Home » Artikelen geplaatst door Piet de Vries (Pagina 4)

Auteursarchief: Piet de Vries

Het gezag van de Schrift (1): Hoe weten we dat de Bijbel het Woord van God is?

Op grond van het zelfgetuigenis van de Schrift en in overeenstemming met de gere­formeerde be­lijdenis behoren wij te belijden dat de Bijbel de uiteindelijke bron en norm van ons geloof is. In­zichten, overtuigingen uit welke bron zij ook komen, dienen ge­toetst te worden aan de Schrift. In onze tijd leeft breed de gedachte dat de Bijbel omdat zij in een bepaalde context is ontstaan, niet rechtstreeks relevant voor ons kan zijn. Daar zit dan een fase tussen.

De brug tussen de boodschap van de Bijbel in de tijd van haar ontstaan en de bood­schap van de Bijbel nu moet door de hermeneutiek – de discipline die zich op de uitleg en het verstaan van de Schrift bezint – worden geslagen. Nu is hermeneutiek een nuttige en nodige discipline. Echter, als het als taak van de hermeneutiek wordt gezien een brug te slaan tussen de boodschap van de Bijbel toen en nu, ontleent de herme­neutiek haar uitgangspunten niet louter aan de Schrift zelf. Dat moet wel tot een ver­tekening van de Bijbelse boodschap leiden.

Hoe weten we dat de Bijbel het Woord van God is?

We kunnen en moeten dat niet op een neutrale manier bewijzen. Dat is strijdig met de aard van het Woord van God zelf. Adam en Eva hadden in het paradijs van God de openbaring ont­vangen dat zij niet mochten eten van de boom van kennis van goed en kwaad. De zondeval zet zich in als Eva de mogelijkheid open gaat houden dat de slang wel eens gelijk zou kunnen hebben. Zij nam de positie in van een neutrale waarnemer, maar hier is er geen neutraliteit. Daarom verloor zij het van de slang.

Ongetwijfeld zijn er argumenten aan te voeren voor de waarheid en het gezag van Gods Woord. Daaraan vooraf gaat echter de basisovertuiging dat de Schrift hoe dan ook de stem is van de levende God. Daarvan heeft de Heilige Geest ons overtuigd. Calvijn schreef in zijn Institutie: ‘Maar aangezien geen da­ge­lijkse Godsspraken uit de hemel gegeven worden, en alleen de Schriften be­staan door welke het de Heere goed gedacht heeft Zijn waarheid tot een eeuwige gedachtenis te doen voort­leven, bezit de Schrift door geen ander recht een volle­dig gezag bij de gelovigen, dan wanneer ze gelo­ven dat ze uit de hemel is voortgekomen, even alsof levende stemmen Gods zelf vandaar ge­hoord werden.’ (Institutie, I, VII, 1).

Wie overtuigd is van het gezag van de Schrift, wie weet dat de Bijbel de stem is van de levende God is ook geraakt door haar inhoud. Er is alleen toegang tot onze Schep­per, de God en Vader van onze Heere Jezus Christus door Zijn Zoon in de kracht van Zijn Geest. Met Jesaja hebben we leren belijden: ‘Wee mijner ik verga’. (Jes. 6:5). Met hem mogen we weten dat wij aangeraakt zijn met een kool van het altaar van verzoe­ning.(Jes. 6:7).

Ik kan in dit verband niet nalaten te wijzen op het werkelijk prachtige boekje The Way of Life van de hand van de negentiende-eeuwse Amerikaanse theoloog Charles Hodge. Hodge opent met aan­wijzingen voor het gezag van de Schrift. Nadrukkelijk laat hij innerlijke aanwijzingen verbonden met haar boodschap vooraf gaan aan uiterlijke aanwijzingen. Vervolgens zet hij de Bijbelse bood­schap van zonde en genade uiteen. Voor wie niet vlot Engels leest, wijs ik erop dat een Nederlandse vertaling van dit boekje wordt voorbereid dat in de loop van volgend jaar zal uitkomen.

De historische en culturele context waarbinnen de Bijbel ontstond

De Bijbel is ontstaan binnen een bepaalde historische en culturele context. Dat bete­kent niet dat de boodschap van de Bijbel tijdbepaald en cultuur gebonden is. God leidt alle dingen naar Zijn Raad. Hij heeft ook de tijd en omstandigheden bepaald waarbin­nen de boeken van de Bijbel ontstonden.

Zeker waar is dat als iets wordt beschreven in de Bijbel het daarmee nog niet wordt voorgeschreven. Maar schrijft de Bijbel iets voor, dan mogen wij niet met een beroep op het feit dat de Bijbel in een andere tijd en cultuur is ontstaan, dit terzijde schuiven. Dat geldt ook van de leerstellige boodschap van de Bijbel. In onze tijd beweert
menig­een: dood is dood. Met de toekomende toorn en dat God ons sinds de zondeval niet aanvaardt zoals we zijn, houdt menigeen ook binnen de kerk geen rekening. Het staat ver af van het eigentijdse levensgevoel.

Onbetwistbaar is dat de Heere Jezus en de apostelen diep waren overtuigd van de realiteit van de toekomende toorn. Het werk van de Heere Jezus is alleen tegen die achtergrond te begrijpen. Hij verlost van de toekomende toorn. Zaak is dat wij onze context onder de koepel van het Bijbelse getuigenis stellen en niet omgekeerd. Wij moeten ons denken door de Bijbel laten stempelen en niet de Bijbelse boodschap aanpassen aan het eigentijdse levensgevoel. Biddende omgang met God in het on­derzoek is nodig om daarvoor te worden bewaard.

Wat is Schriftkritiek?

Onder Schriftkritiek verstaan we dat men niet zonder reserve de Bijbel als stem van de levende God aanvaardt. Concreet betekent het dat men niet uitgaat van de eenheid en innerlijke consistentie van het Bijbelse getuigenis. De Bijbel bevat in deze ziens­wijze zowel op historisch, leerstellig en ethisch gebied fouten en onvolkomenheden. Zo meent men dat wat de Bijbel als geschiedenis pre­senteert, op zijn minst ten dele fictie kan zijn. In Bijbelse geschiedschrijving zouden herhaaldelijk fictie en geschiede­nis door elkaar heenlopen en soms is er sprake van louter fictie. Het boek Jona wordt dan vaak als voorbeeld genoemd. De discrepanties tussen de vier evangeliën worden ook als een aanwijzing gezien dat de evangeliën niet zonder meer geschiedschrijving bieden al pretenderen zij dat wel.

Als het gaat om de eenheid van de leerstellige en ethische boodschap van de Bijbel moeten we altijd de gang van de oude naar de nieuwe bedeling verdisconteren. Het Nieuwe Testament is de uiteindelijke openbaring van God. Heel de Bijbel is het Woord van God. Wij kunnen het Nieuwe Testament nooit zonder het Oude Testament begrij­pen. Nu wij naast het Oude Testament ook het Nieuwe Testament hebben, moeten we het Oude Testament in het licht van de nieuwtestamenti­sche vervulling lezen.

Bij ethische onvolkomenhe­den zal men in onze tijd vaak wijzen naar het nieuwtesta­mentisch ge­tuigenis over de verhouding van man en vrouw en huwelijk en seksualiteit. Hier is deze zienswijze van de nieuwtestamentische openbaring niet toereikend. Op het punt van de verhouding man en vrouw zouden er teveel concessies zijn gedaan aan de toenmalige maatschappelijke opvattingen. Met betrekking tot transgender- en homoseksuele gevoelens zou het Nieuwe Testament tekort­schieten in het besef hoe diep deze gevoelens zitten. Wie zich dat wel realiseert, zal vanuit het Bijbelse getuige­nis van Gods liefde ruimte zien voor transitie en stabiele homoseksuele relaties.

De Kerk der eeuwen heeft de Bijbel altijd als eenheid gelezen. Kerkvaders en Refor­matoren spra­ken over de Bijbelschrijvers als secretarissen van de Heilige Geest. Daar­mee wilden zij duidelijk maken hoe het proces van de inspiratie was. Ook zij wisten dat er dan tal van verschillen kunnen zijn. Van directe Godspraak bij de profeten tot nauw­keurig onderzoek voorafgaande aan schrifte­lijke vastlegging, zoals Lukas dat ver­woord. Het ging hen om het resultaat van de inspiratie. De woorden van de Bijbelschrij­vers zijn de woorden van God. Via de woorden van de Bijbelschrijvers horen we echt de stem van God Zelf.

Meer dan eens is gepoogd om Luther en Calvijn als wegbereiders van het kritisch lezen van de Bijbel te zien. Dat is geheel ten onrechte. De apocriefe boeken als Judith en Tobith laten hun niet-canonieke karakter volgens Luther zien in het feit dat zij his­torisch niet betrouwbaar zijn. Dat ligt bij het boek Jona anders. Daar wordt werkelijk geschiedenis beschreven.

Bij de discrepanties tussen de vier evangeliën heeft men de eeuwen door naar harmo­niserende verklaring gezocht. Augusti­nus zegt in zijn boek De consensu evange­listarum dat niemand wil dat de evangelisten elkaar tegenspre­ken, behalve mensen die liever geloven dat het evangelie liegt. Wie de uitleg van Calvijn op de evangeliën leest, komt telkens weer harmoniserende verklaring tegen.

Een heel enkele keer neemt Calvijn aan dat er in bestaande manuscripten een over­schrijffout is geslopen. Het bevat dan een fout die niet in het oorspronkelijke hand­schrift voorkwam. Deze oplossing stelt hij bijvoorbeeld in Mat. 27:9 voor. Bij het over­schrijven zou de naam van Zacharia door die van Jeremia zijn vervangen. Calvijn ge­bruikt hier namelijk het woord ‘obrepserit’ (inge­slopen). In de Engelse vertaling van William Springle wordt ‘obrepserit’ vertaald als ‘put down by mistake’. In de Neder­landse vertaling van A. Brummelkamp lezen we de weergave ‘’mistasting’.

Als het gaat om leerstellige tegenstelling in de Bijbel, wordt onder andere gewezen op het verschil tussen Paulus en Jacobus over de rechtvaardiging door het geloof. Het antwoord is dat het om een schijnbare en niet om een werkelijke tegenstelling gaat. Paulus en Jacobus gebruiken zowel de woorden ‘geloof’ als ‘rechtvaardigen’ op een verschillende wijze. Zakelijk zeggen zij hetzelfde. Het werk van Christus is de enige grond van zaligheid en een levend geloof is nooit zonder vruchten of goede werken.

Maar is juist hier Luther niet een wegbereider van de Schriftkritiek? Immers ook hij nam tussen deze twee nieuwtestamentische getuigen een werkelijke tegenstelling aan? Dat is juist, maar daarom betwijfelde Luther of Jacobus wel een door Gods Geest geïnspi­reerd Bijbelboek was en in het Nieuwe Testament thuishoorde. Hij zou zijn doctorsba­ret wel willen geven aan de theoloog die de overeenstemming tussen Paulus en Jaco­bus kan laten zien. Dan alleen zou hij kunnen aanvaarden dat ook de brief van Jacobus een canoniek Bijbelboek is.

Het grote verschil tussen Luther en Schriftcritici is dat voor Luther canoniciteit en wer­kelijke tegenstellingen onverenigbaar zijn. Dat is voor hen die de Schriftkritiek aan­vaarden geen probleem. De consequentie is dat de Bijbel niet de uiteindelijke bron en norm van het geloof kan zijn.

Wat is tekstkritiek?

Zowel van het Oude Testament als het Nieuwe Testament hebben we tal van hand­schriften. Tussen de handschriften van het Oude Testament bestaan feitelijk slechts geringe verschillen, maar niet altijd is de tekst van het Oude Testament goed te verta­len. De Hebreeuwse tekst is een tekst bestaande uit medeklinkers. Daarbij zijn later klinkers gezet. Soms kan men aannemen dat er toch andere klinkers moeten worden geplaatst. Of dat de ene medeklinker moet worden vervangen door een medeklinker die er op lijkt. Het kan zijn dat een medeklinker beter aan een volgend woord kan worden verbonden. Blijkt dat de alleroudste vertalingen – en dan denk ik vooral aan de Septuaginta – daarvan uitgaan, dan is dat een krachtig argument om die te volgen.

Tussen de handschriften van het Nieuwe Testament bestaan grotere verschillen. Een heel groot deel van de verschillen is gemakkelijk te verklaren als overschrijffouten. Men sloeg een woord of een zin over, enz. Een aantal verschillen is belangrijker. We moe­ten wel beseffen dat welk handschrift we ook volgen – en dat geldt zowel het Oude als het Nieuwe Testament – de boodschap van de Bijbel niet behoeft te worden bijgesteld.

Tekstkritiek is er op uit vast te stellen hoe het oorspronkelijke handschrift eruit zag. Elke uitgave van het Oude of Nieuwe Testament gaat uit of van één handsschrift óf van meerdere handschriften die met elkaar zijn vergeleken. Altijd is er op een of andere manier sprake van het wegen van de handschriften. Welke is de beste? Welke moeten we volgen? Tekstkritiek is dan van een geheel andere orde dan Schriftkritiek.

Heeft de Bijbel wel direct gezag?

Dit wordt steeds meer ontkend. Allerlei argumenten worden aangehaald. Juist als men op een be­paalde wijze nog orthodox wil zijn, wil men niet zomaar zeggen dat de bood­schap van de Bijbel gedateerd is. Iets wat voor liberale theologen geen probleem is. Allereerst moeten we zeggen dat wij altijd de gang van de oude naar de nieuwe bede­ling moeten verdisconteren. God Zelf heeft door de kruisdood van Zijn Zoon de muur van afscheiding tussen Israël en de volkeren afgebroken. Christenen uit de heidenen zijn niet gebonden aan de spijs- en reinheidswetten van Mozes en voor Joodse volge­lingen van Jezus hebben zij alleen culturele betekenis. Als het gaat om het huwelijk kent de nieuwe bedeling niet de tolerantie (wat iets anders is dan goedkeuren) van polygamie en echtscheiding die er onder de oude bedeling was.

Beslissend is Gods uiteindelijke openbaring in het Nieuwe Testament. Met het Nieuwe Testament is de openbaring en de canon afgesloten. Reeds in de tweede eeuw na Chr. worden de grenzen van de canon duidelijk. Bepalend voor de canoniciteit van een nieuwtestamentisch Bijbelboek was dat het boek apostolisch van inhoud of oorsprong was. Het laatste hield in dat het óf door een apostel óf door een van zijn directe mede­werkers was geschreven.

Met het wegvallen van de apostelen en hun directe medewerkers bleven hun schrifte­lijke getuige­nissen over. Beslissend voor de kerk was of een zienswijze daarmee in overeenstemming was. Het is waar dat wij geen nieuwe openbaring verwachten, maar mogen en moeten we echt niet boven het Nieuwe Testament uit­gaan? Als er een ont­wikkeling is van de oude naar de nieuwe bedeling mag die ontwikkeling niet doorgaan? Deze zienswijze is in Nederland al in de negentiende eeuw verdedigd door de zoge­naamde ethische theologen.

Niet de Schrift is de uiteindelijke bron en norm van het geloof, maar Christus Die door Zijn Geest in Zijn gemeente woont. De Schrift is middel om het geloof te werken en te versterken, maar niet zonder voorbehoud de uiteindelijke norm en bron van het geloof. De klassiek protestantse Schrift­visie was, zo meende men, niet vrij van rationalistische trekken. Daar tegenover stelde men dat de waarheid ‘ethisch’ was. De waarheid moet op het hart beslag leggen. Dat laatste is natuurlijk waar, maar dan is toch de vraag: wat is de inhoud van de waarheid.

De Bijbel is de primaire neerslag van het Woord van God, maar niet zondermeer in directe zin het Woord van God. Op die primaire neerslag moet elke volgende generatie zich weer oriënteren om geleid door de Heilige Geest te weten wat God nu van hen vraagt. De leiding van Gods Geest gaat zo boven de concrete inhoud van de Schrift uit.

Tegenwoordig wordt het wel zo verwoord: ‘Wij moeten het Nieuwe Testament niet van­uit onze context uitleggen, maar hoeven ook niet vanuit de context waarbinnen het Nieuwe Testament ontstond haar boodschap voor ons toe te passen.’ Concreet bete­kent dit bijvoorbeeld dat al geeft het Nieuwe Testament geen ruimte voor vrouwelijke ambtsdragers of stabiele homoseksuele relaties, wij moeten verbinden met de context van toen. In de vertolking van de boodschap naar het heden is die context voor ons niet normgevend.

Op deze wijze kan trouwens ook de boodschap van de eeuwige rampzaligheid worden gerelativeerd. Je moet die dan zien binnen de context van het Jodendom van de Tweede Tempel en in het bijzonder de apocalyptiek. Echter vanuit de centrale bood­schap van Gods liefde, zo is dan de argumentatie, mogen we gegevens over de eeu­wige straf relativeren.

Alom zien we een revival van de ethische theologie en met name de ethische Schrift­opvatting. Ik denk aan de Christelijke Dogmatiek van Gijsbert van den Brink en Kees van der Kooij. Zij schrijven over de Bijbel als het boek van God én mensen. Daarmee bedoelen zij meer dan dat God mensen gebruikt heeft om Zijn Woord op schrift te stellen. De menselijke factor heeft voor hen een zelfstandige betekenis ten opzicht van die van God.

In dit verband noem ik ook het boek Lezen en laten lezen van Arnold Huijgen. Dat is geen dogmatiek, maar een hermeneutische studie. Huijgen pleit voor bevindelijk Bijbel lezen. Door het gebruik van ‘bevindelijk’ wordt ongetwijfeld gepoogd bij een aantal le­zers een stuk vertrouwen te wekken. Dat is echter niet terecht. Het gaat bepaald niet om bevinding in de zin van persoonlijke doorleving van de Bijbelse bood­schap van zonde en genade.

Bevindelijk betekent bij Huijgen dat je nooit over de inhoud van de Schrift los van jouw omgang met de Schrift kunt spreken. Je mag de inhoud van de Bijbel niet als objectief typeren. Ik kan het ook zo zeggen wat Huijgen ‘bevindelijk’ noemt, noemde het Schrift­rapport God met ons dat de Gereformeerde Kerken in 1979 uitgaven ‘relationeel’. Bij Huijgen zie je ook dezelfde afstand tot de betrouwbaarheid van de Bijbelse geschied­schrijving als in God met ons.

Bij de Christelijke Dogmatiek is de lijn als het gaat om personen nog directer. Kees van der Kooij is een leerling en theologische geestverwant van Jan Veenhof, een van de opsteller van het rapport God met ons. Ik wil niet zeggen dat God met ons, de Christelijke Dogmatiek en Lezen en laten lezen dezelfde accenten leggen als het gaat om het gezag en begrijpen van de Bijbel.

Vergeleken met God met ons moeten we zeggen dat Christelijke Dogmatiek Bijbel­wetenschap nadrukkelijker ten dienste staat van de dogmatiek dan in God met ons. Het valt niet uit te sluiten dat als Veenhof het rapport alleen had geschreven de betrokkenheid tussen Bijbelwetenschap en dogmatiek sterker was beklemtoond.

Het eigene van Huijgen is dat hij in de lijn van Karl Barth en vooral ook zijn Nederlandse geestverwant Oepke Noordmans wil gaan als het gaat om de wijze waarop we de Schrift moeten zien. Uitgangspunt is Gods openbaring en dat Gods openbaring ons wil lezen. Echter, die openbaring valt niet samen met de Bijbel als het onfeilbare Woord van God.

Wat God met ons, de Christelijke Dogmatiek en Lezen en laten lezen met elkaar ver­bindt, is er een distantie is van de klassiek visie op de aard en de reikwijdte van het gezag van de Schrift. Trouwens ook Gereformeerde hermeneutiek vandaag kan in dit verband worden genoemd. Op een enkele bijdrage na ademt deze uitgave van de Theologische Universiteit Kampen de geest van de nieuwe hermeneutiek.

Genoemde geschriften weerspiegelen en stimuleren een andere wijze van omgang met de Schrift. Is dat erg? Destijds is vanuit de kring van de Gereformeerde Bond, de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt en de Christelijke Gereformeerde Kerken zeer kri­tisch gereageerd op het rapport Gods met ons. Via de Evangelische Omroep werden in het programma De Bijbel in de beklaagdenbank de bezwaren wereldkundig gemaakt.

Waren die bezwaren achteraf gezien niet onbillijk en overtreffen? Die vraag kan men stellen als men let op de veelal welwillende ontvangst van Christelijke Dogmatiek en Lezen en laten lezen en ook Gereformeerde hermeneutiek vandaag. Bezwaren zijn veel minder fundamenteel. En als er fundamentele bezwaren worden die veel minde breed gedragen dan destijds de kritiek op God met ons. Ik kan niet anders zeggen dat sprake is van stille en innerlijk erosie van het onvoorwaardelijke buigen voor het gezag van de Schrift. De enige oplossing is bekering tot God. Dan laten wij onze gedachten gevangen nemen tot gehoorzaamheid aan Christus zoals Hij tot ons spreekt door Zijn Woord.

Het tweede deel van dit tweeluik over Schriftgezag verscheen is hier te vinden.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Een bijbels geluid over huwelijk en seksualiteit – Bespreking van ‘Christian Ethics’

Met John Piper is Wayne Grudem één van de geestelijk vaders van Biblical Council on Manhood and Womanhood, een organisatie die bekend is door de Denver Statement over de verhouding van man en vrouw en de Nashville Statement over huwelijk en seksualiteit. Grudem is al jaren werkzaam als onderzoekhoogleraar theologie en Bijbelwetenschap aan Pnoenix Seminary in Scottdale, Arizona en schreef een dogmatiek die in de Engelssprekende wereld breed wordt gebruikt. In 2018 verscheen als een soort tweelingwerk van zijn dogmatiek een uitgebreid handboek over de christelijke ethiek, namelijk Christian Ethics: An Introduction to Biblical Moral Reasoning1. De hoofdstukken 28 t/m 33 zijn gewijd aan huwelijk en seksualiteit en de daarmee verbonden vragen.

Aan de orde komen niet alleen huwelijk en voorplanting, maar ook hoe men moet omgaan met onvruchtbaarheid en wat de bijbelse gronden zijn om in principe positief over adoptie te denken. In onderscheid met Grudem zou ik willen stellen dat een christelijk huwelijk in principe de bereidheid vooronderstelt van meet af aan kinderen te ontvangen. Dat was destijds ook de lijn van prof. dr. W.H. Velema die als ethicus zoveel heeft betekend voor de gereformeerde gezindte. Zonder gewetens te binden meen ik evenals Velema dat de kinderzegen met de lichamelijke omgang tussen man en vrouw verbonden moet blijven. Anders dan Grudem zou ik daarom altijd IVF afraden.

In Christian Ethics zijn ook hoofdstukken gewijd aan pornografie, echtscheiding en hertrouw. Dat pornografie sinds internet een probleem is van geweldige omgang kan niemand ontkennen. Grudem wijst erop dat pornoverslaving altijd tot blijvende schade leidt. Er is altijd een weg terug en bij de Heere is vergeving, maar de wetenschap dat de gevolgen de geest blijvend beschadigen mag en moet als argument gebruikt worden om zich niet aan deze verslaving over te geven.

Meerdere Amerikaanse christenen zijn van mening dat na echtscheiding ook voor de onschuldige partij hertrouw niet geoorloofd is zolang de man of vrouw van wie men is gescheiden, nog leeft. Terecht meen ik dat Grudem twee gronden niet alleen voor echtscheiding maar ook voor hertrouw geeft, namelijk overspel en het feit dat een van de gehuwden in het huwelijk in contact komt met het christelijk geloof en daarvoor gewonnen wordt en de andere partij dat niet accepteert.

In hoofdstuk 33 worden homoseksualiteit en transgendergevoelens aan de orde gesteld. Grudem wijst erop dat niemand kan ontkennen dat de eeuwen door het bijbelse getuigenis door alle stromen binnen de christelijke kerk zo is verstaan dat er geen enkele ruimte is voor homoseksueel gedrag en homoseksuele relaties. Dat stabiele homoseksuele relaties hierop een uitzondering vormen is in het licht van de geschiedenis van de kerk der eeuwen een zeer recente gedachte.

Terecht stelt Grudem dat men alleen ruimte kan maken voor stabiele homoseksuele relaties door het de reikwijdte van de bijbelse notie dat God de mens mannelijk en vrouwelijk schiep te ontkrachten. Grudem wijst ook op de oudtestamentische en nieuwtestamentische Bijbelteksten die homoseksueel niet alleen afwijzen maar ook op de ernst van dit gedrag wijzen. Het feit dat het aantal teksten gering is, heeft eenvoudig te maken met het feit dat in de Schrift er telkens weer vanuit wordt gegaan dat seksualiteit alleen een plaats behoord te hebben binnen het huwelijk tussen man en vrouw. Seksualiteit buiten het huwelijk valt hoe dan ook onder Gods oordeel.

Grudem bestrijdt dat homoseksuele gevoelens neutraal zijn. Wel wijst hij erop dat gevoelens van een andere orde zijn dan gedrag. Elke christen moet immers strijden met gevoelens die niet in overeenstemming zijn met Gods bedoeling. Die gevoelens zijn geen verhindering om zalig te worden, wel het nalaten er telkens weer tegen te strijden in een waarachtig geloof. Ik kan Grudem alleen maar bijvallen dat wij in het licht van het bijbelse getuigenis het bijwonen van een huwelijk tussen twee personen van hetzelfde geslacht – hoe na die ons ook staan – niet kunnen verantwoorden. Het gaat om een verbintenis die weliswaar door de overheid als huwelijk wordt gedefinieerd, maar het bijbels gezien niet is. Het bijwonen ervan zal altijd als een vorm van erkenning worden uitgelegd.

Met betrekking tot transgendergevoelens wijst Grudem erop dat de Schrift telkens weer in het licht van Gods scheppingsbedoeling met de mens man en vrouw van elkaar onderscheidt. Hij noemt ook het belang van Deut. 22:5. Daar wordt duidelijk gesteld dat het onderscheid tussen man en vrouw ook in kleding tot uiting behoort te komen. Daarbij verdisconteert hij wel dat de kledingstijlen van man en vrouw in de loop van de tijden veranderen en dat kleding die door een vroegere generatie als specifiek mannelijk of vrouwelijk werd gezien dat later niet meer is. Ook van cultuur tot cultuur zijn er verschillen, maar het beginsel van onderscheid in kleding blijft gehandhaafd.

Grudem wijst erop dat transitie van een man geen vrouw maakt en van een vrouw geen man. Biologisch blijft een man ook na transitie een man en een vrouw en vrouw. De aanpassing is alleen uiterlijk. De auteur noemt ook de maatschappelijke problemen die op allerlei terreinen zullen komen als het biologische geslacht niet als uitgangspunt wordt genomen. Grudem pleit er ook voor om iemand van wie je weet dat hij biologisch een man is met hij aan te spreken en wie biologisch een vrouw is met zij. Ik val hem daarin bij.

Dit voluit bijbelse geluid sluit voor Gudem niet uit dat wij niet mogen neerzien om hen die worstelen met transgendergevoelens. We moeten hen oproepen en opstaan om vertrouwend op Christus te doen wat Hij vraagt. Ook zij die een transitie ondergingen zijn welkom in de kerk en kunnen als zij berouw over hun keuze tonen ook aanvaard worden als lid. Dat geldt ook voor hen die worstelen met homoseksuele gevoelens. Dat is trouwens een van de spitsen van de Nashville Statement. Zij die worstelen met homoseksuele gevoelens, maar celibatair leven horen een volstrekt volwaardige plaats te hebben in de christelijke gemeente.

Samenvattend: Grudem is geen diep maar wel een zeer helder denken. Heel overzichtelijk en toegankelijk stelt hij de bijbelse gegevens aan de orde. Dat geldt ook voor de andere hoofdstukken van zijn boek. Elk hoofdstuk besluit met een uitgebreide opgave van literatuur voor verdere studie. Dat maakt Christian Ethics extra waardevol.

PERSBERICHT oktober 2021: Cursussen stichting ‘Godsvrucht en wetenschap’

We willen u in dit persbericht nader informeren over de voortgang van de cursussen. Zoals u op onze website godsvruchtenweteschap.nl kunt lezen worden in dit cursusjaar 2021/2022 de volgende cursussen gegeven:

  • Close reading van Ezechiël
  • Hermeneutiek
  • Inleiding in de Bijbelse theologie
  • Thema’s uit de geloofsleer

De cursussen Close reading van Ezechiël en Hermeneutiek worden nu gegeven. Er blijkt veel belangstelling voor te zijn. Voor de overige cursussen hebben zich al heel wat mensen aangemeld, maar meer aanmeldingen zijn nog mogelijk. Wat de cursus Close reading van Ezechiël betreft, is het gezien het karakter van de cursus, mogelijk ook tussentijds nog aan te sluiten.

De eerstvolgende cursus is Geloofsverantwoording in het voetspoor van Augustinus. Deze cursus start op D.V. 27 november. In deze cursus wordt uiteraard brede aandacht gegeven aan Augustinus. Vervolgens passeren mensen die zijn gedachtegoed hebben uitgedragen: Anselmus, Blaise Pascal, Cornelis van Til en Alvin Plantinga.

Geloofsverantwoording in het voetspoor van Augustinus

Augustinus is terecht de kerkvader van het Westen genoemd en heeft als geen ander de theologie en het geestelijke leven van de kerk van het Westen gestempeld. Zijn omvangrijkste werk De Stad van God (De Civitate Dei) is richtinggevend geweest in het denken over kerk en staat. Augustinus heeft geworsteld met de intellectuele houdbaarheid van het christelijk geloof.

Wat Augustinus onder andere zo interessant maakt, is dat hij met intellectuele vragen heeft geworsteld die telkens weer gesteld worden. Vragen van menige catechisanten blijken al door Augustinus gesteld te zijn en vervolgens ook beantwoord en vaak op een bevredigende wijze. Daartoe draagt ook zijn boek Belijdenissen bij. Hierin schrijft hij uitvoerig over zijn geestelijke ontwikkeling, ook hoe zijn bekering aanvankelijk meer van intellectuele aard was en later meer heeft doorgewerkt in zijn morele bekering.

Anselmus is een middeleeuws theoloog die heel welbewust in het spoor van Augustinus gaat. Hij leefde weer in en heel andere tijd, de tijd van de kruistochten. In de cursus wordt aandacht gegeven aan de verhouding tussen geloof en rede. De echte kennis is geloofskennis en dat vraagt om verdere doordenking. Welk begrip hebben wij van het bestaan van God en hoe wij alleen tot God kunnen naderen dan door een Middelaar. Dat alles komt o.m. aan de orde in het door hem geschreven boek Waarom God mens werd. In de cursus komt ook zijn boek Proslogion aan de orde, waarin Anselmus argument geeft voor het bestaan van God.

De zeventiende-eeuwse Fransman Blaise Pascal kunnen we als één van de grootste geestelijke zonen van Augustinus typeren. We maken in deze cursus kennis met de geleerde natuurkundige en wiskundige, die een plotselinge bekering meemaakte, altijd lid van de roomse kerk (jansenisme) is gebleven, die zich voor God geen genie wist, maar alleen een zondaar die op Christus alleen was aangewezen.

De Amerikanen Cornelius van Til (1895-1987) en Alvin Plantinga (1932-heden), die zoals hun namen laten zien beiden Nederlandse wortels hebben, kunnen beiden via Calvijn als erfgenamen van de augustijnse traditie over de verhouding van geloof en kennis worden gezien. Beiden zijn echt systematische denkers. De veelvormigheid van de gereformeerde traditie doen zij niet echt recht, omdat uitgebreid historisch onderzoek ontbreekt.

Elk op hun eigen wijze hebben zij inzichten uit de door Calvijn gestempelde erfenis van Augustinus verwerkt. Daarbij sluit Van Til in onderscheid met Plantinga ook zonder reserve aan bij de genadeleer van Calvijn. Plantinga gaat uit van de vrije wil en meent dat wij niet mogen spreken over de eenvoudigheid van God. Hoewel hij hierin een afwijkend standpunt inneemt t.o.v. de gereformeerde traditie, neemt dat niet weg dat wij zowel van hem als van Van Til het een en ander kunnen leren. Niet alleen Plantinga maar ook Van Til was feitelijk meer een filosoof dan een apologeet. Beiden hebben inzichten ontwikkelt die zeer vruchtbaar zijn voor de verantwoording en verdediging van het christelijk geloof.

Overige cursussen

De cursus ‘Inleiding in de Bijbelse theologie’ is in de eerste plaats bedoeld voor predikanten en leraren in het middelbare onderwijs die nageschoold willen worden. Anderen zijn overigens ook van harte welkom. Deze cursus wordt op donderdagmorgen gehouden. De eerste keer is D.V. donderdag 3 februari 2022. De laatste cursus ‘Thema’s uit de geloofsleer’ wordt volgend jaar op een viertal avonden in april en mei gegeven en is nadrukkelijk bedoeld voor elk geïnteresseerd gemeentelid.

Over drie seizoenen verspreid worden er elk jaar nieuwe cursussen aangeboden. Er is tot op zekere hoogte sprake van een lint, maar in principe is elke cursus een afzonderlijk geheel. Zonder een eerdere cursus gevolgd te hebben kan men aan cursussen die een volgend seizoen worden aangeboden met vrucht deelnemen. De cursussen worden gegeven in Gouda. De cursus Close reading van Ezechiël die een wat meer specialistisch karakter heeft, is gesplitst en wordt behalve in Gouda ook in Nunspeet gegeven.

Meer informatie is te vinden op de website: godsvruchtenweteschap.nl. Wie belangstelling heeft voor een van de cursussen of meer informatie wil, kan zich via de email dspdevries@solcon.nl wenden tot dr. P. de Vries. Inmiddels zijn er meerdere donaties ontvangen. Omdat de kosten de baten zullen overstijgen, zijn donaties – groot of klein – nog altijd van harte welkom. Het bankrekening nummer van onze stichting is NL24RABO0369683501. Het bestuur en dr. P. de Vries spreken de wens uit dat het werk van de stichting Godsvrucht en wetenschap tot zegen zal zijn. Dit in de overtuiging dat de Bijbel de stem is van de drie-enige God Die als de God van volkomen zaligheid is te belijden.

Het karakter van de theologie van Old Princeton

Tot 1929 hebben theologen verbonden aan Princeton Theological Seminary een belangrijk aandeel gehad in de verdediging van het klassiek christelijke geloof in het algemeen en het absolute gezag van de Schrift in het bijzonder. Dan moeten we denken aan mannen als C. Hodge, B.B. Warfield en J. Gresham Machen. Tot ver buiten presbyteriaanse kringen hebben zij betekenis gehad voor het christelijke geloof en de christelijke kerk in Amerika. In 1929 jaar werd de hogeschool gereorganiseerd en ging zij theologisch een andere koers varen. Voor Machen was dat de reden Princeton te verlaten. Samen met anderen richtte hij Westminster Theological Seminary op. De leerstoel apologetiek van dit laatst genoemde seminarie is jarenlang bekleed door C. Van Til.

Princeton Theological Seminary in de 19e eeuw. Bron: Wikipedia.

Van Til viel de oude generatie van Princeton theologen bij in hun erkentenis dat de Schrift een objectieve leerstellige inhoud heeft. In de lijn van Kuyper en Bavinck betwistte hij echter dat wij van objectieve en voor ieder toegankelijke bewijskracht voor het christelijk geloof kunnen spreken. Naar zijn overtuiging deed de oudere generatie van de Princeton theologen geen recht aan de gevolgen van de zondeval voor de kenleer.

Het bezwaar van Van Til is door vele zogenaamd post-conservatieve theologen overgenomen. Aan de Princeton theologen wordt rationalisme verweten. In onderscheid met Van Til zien we dat deze post-conservatieve theologen het absolute Schriftgezag plegen te relativeren. Deze laatste ontwikkeling is wereldwijd waarneembaar en niet in de laatste plaats in Nederland. De toenemende waardering voor een theoloog als Karl Barth binnen de gereformeerde gezindte is niet los te zien van een veranderde visie op de aard van de Schrift en haar gezag.

Is echter het verwijt van rationalisme aan de Princeton theologen terecht? Paul Kjoss Helseth, verbonden aan Northwestern College in St. Paul, Minnesota, heeft het een studie voor hen opgenomen. Hij spreekt van een onorthodox voorstel, omdat het verwijt van rationalisme richting de genoemde theologen inmiddels gemeengoed is.

“Right” Reason and the Princeton Mind – An Unorthodox Proposal.

Terwijl Kuyper en Bavinck spraken over tweeërlei wetenschap, spraken Warfield en Machen over een wetenschappelijke verdediging van het christelijke geloof. Zij waren er diep van overtuigd dat alleen het klassieke en in het bijzonder gereformeerde christendom recht doet aan alle bijbelse en daarmee verbonden historische gegevens. Bij dat laatste moeten wij met name denken aan de heilsfeiten en wel in het bijzonder de opstanding van Jezus Christus.

Het feit dat er objectieve gegevens met objectieve bewijskracht ten grondslag liggen aan het christelijke geloof, betekent echter voor mannen als Warfield en Machen niet dat iedereen zomaar voor die bewijskracht zwicht. Dat laatste is het werk van de Heilige Geest. Het overtuigd worden van de bewijskracht voor het christelijke geloof in niet alleen een intellectuele maar ook morele en religieuze zaak.

Wat Helseth met zijn studie wil laten zien, is dat opkomen voor het objectieve gezag van de Schrift en van de mogelijkheid dit gezag te verdedigen, niet als een uiting van rationalisme mag worden gezien. Wie de Schrift niet als openbaring zelf ziet en haar een leerstellige inhoud ontzegt, kan ook de boodschap van verzoening en verlossing die in de Schrift betuigd wordt niet vasthouden.

In een post-conservatief en postmodern klimaat wordt christelijk geloof vooral een zaak van gevoel. Echter, de inhoud daarvan blijft onbestemd. Het onderscheid tussen ware- en schijnchristenen vervaagd of wordt niet relevant geacht. Ongetwijfeld gaat geloof niet buiten gevoel om, maar dan gaat het wel om het gevoelen en ervaren van de waarheid van verzoening met God door bloed van Christus als God Die mens werd.

Het ware geloven is zowel een zeker en gefundeerd weten dat alles wat God ons in Zijn Woord heeft geopenbaard waar is als een vast vertrouwen. Het zekere weten is geen bewijs van overschatting van de rede, maar van een onderwerping van de rede aan het gezag van de openbaring. Dat maakt de studie van Helseth ook binnen de Nederlandse context relevant.

N.a.v.: Paul Kjoss Helseth, 2010, “Right Reason” and the Princeton Mind: An Unorthodox Proposal (Phillipsburg: Presbyterian & Reformed Publishing Co.).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.