heeft tot nu toe opnieuw twee artikelen geschreven over de indeling van de rode panda. Dat zijn zeker interessante artikelen die, zover ik kan beoordelen, de huidige naturalistische stand van zaken weergeven.

Een niet zo vreemde vreemde bewering

Dr. De Jong reageert dus op mijn samenvattende artikel aangaande het onderzoek van dr. Cserhati. De Jong beweert enkele ‘vreemde beweringen’ te zien in mijn artikel. Allereerst schreef ik: “Overigens hebben niet alleen creationisten moeite met de indeling van de rode panda. Ook naturalisten weten niet goed waar het beest ingedeeld moet worden. Behoort het beest tot de beren (Ursidae), de kleine beren (Procyonidae) of de stinkdieren (Mephitidae)?” Ten tweede schreef ik: “De belangrijkste conclusie die we uit dit onderzoek kunnen trekken is, dat op het niveau van het volledige genoom, A. fulgens behoort tot de clade van de marterachtigen, en niet tot die van de beren of stinkdieren. (Cserhati)” De tweede bewering valt helemaal niet onder ‘vreemde beweringen’. Inderdaad deelt Cserhati op basis van zijn onderzoek de rode panda voorlopig in bij de marterachtigen. Dat is feitelijk correct want het volgt volgens Cserhati uit het onderzoek. De eerste bewering is ook niet zo vreemd. Allereerst is het een bloemlezing van de aangehaalde onderzoeken door Cserhati in BMC Genomics. Ten tweede deed dr. De Jong in 2010 een soortgelijke bewering. Ze schreef toen namelijk: “De kleine panda werd in de loop van de tijd ingedeeld bij de wasberen (nogal eens), bij de beren (zelden), in een aparte Panda-familie samen met de reuzenpanda, en in zijn eigen speciale Rode Panda-familie, als enige soort.” Het feit dat ze via Altenoweb het artikel met instemming aanhaalde om te verwijzen naar meer informatie wijst erop dat dr. De Jong er nog steeds achter staat.10

Het raadsel van de rode panda

Dat het niet zo vreemd is dat dr. Cserhati naar de indeling van de rode panda heeft gekeken blijkt uit de titel van het artikel van dr. De Jong: ‘Het raadsel van de rode panda’. Bovendien zag de editor van BMC Genomics er ook wel heil in dat een dergelijk artikel verscheen. Het bovengenoemde artikel van dr. De Jong begint betreffende rode panda met de vraag: “‘Wat doen we met de panda’s?’ Vooral dit laatste: ‘Waar horen de panda’s?’” Ze kijkt daarna naar de overeenkomsten tussen de rode panda en de reuzenpanda. Blijkt dat de laatste uiteindelijk ingedeeld kon worden bij de beren (Ursidae). De rode panda bleef echter een raadsel. Dr. De Jong: “De kleine panda werd in de loop van de tijd ingedeeld bij de wasberen (nogal eens), bij de beren (zelden), in een aparte panda-familie samen met de reuzenpanda, en in zijn eigen speciale rode panda-familie, als enige soort. Uit hetzelfde werk van O’Brien in 1985 bleek dat de kleine panda geen beer kon wezen, en ook niet bij de reuzenpanda hoorde. Bleef over: de wasbeerfamilie of een eigen familie, als enige soort daarvan. Waar moet zo’n kleine pandafamilie geplaatst worden?11 En verderop na de indeling van de stinkdieren besproken te hebben: “De positie van de panda binnen de club van vier (wasberen, marterachtigen, stinkdieren en kleine panda’s, JvM) bleef toch wat omstreden.” Uit de rest van het artikel blijkt dat het lastig is om tot een goede indeling te komen. De voorkeur van dr. Gerdien de Jong wordt duidelijk: de rode panda vormt de eigen groep Ailuridae.12

Sciëntistische wetenschapsopvatting

We zien in het eergisteren verschenen artikel opnieuw de sciëntistische wetenschapsopvatting van dr. Gerdien de Jong naar boven komen. Er zijn flink wat studies gedaan naar de indeling van de rode panda. De laatste heeft echter volgens haar het definitieve antwoord en aanvechten is niet meer nodig óf zelfs verboden. Het onderzoek van dr. Cserhati heeft die wetenschapsopvatting echter opengebroken. Hij probeert te laten zien dat het ook anders kan dan de opvatting en indeling van dr. De Jong. De Jong doet echter of haar spreekwoordelijke neus bloedt en geeft aan dat er helemaal geen raadsel (meer) is. Dat lijkt mij niet correct en in tegenspraak met haar eigen artikel uit 2010 die ze anno 2022 nog met instemming aanhaalde.

Wikipedia

Dr. De Jong schrijft verder: “Jan van Meerten heeft kennelijk niet de moeite genomen even op Wikipedia te kijken: https://en.wikipedia.org/Red_panda. Daar staat wat de wetenschap denkt over de rode panda: de rode panda hoort niet bij de beren, niet bij de wasbeerachtigen (de kleine beren), niet bij de stinkdieren en ook niet bij de marterachtigen. De rode panda hoort bij zichzelf: Ailurus fulgens vormt de enige soort van de familie Ailuridae.

Het klopt inderdaad dat ik niet op Wikipedia heb gekeken. Waarom niet? Het artikel was bedoeld om het onderzoek van dr. Cserhati heel kort samen te vatten en niet om een totaaloverzicht van de discussie rond de indeling van de rode panda te bieden met alle voors- en tegens. Verder zie ik Wikipedia inderdaad niet als ultieme rode panda-bron. Zoals gezegd maakt mij de indeling van de rode panda niet zo heel veel uit. Deze mag van alle kanten aangevochten worden. Soorten indelen blijft mensenwerk, en daarmee betrekkelijk of aan fouten onderhevig. Dat geldt voor alle partijen. Gelukkig was dr. Cserhati daarom voorzichtig met zijn voorgestelde indeling en stelde hij deze indeling open voor discussie.13 Wikipedia geeft een mogelijke indeling die door Cserhati wordt aangevochten op basis van ‘Whole Genome K-mer Signature’. Dan moeten we niet Wikipedia reproduceren, maar de methode van dr. Cserhati herhalen/verbeteren of indien nodig bestrijden. Overigens is de verwijzing naar de naturalistisch-wetenschappelijke papers door dr. De Jong zeer waardeval en daarvoor spreek ik dan ook mijn dank uit!

Verouderd

Volgens dr. De Jong is mijn vraag al ’20 jaar verouderd’. Allereerst is dat niet correct want dr. De Jong noemde iets meer dan tien jaar geleden de indeling van de rode panda nog een ‘raadsel’ en deze raadselachtigheid blijkt uit het toen verschenen artikel. Ten tweede verschijnen er nog studies waaruit blijkt dat de definitieve indeling van Musteloidea (waaronder de rode panda) nog niet staat. Ten derde laat de paper van dr. Cserhati in BMC Genomics op zijn minst zien dat er anders gedacht mag worden over de indeling van de rode panda. Mogelijk is dit tegen het zere been van dr. De Jong, maar gelukkig is daar binnen de naturalistische wetenschapsbeoefening wél ruimte voor. Om de zaak te beslechten zou dr. De Jong met argumenten moeten aantonen waarom de rode panda niet ingedeeld kán worden bij de marterachtigen (Mustelidae). Omdat de serie nog niet af is, ga ik er van uit dat dit nog komt.

Voetnoten

Feedback & Vragen 2023: Dr. Gerdien de Jong grijpt Mesodma-artikel aan om zondvloedgeloof in het algemeen te verwerpen

Evolutiebiologe dr. Gerdien de Jong is een website begonnen om het Nederlandstalige ‘creationisme’ te weerspreken.1 In een kort artikel bespreekt ze mijn artikel over Mesodma.2 Het valt op dat de kritiek niet opbouwend is, maar er slechts op gericht lijkt te zijn om zondvloedgeloof in het algemeen te verwerpen vanwege natuurwetenschap.3

Hell Creek State Park, het hart van de Hell Creek Formation. In de Hell Creek Formation worden fossielen van Mesodma gevonden. Bron: Wikipedia.

Geen opbouwende kritiek

De samenvatting van het eerste stukje is correct. De uitdaging is dat Mesodma binnen een model dat de K/Pg-zondvloedgrens wil verdedigen, vóór de zondvloed precies op dezelfde plaats leefde als ná de zondvloed. De kritiek van De Jong is niet opbouwend en meedenkend. Zo zou dr. De Jong kunnen helpen met het ontrafelen van de vraag of Neoplagiaulacidae een holobaramin vormt en vast te stellen hoe groot de variatie is binnen het dan vastgestelde holobaramin (haar expertise). Bovendien gaat ze in het artikel ook niet in op de oplossingsrichtingen die je vanuit de K/Pg-zondvloedgrens zou kunnen aandragen. Het artikel lijkt er slechts op gericht om op basis van het Mesodma-artikel zondvloedgeloof in het algemeen te verwerpen.

Alle basisovertuigingen verwerpen vanwege uitdagingen?

Bij dr. Gerdien de Jong zien we een sciëntistische wetenschapsopvatting. Wetenschapsbeoefening leidt dan tot absolute waarheid. ‘Problemen’ kunnen/mogen niet en moeten daarom zo snel mogelijk opgelost worden. Dr. De Jong reageert op een quote uit het Mesodma-artikel, namelijk: “De uitdaging is echter dat wáár je de zondvloedgrens ook plaatst, je tegen geologische of paleontologische problemen aan zult lopen.” Volgens haar zou je op basis van deze uitsprak ‘het idee zondvloed’ moeten ‘verwerpen als in strijd met de gegevens’. Erkennen van het bestaan van de zondvloed is geen ‘idee’ maar een geloofsuitspraak op basis van Schriftgegevens. Dat geloof hangt samen met de interpretatie dat de Schrift Gods Woord is. Dat is een geloof ongeacht natuurwetenschap (NGB artikel 74).

Zelf heb ik een andere wetenschapsopvatting dan dr. Gerdien de Jong. Ik zie meer in een model van consonantie/dissonantie met de basisovertuiging.5 Dus eerlijk met de data omgaan en aangeven waar de data (voorlopig) consonant of dissonant is met de basisovertuiging. Qua zondvloedmodellen hanteer ik zelf een docta ignorantia. Gekscherend noemde ik mijzelf eens een Geologisch-Agnostisch Catastrofist (GAC). Dat zorgt voor een zekere ontspannenheid in de discussie. Want als je omwille van uitdagingen basisovertuigingen moet verwerpen, dan houd je niets meer over. Zelfs de basisovertuiging van Universele Gemeenschappelijke Afstamming moet dan wankelen. Bij het laatste denk ik bijvoorbeeld aan de argumenten in een lezing van dr. Günter Bechly over Fossil Discontinuities.6 We zien bij UGA vanwege basisovertuiging ook datamassage bij fossiele vogelsporen van de Santo Domingo Formation of datamassage na het vinden van een ‘te oude’ Basilosaurus-achtige in de La Meseta Formation. Is dat erg? Wat mij betreft niet. Het toont wel aan dat een basisovertuiging niet zomaar bij de minste of geringste tegenstand omvalt. Beter is het dus om in bescheidenheid wetenschap te bedrijven in een poging om uitdagingen aan te gaan. Dat werkt vaak nog vruchtbaar ook.7 Ik zou dr. Gerdien de Jong willen aanmoedigen om mee te denken in het Mesodma-vraagstuk. Bijvoorbeeld door de vraag te beantwoorden of Neoplagiaulacidae een holobaramin vormt.

Voetnoten

Dr. Gerdien de Jong gaat via website Nederlandstalig ‘creationisme’ bestrijden

Evolutiebiologe dr. Gerdien de Jong is vlak voor Kerst 2022 begonnen met een website (blog) om het zogenoemde Nederlandstalige creationisme te bestrijden. De website draagt de zakelijke titel ‘Creationisme weersproken’. Ook enkele artikelen op ‘Oorsprong’ liggen onder het vergrootglas van de geleerde. Het is goed dat er kritiek is op diverse beweringen! Als ze de toets van de kritiek niet kunnen doorstaan moeten stellingnames worden genuanceerd of worden verworpen. ‘IJzer scherpt men met ijzer; alzo scherpt een man1 het aangezicht zijns naasten’ (Spreuken 27:17, SV).

Dr. Gerdien de Jong

Dr. Gerdien de Jong promoveerde in 1976 aan de Universiteit Utrecht op een proefschrift met als titel ‘Natural selection and viability as consequences of competition for food’. Van 1971 tot en met 2007 was zij universitair hoofddocent aan de Universiteit Utrecht. Creationisten kennen haar als een fanatiek bestrijdster van het klassieke scheppingsgeloof én het daarop voortbouwende scheppingsparadigma2. Dr. De Jong heeft al eerder een creationisme-bestrijdende website gehad, namelijk contra het in het Nederlands vertaalde ‘Evolutie: Het Nieuwe Studieboek’ onder redactie van de Duitse geleerden dr. Reinhard Junker en dr. Siegfried Scherer.3 Deze website lijkt echter doodgebloed.4 Dr. De Jong is ook eigenaar van de lezenswaardige website ‘Evolutiebiologie’.5 Nu dus ook ‘Creationisme weersproken’.6

Creationisme weersproken

De Jong is met de website begonnen op 23 december 2022. Op die dag verschenen er zeven artikelen. Het achtste artikel verscheen vandaag op 2 januari 2023. We zijn benieuwd welke artikelen er nog zullen volgen. In het eerste artikel wordt een korte beschrijving gegeven van het zogenoemde jongeaardecreationisme in Nederland.7 In het tweede artikel wordt de zondvloed8, zoals verdedigd door Logos Instituut, bestreden.9 In het derde artikel wordt een artikel en een lezing bekritiseerd die gaan over de zondvloed(geologie).10 Het gaat om een artikel en een lezing die ook hier op deze website zijn verschenen.11 In het vierde artikel wordt de kritiek van masterstudent Willem Jan Blom op zondvloedgeologie en het boek ‘De Verloren Wereld12 met instemming aangehaald.13 In het vijfde artikel wordt een artikel op deze website over Mesodma aangehaald14 en gebruikt tegen de zondvloed in het algemeen.15 In het zesde artikel wordt met instemming verwezen naar een artikel van dr. Phil Senter16 met als titel ‘The defeat of Flood Geology by Flood Geology’.17 In het zevende artikel verwijst dr. De Jong naar eerdere artikelen waarbij zij het creationisme heeft weersproken. Het betreffen vooral verwijzingen naar de website Sterrenstof (de website van dr. René Fransen) waarin het werk van dr. Peter Borger wordt bekritiseerd.18 Het achtste artikel verscheen vandaag en bevat kritiek op een eerder verschenen artikel van mij op de website Oorsprong.19 In dit genoemde artikel vat ik twee artikelen van dr. Mátyás Cserhati kort samen.20

Repliek

In dit artikel willen we slechts wijzen op het bestaan van de website. Uiteraard is er tegen elk artikel wat in te brengen. Soms gaat dr. De Jong kort door de bocht of zit ze fout. We zien ook dat ze soms een punt heeft en dat creationisten (nog) geen goed antwoord hebben op een bepaalde kwestie. Er zijn duizenden voorbeelden te noemen waarbij creationisten de zaken verkeerd voorstellen of (nog) geen afdoende verklaring hebben. Het is goed om de ‘creationisme weersproken’-website in de gaten te houden en waar nodig een repliek te schrijven op de stukken. Let wel op dat de anti-websites niet het uitvoeren van het eigen werk in de knoop laat komen. Wat mij betreft werken creationisten voor zestig procent van de beschikbare (vrije) tijd aan eigen onderzoek, besteden ze 20 procent van de beschikbare (vrije) tijd aan het bekritiseren van Universele Gemeenschappelijke Afstamming en nog eens 20 procent van de beschikbare (vrije) tijd aan het van repliek dienen van tegenstanders. We bedanken dr. De Jong voor het besteden van haar (vrije) tijd in (het bekritiseren van) het ‘creationisme’.

Voetnoten

Evolutionists on Panda’s Thumb Attack Well-Respected Science Journal

In April 2021 my paper describing the genomic characterization and taxonomic placement of the red panda (Ailurus fulgens) was published in the scientific journal BMC Genomics after almost a year of review. The red panda is a unique animal, hard to classify based on its morphological characteristics. Some have classified it as a cat, some as a relative of small carnivorous animals, such as minks or weasels, yet others claim that it is a relative of the giant panda, Ailuropoda melanoleuca. Similar to the duck-billed platypus, biologists do not know where to put this animal, all the while thumbing its nose at them. Molecular characterization of this species based on small sets of genes also did not fare any better, and evolutionists contradicted one another again in further attempts to classify this animal.

Figure 1: “Molecular characterization of this species based on small sets of genes also did not fare any better, and evolutionists contradicted one another again in further attempts to classify this animal.” Source: Pixabay.

It is for this reason that I employed a whole genome sequence analysis algorithm that I had developed previously analyzing three groups of insects (Anopheles, Glossina, and Drosophila)1 on 28 species of carnivores (bears, cats, martens, and one species of skunk). I did this as opposed to previous studies which looked at only handfuls of mitochondrial and/or nuclear genes. My reasoning was that if we look at the whole genome, we can get a broader picture of the genetic relatedness between species. Looks can be misleading, and since genes define physical appearance, I sought to study genomic data as opposed to morphology. To illustrate the fact that evolutionists themselves cannot make heads or furry red tails of where to place the red panda, see Table 1 below to see how various evolutionist researchers tried to classify this mysterious animal.

Researcher(s) Analysis Conclusion
Peng et al.2 13 mitochondrial genes Either mustelid or mephitid
Fulton and Strobeck3 3 nuclear and 3 mitochondrial genes Related to Mephitis mephitis
Yu and Zhang4 Introns 4 and 7 of nuclear FGB gene, ND2 mitochondrial gene Sister to procyonids
Sato et al.5 5.5 Kbp segment containing 5 nuclear genes Closer to mustelids or procyonids

Table 1: Attempts by several evolutionist researchers to classify the red panda based on molecular characteristics and their conflicting results.

Perhaps this is why Panda’s Thumb took interest in my article since this animal is alleged by some to be a relative of the namesake of their website. After the paper had been published in BMC Genomics6, I adapted the results for a molecular baraminology paper, which was accepted in Creation Research Society Quarterly (CRSQ) in the fall of 20217. This meant that the secular paper had been public for over a year and a half, while the creation science paper had been available online for about a year.

Baraminology is the study of the Biblical kinds, described in Genesis 1. A kind, or using a more technical term, a ‘baramin’ is a reproductive community of organisms. Kind breeds with kind, but not with other organisms outside the kind. Humans breed only with humans, and not with chimpanzees. Horses and dogs can be bred to bring new varieties, but dogs will never interbreed with horses. An apobaramin is a group of baramins (i.e. birds, bats), whereas a monobaramin is a subset of a holobaramin (i.e. Caucasians).

Apparently, one Dr. Gerdien de Jong, an associate professor of biology at the University of Utrecht in the Netherlands, now retired, found both of my papers after a full year and wrote a critique of my work on the Panda’s Thumb titled “A tale of two papers” on December 2, 2022.8 She attacks several points in my two papers. However, she doesn’t hold back from attacking her fellow evolutionists on the editorial board of BMC Genomics, a well-respected science journal: “how did a paper as bad as this ever get through review and published?

In the following, let us examine her approach and her criticism of my paper and whether they are well-founded, or not.

Religious bias

Note, that my BMC Genomics paper underwent several rounds of review for about a year, so the review process was thorough. Therefore, the title of my response article is “Evolutionists on Panda’s Thumb Attack Well-Respected Science Journal” just to poke some fun at my opponents.

It is remarkable that when a creation scientist writes a paper dealing with origins and it is successfully published in a secular paper, it is deemed science, and no one has any problem with it. However, once it is discovered that the same work is reinterpreted to fit the creationist framework, it is then automatically rejected as unscientific. This clearly demonstrates the religious motivation of De Jong and other evolutionists when looking at the scientific evidence and reasoning presented in my papers. Had the parallel paper not been published in CRSQ, the secular version of the paper and the folks at BMC Genomics would never have been criticized.

Figure 2: “She raised several questions which had already been answered in the BMC Genomics paper.” Source: Pixabay.

Interestingly, De Jong actually emailed me on December 10, 2022, eight days after her criticism of my papers went online at the Panda’s Thumb website, asking for the supplementary material of my CRSQ paper for which there was a link in my paper. She hadn’t even fully read both of my papers, yet went ahead anyway to critique them! What is this if not a foregone conclusion on her part!? De Jong obviously cannot handle the fact that other evolutionists, such as the editorial board at BMC Genomics put their stamp of approval on my work, and are now trying to level post-hoc accusations at my work, desperately trying to pick holes in it.

Evolution is not science. It is neither observable, repeatable, nor is it testable. These are all basic characteristics of science. That is why when evolutionists like De Jong find that the scientific research that has been accepted by the evolutionary biologists who took a year to review my paper can be reinterpreted to fit the creation model, they are now up in arms and trying to tear down my work. This is not the first instance of such religious bias on the part of evolutionists. When our bioinformatics research group at the University of Nebraska-Lincoln (UNL) tried to publish its work in the journal Genome Research, the journal rejected it because one of the reviewers had searched for my name on the Internet and had found out that I was a creationist. This was because a church in town had posted my presentation critical of evolution on their website. Despite the fact that the material in our paper never dealt with anything about origins. The bias on the part of evolutionists is simply that blatant.

What is science? Is baraminology science? Is evolution science?

In the blog post on the Panda’s Thumb, the regular arguments against baraminology were rehashed, yet again. However, we can know for sure that baraminology is science, whereas evolutionary theory is not. How so? Creation science studies the handiwork of God, not God’s creating hand. As a discipline within creation science, baraminology deals with species relationships that we can see. For example, members of the cat kind can visibly breed with one another. Lions can mate with tigers, pumas with leopards, to form hybrid species. However, cats cannot breed with dogs, or with bears. Baraminologists recognize and accept the clear differences between kinds, to be so great that they cannot be explained away by random mutations.

Evolutionists have a supremely difficult task since they have to explain every single biological transition between all organismal groups. If they fail one single time, then their evolutionary tree falls apart into two unbridgeable, unrelated groups. I don’t envy them!

In other words, imagine that the evolutionary tree is one large, large holobaramin, with everything in it, from bacteria to bees to birch trees and baboons. Should we break down this holobaramin into two groups with an unbridgeable gap between them, we would have some organisms (roughly half of the entire tree) that couldn’t have evolved from anything. Evolution is that flimsy. If there is a single break in the evolutionary tree, the whole theory falls apart.

Baraminologists simply take organisms at face value and recognize that there are distinct groups of species within nature that are separated from all other groups. We simply let the chips fall where they may. This is science.

Interestingly, Carl Linnaeus (1710 – 1778), “the father of modern taxonomy” believed in special creation; he lived before Darwin’s theory was formulated almost a hundred years later. Science, including the study of taxonomy, did not begin with Darwin.

On the other hand, since evolutionists believe that nature is everything, and there is no God, then all species must be interrelated, because all life evolved from non-life without any external intervention. Evolutionists are thereby forced not only to presuppose that all organisms are related to one another in the chain of evolution, but also that organisms evolved in the distant, unobservable past. This is not science.

While it is true that the exact, precise boundary of the kind is not clear, this does not discredit baraminology. Why? Neither is the definition of what a species is any clearer. Dozens of scientists have defined what a species is based on different biological aspects, such as morphology, proteomics, genetics, or ecology. Taxonomy is a science that is in constant flux. The taxonomy of fungi, for example, changes annually. Species get split up, lumped together, and reclassified on a regular basis. Evolutionists such as De Jong should first pull the beam out of their own eyes before attempting to remove the speck of dust in the baraminologists’ eyes!

Figure 3: “So what really is the red panda?” Source: Pixabay.

So what really is the red panda?

All this being said, let us now turn to the issues that De Jong raised in her blog post criticizing my work. These critical points will be discussed one by one:

1. The red panda and the marten family (Mustelidae) are sister groups. Ailurus fulgens is not a member of Mustelidae.

“The clustering can be regarded as evidence that the red panda and the marten family are monophyletic sister groups, but not that the red panda belongs to the marten family. The red panda has a lower mean correlation with the marten species than the mean correlation of the marten species amongst each other, showing a clear distance between panda and martens. This difference is significant (P < 1.4 x 10-6) but Cserhati writes ‘This difference is not too significant’, and he decides to ignore it. In his heat map of the correlation matrix the difference between red panda and marten species is clearly visible: left figure on top, lighter is higher correlation, and the red panda gives the top right ‘Finnish flag’ pattern.”

There are several things that should be mentioned here.9 First of all, De Jong is overplaying the distance between the red panda and the martens. It is true that the red panda has a mean correlation value of 0.89 with the mustelids, whereas the mean correlation among mustelids is 0.95±0.04. However, we have to realize that the red panda is an isolated species (it lives in the Himalayas), and thus may have diverged from all of the other mustelids, should it indeed be a mustelid. The 0.89 correlation value of the red panda is within two z-scores of the mean correlation of mustelids. Therefore, even though it is an outlier, it is not an extreme outlier.

Interestingly, De Jong either did not read the entire BMC Genomics paper, or she chose to ignore the correlation results for the black-footed cat (Felis nigripes). This species also shows a “Finnish-flag” type pattern in the lower left of figure 1 of my BMC Genomics paper (see Figure 4). The black-footed cat is a well-known, undisputed member of the family Felidae, yet, as I show in my paper, the mean correlation value of this species is also 0.89 compared to the other cats, yet the mean correlation of cats among themselves is 0.97±0.03, an even larger difference when comparing the red panda with martens, even falling outside the two z-score range. Thus, it follows that if the black-footed cat unequivocally falls within the cat family, despite larger correlation differences, it is still possible that the red panda could be a member of the marten family.

Here we have a contradiction between some statistical measurements (correlation values and a p-value), and biological reality. Note that whereas p-values may be useful in assisting scientists in making inferences, they are only guidelines, and when biological reality says otherwise, we must choose biology over statistics. Thus the p-value of 1.4 x 10^-6 does not necessarily indicate that the red panda is not a marten.

Figure 4: Heat map (figure 1 from the BMC Genomics paper) showing genomic correlation between 28 species of carnivores (cats, bears, martens, skunk and the red panda, brighter colors mean higher correlation).

2. In the mtDNA study there is no outgroup, why was one not included?

Many phylogenetic and also baraminology studies include either outgroup species or groups to compare the group under study to a species or group of species that are known to be unrelated to the group under study. However, in this case, since, as even De Jong asserts that the groups that I used (bears, cats, and martens) follow the “traditional classification” (both according to evolution as well as creation), the use of an outgroup may be superfluous. De Jong wishes to impose her evolutionary view of classification on the species examined in this study, looking for an outlier species more basal or primitive than the species in the study. However, in baraminology, the game is played differently. I chose those groups (bears, cats, raccoons, martens, skunks) because these were the groups that most researchers claimed they were the closest to the red panda. This meant that I was trying to classify the red panda as either of these baramins, or possibly classify the red panda into its own baramin. In a sense, these various groups could be viewed as outgroups of one another.

Classifying a species into its own baramin is not without precedent. In a previous work of mine, I classified the tuatara (Sphenodon punctatus), a unique species of reptile into its own baramin10. The same might be the case here as well, there is nothing that says otherwise. In creation science, we hold to our theories loosely but we hold to Scripture tightly. The evolutionists at Panda’s Thumb also pointed out the fact that Lightner11 puts the red panda into its own baramin. However, she did not include an analysis of any mitochondrial or nuclear sequences, thus even though I respect Lightner’s work, I would rather rely on my own more detailed analysis.

3. The discordance between the mitochondrial DNA results and the genome shows that baraminology is useless.

If that is so, then all previous evolutionary attempts to classify the red panda based on molecular evidence are also worthless. These were listed in the Introduction in Table 1. These conflicting results stem from evolutionists’ usage of small gene sets to compare the red panda genome to other carnivores. It is precisely for this reason that I used the Whole Genome K-mer Signature algorithm, which compares the distribution of short k-mers between species. These k-mers are short stretches of DNA k bases long, where in my study k was set to 8 to study octamers. This is very much akin to measuring the similarity of the vocabulary of literary works. Works on architecture use different vocabulary words compared to books on fishing, which are also different from books on baking or astronomy. These literary genres correspond to the created kinds of Genesis.

Figure 2 (see figure 5 below in this article) in the BMC Genomics paper showing the result of my mitochondrial DNA analysis shows that the red panda indeed may belong to its own clade/kind. However, the mitochondrial DNA is less than a hundredth of a percent of the size of the whole genome. Not to mention basing trees on single genes, such as my analysis of cytochrome-b in the CRSQ version of the study. While it may be useful for preliminary results, analyzing the whole genome is a much more holistic approach, allowing more solid conclusions to be drawn.

Figure 5: Heat map (figure 2 from the BMC Genomics paper) showing sequence similarity of the mitochondrial DNA between 52 species of carnivores (cats, bears, martens, skunks, racoons, and the red panda, brighter colors mean higher correlation).

Evolutionists themselves well know that phylogenies that are drawn up on the multiple alignments of individual genes often contradict one another. That is why some phylogenetic studies involve concatenating several gene sequences together to balance out these differences. My study just took this approach a step further and analyzed the whole genome sequence.

Some people (such as some of the commenters at the Panda’s Thumb) may question using a k-mer approach to analyzing DNA sequences, but this was already covered in my BMC Genomics paper. Apparently, my opponents had done a messy job reading my paper and skimmed over this. Aligning whole genome sequences with one another is a possibility, but it is not yet feasible. If short 75–200 bp Next-Generation Sequencing reads can be used to classify organisms, such as in the kraken algorithm, then why not the whole genome? The whole genome represents a much larger search space in which to measure the distribution of short signal k-mer sequences. My algorithm has also been used by other researchers in their work, such as Vanaja and Yella.12 Furthermore, other k-mer-based algorithms, such as kraken13, the Naïve Bayes Classifier (NBC)14, and PhymmBL.15

4. Baraminology is a fictional construct, and there is nothing real behind it.

According to De Jong, “Baraminology has as yet just reproduced evolutionary taxonomy: therefore, it is a waste of time. The idea that statistical clusters represent groups that are separated biologically is just a superstition.” [slightly edited for better reading]. Furthermore, “The clusters found highly depend on the input, and that is why no baraminological method represents biology.”

This is nothing of the kind, pun most definitely intended. Baraminology does not reproduce evolutionary taxonomy, I do understand where De Jong is getting this idea from. Of course, within an individual baramin species are related to one another (for example, all humans are interrelated). That is because Genesis 1:11, 12, 21, 24, and 25 declare that kinds form reproductive communities. There is continuity within a kind. But that is where relatedness all stops.

As mentioned earlier, baraminology takes observable species relationships at face value and lets the chips fall where they may, baraminologists do not religiously superimpose an evolutionary narrative that forces all kinds to be interrelated with one another when they clearly aren’t. That is why the evolutionary tree fails, and the only question is how to properly classify organisms into different kinds. Biology is messy, and mutations have accumulated ever since the Fall, so this may make things difficult. Nobody ever said science is easy, and we may need to go around several times to get the proper classification of a given species into its corresponding baramin.

De Jong references one of my previous works analyzing statistical baraminology methods16 where the BDIST algorithm (an online software that runs morphology-based baraminology analysis) was shown to find several baramins within several species of dogs. This is understandable and an artifact of using the method. Setting the taxonomic level of a baraminology analysis too low will produce meaningless results.

In one of my previous works on baraminology, we analyzed mitochondrial DNA data in humans, cats, dogs, horses, and bats, and found that dogs are a separate baramin compared to all of these other groups17.

This is why baraminologists sometimes apply a process called successive approximation. This involves a simultaneous bottom-up and top-down approach to analyzing the data. The baraminologist may try first to start with a group, which is likely to be comprised of multiple baramins (the apobaramin), such as bats, turtles, or birds. The baraminologist then drills down, trying to find individual baramins within this group. Secondly, the baraminologist may also start out from individual species or very small groups (called monobaramins), and cluster them together to find holobaramins. Where the two procedures meet is very likely to be the holobaramin. See figure 6 below:

Figure 6. The process of successive approximation. A. Starting from a larger group of species (the apobaramin) we drill down to find the holobaramin. B. Starting from individual monobaramins, we use clustering to approximate the holobaramin. When both processes meet we have the holobaramin.

In general, when analyzing a set of species, a high degree of similarity is to be expected (be it morphological similarity, genetic relatedness or correlation values, etc.) when we are examining species from within the same baramin. However, when we compare two species from two separate baramins, there is a sharp drop in the level of similarity. This is the external surface of the holobaramin, the point where the expanding monobaramin meets the shrinking apobaramin. At this point, we should measure discontinuity between separate holobaramins. In my molecular baraminology work, this can be summed up by a statistical measure called the p-value. This measures whether within-baramin similarity values and between-baramin similarity values are statistically significant.

The fact that clustering highly depends on the input is understood. This is true for both baraminology methods and also evolution-based phylogenetic methods. For example, when constructing phylogenetic trees for different families of cell cycle genes in rice we had to build the phylogenetic tree based on a multiple alignment of proteins from a given protein family. We would then trim the ends off of the alignment in order to use the truncated part of the alignment that actually produced a strong phylogenetic signal18. Evolution in, evolution out.

Humans and chimpanzees share some traits. We have hair, fingernails, and a lengthy gestation period. This would put humans and chimpanzees into the same baramin. Humans and chimpanzees are much more complex than these three traits, and so that is why comparisons must be as holistic as possible.

Conclusion

Baraminology is science. Science did not start with Darwin and to exclude non-Darwinian models of origins is sheer arrogance. Baraminology simply accepts major discontinuity between species at face value and accepts them as they are. Evolutionists have to impose an all-encompassing tree on all of life, without ever having observed past confluence of species. Thus, it is not science.

My paper withstood a year’s worth of review in BMC Genomics and was accepted as publication-worthy science by its editorial staff. Thus, professional evolutionists state that my work is respectful science. Alas, other evolutionists, such as De Jong do not agree, not because of the science in my papers, but rather because of her evolutionary presuppositions. Thus, she feels motivated to take down something which deems a religious heresy.

De Jong apparently has a long history of blatantly trying to censor opposing viewpoints. In 2006, she criticized Dr. Maciej Giertych, a Polish population geneticist, merely for being critical of evolutionary theory in a simple eleven-sentence opinion letter to Nature in 200619.

De Jong obviously wrote her article on Panda’s Thumb without having fully reviewed my work in BMC Genomics and CRSQ. She raised several questions which had already been answered in the BMC Genomics paper. Thus, it is painfully obvious that her work is a foregone conclusion, guided by her religious presuppositions and not the actual data.

I have answered the criticisms of De Jong in this article. I applied a whole genome algorithm to genetic data from several families of carnivores to facilitate the classification of the red panda. This is an innovative approach compared to previous methods which analyzed only handfuls of genes. Based on my analysis the red panda could well belong to the family of martens. Though the red panda may be a distant member of this group, being isolated in the Himalayas, the distance is smaller compared to the black-footed cat and other cats.

Red.: For two Dutch articles on the red panda and Cserhati’s research see: https://oorsprong.info/de-lichte-steekjes-van-dr-gerdien-de-jong-op-pandas-thumb-artikel-op-oorsprong-en-onderliggende-bronnen-bekritiseerd/ and https://oorsprong.info/wetenschapper-lost-creationistisch-biosystematisch-raadsel-van-de-rode-panda-ailurus-fulgens-op/.

References

Feedback & Vragen 2022: Doet Paul Garner (MSc.) in zijn boek ‘De Verloren Wereld’ nauwelijks aan bronvermelding?

Vorige week verscheen De Verloren Wereld van paleobioloog Paul Garner (MSc.). Op basis van de Engelstalige Fossils and the Flood heb ik een aanbeveling voor dit boek geschreven. Ik ben enthousiast over dit familieboek! Uiteraard zijn er een aantal kanttekeningen te maken, maar dat neemt niet weg dat ik het boek geschikt acht voor de bovenbouw van het primair onderwijs en de onderbouw van het secundair onderwijs.1

Masterstudent aardwetenschappen en filosofie Willem Jan Blom (BSc. BA) heeft als eerste een recensie geschreven van het boek.2 Blom is kritisch op het boek en geeft een flink aantal terechte kritiekpunten. Ik ben benieuwd met welk weerwoord Logos Instituut komt. Blom vindt de onderbouwing en het brongebruik mager. Hij schrijft in zijn recensie:

“Garner geeft opnieuw geen onderbouwing, en dit keer ben ik ook niet bekend met andere creationistisch [sic] bronnen die zijn bewering ondersteunen.”

En:

“Maar pas als het grondige wetenschappelijke onderzoek achter de rug is, is het intellectueel verantwoord om een familieboek te schrijven – die keer met bronvermelding en onderbouwing bij de claims die erin gemaakt worden.”

Blom heeft gelijk als hij schrijft dat het pas ná grondig wetenschappelijk onderzoek intellectueel verantwoord is om een familieboek te schrijven. Vaak ontbreekt dat creationistische onderzoek helaas, maar vaak ook niet.3 Hij heeft echter ongelijk dat het brongebruik van Garner niet op orde is. Het verbaast mij daarnaast ook enigszins dat Blom beweert niet op de hoogte te zijn van creationistische literatuur ter onderbouwing van biostratigrafische discontinuïteit ter hoogte van Krijt-Paleogeengrens. In zijn creationistische tijd heeft Blom (nota bene) dit werk gebruikt in (besloten) eigen werk. Het gaat hier om het werk van de paleontoloog dr. Marcus Ross (2012 en 2014), maar ook anderen.4

Brongebruik van Garner

Blom heeft dus kritiek op het brongebruik en de wetenschappelijke onderbouwing van diverse zaken in het boek ‘De verloren wereld’. Dat is onterecht! Garner heeft een uitgebreid notenapparaat gegeven op New Creation Blog. Blom had dit overigens kunnen weten, want op p. 132 in de Nederlandse versie is het volgende te lezen:

“Bezoek onze Engelstalige website www.fossilsandtheflood.net voor ondersteunend materiaal in de vorm van aantekeningen en verwijzingen bij elk hoofdstuk van dit boek. De aantekeningen en verwijzingen zijn bedoeld om je te helpen het Bijbelse en wetenschappelijke bewijsmateriaal dat de beweringen in elk hoofdstuk ondersteunt, beter te begrijpen. Ze geven ook richting voor het verder onderzoeken van de literatuur. Merk alsjeblieft op dat de verwijzingen slechts zijn bedoeld om een beeld te schetsen, niet om volledig te zijn. Een korte bibliografie vind je hieronder.”

Wanneer je doorklikt dan kom je op New Creation Blog en dáár is een onderbouwing te vinden inclusief een uitgebreid notenapparaat.5 Dit doet overigens weinig af aan de kritiek van Blom op het boek. Ik denk dat de biostratigrafische spreiding van fossielen een groot probleem is voor de verschillende creationistische zondvloedmodellen.

PS: Willem Jan Blom heeft zijn recensie aangepast na bovengenoemde opmerking. Zie hier voor de recensie van Blom.

Voetnoten

Feedback & Vragen 2022: Commentaar op de presentatie van dr. Peter Borger – Wel of geen ‘big surprise’?

Vorige maand werd het congres ‘Bijbel & Wetenschap’ georganiseerd. Op dit congres sprak moleculair bioloog dr. Peter Borger. Zijn lezing had als titel: ‘Terug naar de oorsprong: over baranomen en soortvorming’. In deze lezing haalde Borger onderzoek naar de zandraket (A. thaliana) aan en het citaat ‘a big surprise’. Op de manier van aanhalen kwam via Twitter kritiek. Hieronder een reactie op de kritiek.1

Onderzoek naar het genoom van de zandraket (Arabidopsis thaliana) zorgt voor verrassende resultaten én een discussie via Twitter. Bron: Wikipedia.

De kritiek van drs. Bart Klink2 :

“Peter Borger heeft het vanaf ca. 25 minuten over onderzoek naar de zandraket en claimt de auteurs te citeren dat hun bevindingen ‘a big surprise!’ waren. Ik kan dat citaat alleen niet vinden in het artikel (…). Hoe zit dat Peter?”

Peter Borger gaf aan dat je dergelijke uitspraken nooit kunt vinden in het wetenschappelijk artikel. Hij gaf de referentie van het citaat echter niet, maar maande Bart Klink om verder te zoeken.

Drs. Bart Klink3:

“Een citaat is een letterlijke tekst uit je bron. Waarom staat die er niet in, zoals je claimt op je slide?”

En verder4:

“Ik wil erop kunnen vertrouwen dat als jij een onderzoek aanhaalt, dat daarin ook daadwerkelijk staat wat jij claimt dat erin staat. Dat is hier dus niet het geval. Wat vind jij van deze omgang met literatuur Jan van Meerten?”

In reactie hierop gaf ik aan dat ik niet bekend ben met het onderzoek naar de zandraket noch met alle interviews die de auteurs gedaan hebben naar aanleiding van dat onderzoek. Daarom kan ik er dus niets zinnigs over zeggen. Maar ik gaf aan de auteurs wel te kunnen mailen of het inderdaad ‘a big surprise’ was. Maar dat ik niet bij voorbaat in het beklaagdenbankje wil gaan zitten. Heb de auteurs uiteindelijk niet gemaild want, zo gaf ik aan, vind ik de vraag of de auteurs dit ‘a big surprise’ vinden niet zo spannend.

Repliek

De vraag bleef mij echter bezighouden en daarom heb ik kort verdiept in de herkomst van het citaat. Hieronder mijn reactie op de reactie van drs. Bart Klink. Op het congres gaf dr. Peter Borger twee voorbeelden van polyvalentie, namelijk verlies of verdubbeling van DNA. Het eerste voorbeeld was die van de zandraket (Arabidopsis thaliana). Borger gaf in de dia aan dat genetische analyse aantoonde dat elk tiende gen redundant is en verloren mag gaan. Daarmee was de voorouder van deze soorten genetisch veel rijker en complexer, niet eenvoudiger! Borger geeft op de dia in citaatvorm ‘A big surprise!’ weer. Bron voor de dia is een paper van Clark et al. in Science.5 Bart Klink doet voorkomen alsof de referentie naar de wetenschappelijke paper óók de bron is voor ‘a big surprise’. Hij is gaan zoeken op het citaat in de originele paper en vond dat niet. Dat klopt, het citaat staat ook niet in het Science-paper. Dit is conform wat Peter Borger via Twitter liet weten. Ik zie de referentie overigens ook meer als bron van de dia dan als bron van het citaat.

Dezelfde tekst kwam ik elders via Twitter op een andere dia van Borger tegen over deze zandraket.6 Hier stond nog een extra bron toegevoegd. Het is een link naar Phys.org. Het artikel draagt de titel ‘One species, many genomes’. In dit artikel vinden we de strekking van het citaat terug. Medeonderzoeker dr. Detlef Weigler geeft in het artikel het volgende aan: “That even in a minimal genome every tenth gene is dispensable, has been a great surprise.” Het artikel meldt daarnaast dat het ‘is surprising that Arabidopsis has such a plastic genome’ en ‘the results were surprising’.7 Een ander artikel op Phys.org met als titel ‘Charting ever-changing genomes’. We vinden daar wel het woord ‘surprising’ terug. Het is opnieuw dr. Weigel die via dit artikel het volgende aangeeft: “We found that one out of 10 genes is very different. This plasticity is truly surprising for a genome that’s very streamlined and unlike bigger genomes doesn’t contain a lot of junk DNA.”8 Via Google zocht ik verder naar het originele citaat. Ik kwam erachter dat Arabidopsis zelfs een eigen website heeft (TAIR). TAIR staat voor The Arabidopsis Information Resource. Onder het artikel ‘Policy Statement on Arabidopsis thaliana Reference Sequence’ is een reactie van dezelfde dr. Weigel te vinden. Op 25 november 2008 schrijft dr. Weigel: “While whole-genome sequencing of EMS mutants to identify causal mutations does work (we are three for three so far), a big surprise has been the number of mutations, either spontaneous or left over from previous rounds of mutagenesis. Starting with a single individual of CS70000 would be a good strategy for any mutant screen, but even then, be aware that individual, not mutagenized lines will undoubtedly have mutations that distinguish them from the canonical CS70000 sequence, which will be the average from many individuals.9

A great surprise’, ‘a big surprise’ en ‘surprising’ geeft de strekking van het citaat en het letterlijke citaat. De uitkomsten bleken voor de onderzoekers verrassend. Interessant? Nee, eigenlijk niet. Relevant? Nee, eigenlijk ook niet. In spreekwoordenland zou ik dit ‘spijkers op laag water zoeken’ noemen. Allereerst geeft dr. Borger in zijn dia niet aan dat het citaat ook uit het originele paper komt. Ten tweede komt het citaat of de strekking van het citaat verschillende malen voor in de populair-wetenschappelijke artikelen over het onderzoek. Ten derde is het voor mij niet zo interessant of een auteur de uitkomst wel of geen ‘big surprise’ vindt. Het onderzoek naar de zandraket (Arabidopsis thaliana) is daarentegen wel interessant en met dank aan dr. Borger weet ik er weer wat meer van.

Voetnoten

Feedback & Vragen 2022: Opmerking in artikel ‘vileine geestelijke stemmingmakerij’?

Het artikel ‘Antwoord nodig op zogenaamde wetenschap‘ zorgt via Social Media voor veel ophef.1 Hoewel ik sommige zaken anders zou verwoorden was ik het eens met de strekking van het artikel: er moet wat gebeuren en graag wat dieper dan oppervlakkige afwijzing! In mijn ogen zijn de reacties op de genoemde maalstroom van boeken vaak niet in-depth of overtuigend genoeg. Verder zou het bestrijden van de opponent slechts een klein gedeelte van de schrijftijd moeten uitmaken, beter is om er sterkere en meer op Gods Woord gefundeerde boeken en artikelen tegenover te zetten. Ten slotte hoeven we niet in een mineur te eindigen: Er is net zo’n lijst van (Nederlandstalige) boeken tegenover te zetten.2

Zoals gezegd: veel ophef. Zaterdag reageerde een, door mij niet bij name te noemen, predikant binnen de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) via mijn persoonlijke Facebook-pagina. Hij schreef:

“Dat is des te schrijnender als menselijke artikelen in één band worden gevoegd met het Goddelijke Boek…” Dat geldt dan dus ook voor de Kanttekeningen en de Bijbel met uitleg! Of is dit vileine geestelijke stemmingmakerij? En inhoudelijk wordt het niet.

Deze opmerking werd vaker gemaakt, ook via Twitter en LinkedIn. Hoewel ik niet de auteur van het artikel ben, wil ik er toch graag op reageren. Zouden de schrijvers met de gewraakte opmerking bedoelen dat er géén enkele kanttekeningen gemaakt mogen worden tussen de twee kaften van de Schrift? Dan zouden ze ook de Kanttekeningen bij de Statenvertaling en de Bijbel met Uitleg moeten verwerpen. Dat lijkt mij niet het geval. Het hoofdstuk ‘Werkwijze en medewerkers‘ van de ‘Bijbel met Uitleg‘ laat zien dat dit niet het geval is. De lijst met ‘Theologische en taalkundige medewerkers‘ bevat ook twee auteurs van het genoemde artikel, namelijk: ds. S.T. Lagendijk en dr. P. de Vries.3 De opmerking lijkt dus niet te zijn gemaakt alsof er geen kanttekeningen gemaakt mogen worden bij de Schriftlezing. Is het dan dus toch ‘vileine geestelijke stemmingmakerij’? Nee. De reageerders lezen het artikel niet goed en ik denk dat de auteurs een woordje zijn vergeten. De gewraakte zin begint met ‘dat is des te schrijnend‘. Wanneer is het des te schrijnend? Dat lezen we in de zin ervoor, namelijk dat ‘het doel meer [is] hoe de kerk zo veel mogelijk geaccepteerd wordt dan hoe God zo veel mogelijk geëerd wordt‘. Kanttekeningen dus met als inhoud en doel dat de kerk zo veel mogelijk geaccepteerd wordt in de wereld, in plaats van dat God zo veel mogelijk geëerd wordt. Dit soort kanttekeningen bij het Goddelijke Woord is inderdaad als het spreekwoordelijke ‘vloeken in de kerk’. Dus niet alle kanttekeningen weren bij de Bijbel, maar dit soort kanttekeningen. Men kan discussiëren over de inhoudelijke geldigheid van deze bewering, maar het is in ieder geval geen ‘vileine geestelijke stemmingmakerij’. Ik lees in het artikel de oprechte overtuiging en zorg dat dergelijke kanttekeningen niet bij Gods Woord horen.4 De zin zou om meer misverstand te voorkomen beter geschreven worden als: ‘Dat is des te schrijnend als er dergelijke menselijke artikelen in één band worden gevoegd met het Goddelijke Boek‘.

De reageerder is het ook oneens met de ‘inhoudelijkheid’ van het artikel. Het artikel lees ik meer als oproep en het kenbaar maken van verontrusting dan als inhoudelijke filering van de aangehaalde boeken. Om dat goed en grondig te doen is veel meer nodig dan slechts één opiniestuk of recensie. Zelf heb ik gisteren het boek ‘Vuur dat nooit dooft‘ bijna uitgelezen. Een goede en uitgebreide inhoudelijk bespreking van dat boek vergt minstens een dubbel zo dik boek. Er komen zoveel ongenuanceerdheden en onjuistheden, maar uiteraard ook lezenswaardige zaken, in voor, dat één klein artikel bij lange na niet volstaat. Dezelfde ervaring heb ik met bijvoorbeeld de genoemde boeken ‘En de aarde bracht voort‘ of ‘En God zag dat het goed was‘. Overigens is er van de andere kant óók nauwelijks een zinnig gesprek daarover mogelijk. Door een, niet bij name te noemen, auteur van het laatstgenoemde boek werd bijzonder emotioneel en hautain gereageerd op tegenspraak. De deur werd dichtgegooid met een autoriteitsdrogreden (argumentum ad verecundiam): ik ben gepromoveerd in vakgebied ‘x’, hoe durf je!

Voetnoten

Feedback & Vragen 2022: Welke stickers van de ‘Albert Heijn’-actie mis je nog?

Als u deze website gevolgd hebt, dan heeft u vast gezien dat we momenteel de ‘Albert Heijn’-actie ‘Expeditie Oceaan‘ bespreken en grotendeels aanprijzen vanwege de ode aan de Schepper die het brengt.1 Helaas is de actie afgelopen zondag ten einde gekomen. We hebben het stickerboek nog niet vol en kunnen zodoende het vierde deel van het zevenluik niet afronden. Wie helpt het stickerboek compleet te maken? Hieronder de nummers die we nog missen.

Missende nummers

Het gaat om de nummers: 38, 43, 49, 54, 79, 80, 85, 92, 93 en 99. Mocht u één of meerdere van deze nummers hebben dan kunt u contact opnemen via het contactformulier (https://oorsprong.info/contact/).

Voetnoten