Home » Artikelen geplaatst door Piet de Vries (Pagina 3)

Auteursarchief: Piet de Vries

De uitleg van Genesis 1-2 in de loop van de eeuwen – Bespreking ‘Since the beginning’

De eerste hoofdstukken van de Bijbel behoren de eeuwen door tot de hoofdstukken die zeer intensief zijn bestudeerd. Kyle R. Greenwood nam het initiatief tot het verschijnen van een bundel gewijd aan Genesis 1-2. In de door hem zelf verzorgde bijdrage waarmee de bundel opent, wordt nagegaan hoe elders in het Oude Testament gezinspeeld wordt op de eerste Bijbelhoofdstukken. De volgende twee bijdragen laten zien hoe in de geschriften van het Jodendom van de Tweede Tempel en in het Nieuwe Testament deze hoofdstukken werden uitgelegd en welke toepassingen eruit werden getrokken. In verdere bijdragen komt naar voren hoe binnen het rabbinale Jodendom en de christelijke kerk Genesis 1-2 zijn uitgelegd. Het slothoofdstuk is gewijd aan postdarwiaanse interpretaties van de eerste Bijbel-hoofdstukken.

Greenwood legt er de vinger bij dat reeds Thomas van Aquino aandacht vroeg voor de menora-structuur van de scheppingsweek. Hij verwijst naar Herman Bavinck die over de scheppingsdagen als werkdagen van God sprak. Evenals David T. Tsumura dat doet in zijn bijdrage over de betekenis van de context van het Oude Midden-Oosten voor het verstaan van Genesis 1-2 wijst hij af dat in het scheppingsverslag van Genesis op maar enigerlei wijze sprake is van een strijd met chaosmachten.

Tsumura brengt naar voren dat in het Oude Testament de chaosmachten historische machten zijn waarover God in het kader van de verlossing van Israël de overwinning behaalt. Terwijl eigentijdse lezers zich afvragen welke consequenties de overeenkomsten tussen het Bijbelse scheppingsverslag hebben, verraste dit de vroegere Oosterse lezer/hoorder in het geheel. Hem troffen niet de overeenkomsten maar de verschillen.

Greenwood stelt dat het voorkomen van vleesetende dieren geen gevolg is van de zondeval, maar dat deze er al vóór de val waren. Inderdaad wijzen meerdere oudtestamentische teksten in die richting, maar graag had ik gezien dat hij in dit kader een verklaring had gegeven van Gen. 1:30 waar wordt gezegd dat God aan de dieren het groene kruid als voedsel heeft gegeven. Feit is dat de overgrote meerderheid van de kerkvaders van mening is dat vlees eten behoort bij de wereld na de zondeval. Zo dachten ook Calvijn en Luther. Augustinus en Thomas van Aquino behoren in de kerkgeschiedenis bij de minderheid die geen probleem zagen met het voorkomen van vleesetende dieren in Gods goede schepping. Deze informatie kan men echter niet in Since the Beginning: Interpreting Genesis 1 and 2 through the Ages vinden.

In haar bijdrage over de nieuwtestamentische gegevens laat Ira Brent Diggers zien dat het Nieuwe Testament zonder enige reserve uitgaat van Adam en Eva als historische personen van wie het gehele menselijke geslacht afstamt. De focus ligt in het Nieuwe Testament op de theologische implicaties van de scheppingsgeschiedenis. In de bijdragen van Stephen O. Presley en C. Rebecca Rine over de kerkvaders blijkt dat voor hen een letterlijk verstaan van het scheppingsverslag hand in hand gaat met het trekken van geestelijke lessen eruit. Ter typering van dit laatste aspect worden de typeringen typologisch, figuratief, allegorisch en eschatologisch gebruikt.

Tsumura bestrijdt in zijn bijdrage dat wij in Genesis 1-2 twee scheppingsverslagen hebben. In Gen. 2:4-25 wordt ingezoomd op de schepping van de mens. Dit hoofdstuk is de introductie van Genesis 3. Hij betoogt dat de openingshoofdstukken van Genesis geen ruimte laten voor het voorkomen van kwaad voordat de zondeval plaatsvond. Die gedachte leidt tot een kosmologisch dualisme dat vreemd is aan het Bijbelse getuigenis over de schepping.

Het slothoofdstuk van Aaron T. Smith laat zien dat vanaf de negentiende eeuw bij de uitleg van Genesis 1-2 de vraag naar voren komt hoe de inhoud van deze hoofdstukken zich verhoudt met wetenschappelijke inzichten over het ontstaan van de aarde. Zelf kiest hij voor de lijn van Karl Barth. Deze laat schepping en verzoening ineenvloeien. Voor Barth is het opgeven van de historische zondeval geen probleem. De schepping is vanaf het begin zowel een gevallen als verloste schepping. Dat is een andere lijn dan die van de kerkvaders en van de gereformeerde belijdenisgeschriften. Deze zienswijze doet geen recht aan het feit dat Genesis 3 het verschil verklaart tussen de mens zoals God hem heeft bedoeld en de mens zoals hij nu is. Die is een zondaar die verzoening met God nodig heeft. Ik meen dat Barth hier niet onze gids moet zijn.

Met de ene bijdrage in de bundel voel ik mijzelf meer verwant dan met de andere. Zeker is dat onder redactie van Greenwood een informatieve bundel het licht verscheen over de uitleg van Genesis 1-2 de eeuwen door.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Zijn Adam en Eva de eerste voorouders van alle mensen? – Bespreking van ‘The Genealogical Adam & Eve’

S. Joshua Swamidass is hoogleraar genomische geneeskunde aan de Washington University in St. Louis. Hij schreef een boek waarin hij bepleit dat wij afstammen van Adam en Eva. Zijn studie boek is interdisciplinair en brengt wetenschap in dialoog met exegese. Hij probeert een klassiek christelijke visie te verbinden met volledige aanvaarding van de evolutieleer.

De kern van zijn boek ligt in het onderscheid tussen ‘genetische’ en ‘genealogische’ afkomst. Na jaren biologie op de middelbare school zijn de meesten van ons bekend met genetica. Genetische afkomst is een recente methode om de geschiedenis van DNA in ons genoom te traceren. Genealogische afkomst is anders. Het is een gewone, niet-technische manier om onze voorouders vast te leggen. Genetische afkomst is slechts één facet van een bredere genealogie. Genetische afkomst blijft elke generatie verdunnen. De vele genealogische voorouders die ons geen DNA doorgeven, zijn niet onze genetische voorouders. Swamidass ziet dat universele genealogische voorouders gebruikelijk zijn. Ze komen vaak voor in de menselijke geschiedenis. Zelfs vrij recent in ons verleden (zo recent als 3000 jaar geleden!). Ze laten vaak geen sporen achter in onze genomen.

Swamidass wil op deze wijze verdedigen dat het mogelijk is dat wij allen op een of andere wijze van Adam afstammen. Zijn positie is dat Adam en Eva vrij recent in de geschiedenis de novo door God geschapen zijn en in het paradijs geplaatst, terwijl er buiten het paradijs al mensen waren. Met de zondeval moeten Adam en Eva het paradijs verlaten en vermengen hun nakomelingen zich met mensen buiten het paradijs.

Als wij het eerste mensenpaar rond 10.000 vóór Chr. dateren, is het niet onmogelijk dat rond het begin van de christelijke jaartelling ieder mens op de een of andere wijze van Adam en Eva afstamt. Hij spreekt van een genealogische hypothese die laat zien dat men vast kan houden aan een historisch paradijs en een zondeval en toch volledig kan meegaan met de evolutieleer. De genealogische hypothese herinnert aan andere werken die proberen een strikte lezing van de Schrift te harmoniseren met wat de huidige wetenschap zegt. Ik moet denken aan de zogenaamde ‘gaptheory’ die werd verdedigd door Thomas Chalmers en later door C. I. Scofield in zijn Bijbel met kanttekeningen werd opgenomen. Tussen Gen. 1:1 en Gen. 1:2 wordt een kloof (gap) aangenomen. Men gaat er dan vanuit dat een engelachtige val een eerdere schepping verwoestte, waardoor miljoenen jaren van pre-Adamisch dierenleed en de dood ontstonden. De aarde zou zo woest en ledig zijn geworden en vervolgens zou God de aarde in haar huidige vorm hebben geschapen. Deze theorie heeft nauwelijks aanhangers meer. Het Hebreeuws laat geen ruimte voor de zienswijze dat de aarde woest en ledig werd.

The Genealogical Adam and Eve sluit zich aan bij een lange reeks pogingen om evolutie en geloof met elkaar te verzoenen. Adam en Eva zijn volgens Swamidass inmiddels wel de voorouders van alle huidig levende mensen, maar niet van alle mensen die ooit hebben geleefd. De directe schepping van Adam en Eva is het enige wonder dat is toegestaan. De genealogische hypothese roept theologisch nog meer vragen op dan de ‘gaptheory’. Volgens de genealogische hypothese is wel de dood van Adam en Eva tot de zondeval te herleiden, maar heerste de dood al over mensen buiten het paradijs. Daar is exegetisch geen grond voor. Er kan al helemaal geen recht worden gedaan aan wat Paulus schrijft dat door één mens de zonde en de dood in de wereld zijn gekomen. (Rom. 5:12). Als de mensen voor een niet onbelangrijk deel een andere oorsprong hebben dan Adam en Eva, hebben ze dan wel deel aan de erfzonde en hebben ze wel verlossing nodig? Of geldt dat pas als zij door een huwelijk op een of andere wijze Adam en Eva als voorouders krijgen? Swamidass stelt dat als wij alleen naar Genesis kijken, we niet kunnen concluderen dat alle mensen van Adam en Eva afstammen. Mijn bezwaar tegen deze bewering, en mijn bezwaar tegen zijn boek als geheel, is dat noch het boek Genesis, noch de Bijbel als geheel, grond geeft voor deze bewering. Hoewel Genesis ons bijvoorbeeld niet vertelt met wie Kaïn trouwde, moeten we verdisconteren dat Genesis 1-11 een sterk gecomprimeerd, selectief verhaal is dat veel andere afstammelingen van Adam en Eva weglaat.

Kaïn zou met een van zijn zussen zijn getrouwd (en vermoedelijk had incest in dit vroege stadium van de mensheid een andere morele kwaliteit). Deze traditionele oplossing, ongeacht haar gebreken, benadert de Schrift als een eenduidig maar toch meerstemmig Woord van God in plaats van andere niet-Adamische mensen tevoorschijn te toveren. Tegen de achtergrond van een wereldwijde zondvloed (2 Petr. 2:5; 3:5-6) is Adam als vader van de mensheid een voorbode van Noach als de tweede Adam en vader van de mensheid na de zondvloed. In het Nieuwe Testament gaat de genealogie van Lucas helemaal terug tot Adam (Lucas 3:23-38), Jezus noemt in zijn bespreking van echtscheiding de schepping van Adam en Eva en hun vereniging (Matt. 19:4-5), en Paulus ziet hem als de bron van de mensheid (Handelingen 17:26; zie ook 1 Tim. 2:11–14; 1 Kor. 11:8–9).

Het Bijbelse getuigenis van zonde en verlossing verliest haar basis zonder Adam als eerste mens (Rom. 5:12-21; 1 Kor. 15:21–22). In de strijd van de vijfde eeuw tegen het pelagianisme stelt de eerste canon van het Concilie van Carthago: ‘Als iemand zegt dat Adam, de eerste mens, sterfelijk werd geschapen, zodat hij, of hij nu zondigde of niet, zou zijn gestorven door natuurlijke oorzaken, en niet als het loon van de zonde, laat hem dan anathema zijn.’ De eenheid van het menselijk ras is in hem geworteld; hoewel we gezondigd hebben in de eerste Adam, kwam Gods Zoon uit de hemel neer, in menselijk vlees, als de laatste Adam – en daarom is Jezus de Zaligmaker van de wereld.

Breder wetenschappelijk onderbouwd vinden we hier eenzelfde lijn als in ons land wordt voorgestaan door Gijsbert van de Brink. Ik wens nog nader in te gaan op diens publicatie En de aarde bracht voort. Bij Swamidass is evenals bij Van de Brink de reguliere wetenschap de uiteindelijke jury. Wat ik bij hem mis, is dat wetenschap nooit zonder vooronderstellingen kan werken. Kuyper sprak van tweeërlei wetenschap. Allereerst laat de evolutieleer vele vragen onbeantwoord. Unieke gebeurtenissen vallen trouwens buiten elk natuurwetenschappelijk kader. Dat geldt de maagdelijke geboorte, de opstanding van Christus en ook de schepping en val van het eerste mensenpaar die de dood tot gevolg had.

Wij interpreteren als het goed is de werkelijkheid vanuit dit Bijbelse kader en geven de wetenschap binnen dit kader een plaats. Swamidass doet het omgekeerde, maar dat moet altijd ten koste van het Bijbelse getuigenis gaan en gaat ook, zoals ik aangaf, ten koste van het Bijbelse getuigenis.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Een Bijbelse visie op gender en omgaan met transgender gevoelens – In huidige cultuur een omslag waarneembaar die breekt met de eeuwen ervoor

In minder dan twee generaties is binnen de Westerse samenleving een totaal nieuwe visie op huwelijk en seksualiteit ontstaan. Eeuwenlang was in de samenleving het merendeel ervan overtuigd dat seksualiteit alleen binnen het huwelijk tussen een biologische man en biologische vrouw plaats hoort en dat een huwelijk de bereidheid vooronderstelt om als man en vrouw samen kinderen te ontvangen. Wanneer er van deze norm afgeweken werd, dan werd dit zelfs als zonde aangevoeld.

Dat is een groot verschil met de huidige samenleving, waarin huwelijk en seksualiteit steeds verder van elkaar losgemaakt. Deze omslag begon in de jaren zestig van de vorige eeuw en de ontwikkeling gaat nog steeds verder. Er wordt niet alleen ruimte gevraagd voor een andere visie op huwelijk en seksualiteit, maar daarnaast is ook een sterke lobby op gang gekomen om de veranderende visie te aanvaarden. Als normen in de samenleving bepaald worden door de meerderheid van dat moment, is er geen sprake meer van een vaste normering.

De macht van de taal

In de ontwikkelingen rondom gender speelt taal een belangrijke rol. Waarom? Omdat woorden die gebruikt worden gedachten sturen en de wijze waarop mensen denken beïnvloeden. Simpel gezegd: Woorden zijn een vorm van onderwijs. Daarom is de strijd om heel de samenleving te vervreemden vooral een oorlog over woorden en niemand begrijpt die beter dan de media. Zij weten beter dan wie ook dat mensen anders gaan denken als zij andere woorden gaan gebruiken. Sinds de taalfilosofie van Wittgenstein is dit gemeengoed geworden op de universiteit, vooral bij de sociaal-maatschappelijke vakken.

Omdat de overheid het huwelijk herdefinieerd heeft, staat iedereen onder druk mee te gaan met deze nieuwe definitie en zijn taalgebruik over ‘echtgenoot; man, vrouw, schoonzoon erop aan te passen. De echtgenoot van een man kan ook een man zijn en een schoondochter kan met een vrouw gehuwd zijn. Door dit taalgebruik over te nemen treedt vervreemding op ten opzichte van de Bijbelse boodschap. Een christen behoort daarom ook in zijn taalgebruik aan te sluiten bij de Bijbelse noties over ‘man’ en ‘vrouw’ en publiekelijk niet mee te gaan met deze herdefiniëring van taal. Er staat veel op het spel.

De genderideologie: Niet de biologische sekse maar eigen gevoelens bepalend

Werd er eerst maatschappelijk ruimte gevraagd voor alternatieve samenlevingsvormen en relaties, inmiddels is wat mensen over zichtzelf denken centraler komen te staan en wordt er gesproken van de LHBTG-beweging. Het gaat om een pluriforme beweging die uit verschillende groepen bestaat met verschillende belangen en zienswijzen. Een gemeenschappelijke factor is de afwijzing van de klassieke visie op huwelijk en seksualiteit.

Na het opkomen voor volkomen maatschappelijke aanvaarding van homoseksuele relaties, zien we nu dat de gedachte gepropageerd wordt dat gender geen biologische gegeven is. Het biologische geslacht en gender worden nadrukkelijk onderscheiden. De hele tweedeling man-vrouw zou een maatschappelijke constructie zijn. Of men man dan wel vrouw is, zou niet alleen door de biologisch sekse worden bepaald, maar vooral door hoe men voelt in het leven te staan.

Wat houden transgendergevoelens in?

Bij transgender gevoelens is er geen sprake van een lichamelijke stoornis, maar voelt men zich qua geslacht niet thuis in het lichaam dat men heeft. Het is van belang te weten er kleine groep personen die een DSD (disorder of sexual development)stoornis heeft. Men mist een geslachtschromosoom, men heeft een extra geslachtschromosoom of het mannelijke Y-chromosoom functioneert niet goed. Lichamelijk is dan niet eenduidig of men man dan wel vrouw is, Operaties zijn in deze gevallen nodig. In deze situatie kan men tot op zekere hoogte van een toewijzen van geslacht spreken.

De Deen Einar Wegener liet als eerste in 1930 zijn geslacht van man naar vrouw aanpassen. Nu horen we er steeds meer van. Een mannelijk collega zeggen dat hij vrouw is geworden. Een echtpaar heeft niet langer twee dochters en een zoon, maar twee zoons en een dochter. Opvallend is dat tot voor enkele jaren het vooral mannen waren die worstelende met transgendergevoelens. Inmiddels is er sprake van een explosieve stijging van meisjes en jonge vrouwen die man willen worden. Dit suggereert een verband tussen het heersende culturele klimaat dat invloed heeft op het ontstaan of activeren van transgendergevoelens. Abigail Schier heeft daarop gewezen in haar boek Irreverssible Damage. Dit sluit niet uit dat er een percentage mannen en vrouwen is die zich niet thuis voelen in eigen lichaam zonder dat er sprake is van een hype.

Bekend is een goede begeleiding bij 80 tot 95 procent van hen die zich afvragen of zij een lichaam hebben van het juiste geslacht, deze gevoelens verdwijnen. Het feit dat een jongen of meisje minder passen in bepaalde culturele conventies over gedrag van jongens en meisje, mag niet zomaar tot de conclusie leiden dat zo’n jongen of meisje met transgendergevoelens heeft te maken.

Transitie: Wat het betekent en de gevolgen

Nederland loopt voorop in het aanbieden van geslachtsaanpassende behandelingen. Daarbij moeten we denken aan hormoonbehandeling , vaak gevolgd door aanpassende operaties. De prijs voor deze behandeling kan onvruchtbaarheid zijn. Dat is een licht van de Schrift al een aanwijzing dat deze weg niet moet worden ingeslagen. Daarbij komt dat wanneer iemand genetisch een man of een vrouw is, hij of zij dat altijd blijft. Hormoonbehandelingen en operaties brengen geen verandering in het chromosomenmateriaal aan. Wie een ‘aanpassing’ ondergaat, is zijn hele verdere leven op hormonen aangewezen, want het lichaam wil zichzelf herstellen. Zo gauw men daarmee stopt, keren de kenmerken van het genetische en biologische geslacht terug. Daarbij komt dat de kans op zelfdoding – die bij transseksuelen behoorlijk groot is – na transitie niet minder wordt.

Inmiddels kan men in Nederland ook bij de burgerlijke stand zijn geslacht laten veranderen. Oorspronkelijk kon dat alleen als er sprake was van een medische behandeling. Er is een wetsvoorstel in voorbereiding waarbij ook die voorwaarde vervalt.. Men hoeft geen profeet te zijn om te begrijpen dat dit los van hoe men staat tegenover Bijbelse normen en waarden voor allerlei problemen gaat zorgen. Dat verklaart dat ook mensen die volstrekt seculier zijn zich zorgen maken over deze ontwikkeling.

Dat geldt bijvoorbeeld voor de Culemborgse juriste en feministe Caroline Franssen. Zij brengt dan onder andere het volgende naar voren: ‘Mensen moeten wakker worden. Wordt het wetsvoorstel aangenomen, dan kan iedere man zich als vrouw laten registreren. Een zedendelinquent zal van deze mogelijkheid graag gebruikmaken, want er is dan geen controle meer op. Vrouwen zullen hem moeten toelaten op plaatsen waar mannen nu niet welkom zijn. Ik denk aan vrouwengevangenissen en blijf-van-mijn-lijfhuizen, maar ook aan meer alledaagse ruimtes als toiletten en kleedkamers. Van vrouwen wordt verwacht dat ze allerlei concessies doen om mannen tegemoet te komen, maar mijn idee is: laat biologische mannen gewoon naar mannenruimten gaan.’

Het wetsvoorstel betekent volgens Franssen ook het einde van de vrouwensport: ‘Als mannen hun geslacht op papier kunnen veranderen, kunnen ze als vrouw deelnemen aan wedstrijden en zullen vrouwen nergens meer winnen. Heb je als mannelijke gewichtheffer weinig succes, dan kun je wel als transvrouw scoren. Mannen zijn nu eenmaal sterker, dus feitelijk betekent dit de afschaffing van de vrouwensport.’

Wetenschappelijke bezwaren

Ook wetenschappers tekenen bezwaren aan. De laatste jaren wordt steeds meer bekend over de medische verschillen tussen man en vrouw. Kennis van die verschillen, bijvoorbeeld bij een hartaanval, kan levens redden. Heeft men zich onder een ander geslacht laten registreren dan het biologische geslacht, dan kan dat in levensbedreigend situaties gevaarlijk, omdat dit niet direct bekend is.

Carole Hooven die als hoogleraar evolutionaire biologie aan topuniversiteit Harvard is verbonden, stelt dat zij als wetenschapper de feiten wil onderwijzen. Daarin moet zij als bioloog recht doen aan het onderscheid tussen mannen en vrouwen. Ze heeft gezegd dat de genderideologie de wetenschap steeds meer infiltreert, deels ook in haar eigen leslokaal.

Het verbaast haar dat het voor velen inmiddels een uitgemaakte zaak is dat een transman een man en een transvrouw een vrouw is. Een elementair biologisch gegeven wordt op een of andere manier ongeldig verklaard, aldus Hooven. Zij kan niet begrijpen dat schijnbaar verstandige mensen die je op een ander moment haarfijn kunnen uitleggen dat graancirkels mensenwerk zijn, de aarde rond is en kinderen niet uit de boerenkool komen, voor dit nieuwe bijgeloof een plekje ingeruimd? hebben in hun bovenkamer.

Hoe moet de kerk reageren?

Hoe wil ik persoonlijk omgaan met identiteit en welke aanwijzingen vind ik daarvoor in de Bijbel? Hoe gaat je om met mensen die zeggen van man vrouw te willen geworden of omgekeerd? Onze gedachten moeten gevangen laten nemen tot in gehoorzaamheid aan het Woord van God. Dat sluit niet uit maar in dat wij willen meeleven met hen die transgender gevoelens ervaren.

Om op een goede wijze mee te leven en de weg te wijzen moeten we zelf wel weten wat de Bijbel zegt. Wie de openingshoofdstukken van de Bijbel leest, constateert dat man en vrouw door God in de schepping biologisch en anderszins complementair zijn gemaakt. Een man kan kinderen verwekken en een vrouw kinderen baren. Meeleven met hen die transgendergevoelens hebben, kan dan ook nooit betekenen dat we meegaan met de wens naar aanpassing kan en mag niet anders dan een liefdevol maar ook krachtig nee klinken. Dit geldt dubbel als het gaat om gehuwden. Immers transitie is heel kennelijk een breuk van de trouwbelofte die men als man en vrouw bij een christelijk huwelijk aan elkaar heeft gegeven.

Als het gaat om de fundamentele betekenis van het onderscheid tussen man en vrouw en in het verlengde daarvan die van huwelijk en seksualiteit spreken allen klassieke stromen van het christelijke geloof met één mond. Overeenstemming was er in de overtuiging dat seksualiteit alleen binnen het huwelijk tussen één man en één vrouw een plaats behoort te hebben.

De nood van de mens en het falen van de kerk mogen geen zelfstandige factoren zijn

Helaas worden de fundamentele betekenis van de schepping als man naar Gods beeld inmiddels door menig theoloog gerelativeerd. Zo meent men dat er ruimte is voor aanpassing van het lichaam als er genoegzame dysforie, een existentieel gebrek aan welbevinden is. Met een redeneertrant die daarop lijkt, wordt ruimte gecreëerd voor homoseksuele relaties, al is het maar als laatste optie.

Meer dan eens wordt deze benadering beargumenteerd door erop te wijzen dat de kerk vaak in pastorale zorg en aandacht tekort is geschoten naar hen die transgender of homoseksuele gevoelens. Ik wil dat niet ontkennen, maar onze verlangens als mens of het falen van anderen in onze nood bepalen niet het antwoord op de vraag hoe de Heere wil dat wij leven.
Wie vanwege ‘nood’ ruimte ziet voor een stabiele homoseksuele relatie, heeft ook geen weerwoord als heteroseksuele singles uit seksuele nood een one-night-date afspreken en vervolgens ten avondmaal gaan. Men kan niet de nood van een groep zelfstandige betekenis toekennen en die van de andere niet. Altijd moet wordt het Bijbels getuigenis gerelativeerd en worden uitzonderingen gemaakt op de regel dat zonder heiliging niemand het koninkrijk Gods zien zal en dat waarlijk wedergeboren mensen vruchten dragen der bekering waardig. In de Bijbel geeft de Heere ons Zijn goddelijke kaders die voor iedereen gelden (Pred. 12:13; Rom. 1:18v.; 1 Kor. 6:8-10; Openb.21:8).

De Bijbelse lijn

De Kerk bepleit op grond van Gods bedoeling die tot uitdrukking komt in zowel de natuur als in de Bijbel dat wij het geslacht aanvaarden waarin God ons schiep, ook al kost dat strijd. De Catechismus van de Katholieke Kerk stelt dat iedereen man en vrouw zijn biologische identiteit behoort te erkennen en te aanvaarden.

Verklaringen van protestante kerken bevestigen hetzelfde, zoals die in de Verenigde Staten onder andere door de Southern Baptist Convention (ruim zestienmiljoen leden) en de Presbyterian Church in America (ongeveer vierhonderdduizend leden) officieel is aanvaard, geeft hier eenzelfde geluid. Daar wordt beleden dat ons zelfverstaan als mannelijk of vrouwelijk bepaald moet worden door Gods heilige bedoelingen in schepping en verlossing, zoals Hij die openbaart in de Bijbel. En dat het in strijd is met Gods heilige bedoelingen als men transgendergevoelens als deel van zijn of haar diepste identiteit ziet.

Ook de Lutheran Church Missouri Synod (ruim driemiljoen leden) en de Wisconsin Evangelical Lutheran Synod (ongeveer zeshonderdvijftigduizend leden) geven eenzelfde Bijbels geluid. Men belijdt dat God de mens als man en vrouw schiep en dat dit het ideaal blijft waar iedereen die met een normaal gezond lichaam geboren is, naar moet streven.

Wereldwijd zijn er nog genoeg andere kerken te noemen. Ik denk hierbij onder andere aan Anglicaanse kerken op het zuidelijk halfrond. Laten Nederlandse kerken hierin het voorbeeld van kerken en christenen elders in de wereld volgen en tegen de genderideologie het Evangelie belijden. Kerken en christenen moeten zich bewust zijn van de problemen, de beweringen en de tegenstrijdigheden van deze nieuwe aanval op Gods oorspronkelijke goede schepping met de mens als kroon, omdat deze naar Zijn beeld werd geschapen.

Laten kerken en christenen ook openlijk betuigen dat mensen uiteindelijk het gelukkigst zijn als ze hun gevoelens kunnen afstemmen op de lichamelijke en morele realiteit van het goede beeld van God. Het is God Zelf die door Zijn Geest hiervoor de kracht wil geven ( Rom. 6:1v; Filip. 4:13).

Naast een krachtig getuigenis tegen de genderideologie mag en moeten we meeleven en begrip opbrengen voor broeders en zusters die worstelen met hun identiteit en ongemak ervaren met de biologische natuur van het eigen lichaam. De kerk heeft de verplichting om de naaste bij te staan in de moeilijke strijd die daarin gevoerd wordt. Als mensen bevinden we ons sinds de zondeval allemaal in een gebroken realiteit, of we nu worstelen met ons gender, of met homoseksuele of heteroseksuele begeerten die niet naar Gods bedoeling zijn.

In het licht van het Bijbels getuigenis mogen we in geen van die gevallen onze gevoelens als uitgangspunt nemen voor onze identiteit. Voor een christen is zijn diepste identiteit dat God in Christus een nieuw begin met hem heeft gemaakt. Wie met Hem is opgewekt, is ook bereid zichzelf te verloochen en om Zijnentwil verlangens en begeerten te kruisigen. Vanuit Zijn liefde voor jou kan er ook aanvaarding komen van jezelf, soms ondanks je eigen gevoelens. In de Bijbel is de mens zoveel meer dan een genderidentiteit. Dat geldt temeer als we weten dat als het gaat om de zaligheid het onderscheid tussen man en vrouw geen rol speelt. En ook op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zal er geen huwelijk meer zal zijn.

Wie we zijn voor God is het belangrijkste en onze identiteit bestaat uit zoveel meer dan seksuele verlangens. Alles is bij een christen ondergeschikt aan het verlangen te leven in gemeenschap met Christus. Een genadig en barmhartig God die al onze zwakheden kent en met ons lot bewogen is.

Een christen die leeft met Christus en leeft uit Hem en weet ook van het van de Geest dat zijn verlangens ordent en zuivert. Er is een verlangen om een verheerlijkt lichaam te ontvangen waarin niet meer de gevolgen van zonde en zondeval merkbaar zijn. Hij of zij weet namelijk dat hij door het bewust overtreden van Gods bedoeling Christus als Zaligmaker verloochent, en daarmee zijn eeuwige zaligheid op het spel zet.

Gelukkig, als je een onbijbelse weg ingeslagen bent, dan is er in dit leven altijd een weg terug naar God. In het heden der genade is niemand buiten het bereik van de vergeving van zonden en van de vernieuwende werking van Gods Geest. God is ook hierin een Gods die wonderen kan werken.

Wie weet van het verzoenende bloed van Christus en de Heilige Geest als onderpand van de eeuwige heerlijkheid heeft ontvangen, zal met niet slechts met berouw erkennen dat hij gezondigd heeft, maar ook breken met een proces of met relaties die tegen Gods bedoeling ingaan, zelfs als die vanuit menselijk oogpunt te begrijpen en te rechtvaardigen zijn.

Laat we allen om genade en kracht vragen om de smalle weg in te slaan en die te blijven bewandelen. En laten we anderen op die goede weg wijzen. Alleen zo hebben we onze naaste werkelijk lief als onszelf en God boven alles.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Nashville-studiedag 12 september 2019 (3): Dr. P. de Vries – Bijbels-theologische lezing LHBTQ

Op 12 september 2019 werd de Nashville studiedag gehouden. De derde spreker van de dag, dr. Piet de Vries, gaf een Bijbels-theologische lezing. In de komende weken willen we, als de Heere leven spaart, de video’s van de studiedag ook via deze website delen. Dit met dank aan de Werkgroep Nashville Verklaring.

Hoe kunnen we 2 Samuël 21:19 en 1 Kronieken 20:5 met elkaar rijmen?

2 Samuël 21:19

וַתְּהִי־עֹ֧וד הַמִּלְחָמָ֛ה בְּגֹ֖וב עִם־פְּלִשְׁתִּ֑ים וַיַּ֡ךְ אֶלְחָנָן֩ בֶּן־יַעְרֵי֙ אֹרְגִ֜ים בֵּ֣ית הַלַּחְמִ֗י אֵ֚ת גָּלְיָ֣ת הַגִּתִּ֔י וְעֵ֣ץ חֲנִיתֹ֔ו כִּמְנֹ֖ור אֹרְגִֽים׃ ס

Statenvertaling: ‘Voorts was er nog een krijg te Gob tegen de Filistijnen; en Elhanan, de zoon van Jaare-Oregim, sloeg Beth-halachmi, dewelke was met Goliath, den Gethiet, wiens spiesenhout was als een weversboom.

In de uitdrukking אֵ֚ת גָּלְיָ֣ת leest de SV אֵת als voorzetsel en niet als nota accusativae. Eigenlijk zou je bij de vertaling van de SV voor אֵת in ieder geval nog אֲשֶׁר verwachten. De SV heeft voor deze zienswijze gekozen, omdat men niet wil vertalen dat dat Elnathan Goliath doodde.

De LXX doet dat wel: καὶ ἐγένετο ὁ πόλεμος ἐν Γοβ μετὰ τῶν ἀλλοφύλων. καὶ ἐπάταξεν Ελεαναν υἱὸς Αριωργιμ ὁ Βαιθλεεμίτης τὸν Γολιαθ τὸν Γεθθαῖον, καὶ τὸ ξύλον τοῦ δόρατος αὐτοῦ ὡς ἀντίον ὑφαινόντων. Kennelijk heeft de LXX dezelfde Hebreeuwse tekst gehad als de MT. Ook bij de vertaling van de LXX is het mogelijk te harmoniseren. Goliath zou een soort titel geweest zijn. Je kan ook aannemen dat er twee personen met dezelfde naam zijn geweest. Erg waarschijnlijk is dit niet. De English Standard Version vertaalt op eenzelfde manier als de LXX: ‘And there was again war with the Philistines at Gob, and Elhanan the son of Jaare-oregim, the Bethlehemite, struck down Goliath the Gittite, the shaft of whose spear was like a weaver’s beam.

1 Kronieken 20:5

וַתְּהִי־עֹ֥וד מִלְחָמָ֖ה אֶת־פְּלִשְׁתִּ֑ים וַיַּ֞ךְ אֶלְחָנָ֣ן בֶּן־יָעִ֗ור אֶת־לַחְמִי֙ אֲחִי֙ גָּלְיָ֣ת הַגִּתִּ֔י וְעֵ֣ץ חֲנִיתֹ֔ כִּמְנֹ֖ור אֹרְגִֽים׃

Statenvertaling: ‘Daarna was er nog een krijg tegen de Filistijnen, en Elhanan, de zoon van Jair, versloeg Lachmi, den broeder van Goliath, den Gethiet, wiens spieshout was als een weversboom.

Ik ga ervan uit dat de lezing van 1 Kron. 20:5 de juiste is. Er zijn wel andere oplossing voorgesteld, maar hier hebben we houvast in de tekst. De vraag is dan wel hoe de lezing van 2 Sam. 21:19 is ontstaan. Het is van belang is te weten de Hebreeuwse tekst van Samuel in het algemeen enigszins gebrekkig is overgeleverd. יַעְרֵי֙ אֹרְגִ֜ים is als eigennaam onwaarschijnlijk. Letterlijk betekent het ‘wouden/honingraden’ (יַ֫עַר) van ‘wevers’ (אֹרְגִ֜ים/qal part pl.) Waarschijnlijk is bij overschrijven een keer ten onrechte אֹרְגִ֜ים achter יָעִ֗ור geschreven. Vervolgens (de volgorde kan ook omgekeerd zijn) las of hoorde (dat laatste lijkt waarschijnlijker) een overschrijver אֶת־לַחְמִי maar dacht dat hij בֵּ֣ית הַלַּחְמִ֗י moest schrijven. Deze uitdrukking lezen we namelijk ook in 1 Sam. 16:1, 18 en 17:58. De combinatie אֶת־לַחְמִי komt buiten 1 Kron. 20:5 niet voor. We weten dat de Masoreten de Bijbeltekst zeer nauwkeurig overschreven. We weten ook dat teksten werden voorgelezen en door overschrijvers genoteerd. Zo kunnen soms tekstvarianten worden verklaard. Ik geef een voorbeeld:
In Ezech. 33:31 heeft de MT עֲגָבִים (עָגָב/lust/liefde). De LXX vertaalt hier ψεῦδος. Het lijkt waarschijnlijk dat de overschrijver עקבים (עָקֵב /hiel) heeft gehoord. De gedachte dat 1 Kron. 20:5 een harmoniserende lezing is van 2 Sam 21:19 doet geen recht aan de problemen met de uitdrukking יַעְרֵי֙ אֹרְגִ֜ים. Dat dit een eigennaam is, is weinig waarschijnlijk. Het is in overeenstemming met het zelfgetuigenis van de Schrift bij de discrepanties naar een harmoniserende verklaring te zoeken.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

De vorming van de canon van het Oude Testament – Bespreking van ‘The Law and the Prophets’

Stephen B. Chapman, hoofddocent Oude Testament aan Duke Divinity School, publiceerde in 2000 bij Mohr Siebeck te Tübingen een studie over de canonvorming van het Oude Testament. Twintig jaar later verscheen van deze studie een herdruk voorzien van een postscript bij Baker Academic.

Als het gaat om canon en canonvorming is heel belangrijk dat begrippen goed gedefinieerd worden omschreven. Wanneer oudtestamentici stellen dat men pas van canonvorming na de Babylonische ballingschap kan spreken, komt dit omdat men pas van canoniek wil spreken als de canon wordt gesloten. Terecht bepleit Chapman een bredere definitie. Een geschrift is canoniek als het goddelijk gezag ervan wordt erkend en aanvaard. Bij deze benadering begint canonvorming al vóór de ballingschap.

Heel invloedrijk is de opvatting van H.E. Ryle geweest dat na de ballingschap eerst de Pentateuch canoniek werd, vervolgens de Profeten en tenslotte de Geschriften. Chapman is niet de enige die daarbij vraagtekens zet. Hij laat zien dat al vóór de ballingschap het gezag van Mozes en van de Profeten met elkaar was verbonden en het één er niet was zonder het ander. Als de grenzen van de canon zich beginnen te sluiten, is er nog geen sprake van een driedeling tussen de Wet, de Profeten en de Geschriften, maar van een tweedeling van Wet en Profeten.

De boeken die later bij de Geschriften werden gerekend, werden oorspronkelijk als profetische geschriften gezien. Heel belangrijk is in dit verband het boek Kronieken. In het boek Kronieken staan Wet en Profeten op hetzelfde niveau. Dit Bijbelboek tekent profeten als verkondigers van de mozaïsche Wet en laat het profetisch karakter van de Wet zien. Als het boek Kronieken wordt geschreven, is de canonvorming al ver gevorderd.

Ik wijs in dit verband op de zienswijze van Hendrik J. Koorevaar. Naar zijn overtuiging is Kronieken geschreven met de uitdrukkelijke bedoeling de canon af te sluiten. Zover gaat Chapman niet. Dat houdt mede verband met het feit dat Chapman het boek Daniël in de tweede eeuw vóór Christus dateert en Koorevaar in overeenstemming met het zelfgetuigenis van Daniël in de zesde eeuw.

Wanneer Chapman stelt dat de Wet nooit zonder de Profeten heeft gefunctioneerd, hangt dat samen met het feit dat de schriftelijke neerslag van de Wet naar zijn overtuiging pas in de koningentijd plaatsvindt. Het boek Deuteronomium is dan het archimedisch punt. Chapman meent wel dat een groot deel van de inhoud van dit boek ouder is dan de regering van Josia. Dat neemt niet weg dat ook bij de benadering van Chapman meerdere oudtestamentische gegevens die in het Oude Testament als historische gebeurtenissen worden gepresenteerd als literaire fictie moeten worden gezien. De substantie van het boek gaat niet terug tot de tijd van vóór de intocht.

Dat laatste wil ik wel bepleiten zonder te ontkennen dat er sprake is geweest van het bijvoegen van toelichtende passages. Ik denk aan de dood van Mozes en van update in taal. Daniel I. Block meent dat Deuteronomium al in de tijd van David zijn definitieve gestalte kreeg. Afgaande op Ex. 24:4 schreef Mozes al rond de theofanie aan de Sinaï woorden van de HEERE op. Dan zullen we moeten denken aan het zogenaamde Boek van het verbond dat wetgeving gaf voor lokale heiligdommen. De wetgeving in Deuteronomium heeft oog op één centraal heiligdom dat komen zal, terwijl de offerwetgeving in Exodus-Numeri bedoeld is voor de tabernakel.

Concreet betekent dit dat fundamenteel en chronologisch de Wet voorafgaat aan de Profeten zonder dat daarmee het gezag van de Profeten minder is dan de Wet. Duidelijk is, zoals Chapman stelt, dat het slot van Deuteronomium Mozes met de Profeten verbindt en op de eminente plaats van Mozes wijst. Het slot van Maleachi is meer dan alleen een slot van dit boek. Dit slot maakt duidelijk dat de profetie verleden tijd wordt en men nu alleen nog heeft uit te kijken naar de grote dag van de HEERE, zoals die én door Mozes én door de Profeten is voorzegd.

N.a.v. Stephen B. Chapman, The Law and the Prophets. A Study in Old Testament Canon Formation, with a new postcript (Grand Rapids: Baker Academic, 2020), hardcover 430 pp.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Exegetische parels vanuit het Bijbelse Hebreeuws – Bespreking ‘Exegetical Gems from Biblical Hebrew’

Luther heeft gezegd dat er geen goede theologie mogelijk is zonder goede filologie. Daarom was het de overtuiging van de Reformatoren dat een predikant de Bijbel niet slechts in een vertaling maar ook in de brontalen moet kunnen lezen. In strikte zin geldt de inspiratie alleen de Bijbel in de brontalen. Een vertaling – hoe goed ook – is altijd voor verbetering vatbaar en in de beste vertaling verdwijnen nuances en verbanden uit de brontekst.

Kennis van de brontalen en van de brontekst is een zaak die blijvend aandacht vraagt. Als het lezen in de brontekst – na het verwerven van elementaire kennis van de brontalen – niet wordt bijgehouden, zal de vaardigheid om de brontekst te kunnen lezen steeds meer verdwijnen.

Een goede hulp om de kennis van het Hebreeuws op te frissen of uit te bouwen is het boekje Exegetical Gems from Biblical Hebrew van H.H. Hardy II. De auteur is hoofddocent Oude Testament en Semitische talen aan het Southeastern Baptist Theological Seminary in Wake Forest, North Carolina.

Bij wie enige kennis heef gekregen van de woordenschat en de grammatica van het Bijbelse Hebreeuws, kan de vraag boven komen wat nu de vrucht en het belang is van deze kennis. H.H. Hardy II presenteert in Exegetical Gems from Biblical Hebrew de analyse van een dertigtal teksten uit het Oude Testament die het belang van filologische en grammaticale kennis concreet maakt. Elk hoofdstuk stelt een bepaald aspect van de grammatica aan de orde en aan de hand van de analyse van een concrete tekst wordt de relevantie voor de uitleg duidelijk gemaakt.

Dit boekje is zeer geschikt voor hen die een stuk basiskennis van het Bijbelse Hebreeuws hebben opgebouwd. Zij worden bij de hand genomen om die toe te passen. Het helpt ook kennis van de grammatica op te frissen en eventueel uit te bouwen. Niet minder is dit boekje bruikbaar voor docenten Hebreeuws. Zij kunnen de analyse van de teksten die Hardy bespreekt in hun cursussen gebruiken. Het zal duidelijk zijn dat ik dit boekje zowel voor beginners als meer gevorderden in de kennis van het Bijbelse Hebreeuws zeer hartelijk aanbeveel.

H.H. Hardy II, Exegetical Gems from Biblical Hebrew: A Refreshing Guide to Grammar and Interpretation (Grand Rapids: Baker Academic, 2019), paperback 202 pp., $20,– (ISBN 9780801098765)

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Want de mond des HEEREN heeft het gesproken – Een relevante studie over de Schriftleer

Guy Prentiss Waters is hoogleraar Nieuwe Testament aan het Reformed Theological Seminary te Jackson, Mississippi. Zijn boek over de leer van de Schrift is een heldere en goed geschreven studie over dit zeker in onze tijd zo belangrijke thema. Temeer omdat hij ook de inzichten van Karl Barth en Peter Enns met betrekking tot de Schrift analyseert en op deskundige wijze bekritiseert.

De eerste naam zal geen toelichting behoeven. Bij de tweede gaat het om een oudtestamenticus die veertien jaar les gaf aan Westminster Theological Seminary, maar moest vertrekken vanwege zijn boek Incarnation and Inspiration. Dit boek is inmiddels door meerdere andere boeken gevolgd, waarin Enns zijn inzichten ontvouwd. Inzichten die wel ver verwijderd zijn van de Schriftleer van de gereformeerde belijdenisgeschriften.

In het verleden werd Barth de leidinggevende theoloog van de grote middenstroom in de Hervormde Kerk en later ook van de Gereformeerde Kerken. De toonaangevende gereformeerde dogmaticus G. C. Berkouwer stond aanvankelijk zeer kritisch ten opzichten van de theologie van Barth maar maakte kennelijk een wending. Mede door de doorwerking van de theologie van Barth binnen de Gereformeerde Keken kwam het tot de vorming van de PKN.

Vanuit de Christelijke Gereformeerde Kerken, de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt en de Gereformeerde Bond werd een aantal decennia geleden gewezen op de grote verschillen tussen de klassiek gereformeerde theologie en die van Barth. Die tegenstemmen zijn voor een belangrijk deel verstomd. Inmiddels oriënteert zich men aan de TUK, verbonden met de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt, en de TUA, verbonden met de Christelijke Gereformeerde Kerken, in dogmatisch opzicht heel sterk op Barth en wordt een hele nieuwe generatie predikanten behoorlijk kritiekloos ondergedompeld in diens gedachtegoed en dat van zijn Nederlandse geestverwanten, K.H. Miskotte en O. Noordmans. Alleen daarom al is het boek van Waters ook voor de Nederlandse situatie zeer relevant.

Waters opent zijn studie met twee hoofdstukken over de openbaring. God openbaart Zich in de werken van Zijn handen. Hij openbaart Zich in de gewetens van mensen. We spreken dan van Gods algemene openbaring. Waters wijst erop dat ook voor de zondeval deze algemene openbaring verbonden was met bijzondere openbaring. God gaf het eerste mensenpaar het proefgebod. Sinds de zondeval is de algemene openbaring slechts toereikend om ons schuldig te stellen. Zij leidt niet tot ware Godskennis. Uit de algemene openbaring kunnen we ook niet de weg van verlossing leren kennen.

Op allerlei wijzen heeft God de weg van verlossing onder de oude bedeling geopenbaard. Deze openbaring is schriftelijk vastgelegd in de boeken van het Oude Testament. Het Oude Testament vraagt om het Nieuwe Testament. God heeft ten slotte gesproken in en door Zijn Zoon. Wat de nieuwtestamentische boeken samenbindt, is hun apostolische inhoud en oorsprong. Weliswaar zijn niet alle nieuwtestamentische boeken door een apostel geschreven, maar zij hebben wel allen een apostolisch stempel. De boeken die niet door een apostel zijn geschreven, zijn namelijk van de hand van een van hun directe medewerkers.

In het Nieuwe Testament wordt van het Oude Testament betuigd dat het door Gods Geest is ingegeven. In aansluiting bij B.B. Warfield wijst Waters erop dat het Griekse woord theopneustos dat in 2 Tim. 3:16 wordt gebruikt, letterlijk moet worden vertaald met ‘door God uitgeademd’. Omdat de apostelen wisten dat hun gezag niet minder was dan van de oudtestamentische profeten en wisten dat zij hun gezag rechtstreeks aan de Heere Jezus Christus ontleenden, mogen en moeten wij de categorie ook op hun geschriften toepassen.

De nodus van de inspiratie was niet altijd gelijk. Het kon een directe godsspraak zijn, een visioen, maar ook nauwkeurig historisch onderzoek dat op vervolgens op schrift werd gesteld of het schrijven van een brief. In alle gevallen is het resultaat van de inspiratie gelijk: de woorden van de Bijbelschrijvers zijn de woorden van de Heilige Geest.

Waters benadrukt dat wij bij de ontvouwing van de Schriftleer ons startpunt niet in schijnbare tegenstrijdigheden en moeilijkheden moeten nemen, maar in het getuigenis van de Schrift over zichzelf. Vandaar uit moeten we naar antwoorden zoeken als het gaat om moeilijkheden en tegenstrijdigheden. Daarbij moet ons uitgangspunt de eenheid van de Schrift zijn.

Waters erkent dat de Schrift niet alleen in theologisch opzicht, maar ook in geografisch en historisch opzicht volkomen betrouwbaar is. Hij verwerpt dat het erkennen van deze betrouwbaarheid van rationalisme zou getuigen en dat deze gedachte pas in de moderne tijd is opgekomen. Kerkvaders en reformatoren hebben de Schrift wel vanuit de overtuiging van volkomen betrouwbaarheid gelezen.1

De gedachte dat de historiciteit van Bijbelse gebeurtenissen binnen de Bijbel zelf van minder belang is en Bijbelschrijvers geen nauwkeurig onderscheid maakten tussen mythe, fictie en historische realiteit breekt al helemaal stuk als het gaat om de opstanding van de Heere Jezus. De eerste christenen waren er diep van overtuigd dat het hier om een historisch feit ging en dat de getuigen van de opgestane Heere betrouwbare getuigen waren.

Het getuigenis van de opstanding is onlosmakelijk verweven met andere historische gebeurtenissen. Gebeurtenissen waarvan ook de locaties worden vermeld. Wanner het Schriftgezag wordt beperkt en wat de Bijbel als historie meedeelt en over geografie vertelt van minder belang wordt geacht, raakt dat altijd het verstaan van de Bijbelse boodschap zelf.

Enns heeft gesteld dat de onfeilbaarheid (inerrancy) van de Bijbel van docetisme zou getuigen. Wie de menselijke zijde van de Bijbel serieus neemt, aanvaardt naar zijn overtuiging dat zij niet alleen in historisch en geografisch opzicht, maar ook leerstellig en ethisch tekortkomingen bevat. Tekortkoningen die moeten worden verbonden met het feit dat de Bijbel binnen een bepaalde context is ontstaan. Concreet denkt hij bij ethische zaken onder andere aan de positie van de vrouw en homoseksuele relaties.

Waters brengt terecht naar voren dat wij volledig recht kunnen doen aan de menselijke zijde van de Schrift zonder aan fouten en tekortkomingen te denken. Het feit dat wij ervan overtuigd zijn dat de Heilige Geest geen vergissingen maakt, zoals de kerkvaders zeiden, hoeven we niet in mindering te brengen op het feit dat de Heilige Geest bij de inspiratie van mensen gebruikt heeft gemaakt.

Omdat de Bijbelschrijvers helemaal met hun eigen tijd en context waren verbonden, kunnen wij volgens Enns nooit een rechtstreeks beroep op de Schrift doen. In het Oude Testament vinden we de neerslag van de ervaringen en gedachten over God van de oudtestamentische Bijbelschrijvers. Hij gebruikt in dit verband het woord ‘imagination’. Als het gaat om de nieuwtestamentische Bijbelschrijvers spreekt hij van een ‘reimagination’ van gedachten over God in het licht van de dood en opstanding van Christus.

Volgens Enns gaat het daarbij om een uiteindelijke voorstelling van God. Gods openbaring in Christus is beslissend. Terecht stelt Waters dat Enns vanuit zijn eigen visie niet duidelijk kan maken waarom Gods openbaring in Christus beslissend is en al helemaal niet duidelijk wordt in welke zin zij beslissend is, omdat voor Enns ook het Nieuwe Testament niet minder dan het Oude Testament tijdbepaald en cultuurgebonden is en niet echt boven de eigen tijd uitwijst.

Het Nieuwe Testament gebruikt volgens hem ook interpretatiemethoden voor het Oude Testament die wij onmogelijk kunnen volgen, ook al delen wij met de schrijvers van het Nieuwe Testament de overtuiging dat Christus het doel van de Schrift en van de oude bedeling is. De boeken van het Nieuwe Testament zijn volgens Enns niet minder dan de boeken van het Oude Testament boeken van goddelijke wijsheid, waarop wij ons oriënteren om ons vervolgens af te vragen hoe wij ons in onze context God moeten voorstellen en wat God in onze context van ons vraagt.

Waters brengt naar voren dat het feit dat de boeken van het Oude en Nieuwe Testament in een bepaalde historische en culturele context zijn ontstaan, niet betekent dat zij niet boven hun ontstaanstijd kunnen uitwijzen. Ook de persoonlijke eigenheid van de Bijbelschrijvers is niet strijdig met het universele en goddelijke karakter van hun boodschap. In navolging van Warfield wijst hij erop dat al deze factoren opgenomen zijn in de inspiratie en niet in mindering mogen worden gebracht op de goddelijke oorsprong en het goddelijke gezag van datgene wat de Bijbelschrijvers hebben opgeschreven.

Enns Schriftleer komt niet in alle opzichten met die van Barth overeen. Wat Enns en Barth echter met elkaar verbindt is dat zij de Bijbel niet zonder reserve met het Woord van God gelijk willen stellen. Barth tekende weliswaar protest aan tegen de liberale theologie, maar keerde niet terug tot de klassieke gereformeerde theologie. Hij gebruikte wel begrippen uit deze theologie, maar gaf die een nieuwe en andere inhoud.

Waters laat zien dat volgens Barth de Bijbel een feilbaar, seculier en volledig menselijk product is dat God in dienst van Zijn openbaring wil nemen. We vinden in de Kirchliche Dogmatik van Barth zeer uitgebreide exegetische partijen, maar voor Barth is wat de Schrift zegt nog niet wat God zegt. Een dergelijke wijze van spreken ziet hij als een pogen om grip te krijgen op God en dat zou strijdig zijn met Gods vrijmacht.

Ik zou aan wat Waters naar voren brengt toe willen voegen dat Barth niet wil zeggen dat het waarachtige geloof een bepaalde concrete inhoud heeft. Immers dat zou betekenen dat er tweedeling door de mensheid loopt en daarvan wil Barth onder geen beding weten. Waters kritiek op Barth zou nog iets krachtiger geweest zijn als hij de relatie had laten zien tussen de Schriftleer van Barth en het universalistische karakter van zijn theologie. Over verloren gaan wordt door Barth nooit concreet gesproken. Dat is voor hem een onmogelijke mogelijkheid.

Niet ten onrechte is daarom wel gesteld dat Barth de structuur van de liberale theologie eerder heeft omgekeerd dan werkelijk doorbroken. Daarmee wordt dan bedoeld dat voor Barth Gods genade in Christus niet de climax is van de algemene religieuze ervaring, maar dat de bijzondere genade zelf wel universeel is en het menszijn zelf alleen maar in het licht van deze genade kan worden gezien. Omdat Gods bijzondere genade volgens Barth universeel is, verdwijnt bij hem het onderscheid tussen schepping en verlossing. Ieder mens is in principe een verlost mens.

Terugkerend tot Waters: Waters schreef een belangwekkend en zeer relevant boek dat ik van harte ter lezing en bestudering aanbeveel.

N.a.v.: Waters, G.P., 2020, For the Mouth of the Lord Has Spoken. The Doctrine of Scripture (Fearn: Mentor)

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

Overtuigend gezag: Alvin Plantinga’s omgang met en visie op de Schrift – Dr. Piet de Vries spreekt voor cursus ‘Geloven in God zonder bewijs’

Tijdens een studiemiddag (van 7 oktober 2016) over het werk van Alvin Plantinga sprak dr. Piet de Vries over de omgang van deze geleerde met de Schrift. Deze lezing vormt onderdeel van de cursus ‘Geloven in God zonder bewijs‘ van ‘Weet wat je gelooft‘. De lezing werd geplaatst op het YouTube-kanaal van deze stichting. De beschrijving luidt: “In zijn lezing gaat Piet de Vries in op de schriftvisie en omgang met de Schrift die door Plantinga wordt bepleit. Volgens De Vries is Plantinga’s visie ‘niet postmodern, niet modern, maar premodern.’” Veel zegen bij het kijken van deze video.

Het gezag van de Schrift (2-slot): Waarom is het zo moeilijk voor de mens de Bijbel te aanvaarden en absoluut gezag toe te kennen?

“De scheppingsordening van het huwelijk wordt in het Nieuwe Testament zelfs geïntensiveerd. De verhouding van man en vrouw moet een afspiegeling zijn van de verhouding van Christus en Zijn kerk.” Bron: Pixabay.

De heilige kus en over slavernij

Ter onderbouwing van de zienswijze dat ook het Nieuwe Testament niet direct relevant kan zijn, wordt bijvoorbeeld gewezen op de opdracht elkaar een heilige kus te geven. Iets wat in de kerken van de gereformeerde gezindte niet gebeurd. Nu kan daar eenvoudig op worden geantwoord dat wij gehoor geven aan deze apostolische opdracht middels een cultureel equivalent van de heilige kus, namelijk een hartelijke handdruk.

Echter, zo horen we, wij wijzen toch terecht slavernij af en het Nieuwe Testament doet dat niet. Als wij hier lijnen doortrekken waarom dan niet als het gaat om de positie van de vrouw of het Bijbelse getuigenis van huwelijk en seksualiteit? Inderdaad, erkent het Nieuwe Testament slavernij als een maatschappelijke realiteit. Daarbij schrijft Paulus wel aan de gemeente van Korinthe: ‘Zijt gij, een dienstknecht zijnde, geroepen, laat u dat niet bekommeren; maar indien gij ook kunt vrij worden, gebruik dat liever.’ (1 Kor. 7:21).

Aan Filemon schreef Paulus over de weggelopen slaaf Onesimus het volgende: ‘Want wellicht is hij daarom voor een kleinen tijd van u gescheiden geweest, opdat gij hem eeuwig zou weder hebben. Nu voortaan niet als een dienstknecht, maar meer dan een dienstknecht, namelijk een geliefden broeder, inzonderheid mij, hoeveel te meer dan u, beide in het vlees en in den Heere.’ (Filemon 15–16). Niet onmogelijk is dat Paulus er op zinspeelt dat Onesimus wordt vrijgelaten. Zeker is dat in de mozaïsche wetgeving een Hebreeër nooit langer dan zes jaar slaaf kon zijn. In het zevende jaar werd hij vrijgelaten. De teneur van de Bijbel is dat slavernij nooit blijvend mag zijn.

Van belang is wel dat wij de complexiteit van het verschijnsel van slavernij onderkennen. We denken vaak aan de slavernij van Afrikanen en de Afrikaanse slavenhandel. Zeker is dat ook in de oudheid heel kwalijke vormen van slavernij voorkwamen. Slaven konden echter ook hoge posities bekleden. Slavernij stond niet los van de economische realiteit van schuld en de noodzaak van vast arbeidskrachten. Dan moeten we beseffen dat economische realiteiten die wij heel gewoon vinden, feitelijk in het licht van de oudheid als slavernij moeten worden gezien.

Bijvoorbeeld: een bedrijf betaalt je studie op voorwaarde dat je na afronding ervan minimaal vijf jaar bij dat bedrijf werkt. In het licht van de oudheid betekent dit vijf jaar slavernij, maar kwalijk kun je het moeilijk noemen. Anders ligt het met banken die zulke hoge leningen aan ondernemers verstrekken dat zij feitelijk een slaaf worden van de bank. Zij kunnen bepaald niet doen en laten wat zij willen. Nog altijd geldt dat het eerste doel van het Evangelie verzoening met God is en niet een totale vernieuwing van de maatschappij. Pas in het nieuwe Jeruzalem zal het zijn, zoals het zal moeten zijn.

Plaats van de vrouw

Nu is de slavernij geen scheppinginstelling. Dat geldt wel voor het huwelijk en daaraan gerelateerd de verhouding man en vrouw. De scheppingsordening van het huwelijk wordt in het Nieuwe Testament zelfs geïntensiveerd. De verhouding van man en vrouw moet een afspiegeling zijn van de verhouding van Christus en Zijn kerk. Een man moet voor zijn vrouw opkomen en haar beschermen, zoals Christus dat deed en doet voor Zijn kerk. De vrouw behoort haar man te gehoorzamen. Een getrouwde vrouw wordt zalig in het baren van kinderen. Een christelijk huwelijk vooronderstelt de bereidheid kinderen te ontvangen.

Dat is anders dan wat nu gangbaar is in onze westerse wereld, maar het Bijbelse getuigenis moet ons leven en wie weet vervolgens de cultuur stempelen. Het moet niet zo zijn dat de cultuur de inhoud van het getuigenis dat de kerk geeft, gaat bepalen. Dan is het kerkelijke getuigenis niet meer het Bijbelse getuigenis. Dat zien we zeker als het gaat om de positie van de vrouw.

Als het gaat om de zaligheid en het dienen van de Heere telt het onderscheid van man en vrouw niet. Dat neemt niet weg dat man en vrouw ook onder de nieuwe bedeling een eigen taak houden in het gezin, in de kerk en dat heeft dan ook zijn uitstraling naar de samenleving. Wie het Nieuwe Testament hier cultuurgebonden ziet, doet dat eigenmachtig zonder dat het Nieuwe Testament daar enige grond voor biedt.

Het beroep op de grote plaats van vrouwen rondom Jezus onder wie Maria in het Nieuwe Testament doet daar niets van af. De vrouwen die de boodschap van engelen over de opstanding hoorden, krijgen de opdracht dit de discipelen van Jezus te vertellen. Zij nemen niet hun plaats en taak over. Vrouwen hadden een een plaats in de eerste christelijke gemeenten.
We kunnen bijvoorbeeld denken aan Phebe. Zij is ongetwijfeld een wat rijkere vrouw geweest en een soort patrones geweest van de gemeente van Kenchreeën. In 1 Timotheüs 5 schrijft Paulus over de weduwen die diaconale diensten verleenden en door de gemeente werden onderhouden. Misschien is zij bedoeld met de vrouw die Paulus noemt in 1 Tm. 3:11, hoewel het waarschijnlijker lijkt dat de vrouwen van ouderlingen en diakenen zijn bedoeld.

Wie stelt dat het Nieuwe Testament de vraag naar de vrouw in het ambt open laat, leest het Nieuwe Testament wel heel bevooroordeeld. De uitspraken van Paulus in de pastorale brieven zijn volstrekt eenduidig en helder. Een ambtsdrager (diaken, ouderling onder wie ook wat wij een predikant noemen, is begrepen) is een man. Nergens geeft Paulus aanleiding tot de gedachte dat hij zich hierbij aanpast aan de omliggende cultuur.

Als betuigt dat hij de Joden ene Jood en de Grieken een Griek is (vgl. 1 Kor. 9:20v.), mogen we dat beginsel niet zo toepassen dat afstand nemen van zaken waaraan de Schrift ons uitdrukkelijk bindt. Concreet denkt Paulus aan de spijs- en reinheidswetten en wie zijn toespraak in Handelingen leest, bemerkt dat hij bij zijn boodschap zich rekenschap geeft van de voorkennis van zijn gehoor. Het laat ons zien hoe wij het genoemde beginsel moeten hanteren.

“Ingrijpender nog dan het relativeren van het Bijbelse getuigenis over man en vrouw is dat van het niet ernstig nemen van het getuigenis over huwelijk en seksualiteit. Dat is daarom ingrijpender, omdat volgens de Bijbel zelf men hiermee zijn zaligheid op het spel zet.” Bron: Pixabay.

Huwelijk en seksualiteit

Ingrijpender nog dan het relativeren van het Bijbelse getuigenis over man en vrouw is dat van het niet ernstig nemen van het getuigenis over huwelijk en seksualiteit. Dat is daarom ingrijpender, omdat volgens de Bijbel zelf men hiermee zijn zaligheid op het spel zet. In 1 Kor. 6:9-11 lezen we het volgende: ‘Of weet gij niet, dat de onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet zullen beërven? Dwaalt niet; noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven. En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in den Naam van den Heere Jezus, en door den Geest onzes Gods.’

Belangrijk is te beseffen dat alle seksualiteit buiten het huwelijk voor de Bijbel een vorm van hoererij is. (vgl. ook Deut. 22:22-30). Daarmee is niet ontkend dat de ene vorm van hoererij ingrijpender is dan de andere. De wissel gaat niet om bij het al dan niet accepteren van stabiele homoseksuele relaties of transitie, maar bij het accepteren van seks voor het huwelijk. De eeuwen door werd hierover schuldbelijdenis noodzakelijk geacht. Een schuldbelijdenis die een publiek karakter had als de zonde ook publiek was. Zonder schuldbelijdenis daarover kon men immers het koninkrijk van God niet ingaan.

Als men dit niet meer nodig acht, is acceptatie van homoseksuele relaties en van transitie een kwestie van tijd. Immers niet de Bijbel is dan maatgevend – zeker niet als het gaat om het beërven van Gods koninkrijk – maar de maatschappelijke consensus. Dan zie je wel dat kerken en christenen die consensus nog een Bijbelse en christelijke kleur willen geven.

Juist op het gebied van huwelijk en seksualiteit moeten de kerk en een tegencultureel geluid laten horen en een tegenculturele houding tonen. Dat hebben de eerste christenen gedaan. Dat deed de Vroege Kerk en wij moeten het ook doen. Wat wij zien is dat christenen die in de brede zin van het woord orthodox willen zijn, met een beroep op de grote nood van mensen een transitie of stabiele homoseksuele relatie als noodoplossing geoorloofd zien.

Ik wil de nood van hen die transgendergevoelens of homoseksuele gevoelens hebben niet ontkennen, maar de vraag is of wij die nood onder de koepel van het Bijbelse getuigenis moeten zetten of het Bijbelse getuigenis onder de koepel van die nood. Wie dat laatste doet, zal dat ook moeten doen bij singles met heteroseksuele gevoelens voor wie het gemis van seksueel contact ondraaglijk wordt.

Bij deze benadering is de gedachte dat God anders zal oordelen dan Hijzelf in Zijn Woord heeft geopenbaard. Maar waar is die gedachte op gegrond. Vaak wordt dan gezegd: wij moeten het oordeel aan God laten, maar dat betekent toch niet dat wij moeten aannemen dat God anders is dan Hij Zichzelf heeft geopenbaard. We moeten dan aannemen dat er op de regel dat een mens wedergeboren moet worden uitzonderingen zijn. Dat kan je alleen aannemen als je een verschil ziet tussen de Bijbel en het Woord van God. Dan verwijst de Bijbel wel naar Gods Woord, maar is niet meer dan een eerste en primaire neerslag ervan.

Mij is in dit verband wel gezegd: U zou hier toch ook anders over kunnen gaan denken? Ik meen van niet, omdat Gods Geest Gods Woord in mijn hart heeft geschreven. Echter, met het oog op de argumentatie wil ik er dan vanuit gaan. Dan is mijn antwoord: Ga er dan niet van uit dat God anders zal oordelen, omdat ds. De Vries van gedachten is veranderd. Zijn Woord is waar, los van wat ik geloof. Dat staat om maar zo te zeggen los van mijn bevinding.

De Bijbel leert ons dat bij het kennen van Christus navolging van Christus behoort. Navolging betekent ook zelfverloochening en in Zijn kracht tegen jezelf strijden. Aan de navolging van Christus is voor de één een hogere prijs verbonden dan voor de ander. De één zal een zwaardere strijd moeten voeren dan de ander. Laat echter dit duidelijk zijn dat genade zonder zelfverloochening en een levenslange strijd tegen jezelf, goedkope genade is en niet de genade die God ons om Christus’ wil schenkt en waarin Hij ons doet delen door de kracht van Zijn Geest.

Bijbel en wetenschap

Hoe verhouden zich de Bijbel en de wetenschap? Bijbel en wetenschap hebben elk hun eigen focus. De Bijbel is ons gegeven opdat wij als gevallen mensen God weer echt leren kennen en dat door Zijn Zoon Jezus Christus. De wetenschap doorzoekt deze werkelijkheid. Elke wetenschap heeft zijn eigen terrein en in overeenstemming daarmee ook weer eigen regels.

In een aantal gevallen is er niet tot nauwelijks sprake van overlap. Ik denk aan chemie, economie, wiskunde. Hoewel als je wiskunde onderzoekt, kan je je de vraag stellen, waarom is wiskunde mogelijk? Waarom kunnen we met wiskundige formules deze werkelijkheid beschrijven? Het antwoord op die vraag blijkt altijd wetenschappelijk gekleurd.
Er zijn ook meerdere terreinen waarop overlap is tussen de Bijbel en wetenschap, maar waar het eigen perspectief van elk sterk naar voren komt. Ik noem als voorbeelden psychologie en sociologie. Je kunt bekering ook vanuit psychologisch perspectief beschrijven en de vroegste christelijke kerk vanuit sociologische categorieën beschrijven. Van groot belang is dan wel te beseffen dat dit deelperspectieven zijn. Zij onthullen niet wat bekering en wat de christelijke kerk in de diepste zin van het woord zijn. De waarheidsvraag blijft buiten beschouwing.

Ook van de natuurwetenschappelijke beschrijving van de werkelijkheid moet je zeggen dat het een perspectief is en bepaald niet aan de volledige werkelijkheid recht doet. Inmiddels al weer heel wat jaren geleden heeft de Delftse hoogleraar A. van den Beukel, die overigens geen orthodox christen is, daarop gewezen in zijn boek De dingen hebben hun geheim. Een natuurwetenschappelijke beschrijving is per definitie een reductie.

Als het gaat om de Bijbel en wetenschap, dan moet de Bijbel het primaat hebben. Met betrekking tot wetenschap is van belang een verschil te maken tussen harde feiten en theorieën gebaseerd op die feiten. Wanneer we het over de Bijbel hebben, moeten wij beseffen dat wij als het gaat om het verstaan ervan ten dele kennen. Wel is van belang in overeenstemming met het zelfgetuigenis van de Schrift, vast te houden aan het gegeven dat de Bijbel de stem is van God en objectieve en vaste inhoud heeft.

We miskennen de aard van de Schrift, als voor ons de Schrift niet meer is dan de eerste en primaire neerslag van menselijke reacties op de openbaring. Dan krijgt de menselijke factor een zelfstandige betekenis. De Bijbel is dan niet langer rechtstreeks het Woord van God en de Bijbelschrijvers kunnen niet meer als secretarissen van de Heilige Geest worden gezien (een beeld dat niet wijst op de modus maar het resultaat van de inspiratie). De Bijbel wordt dan het boek van God én mensen.

“De Bijbel leert ons dat de mensheid afstamt van één mensenpaar die aanvankelijk het paradijs als woonplaats hadden. Wie de evolutieleer aanvaardt, moet het historische paradijs opgeven. Zondige gevoelens en begeerten zijn dan niet zozeer verbonden met erfzonde, maar een restant van dierlijk gedrag dat te maken heeft met het proces van evolutie.” Bron: Pixabay.

Kan aanvaarden van de evolutietheorie samengaan met geloof in de Bijbel?

Ik kan niet alle vragen op het gebied van het Bijbels getuigenis over het ontstaan van de wereld en wetenschappelijke inzichten daarover beantwoorden. De Bijbel zegt ons niet welke processen God heeft gebruikt in de zesdaagse scheppingsweek. Wel is duidelijk dat de mens wezenlijk van de rest van de schepping, ook van de bezielde schepping is onderscheiden. Dit is niet te verenigen met onvoorwaardelijke acceptatie van de evolutieleer.

De Bijbel leert ons dat de mensheid afstamt van één mensenpaar die aanvankelijk het paradijs als woonplaats hadden. Wie de evolutieleer aanvaardt, moet het historische paradijs opgeven. Zondige gevoelens en begeerten zijn dan niet zozeer verbonden met erfzonde, maar een restant van dierlijk gedrag dat te maken heeft met het proces van evolutie. De dood van de mens is geen gevolg van de zonde, maar behoort bij het leven.

Lezenswaardig is in dit verband nog altijd het boek Ik ben de Alpha van ds. G. Boer, een bundel Bijbellezingen (gehouden in de Hervormde gemeente van Huizen in 1964) over Genesis 1. De auteur worstelde ook met vragen rond de ouderdom van de aarde, maar als het gaat om zaken als pre-adamieten is hij volkomen duidelijk. Boer schrijft dan onder andere:

‘Maar weet ge, de gedachte dat Adam en Eva schimachtige figuren zijn, wint hand over hand veld, ook in kringen waar wij dit niet verwacht hadden. Daarom wil ik u wapenen voor een strijd die op de scholen reeds gaande is en van lieverlede de gemeenten binnendringt. Wie Adam laat verdampen in de nevelen van de oer¬geschiedenis, heeft de heilige Schrift naar haar zelfgetuigenis tegen zich. Ja, die heeft de Heilige Geest die van deze Schriften de auteur is tegen zich, die heeft God tegen zich. En dat heeft zich gewroken en zal zich verder wreken. Want wie Adam verliest, die verliest Christus. Wie de eerste mens afschrijft, die schrijft de tweede Mens af. Wie Adam tot een legendarische figuur maakt, die verliest de Christus der Schriften.’

Duidelijker en kernachtiger kan ik het niet zeggen. Wie overtuigt wordt in het licht van Gods heiligheid en majesteit wordt overtuigd van eigen verlorenheid en verdorvenheid, loopt vast met de evolutieleer en wie meegaat met de evolutieleer zet de deur open om het getuigenis van Gods heiligheid en onze verlorenheid steeds meer te relativeren.

Waarom is het zo moeilijk voor de mens de Bijbel te aanvaarden en absoluut gezag toe te kennen?

Heel eenvoudig, omdat ik er dan zelf aan moet. Niet mijn inzichten en gevoelens zijn het uitgangspunt en oriëntatiepunt, maar wat God zegt. Bekering betekent dat wij met Samuël leren zeggen: ‘Spreek, want Uw knecht hoort.’ En dan betekent ‘horen’ ook ‘gehoorzamen’. Intellectuele bezwaren tegen de boodschap van de Bijbel staan nooit op zichzelf. De diepste bezwaren tegen het christelijke geloof zijn altijd religieus en moreel.

Religieus, want men heeft moeite met het getuigenis dat er alleen toegang tot God is door Jezus Christus en dat er buiten het geloof in Hem geen zaligheid, is maar rampzaligheid. Moreel, want men wil een levensstijl en levenspraktijk handhaven, die strijdig is met de Schrift. Augustinus heeft zijn worsteling op dit punt uitvoerig beschreven in zijn Confessiones. In het zevende boek beschrijft hij hoe hij terugkeert naar de Kerk en zijn intellectuele bezwaren verdwijnen. Het achtste boek beschrijft hoe zijn morele bezwaren worden overwonnen. Dat is enkel te danken aan het wonder van Gods vernieuwende genade.

In de Christelijke Dogmatiek wordt uiteindelijk toch niet veel anders over realiteit van de eeuwige straf geschreven dan Berkhof en Berkouwer dat doen. Dit heft alles te maken met het feit dat Van den Brink en Van der Kooi evenals Berkouwer alleen in het kader van het (genade)verbond willen spreken en van Zijn genadige toewending tot de mens.

Huijgen lijkt nog dichter tegen Berkouwer aan te zitten. Daarbij zien we bij hem ook op dit punt heel duidelijk zijn geestverwantschap met Barth. Hij zei onlangs in een podcast van de EO het volgende: ‘Ik denk dat we moeten oppassen met het teveel invullen, maar ook moeten oppassen om te zeggen: God is zó goed, het komt allemaal in orde met ons. Daarvoor zijn de woorden van Jezus net iets te ernstig. Hoe het uitpakt is in Gods hand, daar hoeven wij geen oordeel over te hebben. Het positieve aan een oordeel is dat niet iedereen overal mee wegkomt. God neemt ons gedrag serieus.’

In de Christelijke Dogmatiek wordt uiteindelijk toch niet veel anders over de realiteit van de eeuwige straf geschreven dan Berkhof en Berkouwer dat doen. Dat heeft alles te maken met het feit dat Van den Brink en Van der Kooi evenals Berkouwer over God alleen in het kader van het verbond en Zijn genadige toewending tot de mens willen spreken.
Zowel binnen de gereformeerde gezindte als in evangelische kring wordt door theologen en ook op het grondvlak de realiteit van de twee wegen en van de twee eindbestemmingen gerelativeerd. Met een beroep op het feit dat wij niet mogen oordelen wordt vaak gesuggereerd dat wij niet mogen uitspreken dat God Zich op de jongste dat zal houden aan de maatstaven die Hijzelf heeft geopenbaard.

Met zulke geluiden zijn we heel ver verwijderd van de gereformeerde belijdenis. Ik noem vraag en antwoord 84 van de Heidelbergse Catechismus.

Vr 84. Vr. Hoe wordt het hemelrijk door de prediking des Heiligen Evangelies ontsloten en toegesloten?
Antw: Alzo, als, volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen, allen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hun, zo dikwijls als zij de belofte van het Evangelie met een waar geloof aannemen, waarachtig al hun zonden van God, om der verdiensten van Christus’ wil, vergeven zijn; daarentegen allen ongelovigen, en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en be¬tuigd wordt, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich niet bekeren; naar welk getuigenis des Evangelies God zal oordelen, beide in dit en in het toekomende leven.

Daartegenover stel ik het getuigenis van R.C. Sproul, een man die wij als de geestelijke vader van de Chicago Statement on Inerrancy kunnen zien. Sproul groeide op in een gemeente met een liberale signatuur, maar kwam als student tot bekering. Niet lang daarna werd hij gewonnen voor de gereformeerde belijdenis. Hij was vooral bekend geworden door Ligioneer Ministries.

Sproul was ervan doordrongen dat we alleen in het licht van Gods heiligheid de grootheid van het Evangelie leren verstaan. In dit verband wees hij vaak op Jesaja 6. De profeet roept als hij zelfs maar iets van Gods heerlijkheid ziet, uit: ‘Wee mij want ik verga.’ Vele malen heeft Sproul een preek over dit hoofdstuk uit de Bijbel gehouden.
Het gemis van het besef van Gods heiligheid zag Sproul als één van de grootste bedreigingen voor de kerk. In relatie met Gods heiligheid was Sproul diep doordrongen van de werkelijkheid van de eeuwige rampzaligheid. Daarin wist hij zich een leerling van Jonathan Edwards, maar bovenal van de Schrift zelf. Meer dan eens wees hij erop dat wij binnen de Bijbel het meeste onderwijs van de realiteit van de hel vinden op de lippen van Jezus Zelf.

Op de vraag of zaken als een poel die brandt van vuur en sulfer en de buitenste duisternis geen beeldspraak is, kon hij antwoorden dat dit inderdaad het geval is, maar dat de werkelijkheid nog erger is dan zelfs deze beeldspraak ons doet vermoeden. Dat mensen moeite hadden met de realiteit van de rampzaligheid – en dan vooral het eeuwigdurend karakter ervan – kon Sproul goed begrijpen. Hij kon daar zelf ook mee worstelen, niet in de laatste plaats als het ging om mensen buiten de kerk aan wie menig christen een voorbeeld kon nemen.

Echter, zo zei hij: ‘Ik ken in ieder geval één persoon van wie het volkomen terecht is, dat hij voor eeuwig verloren gaat en dat is R.C. Sproul.’ Hij kon zeggen dat de Heere hem dat had geleerd en hoopte dat elk van zijn hoorders zo zijn eigen naam leerde invullen. Sproul betuigde ook dat hij mocht weten dat Christus hem had vrijgekocht en verlost van de toekomende toorn. Dat vervulde hem met verwondering en blijdschap.

Afronding

Ik ga afronden. Lees dagelijks biddend de Bijbel om God te leren kennen, jezelf en de Heere Jezus Christus. De Bijbel werpt licht over de gehele werkelijkheid, maar focus van de Bijbelse boodschap is toch de verzoening met God door Christus’ bloed en de vernieuwing door Gods Geest. Laten we daarom ook telkens vragen: ‘Maak in Uw Woord mijn gang en treden vast’ en ‘Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?’ Eenmaal wordt heel deze werkelijkheid vernieuwd. Het nieuwe Jeruzalem zal neerdalen uit de hemel, maar om die stad binnen te gaan, is het nodig om hier in dit leven de lof van het Lam te gaan bezingen.

Weggroeien van het volstrekte gezag van de Schrift is altijd verbonden met het weggroeien van deze focus. Relativering van het gezag van de Schrift staat eigenlijk niet los van het feit dat de vraag naar de persoonlijk zaligheid naar de achtergrond verdwijnt. Die wordt als vanzelfsprekend voorondersteld. Omgekeerd staat blijven bij en terugkeer tot het onvoorwaardelijk buigen voor het gezag van de Schrift nooit los van het feit dat men is geraakt door de boodschap van zonde en genade, dat Christus niet alleen voor anderen maar ook voor mij de Zaligmaker is Die redt van de toekomende toorn.

Een christen is een rentmeester en heeft hier op aarde een taak, maar bovenal is een christen een pelgrim die de Bijbel als reisgids heeft naar het nieuwe Jeruzalem. Hier wandelen we door geloof. Geloof is zowel een zeker weten als vast vertrouwen. Zeker weten dat alles wat God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft waarachtig is. Een vast vertrouwen dat niet alleen aan anderen maar ook aan mij om Christus’ wil vergeving van zonden is geschonken en er daarom de begeerte is uit Hem, door Hem en tot Hem te leven.

Het eerste deel van dit tweeluik over Schriftgezag verscheen is hier te vinden.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.