De eerste hoofdstukken van de Bijbel behoren de eeuwen door tot de hoofdstukken die zeer intensief zijn bestudeerd. Kyle R. Greenwood nam het initiatief tot het verschijnen van een bundel gewijd aan Genesis 1-2. In de door hem zelf verzorgde bijdrage waarmee de bundel opent, wordt nagegaan hoe elders in het Oude Testament gezinspeeld wordt op de eerste Bijbelhoofdstukken. De volgende twee bijdragen laten zien hoe in de geschriften van het Jodendom van de Tweede Tempel en in het Nieuwe Testament deze hoofdstukken werden uitgelegd en welke toepassingen eruit werden getrokken. In verdere bijdragen komt naar voren hoe binnen het rabbinale Jodendom en de christelijke kerk Genesis 1-2 zijn uitgelegd. Het slothoofdstuk is gewijd aan postdarwiaanse interpretaties van de eerste Bijbel-hoofdstukken.
Greenwood legt er de vinger bij dat reeds Thomas van Aquino aandacht vroeg voor de menora-structuur van de scheppingsweek. Hij verwijst naar Herman Bavinck die over de scheppingsdagen als werkdagen van God sprak. Evenals David T. Tsumura dat doet in zijn bijdrage over de betekenis van de context van het Oude Midden-Oosten voor het verstaan van Genesis 1-2 wijst hij af dat in het scheppingsverslag van Genesis op maar enigerlei wijze sprake is van een strijd met chaosmachten.
Tsumura brengt naar voren dat in het Oude Testament de chaosmachten historische machten zijn waarover God in het kader van de verlossing van Israël de overwinning behaalt. Terwijl eigentijdse lezers zich afvragen welke consequenties de overeenkomsten tussen het Bijbelse scheppingsverslag hebben, verraste dit de vroegere Oosterse lezer/hoorder in het geheel. Hem troffen niet de overeenkomsten maar de verschillen.
Greenwood stelt dat het voorkomen van vleesetende dieren geen gevolg is van de zondeval, maar dat deze er al vóór de val waren. Inderdaad wijzen meerdere oudtestamentische teksten in die richting, maar graag had ik gezien dat hij in dit kader een verklaring had gegeven van Gen. 1:30 waar wordt gezegd dat God aan de dieren het groene kruid als voedsel heeft gegeven. Feit is dat de overgrote meerderheid van de kerkvaders van mening is dat vlees eten behoort bij de wereld na de zondeval. Zo dachten ook Calvijn en Luther. Augustinus en Thomas van Aquino behoren in de kerkgeschiedenis bij de minderheid die geen probleem zagen met het voorkomen van vleesetende dieren in Gods goede schepping. Deze informatie kan men echter niet in Since the Beginning: Interpreting Genesis 1 and 2 through the Ages vinden.
In haar bijdrage over de nieuwtestamentische gegevens laat Ira Brent Diggers zien dat het Nieuwe Testament zonder enige reserve uitgaat van Adam en Eva als historische personen van wie het gehele menselijke geslacht afstamt. De focus ligt in het Nieuwe Testament op de theologische implicaties van de scheppingsgeschiedenis. In de bijdragen van Stephen O. Presley en C. Rebecca Rine over de kerkvaders blijkt dat voor hen een letterlijk verstaan van het scheppingsverslag hand in hand gaat met het trekken van geestelijke lessen eruit. Ter typering van dit laatste aspect worden de typeringen typologisch, figuratief, allegorisch en eschatologisch gebruikt.
Tsumura bestrijdt in zijn bijdrage dat wij in Genesis 1-2 twee scheppingsverslagen hebben. In Gen. 2:4-25 wordt ingezoomd op de schepping van de mens. Dit hoofdstuk is de introductie van Genesis 3. Hij betoogt dat de openingshoofdstukken van Genesis geen ruimte laten voor het voorkomen van kwaad voordat de zondeval plaatsvond. Die gedachte leidt tot een kosmologisch dualisme dat vreemd is aan het Bijbelse getuigenis over de schepping.
Het slothoofdstuk van Aaron T. Smith laat zien dat vanaf de negentiende eeuw bij de uitleg van Genesis 1-2 de vraag naar voren komt hoe de inhoud van deze hoofdstukken zich verhoudt met wetenschappelijke inzichten over het ontstaan van de aarde. Zelf kiest hij voor de lijn van Karl Barth. Deze laat schepping en verzoening ineenvloeien. Voor Barth is het opgeven van de historische zondeval geen probleem. De schepping is vanaf het begin zowel een gevallen als verloste schepping. Dat is een andere lijn dan die van de kerkvaders en van de gereformeerde belijdenisgeschriften. Deze zienswijze doet geen recht aan het feit dat Genesis 3 het verschil verklaart tussen de mens zoals God hem heeft bedoeld en de mens zoals hij nu is. Die is een zondaar die verzoening met God nodig heeft. Ik meen dat Barth hier niet onze gids moet zijn.
Met de ene bijdrage in de bundel voel ik mijzelf meer verwant dan met de andere. Zeker is dat onder redactie van Greenwood een informatieve bundel het licht verscheen over de uitleg van Genesis 1-2 de eeuwen door.
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.