Home » Bijbelse geschiedenis » Het gezag van de Schrift (1): Hoe weten we dat de Bijbel het Woord van God is?

Het gezag van de Schrift (1): Hoe weten we dat de Bijbel het Woord van God is?

Op grond van het zelfgetuigenis van de Schrift en in overeenstemming met de gere­formeerde be­lijdenis behoren wij te belijden dat de Bijbel de uiteindelijke bron en norm van ons geloof is. In­zichten, overtuigingen uit welke bron zij ook komen, dienen ge­toetst te worden aan de Schrift. In onze tijd leeft breed de gedachte dat de Bijbel omdat zij in een bepaalde context is ontstaan, niet rechtstreeks relevant voor ons kan zijn. Daar zit dan een fase tussen.

De brug tussen de boodschap van de Bijbel in de tijd van haar ontstaan en de bood­schap van de Bijbel nu moet door de hermeneutiek – de discipline die zich op de uitleg en het verstaan van de Schrift bezint – worden geslagen. Nu is hermeneutiek een nuttige en nodige discipline. Echter, als het als taak van de hermeneutiek wordt gezien een brug te slaan tussen de boodschap van de Bijbel toen en nu, ontleent de herme­neutiek haar uitgangspunten niet louter aan de Schrift zelf. Dat moet wel tot een ver­tekening van de Bijbelse boodschap leiden.

Hoe weten we dat de Bijbel het Woord van God is?

We kunnen en moeten dat niet op een neutrale manier bewijzen. Dat is strijdig met de aard van het Woord van God zelf. Adam en Eva hadden in het paradijs van God de openbaring ont­vangen dat zij niet mochten eten van de boom van kennis van goed en kwaad. De zondeval zet zich in als Eva de mogelijkheid open gaat houden dat de slang wel eens gelijk zou kunnen hebben. Zij nam de positie in van een neutrale waarnemer, maar hier is er geen neutraliteit. Daarom verloor zij het van de slang.

Ongetwijfeld zijn er argumenten aan te voeren voor de waarheid en het gezag van Gods Woord. Daaraan vooraf gaat echter de basisovertuiging dat de Schrift hoe dan ook de stem is van de levende God. Daarvan heeft de Heilige Geest ons overtuigd. Calvijn schreef in zijn Institutie: ‘Maar aangezien geen da­ge­lijkse Godsspraken uit de hemel gegeven worden, en alleen de Schriften be­staan door welke het de Heere goed gedacht heeft Zijn waarheid tot een eeuwige gedachtenis te doen voort­leven, bezit de Schrift door geen ander recht een volle­dig gezag bij de gelovigen, dan wanneer ze gelo­ven dat ze uit de hemel is voortgekomen, even alsof levende stemmen Gods zelf vandaar ge­hoord werden.’ (Institutie, I, VII, 1).

Wie overtuigd is van het gezag van de Schrift, wie weet dat de Bijbel de stem is van de levende God is ook geraakt door haar inhoud. Er is alleen toegang tot onze Schep­per, de God en Vader van onze Heere Jezus Christus door Zijn Zoon in de kracht van Zijn Geest. Met Jesaja hebben we leren belijden: ‘Wee mijner ik verga’. (Jes. 6:5). Met hem mogen we weten dat wij aangeraakt zijn met een kool van het altaar van verzoe­ning.(Jes. 6:7).

Ik kan in dit verband niet nalaten te wijzen op het werkelijk prachtige boekje The Way of Life van de hand van de negentiende-eeuwse Amerikaanse theoloog Charles Hodge. Hodge opent met aan­wijzingen voor het gezag van de Schrift. Nadrukkelijk laat hij innerlijke aanwijzingen verbonden met haar boodschap vooraf gaan aan uiterlijke aanwijzingen. Vervolgens zet hij de Bijbelse bood­schap van zonde en genade uiteen. Voor wie niet vlot Engels leest, wijs ik erop dat een Nederlandse vertaling van dit boekje wordt voorbereid dat in de loop van volgend jaar zal uitkomen.

De historische en culturele context waarbinnen de Bijbel ontstond

De Bijbel is ontstaan binnen een bepaalde historische en culturele context. Dat bete­kent niet dat de boodschap van de Bijbel tijdbepaald en cultuur gebonden is. God leidt alle dingen naar Zijn Raad. Hij heeft ook de tijd en omstandigheden bepaald waarbin­nen de boeken van de Bijbel ontstonden.

Zeker waar is dat als iets wordt beschreven in de Bijbel het daarmee nog niet wordt voorgeschreven. Maar schrijft de Bijbel iets voor, dan mogen wij niet met een beroep op het feit dat de Bijbel in een andere tijd en cultuur is ontstaan, dit terzijde schuiven. Dat geldt ook van de leerstellige boodschap van de Bijbel. In onze tijd beweert
menig­een: dood is dood. Met de toekomende toorn en dat God ons sinds de zondeval niet aanvaardt zoals we zijn, houdt menigeen ook binnen de kerk geen rekening. Het staat ver af van het eigentijdse levensgevoel.

Onbetwistbaar is dat de Heere Jezus en de apostelen diep waren overtuigd van de realiteit van de toekomende toorn. Het werk van de Heere Jezus is alleen tegen die achtergrond te begrijpen. Hij verlost van de toekomende toorn. Zaak is dat wij onze context onder de koepel van het Bijbelse getuigenis stellen en niet omgekeerd. Wij moeten ons denken door de Bijbel laten stempelen en niet de Bijbelse boodschap aanpassen aan het eigentijdse levensgevoel. Biddende omgang met God in het on­derzoek is nodig om daarvoor te worden bewaard.

Wat is Schriftkritiek?

Onder Schriftkritiek verstaan we dat men niet zonder reserve de Bijbel als stem van de levende God aanvaardt. Concreet betekent het dat men niet uitgaat van de eenheid en innerlijke consistentie van het Bijbelse getuigenis. De Bijbel bevat in deze ziens­wijze zowel op historisch, leerstellig en ethisch gebied fouten en onvolkomenheden. Zo meent men dat wat de Bijbel als geschiedenis pre­senteert, op zijn minst ten dele fictie kan zijn. In Bijbelse geschiedschrijving zouden herhaaldelijk fictie en geschiede­nis door elkaar heenlopen en soms is er sprake van louter fictie. Het boek Jona wordt dan vaak als voorbeeld genoemd. De discrepanties tussen de vier evangeliën worden ook als een aanwijzing gezien dat de evangeliën niet zonder meer geschiedschrijving bieden al pretenderen zij dat wel.

Als het gaat om de eenheid van de leerstellige en ethische boodschap van de Bijbel moeten we altijd de gang van de oude naar de nieuwe bedeling verdisconteren. Het Nieuwe Testament is de uiteindelijke openbaring van God. Heel de Bijbel is het Woord van God. Wij kunnen het Nieuwe Testament nooit zonder het Oude Testament begrij­pen. Nu wij naast het Oude Testament ook het Nieuwe Testament hebben, moeten we het Oude Testament in het licht van de nieuwtestamenti­sche vervulling lezen.

Bij ethische onvolkomenhe­den zal men in onze tijd vaak wijzen naar het nieuwtesta­mentisch ge­tuigenis over de verhouding van man en vrouw en huwelijk en seksualiteit. Hier is deze zienswijze van de nieuwtestamentische openbaring niet toereikend. Op het punt van de verhouding man en vrouw zouden er teveel concessies zijn gedaan aan de toenmalige maatschappelijke opvattingen. Met betrekking tot transgender- en homoseksuele gevoelens zou het Nieuwe Testament tekort­schieten in het besef hoe diep deze gevoelens zitten. Wie zich dat wel realiseert, zal vanuit het Bijbelse getuige­nis van Gods liefde ruimte zien voor transitie en stabiele homoseksuele relaties.

De Kerk der eeuwen heeft de Bijbel altijd als eenheid gelezen. Kerkvaders en Refor­matoren spra­ken over de Bijbelschrijvers als secretarissen van de Heilige Geest. Daar­mee wilden zij duidelijk maken hoe het proces van de inspiratie was. Ook zij wisten dat er dan tal van verschillen kunnen zijn. Van directe Godspraak bij de profeten tot nauw­keurig onderzoek voorafgaande aan schrifte­lijke vastlegging, zoals Lukas dat ver­woord. Het ging hen om het resultaat van de inspiratie. De woorden van de Bijbelschrij­vers zijn de woorden van God. Via de woorden van de Bijbelschrijvers horen we echt de stem van God Zelf.

Meer dan eens is gepoogd om Luther en Calvijn als wegbereiders van het kritisch lezen van de Bijbel te zien. Dat is geheel ten onrechte. De apocriefe boeken als Judith en Tobith laten hun niet-canonieke karakter volgens Luther zien in het feit dat zij his­torisch niet betrouwbaar zijn. Dat ligt bij het boek Jona anders. Daar wordt werkelijk geschiedenis beschreven.

Bij de discrepanties tussen de vier evangeliën heeft men de eeuwen door naar harmo­niserende verklaring gezocht. Augusti­nus zegt in zijn boek De consensu evange­listarum dat niemand wil dat de evangelisten elkaar tegenspre­ken, behalve mensen die liever geloven dat het evangelie liegt. Wie de uitleg van Calvijn op de evangeliën leest, komt telkens weer harmoniserende verklaring tegen.

Een heel enkele keer neemt Calvijn aan dat er in bestaande manuscripten een over­schrijffout is geslopen. Het bevat dan een fout die niet in het oorspronkelijke hand­schrift voorkwam. Deze oplossing stelt hij bijvoorbeeld in Mat. 27:9 voor. Bij het over­schrijven zou de naam van Zacharia door die van Jeremia zijn vervangen. Calvijn ge­bruikt hier namelijk het woord ‘obrepserit’ (inge­slopen). In de Engelse vertaling van William Springle wordt ‘obrepserit’ vertaald als ‘put down by mistake’. In de Neder­landse vertaling van A. Brummelkamp lezen we de weergave ‘’mistasting’.

Als het gaat om leerstellige tegenstelling in de Bijbel, wordt onder andere gewezen op het verschil tussen Paulus en Jacobus over de rechtvaardiging door het geloof. Het antwoord is dat het om een schijnbare en niet om een werkelijke tegenstelling gaat. Paulus en Jacobus gebruiken zowel de woorden ‘geloof’ als ‘rechtvaardigen’ op een verschillende wijze. Zakelijk zeggen zij hetzelfde. Het werk van Christus is de enige grond van zaligheid en een levend geloof is nooit zonder vruchten of goede werken.

Maar is juist hier Luther niet een wegbereider van de Schriftkritiek? Immers ook hij nam tussen deze twee nieuwtestamentische getuigen een werkelijke tegenstelling aan? Dat is juist, maar daarom betwijfelde Luther of Jacobus wel een door Gods Geest geïnspi­reerd Bijbelboek was en in het Nieuwe Testament thuishoorde. Hij zou zijn doctorsba­ret wel willen geven aan de theoloog die de overeenstemming tussen Paulus en Jaco­bus kan laten zien. Dan alleen zou hij kunnen aanvaarden dat ook de brief van Jacobus een canoniek Bijbelboek is.

Het grote verschil tussen Luther en Schriftcritici is dat voor Luther canoniciteit en wer­kelijke tegenstellingen onverenigbaar zijn. Dat is voor hen die de Schriftkritiek aan­vaarden geen probleem. De consequentie is dat de Bijbel niet de uiteindelijke bron en norm van het geloof kan zijn.

Wat is tekstkritiek?

Zowel van het Oude Testament als het Nieuwe Testament hebben we tal van hand­schriften. Tussen de handschriften van het Oude Testament bestaan feitelijk slechts geringe verschillen, maar niet altijd is de tekst van het Oude Testament goed te verta­len. De Hebreeuwse tekst is een tekst bestaande uit medeklinkers. Daarbij zijn later klinkers gezet. Soms kan men aannemen dat er toch andere klinkers moeten worden geplaatst. Of dat de ene medeklinker moet worden vervangen door een medeklinker die er op lijkt. Het kan zijn dat een medeklinker beter aan een volgend woord kan worden verbonden. Blijkt dat de alleroudste vertalingen – en dan denk ik vooral aan de Septuaginta – daarvan uitgaan, dan is dat een krachtig argument om die te volgen.

Tussen de handschriften van het Nieuwe Testament bestaan grotere verschillen. Een heel groot deel van de verschillen is gemakkelijk te verklaren als overschrijffouten. Men sloeg een woord of een zin over, enz. Een aantal verschillen is belangrijker. We moe­ten wel beseffen dat welk handschrift we ook volgen – en dat geldt zowel het Oude als het Nieuwe Testament – de boodschap van de Bijbel niet behoeft te worden bijgesteld.

Tekstkritiek is er op uit vast te stellen hoe het oorspronkelijke handschrift eruit zag. Elke uitgave van het Oude of Nieuwe Testament gaat uit of van één handsschrift óf van meerdere handschriften die met elkaar zijn vergeleken. Altijd is er op een of andere manier sprake van het wegen van de handschriften. Welke is de beste? Welke moeten we volgen? Tekstkritiek is dan van een geheel andere orde dan Schriftkritiek.

Heeft de Bijbel wel direct gezag?

Dit wordt steeds meer ontkend. Allerlei argumenten worden aangehaald. Juist als men op een be­paalde wijze nog orthodox wil zijn, wil men niet zomaar zeggen dat de bood­schap van de Bijbel gedateerd is. Iets wat voor liberale theologen geen probleem is. Allereerst moeten we zeggen dat wij altijd de gang van de oude naar de nieuwe bede­ling moeten verdisconteren. God Zelf heeft door de kruisdood van Zijn Zoon de muur van afscheiding tussen Israël en de volkeren afgebroken. Christenen uit de heidenen zijn niet gebonden aan de spijs- en reinheidswetten van Mozes en voor Joodse volge­lingen van Jezus hebben zij alleen culturele betekenis. Als het gaat om het huwelijk kent de nieuwe bedeling niet de tolerantie (wat iets anders is dan goedkeuren) van polygamie en echtscheiding die er onder de oude bedeling was.

Beslissend is Gods uiteindelijke openbaring in het Nieuwe Testament. Met het Nieuwe Testament is de openbaring en de canon afgesloten. Reeds in de tweede eeuw na Chr. worden de grenzen van de canon duidelijk. Bepalend voor de canoniciteit van een nieuwtestamentisch Bijbelboek was dat het boek apostolisch van inhoud of oorsprong was. Het laatste hield in dat het óf door een apostel óf door een van zijn directe mede­werkers was geschreven.

Met het wegvallen van de apostelen en hun directe medewerkers bleven hun schrifte­lijke getuige­nissen over. Beslissend voor de kerk was of een zienswijze daarmee in overeenstemming was. Het is waar dat wij geen nieuwe openbaring verwachten, maar mogen en moeten we echt niet boven het Nieuwe Testament uit­gaan? Als er een ont­wikkeling is van de oude naar de nieuwe bedeling mag die ontwikkeling niet doorgaan? Deze zienswijze is in Nederland al in de negentiende eeuw verdedigd door de zoge­naamde ethische theologen.

Niet de Schrift is de uiteindelijke bron en norm van het geloof, maar Christus Die door Zijn Geest in Zijn gemeente woont. De Schrift is middel om het geloof te werken en te versterken, maar niet zonder voorbehoud de uiteindelijke norm en bron van het geloof. De klassiek protestantse Schrift­visie was, zo meende men, niet vrij van rationalistische trekken. Daar tegenover stelde men dat de waarheid ‘ethisch’ was. De waarheid moet op het hart beslag leggen. Dat laatste is natuurlijk waar, maar dan is toch de vraag: wat is de inhoud van de waarheid.

De Bijbel is de primaire neerslag van het Woord van God, maar niet zondermeer in directe zin het Woord van God. Op die primaire neerslag moet elke volgende generatie zich weer oriënteren om geleid door de Heilige Geest te weten wat God nu van hen vraagt. De leiding van Gods Geest gaat zo boven de concrete inhoud van de Schrift uit.

Tegenwoordig wordt het wel zo verwoord: ‘Wij moeten het Nieuwe Testament niet van­uit onze context uitleggen, maar hoeven ook niet vanuit de context waarbinnen het Nieuwe Testament ontstond haar boodschap voor ons toe te passen.’ Concreet bete­kent dit bijvoorbeeld dat al geeft het Nieuwe Testament geen ruimte voor vrouwelijke ambtsdragers of stabiele homoseksuele relaties, wij moeten verbinden met de context van toen. In de vertolking van de boodschap naar het heden is die context voor ons niet normgevend.

Op deze wijze kan trouwens ook de boodschap van de eeuwige rampzaligheid worden gerelativeerd. Je moet die dan zien binnen de context van het Jodendom van de Tweede Tempel en in het bijzonder de apocalyptiek. Echter vanuit de centrale bood­schap van Gods liefde, zo is dan de argumentatie, mogen we gegevens over de eeu­wige straf relativeren.

Alom zien we een revival van de ethische theologie en met name de ethische Schrift­opvatting. Ik denk aan de Christelijke Dogmatiek van Gijsbert van den Brink en Kees van der Kooij. Zij schrijven over de Bijbel als het boek van God én mensen. Daarmee bedoelen zij meer dan dat God mensen gebruikt heeft om Zijn Woord op schrift te stellen. De menselijke factor heeft voor hen een zelfstandige betekenis ten opzicht van die van God.

In dit verband noem ik ook het boek Lezen en laten lezen van Arnold Huijgen. Dat is geen dogmatiek, maar een hermeneutische studie. Huijgen pleit voor bevindelijk Bijbel lezen. Door het gebruik van ‘bevindelijk’ wordt ongetwijfeld gepoogd bij een aantal le­zers een stuk vertrouwen te wekken. Dat is echter niet terecht. Het gaat bepaald niet om bevinding in de zin van persoonlijke doorleving van de Bijbelse bood­schap van zonde en genade.

Bevindelijk betekent bij Huijgen dat je nooit over de inhoud van de Schrift los van jouw omgang met de Schrift kunt spreken. Je mag de inhoud van de Bijbel niet als objectief typeren. Ik kan het ook zo zeggen wat Huijgen ‘bevindelijk’ noemt, noemde het Schrift­rapport God met ons dat de Gereformeerde Kerken in 1979 uitgaven ‘relationeel’. Bij Huijgen zie je ook dezelfde afstand tot de betrouwbaarheid van de Bijbelse geschied­schrijving als in God met ons.

Bij de Christelijke Dogmatiek is de lijn als het gaat om personen nog directer. Kees van der Kooij is een leerling en theologische geestverwant van Jan Veenhof, een van de opsteller van het rapport God met ons. Ik wil niet zeggen dat God met ons, de Christelijke Dogmatiek en Lezen en laten lezen dezelfde accenten leggen als het gaat om het gezag en begrijpen van de Bijbel.

Vergeleken met God met ons moeten we zeggen dat Christelijke Dogmatiek Bijbel­wetenschap nadrukkelijker ten dienste staat van de dogmatiek dan in God met ons. Het valt niet uit te sluiten dat als Veenhof het rapport alleen had geschreven de betrokkenheid tussen Bijbelwetenschap en dogmatiek sterker was beklemtoond.

Het eigene van Huijgen is dat hij in de lijn van Karl Barth en vooral ook zijn Nederlandse geestverwant Oepke Noordmans wil gaan als het gaat om de wijze waarop we de Schrift moeten zien. Uitgangspunt is Gods openbaring en dat Gods openbaring ons wil lezen. Echter, die openbaring valt niet samen met de Bijbel als het onfeilbare Woord van God.

Wat God met ons, de Christelijke Dogmatiek en Lezen en laten lezen met elkaar ver­bindt, is er een distantie is van de klassiek visie op de aard en de reikwijdte van het gezag van de Schrift. Trouwens ook Gereformeerde hermeneutiek vandaag kan in dit verband worden genoemd. Op een enkele bijdrage na ademt deze uitgave van de Theologische Universiteit Kampen de geest van de nieuwe hermeneutiek.

Genoemde geschriften weerspiegelen en stimuleren een andere wijze van omgang met de Schrift. Is dat erg? Destijds is vanuit de kring van de Gereformeerde Bond, de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt en de Christelijke Gereformeerde Kerken zeer kri­tisch gereageerd op het rapport Gods met ons. Via de Evangelische Omroep werden in het programma De Bijbel in de beklaagdenbank de bezwaren wereldkundig gemaakt.

Waren die bezwaren achteraf gezien niet onbillijk en overtreffen? Die vraag kan men stellen als men let op de veelal welwillende ontvangst van Christelijke Dogmatiek en Lezen en laten lezen en ook Gereformeerde hermeneutiek vandaag. Bezwaren zijn veel minder fundamenteel. En als er fundamentele bezwaren worden die veel minde breed gedragen dan destijds de kritiek op God met ons. Ik kan niet anders zeggen dat sprake is van stille en innerlijk erosie van het onvoorwaardelijke buigen voor het gezag van de Schrift. De enige oplossing is bekering tot God. Dan laten wij onze gedachten gevangen nemen tot gehoorzaamheid aan Christus zoals Hij tot ons spreekt door Zijn Woord.

Het tweede deel van dit tweeluik over Schriftgezag verscheen is hier te vinden.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.