Home » Astronomie » ‘De schepping is radicaal veranderd door de vloek in Genesis als gevolg van de zondeval’

‘De schepping is radicaal veranderd door de vloek in Genesis als gevolg van de zondeval’

Afgelopen vrijdag, 11 maart 2016, organiseerde de Evangelische Hogeschool een congres over de aloude vraag: Is het schepping of evolutie? Zowel het Reformatorisch Dagblad1 als het Nederlands Dagblad2 legden verslag van de gebeurtenis. Ook een redacteur van De Nieuwe Koers, die eerder die week een eenzijdig theïstisch evolutionistisch verhaal had geplaatst in zijn magazine3, schreef een verslagje voor de website.4 Namens Logos Instituut was ik aanwezig om verslag te doen.5

Sterrenstelsel Andromeda. Bron: Pixabay.

Drs. Andries Knevel, bekend van de Evangelische Omroep, begon de middag door met ons te lezen uit Psalm 8 en Romeinen 5. Hij kondigde aan dat dit geen Republikeins debat maar meer een waardige standpuntenuitwisseling belooft te worden. De hoogleraren kregen 7 minuten spreektijd, m.i. net iets te weinig om een stelling goed te kunnen onderbouwen.

Prof. dr. M.J. Paul geeft aan diverse bezwaren te hebben tegen een theïstische evolutie. Hij wijst de evolutietheorie af als onverenigbaar met een zorgvuldige uitleg van de Bijbel. Hij heeft daarvoor 14 argumenten. Het eerste argument is de strekking van Genesis. Volgens prof. Paul is Genesis 1-3 geen wetenschappelijke of journalistieke tekst maar wel een historische openbaring met goddelijk gezag. Je moet Genesis als één geheel nemen. Genesis 1-50 is de beschrijving van de schepping tot het ontstaan van Israël. Hij noemt de oplossing dat ‘de Bijbel vertelt dat God de Schepper is, de evolutietheorie hoe dat proces verlopen is’ simplistisch. Het tweede argument zijn de dagen in Genesis. Zes keer wordt daar een avond en een morgen genoemd die samen een dag vormen. Voor prof. Paul zijn Ex. 20:11 en 31:17 leessleutels voor het lezen van het scheppingsverhaal. Er zijn geen aanwijzingen voor symbolische opvattingen of perioden. Het derde argument is de oorsprong van Genesis. Volgens prof. Paul is Genesis een oude overlevering, voor een deel afkomstig van voor de zondvloed, en niet Israëls weergave van het begin van de wereld. Het vierde argument, de goedheid van de schepping, is voor prof. Paul het sterkste argument. Zes keer komt in Genesis 1 het woordje ‘goed’ voor en een keer ‘zeer goed’. Dit staat in contrast met de evolutietheorie waarin wreedheid, lijden, ziekte, dood en uitsterven van soorten aan de orde van de dag zijn. De schepping is radicaal, tot in de wortel (radix) veranderd door de vloek in Genesis als gevolg van de zondeval. Het vijfde argument is de schepping van de mens. God schiep Adam uit de aarde en niet uit een dier. Eva werd geschapen uit de zijde van Adam.

In heel de Bijbel wordt gesproken van één eerste mensenpaar. Volgens prof. Paul biedt de accommodatietheorie (God past Zich in Zijn spreken aan mensen aan) geen goede oplossing. Het zesde argument gaat over de toekomst. Prof. Paul haalt Jesaja 11 en 65 aan, maar ook Ezechiël 28. Er is een relatie tussen Genesis en Openbaring. De klassieke uitleg is dat deze visioenen niet alleen gaan over de toekomst maar dat ze ook van betekenis zijn voor de uitleg van Genesis 3. Wat erbij gezegd moet worden is dat de toekomst het verleden wel overtreft. Het zevende argument is de wereldwijde vloed. Wie de evolutietheorie accepteert en denkt dat de mens als groep uit een aapachtige voorouder is ontstaan moet de zondvloed als lokale vloed aannemen, maar dat valt niet af te leiden uit de tekst, integendeel. Het achtste argument van prof. Paul zijn de uitspraken in het Nieuwe Testament. De Heere Jezus verwijst verschillende keren naar het begin van de schepping. De mens is er volgens het NT niet gekomen na miljoenen jaren ontwikkeling en ook niet als groep ontstaan vanuit aapachtige voorouders. Het negende argument is dat Christus bij de schepping betrokken was. De Zoon weerspiegelt in zijn handelen op aarde het karakter en de werkwijze van de Vader. Een evolutietheorie is hiermee in tegenspraak en kan daarom niet Gods scheppingsmechanisme zijn. Het tiende argument is het zuchten van de schepping zoals beschreven in Romeinen 8. De klassieke uitleg hierbij is dat dit het effect is van de zondeval en de vloek in Genesis 3. Het elfde argument van prof. Paul zijn het bestaan van wonderen en het perspectief op de toekomst. Gods handelen in wonderen is meestal direct en ook de nieuwe hemel en de nieuwe aarde ontstaan niet door evolutie. Prof. Paul werpt de vraag op: Zou het begin dan wel zo ontstaan zijn? Het twaalfde argument van prof. Paul is de kerkgeschiedenis. De kerkvaders hebben evolutietheorieën van Griekse en Romeinse auteurs afgewezen. De kerkvaders belijden allen dat God de aarde gemaakt heeft in maximaal zes dagen, sommigen zelfs in veel minder dan zes dagen. Het dertiende argument is dat de evolutietheorie van Charles Darwin grotendeels filosofisch bepaald was, zijn grootvader was bijvoorbeeld de naturalist Erasmus Darwin. Het veertiende en laatste argument is gericht op theïstische evolutionisten. Bij het aanhangen van de theïstische evolutie moeten zowel de Schrift als de evolutietheorie gereduceerd worden. Volgens prof. Paul is het theïstisch evolutionistische standpunt te oppervlakkig en helpt het niet op de langere termijn. De huidige christenen (ook studenten) dienen grondiger geholpen te worden. Prof. Paul laat weten dat hij op grond van de voornoemde 14 argumenten kiest voor de traditionele uitleg van Genesis 1 tot 3. Hij verwijst ook nog kort naar de grondslag van de Evangelische Hogeschool waarin dit wordt genoemd. Het betoog van prof. Paul gaf een duidelijk overzicht van de bezwaren die er zijn op de theïstisch evolutionistische positie vanuit het klassieke perspectief op Genesis. Helaas had prof. Paul maar 30 seconden de tijd per aandachtspunt, zodat sommige punten wat onderbelicht moesten blijven.

Prof. dr. G. van den Brink besprak zijn positie als theïstisch evolutionist.6 Hij vindt dat overigens een lelijk woord en zou willen dat er alternatieven bestonden. Prof. van den Brink wil neodarwiniaanse evolutie combineren met het christelijk geloof. Hij besprak drie thesen (stellingen) die voor hem erg belangrijk zijn voor deze combinatie: de geologische tijdschaal, de gemeenschappelijke afstamming en het mechanisme daarachter. Bij de eerste these heb je te maken met de miljoenen jaren, bij de tweede these met een afstamming van verschillende soorten in de loop van die miljoenen jaren en bij de derde these met het mechanisme van toevallige mutaties en natuurlijke selectie. Hoe zeker zijn deze stellingen? Volgens prof. van den Brink staat de geologische tijdschaal vrijwel vast. Hij heeft er zelfs aarzelingen bij om vrijwel te noemen. Volgens hem moet je wel van hele goeden huize komen om de gedachte van een miljoenen jaren oude aarde aan te kunnen vechten. De these van gemeenschappelijke afstamming lijkt voor hem plausibel, d.w.z. als je heel objectief naar de gegevens kijkt dan passen, volgens prof. Van den Brink, de puzzelstukjes heel goed in elkaar. Overigens laat hij de optie open dat het ontstaan der soorten ook anders kan, maar die andere optie is voor hem veel gekunstelder. Prof. van den Brink stelt dat de meeste discussie in punt 3 zit, namelijk of natuurlijke selectie binnen de gemeenschappelijke afstamming als enige principe een rol speelt of dat er nog andere mechanismen een rol spelen. Voor Prof. van den Brink is het uitgangspunt dat hij de wetenschapper serieus wil nemen, net zoals hij de dokter en automonteur serieus neemt.

De Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 2, is hierbij zijn ondergrond: Het geloof dat de twee openbaringsbronnen elkaar uiteindelijk niet tegenspreken maar het werk zijn van dezelfde Schepper. Prof. van den Brink werpt de vraag op: Stel dat deze drie thesen waar zijn, wat betekent dat dan voor het christelijk geloof? De eerste these valt niet te harmoniseren met het klassieke scheppingsgeloof: de aarde kan niet tegelijkertijd maximaal 10.000 jaar en miljarden jaren oud zijn. Hierbij komt de vraag van de hermeneutiek al volop naar voren: Hoe lezen wij de Bijbel? Prof. van den Brink noemt accommodatie als een mogelijke oplossing. Wanneer God Zich openbaart dan past Hij Zich zo aan dat wij het kunnen begrijpen. Volgens Prof. van den Brink zijn de eerste hoofdstukken van Genesis als gevolg van accommodatie beschreven zoals ze beschreven zijn. Bij de tweede these zijn heel veel vragen te stellen: Zijn wij mensen uniek als wij een gemeenschappelijke voorouder hebben met de dieren? Hoe zit het met de dieren, stierven die altijd al? Hebben Adam en Eva wel bestaan? Als zij de driften van hun voorouders erfden is er dan wel een zondeval geweest? Is de dood dan nog wel de straf op de zondeval? Volgens prof. van den Brink kun je zowel de theorie van de gemeenschappelijke afstamming verdedigen als op al deze vragen ‘Ja’ antwoorden. Rondom de derde thesen zijn al sinds Darwins tijd vragen. De christelijke reactie in de tijd van Darwin was, volgens prof. van den Brink, niet zozeer op Genesis gericht maar had te maken met de vraag of evolutie samen kon gaan met Gods voorzienigheid. Prof. van den Brink vindt het probleem van het lijden voor de zondeval samen met prof. Paul het moeilijkste punt, maar wil dat relativeren met de opmerking dat we vandaag de dag ook al veel lijden om ons heen zien. Zijn totaalconclusie: ‘De evolutietheorie is verenigbaar met het orthodox-christelijk geloof. En daarom hoeven christelijke studenten zich ook niet anti-evolutie op te stellen. (…) Laat maar zien waar je voor bent als christen. Dat is veel mooier en belangrijker ook’. Volgens prof. van den Brink is het evolutieproces zonder het Evangelie een uitzichtloos gebeuren.

Wat opvalt is dat prof. Van den Brink in zijn lezing er wel heel sterk vanuit gaat dat de naturalistische wetenschappen het bij het goede eind hebben. Hij noemt, dat hij de huidige wetenschap serieus wil nemen. Dat zou impliceren dat creationisten dat niet doen, wat niet correct is. Wat prof. van den Brink doet is echter veel meer dan wetenschap serieus nemen, hij aanvaardt die wetenschap met zijn naturalistische vooronderstellingen. Er zijn goede bezwaren te noemen tegen de heersende naturalistische opvatting, zowel geologisch als biologisch. Niet dat de naturalistische theorie van de geologische tijdschaal en de gemeenschappelijke afstamming hiermee als flauwekul moet worden weggezet, we moeten serieus omgaan met de gegevens die aangedragen worden door de naturalisten en deze beantwoorden. Maar dat betekent niet dat we op dergelijke naturalistische argumenten onze theologie moeten bouwen. Het is m.i. gevaarlijk om op een naturalistische wetenschappelijke theorie een theologie te funderen. Er zijn voorbeelden in de kerkgeschiedenis te vinden waarbij dat mis ging. Jammer dat prof. van den Brink niet genoeg tijd kreeg om op de door hem opgeworpen problemen dieper in te gaan. Voor mij als luisteraar staan de problemen er wel maar de antwoorden zijn (nog) niet gegeven. Wellicht moeten we wachten op zijn boek in 2017.

Prof. dr. C.G. Kruse sprak over wat geloven is en wat wetenschap is. Hij heeft zeven stellingen. De eerste stelling gaf een kernschets van de twee dingen waar het over gaat: Wat geloven is en wat wetenschap is. Hij kwam tot de volgende conclusie: Bij geloven gaat het om dingen die je zeker weet, maar niet kunt begrijpen en bij wetenschap gaat het om dingen die je onzeker weet en die je wel kunt begrijpen. Het zijn twee heel verschillende activiteiten, de ene gaat over dingen die we kunnen doorgronden, waar we theorieën over kunnen maken, het andere gaat over dingen die onze werkelijkheid overstijgen en waar we vaak genoeg verbaasd over zijn. Volgens prof. Kruse moeten we de wetenschap serieus nemen. Voor hem betekent dat, dat hij wetenschappelijke interpretaties van gegevens met respectvol wantrouwen tegemoet treedt. Sommige theologen zeggen: ‘alle wetenschappers zeggen dat evolutie bewezen is, dan ga ik er maar vanuit dat het zo is.’ Voor prof. Kruse is dat wel sympathiek en respectvol maar is het niet een serieus nemen van wetenschap. Wetenschap komt alleen maar verder als je voortdurend met een kritische houding ernaar kijkt en voortdurend zegt: ‘O ja, is dat zo? En hoe zit dit dan, en hoe zit dat dan?’ Prof. Kruse is juist uiterst op zijn hoede als wetenschappers allemaal het zelfde zeggen. Wetenschappers werken namelijk binnen paradigma’s en met vooronderstellingen.

Als theoloog is het daarom, volgens prof. Kruse, gevaarlijk om wetenschappers te volgen. Maar prof. Kruse staat ook gereserveerd naar theologen die zeggen: ‘nu weet ik hoe Genesis 1 gelezen en geïnterpreteerd moet worden.’ Prof. Kruse gaat verder over het ontstaan van het heelal. Volgens prof. Kruse zijn er uiteindelijk maar twee rationele verklaringen voor het ontstaan van het heelal die het antropisch principe (De fijnafstemming van de natuurconstanten) kunnen verklaren, nl. die van het Multiversum (er zijn veel heelallen waarvan de onze er één is) en die van de Ontwerper. Die theorieën, zegt prof. Kruse, zijn beide even rationeel waarschijnlijk. Daarna spreekt prof. Kruse over het ontstaan en de ontwikkeling van leven. Hij erkent dat er veranderingen plaats vinden binnen soorten en dat er een verbluffende verwantschap tussen de soorten te vinden is. Als je deze feiten op je in laat werken zijn er volgens prof. Kruse weer twee verklaringen mogelijk. De ene verklaring is die van evolutie via mutaties en selectie, de andere verklaring is dat een Schepper op beslissende momenten heeft ingegrepen, zeker als het gaat om het vormen van nieuwe domeinen (leven, planten, dieren). Beide verklaringen zijn rationeel even waarschijnlijk. Voor de overeenkomst in het DNA van de soorten is evolutie zeker niet de enige mogelijke verklaring, ook de Schepper zou van dezelfde materialen gebruik gemaakt hebben en ook dat zou er voor zorgen dat er een grote overeenstemming is tussen verschillende soorten, aldus prof. Kruse. De Bijbel leert, volgens prof. Kruse, onmiskenbaar dat God de Schepper is en dat Hij de schepping heeft gemaakt door op beslissende momenten in te grijpen, door woorden te spreken. Ook de tweede persoon in het Goddelijke wezen, de Zoon, heeft daarbij een centrale rol gespeeld. Door die Wijsheid is alles tot stand gekomen. Voor prof. Kruse is scheppen een groot mysterie en zou God ook van vormen van evolutie gebruik gemaakt kunnen hebben. Dit was een interessante gebalanceerde lezing uiteindelijk ga ik niet met de eindconclusie mee maar de afweging is weloverwogen.

Prof. dr. H. Falcke liet zien hoe groot het heelal is en dat Gods grootheid daarin te zien is. In de sterrenkunde kijk je volgens prof. Falcke op grote schalen. Prof. Falcke zegt dat hij dezelfde traditionele opvatting over de Bijbel heeft als andere orthodoxe christenen, nl. dat God de wereld heeft geschapen, dat Hij zich heeft geopenbaard in de geschiedenis en dat Hij betrouwbaar is tot in de dood en zelfs daarna. Zijn opdracht als natuurwetenschapper is om te kijken naar de schepping zelf, en wat die schepping zelf over God zegt. Hij haalt daarbij de tekst uit Psalm 19 aan. Als je naar Versailles gaat dan leer je iets over de Zonnekoning, als je naar paleis Noordeinde gaat dan leer je iets over een burgerkoning in Nederland en zo leer je als je naar het heelal kijkt iets over God. Een van de belangrijkste aspecten die het heelal ons volgens prof. Falcke leert is grootheid. De grootheid van ruimte en tijd en natuurlijk ook de schoonheid van het heelal.

Prof. Falcke gaat verder met het uitleggen van hoe afstanden gemeten worden in de natuurkunde. Hij vertelt dat een van zijn studenten aan de universiteit betrokken is bij dit soort metingen. Hij vertelt: ‘Je hebt een aarde die gaat rond de zon en daardoor sta je op verschillende plekken in het heelal. Dan kijk je een keer van deze kant en een keer van deze kant naar een ster of een stervormingsgebied. Dan zie je dat in het voorjaar en in het najaar de positie van dit soort sterren licht verschuift omdat je vanaf verschillende hoeken kijkt. Hoe verder je weg bent hoe kleiner die verschuiving. Door dit te meten kan je heel direct meten vanaf de aarde (…) met behulp van een radiotelescoop.’ De afstand die we hiermee direct kunnen meten is 42.000 lichtjaar, ongeveer de helft van onze Melkweg. De totale Melkweg is dus 80.000 tot 100.000 lichtjaar groot. Volgens prof. Falcke weten we hoe snel licht beweegt en daarom weten wij dat het licht dat wij nu waarnemen van deze sterren 40.000 jaar onderweg is geweest. Kijken we verder weg dan komen het Andromeda-sterrenstelsel tegen. Deze heeft dezelfde structuur als onze Melkweg, maar is kleiner. Als je dezelfde metingen doet als hierboven maar op een iets andere manier dan kom je erachter dat dit stelsel 2,5 miljoen lichtjaar van de aarde verwijderd staat. Jesaja had al een indruk van de onmetelijke grootheid van het heelal. Prof. Falcke citeert hierbij Jesaja 40:26. We hebben honderden miljarden sterren in ons eigen Melkwegstelsel, waar we overigens maar 1% van kunnen tellen. Maar God kent elke ster en elke planeet. Prof. Falcke toont een afbeelding van de Hubble-Deep-Field (HDF). Hubble, een ruimtelescoop, heeft ongeveer twee weken ingezoomd op een klein stukje heelal. Je kijkt op dit plaatje (zie foto hiernaast) door het oog van een naald naar een stukje van de hemel. Elk stipje op deze foto van Hubble is een sterrenstelsel. Deze staan nog verder weg dan het Andomedastelsel, we hebben het dan over 13,85 of 13,6 miljard lichtjaar. Het zijn volgens prof. Falcke zeker geen zesduizend jaar. Zelfs ons eigen Melkwegstelsel is veel groter dan zesduizend lichtjaar. ‘Ik vind het een beetje God klein maken als we Hem beperken tot die zesduizend jaar. Laten we ons verrijken door ons heelal te vergroten, God groter maken door de wetenschap op dit punt serieus te nemen. Te accepteren dat het een groot en heel oud heelal is en dat het groter is dan alles wat wij ons kunnen voorstellen. Het is verrijkend en het is ook een punt van nederigheid, we moeten gewoon accepteren hoe God de dingen heeft gemaakt. Het is niet ons idee dat belangrijk is. (…) Wij moeten accepteren wat Hij ons laat zien.

Vol verwondering kunnen we inderdaad de grootheid van het heelal beschouwen. Ik meen dat een creationist dat net zo goed, of misschien wel beter kan dan een naturalist (theïstisch of niet). Samen met prof. Falcke wil ik de teksten naspreken die deze verwondering uitspreken. Helaas is voor prof. Falcke grootheid hetzelfde als ouderdom, alhoewel hij nog wel de opmerking maakt: ‘als dit klopt wat wij vandaag meten en weten over de snelheid van het licht’. Voor sommige creationisten ligt het probleem niet in de grootheid van het heelal, maar in de snelheid van het licht of de structuur van het heelal. Met de opmerking ‘we maken God klein als we uitgaan van zesduizend jaar’, doet hij creationisten geen recht. God wordt niet kleiner of groter door een zesduizend jaar jonge Schepping, want God is een eeuwig God en niet afhankelijk van ruimte en tijd. God kan niet groter worden dan Hij is (want Hij is eeuwig), maar Hij kan ook niet kleiner worden dan Hij is (want Hij is eeuwig). Uiteraard kunnen we God wel klein denken te maken door klein van Hem te spreken, de discussie is dan wie dat doet een creationist of een theïstische evolutionist. Prof. Falcke blijkt daarnaast onvoldoende op de hoogte van creationistische alternatieven. Bij de vragen die drs. Knevel stelde na afloop van deze presentatie blijkt niet alleen dat prof. Falcke erg stellig is in zijn visie, maar dat hij ook slechts één creationistisch model kent, namelijk dat het heelal zo oud lijkt maar het niet is. Deze visie vindt hij niet overtuigend. Of dat terecht of onterecht is? Daar zou je over kunnen discussiëren. Maar er zijn nog minstens zes andere modellen. In 2014 heeft journalist Bart van den Dikkenberg een lekenoverzicht gemaakt van zes verschillende creationistische alternatieven.6

Prof. dr. ir. H. Jochemsen liet zien ‘hoe wetenschap werkt’ en dat je voorzichtig moet zijn met stellige uitspraken. Prof. Jochemsen wil eerst iets zeggen over hoe we het debat dienen te voeren en in de tweede plaats wil hij een aantal kwesties noemen waarbij een standpunt doorklinkt. Prof. Jochemsen wil zich daar echter niet helemaal op vastleggen. In het denken van mensen, ook in de wetenschapsbeoefening zijn volgens prof. Jochemsen een aantal niveaus te onderscheiden. Het hoogste niveau is dat van het geloof. De relatie met God in het christelijk geloof, de manier van Bijbellezen, het horen van Gods stem en geloofsovertuigingen. Het tweede niveau is dat van het wereld- en mensbeeld. Theologie en filosofie. Theologie reflecteert en bezint op Gods openbaring (Zijn Woord) en Gods handelen in de wereld. Filosofie gaat over de kosmos en de samenstelling en samenhang van de dingen. Hier valt ook de wetenschapsfilosofie onder. Het derde niveau is dat van de wetenschappelijke theorieën, waarvan de evolutietheorie er een is, maar bijvoorbeeld ook het kosmologische model. Het vierde niveau is dat van de waarnemingen. Waarnemingen kunnen directe waarnemingen zijn maar veel waarnemingen vinden indirect plaats, bijvoorbeeld met behulp van instrumenten. Het vijfde niveau is dat van de feiten. Feiten zijn de stand van zaken op zich, als we niet meten. Wanneer we een zogenaamd feit waarnemen dan heeft er al een interpretatiestap plaatsgevonden. We hebben volgens prof. Jochemsen wetenschappelijk gezien niet de toegang tot de feiten zelf, een stand van zaken die onweerlegbaar is en niet te bediscussiëren. De verschillende niveaus beïnvloeden elkaar, maar determineren elkaar niet. Het is niet zo dat het een christelijke geloofsovertuiging tot een eenduidig wereldbeeld leidt waar geen discussie over zou kunnen zijn. Ook van onderaf geldt dat.

Je neemt alleen iets wetenschappelijk waar als er een bepaalde commitment is voor een visie op de wereld. Als we niet een bepaald kader hebben, nemen we niets wetenschappelijk waardevols waar. Volgens prof. Jochemsen bestaat er niet zoiets als een neutrale feitelijkheid die dwingend bepaalde theorieën voorschrijft. Natuurlijk zijn bepaalde wetenschappelijke theorieën plausibeler dan anderen. Prof. Jochemsen gaat verder in op de kwestie geloof-en-wetenschap. De grote vraag in de kwestie geloof-en-wetenschap is volgens prof. Jochemsen: ‘Hoe verbinden we het geloof in Gods handelen en Zijn voorzienigheid met de wetenschappelijke beschrijving van de zaken’. Hij bespreekt daarna de evolutietheorie. Je moet binnen de evolutietheorie onderscheid maken in het patroon, het proces en het mechanisme van de evolutie. Evolutie als patroon zie je in alle levende dingen vrij sterk, overigens volgens prof. Jochemsen niet onomstotelijk. Je ziet dat op allerlei manieren in de DNA-structuren maar ook op een bepaalde manier in de fossielen, al wordt ook dat betwist. Met betrekking tot evolutie als proces is er wat voor te zeggen dat er een mate van evolutie is, maar volgens prof. Jochemsen is er geen empirisch bewijs dat het patroon vanaf de primitieve eerste cel tot aan de mens een doorgaande lijn van afstamming is. Volgens prof. Jochemsen is het zelfs zo dat de hedendaagse biologie en genetica daarmee in strijd zijn en momenteel vast zitten op de vraag: ‘Hoe gaan we dit oplossen?’. En dan hebben we nog evolutie als mechanisme. Daarbij wordt vaak gedacht aan natuurlijke selectie. De afgelopen tien tot vijftien jaar werd duidelijk dat evolutie absoluut niet met natuurlijke selectie verklaard kan worden. De wetenschappers die dat poneren zijn overigens nog steeds evolutionist dus je kunt deze mensen volgens prof. Jochemsen niet zomaar voor je eigen karretje spannen. ‘Ik denk dat je kan zeggen dat de waarnemingen van de patronen meer en meer ook compatibel en te verenigen zijn met een visie waarin de verschillende ontwikkelingslijnen van leven naast elkaar ontstaan. En dat dit evenzeer een geldige en valide interpretatie is van de gegevens als de evolutionaire lijn.’ Het was een leerzame lezing met betrekking tot achtergronden en principes van wetenschap, schepping en evolutie.

Voor de pauze kregen eerst de studenten de gelegenheid om hun vragen te stellen. Het waren mooie vragen die leefden bij de studenten daarom vond ik het spijtig dat de vragen van deze studenten communicatief niet altijd even ‘correct’ behandeld werden. Iets wat ook prof. van den Brink terecht opmerkte: ‘We moeten de vragen van de student serieus nemen.’ Na de pauze kreeg de zaal de gelegenheid om vragen te stellen. Hierbij viel op dat de zaal zich afvroeg of dit debat wel nut had in eeuwigheidslicht. Ook de lezing van Van den Brink riep veel vragen op. De vragen gingen voornamelijk over een historische Adam en een zondeval en betroffen vragen over hoe Genesis 1 tot 3 een zondeval en een historische Adam te combineren zijn met theorie van gemeenschappelijke afstamming waar dood, verderf en leed volop plaats hebben. Het was een waardig en respectvol debat waarin de standpunten goed uitgewisseld werden. De Evangelische Hogeschool wordt bedankt voor het organiseren van dit debat.

Voetnoten

  1. Dikkenberg, B. van den, 2016, Adam of aap: de vraag is nog springlevend. Evangelische Hogeschool organiseert symposium “Schepping en evolutie”, Reformatorisch Dagblad 45 (290): 4.
  2. Janssens, M., 2016, Water, jaren oude wijn en de evolutietheorie, Nederlands Dagblad 72 (19175): 13.
  3. Bovenkamp, J. van den, 2016, En God zei: hier kun je het mee doen, De Nieuwe Koers 2: 28-37.
  4. http://www.denieuwekoers.nl/evolutiedebat-van-of-naar-en.
  5. Ik heb er voor gekozen om de sprekers samen te vatten en een kort commentaar van mijn hand daar achter te plaatsen.
  6. Dikkenberg, B. van den, 2014, Bijbelse blik op verre sterren, Reformatorisch Dagblad Puntkomma 44 (37): 4-5.