Home » 2024 » juni (Pagina 5)

Maandelijkse archieven: juni 2024

De ene ‘Van Wijhe’ is de andere niet – Puzzelen met het wapen ‘Van Wijhe’ op diverse rouwborden

Onlangs tekende ik een kwartierstaat bij diverse rouwborden van nazaten van Johan van Eck van Panthaleon en Elisabeth van Meeckeren.1 Deze rouwborden plaatste ik op de website ‘Oorsprong’ omdat er ook een wapen van Van Meerten in getekend was. Over de linkerzijde van deze kwartierstaat ben ik met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zeker van, m.u.v. een klein foutje (Margriet van Eck x Adriaan Vonck, moet worden Aleid van Eck x Jan (of: Johan) Vonk2 Over de rechterzijde van de genoemde kwartierstaat, met de vrouwelijke lijn, was ik vrij onzeker. Omdat aan de rechterkant een ‘Van Wijhe’ voorkwam heb ik contact gezocht met de stichting ‘Vrienden van de Wijenburg’.3 Na wat heen en weer gemaild te hebben, hebben zij mij uiteindelijk voor het Wijhe-deel de oplossing in handen gegeven.

De achterkant van kasteel Wijenburg waar sommige Van Wijhe’s gewoond hebben. Bron: Wikipedia.

Het linkerdeel van de door mij getekende kwartierstaat moet anders. Dat Elisabeth een kind was van Otto van Wijhe, daarvoor is er onvoldoende bewijs gevonden.4 De in de voetnoot genoemde website heeft het volgens de stichting ook mis als het gaat om Herman en Antonia. Dit waren geen kinderen van Otto van Wijhe, maar van Dirk Walravenszoon van Wijhe. De ‘Genealogie Van Meeckeren’ die te raadplegen is via Google Books5, geeft ook aan dat het plaatsen van Elisabeth Wijhe een probleem is. Daar wordt gemeend dat zij een dochter is van Reinier van Wijhe en Margaretha van Egeren. Volgens deze genealogie kregen Dirk van Meeckeren en Elisabeth van Wijhe drie kinderen: Johan (tr. Aleyt van Wely), Herman en Mechteld (tr. Daem van Heerdt).

Volgens de scribent zou het op het genoemde rouwbord gaan om de Arnhemse tak van de Van Wijhe’s.6 Op de website van stichting ‘Vrienden van de Wijenburg’ staat veel informatie over de Van Wijhe’s in het algemeen, maar ook over de Arnhemse tak in het bijzonder. Hieruit wordt duidelijk dat Elisabeth een dochter was van Gijsbert van Wijhe en Heijlwich van Lyenden. Evidentie daarvoor wordt geleverd uit een verpachtingsakte van 1548 waarin weduwe Heijlwich (Gijsbert was toen al overleden) en haar dochter Elisabeth van Wijhe worden genoemd.7 Deze akte werd mede ondertekend door (waarschijnlijk) zoon Johan van Meeckeren en oom Goossen van Wijhe (de jongste broer van Gijsbert). Elisabeth trouwde in 1539 met Dirck van Meeckeren. Zoon Johan van Meeckeren wordt, samen met zijn vrouw Aleida (of: Aleyt) van Wely, in een leenaktenboek van het kwartier van Nijmegen.8 Vader Gijsbert van Wijhe was een zoon van Herman van Wijhe (de jonge) en Alijt van Bemmel, dochter van Willem (Alards) van Bemmel. Dirk van Meeckeren en Elisabeth van Wijhe hadden ten minste drie kinderen: Johan, Herman en Mechteld. Johan hebben we hierboven al genoemd. Herman wordt vaak verward met Dirck, maar er zal waarschijnlijk veelal staan Herman Dircksz. van Meeckeren. Hij was getrouwd met een, naar naam, onbekende Van Meeckeren, dochter van Johan van Meeckeren en Hadewich van Bemmel. Johan was op zijn beurt weer zoon van Sander van Meeckeren en ? van Leesten. Mechteld trouwde volgens het Nederlands Adelsboek met Daem van Heerde.9

Dit moge zo zijn voor de vier rouwborden van de ‘Van Ecks’ (kinderen van Johan van Eck van Panthaleon en Elisabeth van Meeckeren). Het geldt niet voor het rouwbord van Adriaan van Zuylen van Nyevelt (?-1650).10 De moeder van Adriaan, Aleida van Eck, is een dochter van Henrick van Eck. Henrick is op zijn beurt zoon van Johan van Eck van Panthaleon en Aleid van Meeckeren. Gaan we verder terug dan komen we hier wapen ‘Van Wijhe’ tegen. Uit het voornoemde boekje ‘Genealogie Van Meeckeren’ blijkt dat haar vader Gerrit van Meeckeren is. Hij was eerst getrouwd met een onbekende Van Wijhe en later met Mechteld de Boese. Deze onbekende Van Wijhe was een dochter van Johan van Wijhe en Elisabeth van Meeckeren. Dat Gerrit hertrouwde is de verklaring waarom Aleid anno 1515 deelde met haar stiefmoeder.11 Aleid had in ieder geval één zus: Maria. Zij was getrouwd met Daem van Heerde en toen deze in 1513 overleed met Sijbert van Bueren. Elders lezen we dat deze Johan een zoon was van Walraven van Wijhe en rond 1390 getrouwd is met Elisabeth van Meeckeren en dat daardoor het kasteel Hernen in de familie Van Wijhe kwam.12 Wat de naam van die onbekende dochter zelf is, dat wordt niet duidelijk. Johan van Wijhe en Elisabeth van Meekeren hadden wel een dochter die Aleid heette, maar zij was getrouwd met de neef van haar vader: Dirk van Wijhe Hermanszoon. Ook de website van stichting ‘Vrienden van de Wijenburg’ geeft geen resultaat. Hier wordt hetzelfde gezegd: namelijk dat Johan van Wijhe met Elisabeth van Meeckeren trouwde en dat zij op haar beurt weer een dochter was van Herman van Meeckeren. Zoon Herman van Wijhe (de boer van de onbekende dochter Van Wijhe) was de stamvader van de Hernense Van Wijhe’s.13

Tenslotte

Een deel van de legpuzzel rond de Van Wijhe’s lijkt opgelost. Herman (Dircksz.) van Meeckeren, de vader van Elisabeth en de schoonvader van Johan van Eck van Panthaleon, was een zoon van Dirck van Meeckeren en Elisabeth van Wijhe. Deze Elisabeth was geen dochter van Otto of Reinier, maar van Gijsbert van Wijhe en Heijlwich van Lienden. Op het rouwbord van Adriaan van Zuylen van Nyevelt komen we ook een Van Wijhe tegen als moeder van een Van Meeckeren. We moeten deze moeder niet verwarren met Elisabeth. De ouders van Aleid van Meeckeren zijn Gerrit van Meeckeren en een nog onbekende Van Wijhe. Deze onbekende Van Wijhe was een dochter van Johan van Wijhe en Elisabeth van Meeckeren. Daardoor is de puzzel naast opgelost ook wat complexer geworden, want wie was die onbekende Van Wijhe?

Voetnoten

‘In onze benadering zit een fors verschil’ – Wetenschapsjournalist schrijft zijn slotbrief aan bioloog én wetenschapsjournalist

Beste René,

Ik herken me in jouw ervaring dat het lastig is om in kort bestek zo’n complex onderwerp grondig uit te benen. Ik loop jouw brief op volgorde door, en zal daarop waar nodig reageren.

Je begint met de terechte conclusie dat geen enkel wetenschappelijk argument mijn standpunt zal kunnen veranderen als het gaat over de schepping zoals die is beschreven in Genesis 1 en 2. In mijn vorige brief heb ik aangegeven dat de (methodologisch naturalistische) wetenschap geen zinvolle uitspraken kan doen over een wonder. Simpelweg omdat wonderen buiten het wetenschappelijke onderzoeksterrein vallen. Jouw reactie is vervolgens dat forensische wetenschap uit allerlei feiten kan komen tot ‘wettig en overtuigend bewijs’. Inderdaad. Zelfs tot de rechtbank toe wordt het aanvaard als bewijs.

Maar het gaat bij de schepping over een wonder, en dat verandert de zaak compleet. Ik neem een ander wonder als illustratie. De Heere Jezus heeft als eerste wonder in Kana water in wijn veranderd. Stel, je zou die wijn methodologisch naturalistisch via de forensische wetenschap onderzoeken met alle moderne apparatuur die daarvoor beschikbaar is. Dan zou de uitkomst luiden: uitstekende rode wijn, heeft wellicht vijf jaar gerijpt in eikenhouten vaten. Het alcoholgehalte is 12 procent, dat betekent dat het suikergehalte van de druiven vrij hoog moet zijn geweest. Naturalistisch gezien kloppen de feiten met de conclusie dat het een uitstekende wijn was (Joh. 2:10).

Maar deze wijn is niet gemaakt uit zoete druiven, heeft geen vijf jaar gerijpt in eikenhouten vaten, enzovoort. Hier is een wonder gebeurd: water is in een ogenblik in wijn veranderd. Daarom kloppen de conclusies van het naturalistische onderzoek niet.

Volgens mij gaat de (methodologisch) naturalistische wetenschap buiten zijn boekje wanneer ze een goddelijk wonder wil onderzoeken. Want ze veronderstelt dan immers (tegen het getuigenis van Gods Woord) vooraf dat er geen goddelijk scheppingswonder heeft plaatsgehad: God speelt immers geen rol bij het naturalistische onderzoek. Dan is de uitkomst ook naturalistisch, en zal een goddelijk scheppingswonder evenmin worden (h)erkend. Daarom kun je in je laatste brief stellen: ‘Wat overeind blijft is dat de feiten uit de wetenschap niet passen bij een scenario waarin het leven op aarde in zes dagen is geschapen.’ Mijn kanttekening hierbij: de feiten spreken een zesdaagse schepping niet tegen; de naturalistische conclusies van de wetenschap wel.

Vervolgens de ‘schatkamers van de hagel’ die in Job worden genoemd. Ik noemde Job een poëtisch Bijbelboek. Dat is volgens mij niet omstreden. Tegelijk neem ik het spreken van God in Genesis 1-3 zeer letterlijk, maar doe ik dat volgens jou niet in Job. Dat valt nog te bezien.

Ik neem het Bijbelboek Job, met veel gereformeerde theologen, als een historisch boek. Job heeft werkelijk geleefd, en wat hij heeft meegemaakt, is werkelijk gebeurd (Jak. 5:11). Tegelijk is de tekst poëtisch van aard. De kanttekeningen van de Statenvertaling zeggen het zo bij Job 38:22: ‘God spreekt bij gelijkenis, om te tonen Zijn grote macht, waardoor Hij, als het Hem belieft, grote overvloed van sneeuw en hagel kan voortbrengen, alsof Hij grote schatkameren gereed had, waarin Hij de sneeuw en den hagel, tegen dat Hij ze gebruiken wilde, weggesloten had.

Nu terug naar Genesis 1. Hoewel de scheppingsgebeurtenissen beknopt in verheven taal zijn opgeschreven, (noem het desnoods poëzie) is het Bijbelhoofdstuk niet minder historisch dan de geschiedenis van Abraham, Izak en Jakob, zoals ik in mijn vorige brief probeerde uit te leggen. Dat volgt ook uit andere gedeelten in de Bijbel, zoals Genesis 2:2; Exodus 20:11; Exodus 31:17; Hebreeën 4:4.

Wat betreft de vallende sterren in Openbaring, stel je dat ik die niet letterlijk neem. Dat klopt. Openbaring is eschatologisch van aard. Het beschrijft toekomstige gebeurtenissen in beelden en visioenen. In die zin zit er wel een historische kern in het Bijbelboek. Anderzijds grijpt Openbaring voor de toekomst van Gods kinderen nadrukkelijk terug op Genesis en de volmaakt geschapen toestand in het paradijs (Opnb. 2:7; vgl. Luk. 23:43 en 2 Kor. 12:4). Dat is juist een Bijbelse aanwijzing om de ‘zeer goede’ schepping als letterlijk gebeurde historie te lezen.

Dan jouw volgende punt; je schreef: ‘Maar ik geloof niet dat de Bijbel een historisch juiste beschrijving van de schepping heeft gegeven, een conclusie die ik trek na afweging van wat er in de Bijbel over is geschreven, hoe theologen en Bijbelwetenschappers daarover denken én wat grote aantallen natuurwetenschappers (inclusief een behoorlijk aantal christenen) over het verleden van onze planeet, de biodiversiteit en onze eigen afstamming hebben ontdekt.’ En je vervolgt: ‘Ik vind het pijnlijk dat je dit platslaat tot de conclusie dat de wetenschap bepaalt hoe ik Genesis 1 lees.

Laat ik beginnen met jouw laatste zin. Het was allerminst mijn bedoeling om jou pijn te doen of de discussie plat te slaan. Maar mijn constatering dat je ‘hiermee je positie duidelijk hebt gemaakt‘, was wel kort door de bocht. Ik heb daarbij heel wat denkstappen overgeslagen. Ik zal proberen mijn gedachtegang onder woorden te brengen.

Dat Genesis vandaag de dag anders wordt gelezen, ligt niet aan de Bijbeltekst. Die is duidelijk en die bestaat al veertig eeuwen. Hoewel er bij allerlei theologen afgelopen eeuwen allerlei opvattingen over de schepping zijn geweest, stemmen ze hierin overeen dat ze bogen voor Gods Woord. Dat werd anders door de Renaissance en met name door de Verlichting, waardoor de menselijke ratio steeds meer boven Gods Woord werd geplaatst. Met het verschijnen van boeken die deep time gingen promoten in de geologie (Hutton, Lyell) en in de biologie (Darwin) kwam dat in een stroomversnelling. Het aloude principe dat het door Gods Geest geïnspireerde Woord van God zichzelf verklaart, ging geleidelijk overboord. Daarvoor kwamen de menselijke ratio en historische Schriftkritiek in de plaats. Tel daarbij op dat de wetenschap steeds verder van de theologie af is komen te staan en steeds naturalistischer werd. En je hebt de situatie van vandaag: schriftkritische theologen die buigen voor de naturalistische wetenschap en wetenschappers die zich niet laten gezeggen door de goddelijke openbaring van historische feiten in Zijn Woord.

Als je Genesis niet leest als historie, komt dat niet door de Bijbel. Want als we Schrift met Schrift vergelijken, zoals de gereformeerde hermeneutiek (leesregel) vanouds de exegese (uitleg) van de Bijbel heeft gestempeld, kun je niet anders dan Genesis als historie lezen. Een invloed van buitenaf bepaalt dus dat we Genesis anders zouden moeten gaan lezen. Dat is de menselijke ratio in combinatie met de hedendaagse wetenschap. Ik breek hier dus geen lans voor een blind geloof in de Bijbel, maar wel voor een onderwerping van ons verstand, onze ratio, aan Gods Woord.

Vervolgens uit je kritiek op hoe ik de wetenschap in mijn boek aan de orde stel in verband met deep time. Ik loop alle drie de punten op volgorde na.

1. Het RATE-onderzoek dat creationistische wetenschappers hebben uitgevoerd om het deep time-dogma te toetsen. Je verwijst naar een artikel van Randy Isaacs waarin hij het onderzoek stap voor stap doorloopt. Het onderzoek zelf is volgens de wetenschappelijke methode uitgevoerd, dus verifieerbaar en herhaalbaar. Dat maakt dat het onderwerp van discussie kan zijn. Uiteindelijk stelt Randy Isaacs twee kritiekpunten aan de orde: versneld radioactief verval en het zogeheten hitteprobleem, waarmee dat gepaard zou zijn gegaan.

Voor versneld radioactief verval levert Eugene Chaffin een fysisch mechanisme. Dat het kán werken, beschrijf in mijn boek aan de hand van een Duits onderzoek. Dan blijft over het hitteprobleem, maar dat is algemeen bekend. Daarvoor hebben creationisten inderdaad nog geen oplossing gevonden, maar ook dat onderzoek gaat door. De koolstof-14-methode laat ik rusten. Die heb ik in mijn boek ook niet besproken, omdat deze niet direct is gelinkt aan deep time.

2. Dan hebben we het probleem van het licht van verre sterren en de lichtsnelheid. Je beschuldigt me ervan de lezer hier op het verkeerde been te zetten. Ik denk dat je hier samen met Matzke een vergissing maakt. De consequentie van het ASC-model Lisle is juist dat hij de eenrichtingssnelheid van licht als onbepaald kán veronderstellen, omdat deze niet te meten is. Het is een van de pilaren waar zijn theorie op rust. Dat Matzke dat ‘disastrous’ noemt, begrijp ik. Het is desastreus voor zijn opvatting over deep time.

Het andere punt dat Matzke in 2014 ‘disastrous’ noemt, is achterhaald sinds de publicatie van Lisle’s boek The Physics of Einstein (2018), pagina 253-272, waarin hij ingaat op de bedenkingen (objections) van onder meer Matzke tegen zijn ASC-benadering.

3. Komen we ten slotte bij jouw derde punt: mijn kritiek op gemeenschappelijke afstamming. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat je hier doet aan cherry-picking. Want in mijn boek bespreek ik veel sterkere argumenten tegen gemeenschappelijke afstamming dan je in je brief aanhaalt.

Maar goed, je haalt Woese en zijn afstammingslijnen aan. Je schrijft: ‘Jij vult dit aan met ‘Anders gezegd: er zijn geen eenduidige evolutionaire afstammingslijnen te trekken’. Het klopt dat ik dit geschreven heb. Ik constateer dat ik hier een woord ben vergeten: er zijn geen eenduidige evolutionaire afstammingslijnen uit te trekken. Ik spits deze zin toe op Woeses afstamminglijnen. Vervolgens ga ik er verder in op de afstammingslijnen. Dan blijkt dat er grote problemen zijn bij maken van eenduidige afstamminglijnen, hoewel je dat in je brief probeert te ontkennen. Ik citeer maar even uit mijn boek wat Richard Buggs, evolutiebioloog aan de Queen Mary University in zijn inaugurele rede zei, namelijk dat ‘iemands conclusie ten aanzien van levensbomen sterk afhankelijk is van iemands persoonlijke overtuiging. Geen enkele levensboom laat zich onomstotelijk bewijzen’.

Voor de andere zaken die je noemt, bijvoorbeeld Lynn Margulis en haar symbiosetheorie, de voorouders van de soorten in het Cambrium en dat je Pakicetus ziet als een voorouder van de walvis, geldt stuk voor stuk dat je er alleen in kunt geloven wanneer je de gemeenschappelijke afstamming van de soorten als vooronderstelling hanteert. En dat doe ik niet.

Ik ga met onderbouwing uit de literatuur in op de onmogelijkheid van Lynn Margulis’ endosymbiosetheorie. Ik vroeg me af: Waarom laat je uit je brief weg dat evolutionair bioloog Eugene Koonin gefundeerde kritiek op haar theorie heeft, zoals ik in mijn boek schreef? Zet je dan in je brief de lezers niet op het verkeerde been?

Over het de relatie Precambrium en Cambrium kan ik je verwijzen naar The Comprehensive Guide to Science and Faith (2021), hoofdstuk 31: Does the Fossil Record Demonstrate Darwinian Evolution? van dr. Günter Bechly. Zijn conclusie is: nee.

Dat ten slotte Pakicetus een hoefdier is geweest, blijkt niet uit mijn literatuur. ‘It was a wolf-like animal’. Maar dat maakt verder voor mijn gedachtegang niet uit. Ik geloof op grond van Genesis 1 dat walvissen (vijfde dag) en landdieren (zesde dag) zijn geschapen naar hun aard.

Jammer vind ik dat je deze brief afsluit met een insinuatie die je verder niet onderbouwt: ‘Maar de manier waarop je deze voorbeelden gebruikt is, het spijt mij dit te moeten zeggen, veelal niet correct.’ Zo’n beschuldiging kun je beter achterwege laten of deze grondig onderbouwen.

Wat mij betreft had je hoofdstuk 23 eruit gelicht. Daarin beschrijf ik:

  1. Dat de genetica en de chemie falen om de oorsprong van de genetische code te verklaren;
  2. Dat de moleculaire biologie faalt om een evolutionair mechanisme te leveren voor universele gemeenschappelijke afstamming;
  3. Dat de evolutiebiologie faalt in het geven van gedetailleerde evolutionaire verklaringen voor de oorsprong van complexe biochemische kenmerken of de oorsprong van nieuwe functionele biologische informatie;
  4. Dat de ontwikkelingsbiologie faalt om de feiten in overeenstemming te brengen met de verwachtingen van universele gemeenschappelijke afstamming;
  5. Dat het fossielenarchief faalt in het ondersteunen van het darwinistische evolutiemodel.

Dan was onze briefwisseling vast nog wat spannender geweest.

Ik kom tot een afronding. Ik heb het gewaardeerd dat je met me van gedachten wilde wisselen over mijn boek. Ook dat je pogingen hebt gedaan om er gaten in te schieten. Die zetten mij ook weer aan het denken. ‘IJzer scherpt men met ijzer; alzo scherpt een man het aangezicht zijns naasten’, zei de Spreukendichter (Spr. 27:17).

Ik heb het jammer gevonden dat je mijn Bijbelse argumenten nauwelijks aan de orde stelt in je brieven, maar dat je vrijwel uitsluitend bent ingegaan op wetenschappelijke argumenten. Ik heb dat ervaren als een eenzijdigheid in onze briefwisseling.
Ik heb vooral gemerkt dat er in onze benadering van het onderwerp schepping-evolutie een fors verschil zit. Ik benader het vanuit de theologie met een aantal wetenschappelijke noten; jij vanuit de wetenschap met een enkele theologische noot.

Toch blijf ik zitten met een vraag, die je ik aan je meegeef ter overdenking: hoe kun je het scheppingswonder uit Genesis 1 terzijde schuiven en dat lezen vanuit een evolutionair gezichtspunt, terwijl je het wonder van Christus’ opstanding wel aanvaardt; hoewel de naturalistische wetenschap beide niet kan verifiëren of falsifiëren? Hoe maak je onderscheid om wel in het ene en niet in het andere wonder te geloven? Dat botst met mijn gevoel van logica.

Tenslotte. Ik waardeer het dat we op de stof kritisch konden ingaan, maar dat de toon van de brieven goed is gebleven. Dat we hier ten dele kennen, onderschrijf ik van harte. Ik heb veel van je geleerd, en hopelijk heb je de briefwisseling niet ervaren als een verkettering van jouw mening. Waar we elkaar de hand kunnen reiken, moeten we dat ook zeker doen.

Gode bevolen!

Bart

Noot van de redactie: De slotbrief van dr. René Fransen is op de website van CVandaag (hier) te vinden. Het overzicht van deze briefwisseling is hier te vinden.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

Christelijk getuigenis broodnodig in Europarlement

Als we niet in actie komen, verdwijnen onze christelijke waarden via de EU. De sloopkogel van een progressief-liberale meerderheid richtte zich in Europa op onderwijs, abortus en familierecht. We kunnen het tij nog keren. Hoop gloort bij de Europese verkiezingen op 6 juni.

Het lijkt soms een frontlinie die steeds maar opschuift: progressief-liberale politici die oprukken met hun ”alles-moet-kunnen-mentaliteit” en ons als verdedigers van christelijke waarden in het nauw brengen. Via het Europees Parlement willen ze hun visie opdringen. Ze richten hun pijlen op degenen die vasthouden aan christelijke waarden, zoals het gezin of het leven. Hun individualistische en egoïstische visie, vermomd als ”modernisering”, maakt de samenleving echter niet gelukkiger of beter. Integendeel.

Als christenen moeten we de strijd daarom niet opgeven. We moeten juist opstaan en opkomen voor onze christelijke waarden. De Bijbel vraagt ons te getuigen en het geloof te verdedigen. En dat moet zeker in de Europese Unie, waar veel wetten ontstaan.

Waar hebben we als christenen voor te strijden? Ik noem enkele fronten: onze visie op het gezin en op abortus, de vrijheid om voor Bijbelse principes uit te komen en ons onderwijs, dat ook onder druk staat.

Huwelijk

De Bijbel leert ons wat een huwelijk is. Een huwelijk is een speciale verbintenis tussen één man en één vrouw. Zo’n verbintenis geeft het gezin een stabiele basis. De Europese Commissie heeft echter een voorstel ingediend voor een Europees ouderschapscertificaat. Dat wil zeggen: als één EU-land een andersoortige gezinsvorm erkent (een ”regenbooggezin” of een meeroudergezin; in theorie zelfs ook polygamie), dan is een ander EU-land verplicht om die gezinsvorm te erkennen als het gezin naar dat land verhuist. Zelfs als dat andere land die gezinsvorm in de eigen wetgeving helemaal niet erkent.

Het gevolg is dus dat het EU-land met de meest liberale wetgeving voor huwelijk en gezin leidend wordt voor de hele EU. En dat terwijl de EU helemaal geen bevoegdheden heeft met betrekking tot het gezinsbeleid. Een sluipend gevaar! Gelukkig zijn er (nog) lidstaten die dit ouderschapscertificaat blokkeren, zoals Hongarije. Maar de Europese Commissie voert de druk op.

Abortus

De Bijbel leert ons dat ieder mens beschermwaardig is, zeker ook het kwetsbare beginnende leven. Abortus is doodslag op een pril mensenleven in de moederschoot. De praktijk is helaas toegestaan in Nederland en veel andere EU-landen, onder voorwaarden. Enkele landen, zoals Malta en Polen, verbieden abortus.

Liberale politici eisen echter dat het recht op abortus een Europees mensenrecht wordt. Abortus zou dan niet meer verboden mogen worden in EU-landen. Ook in Nederland zou deze kwalijke praktijk dan uit het Wetboek van Strafrecht moeten worden geschrapt.

Een raar idee? Helaas niet. De Franse president Macron maakt zich hier hard voor. In eigen land heeft hij het al zo ver gekregen dat het recht op abortus verankerd is in de Franse grondwet. Ook in het Europees Parlement riep een meerderheid onlangs op om van abortus een mensenrecht te maken. Gelukkig was dit nog slechts een vrijblijvende oproep. Om dit daadwerkelijk te kunnen doen, zou een verdragswijziging nodig zijn. Elk land kan dat blokkeren, dus ook een conservatiever land als Malta of Italië.

Bijbel citeren

Wij zien het als een voorrecht om de Bijbel te mogen citeren. Uiteraard ook Bijbelverzen die bepaalde zonden veroordelen. Maar nu ligt er een voorstel van de Europese Commissie op tafel dat ”haatzaaien” op Europees niveau strafbaar stelt. Onze grootste zorg is dat de voorgestelde definitie erg vaag en breed is. Ook Bijbelverzen zouden eronder kunnen vallen, bijvoorbeeld verzen waarin staat dat het klassieke huwelijk een huwelijk tussen één man en één vrouw moet zijn. Wie dit uitspreekt, loopt het risico dan voor de rechter te moeten verschijnen wegens discriminatie. Vergezocht? Helemaal niet. Dit is al praktijk in Finland. Parlementslid Päivi Räsänen had een Bijbelvers op Twitter gezet. Ze moet zich nu, tot de Finse Hoge Raad toe, verdedigen wat betreft haar vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting.

Onderwijs

Ook het onderwijs begint steeds meer een front te worden waarop we als christenen in de verdrukking raken. De vrijheid om christelijk onderwijs te geven is in gevaar. Wat speelt er?

De Europese Unie is niet bevoegd tot onderwijsbeleid, maar de Europese Commissie probeert met beleidskaders aan de scholen vrijblijvende sturing te geven. Een voorbeeld is de Europese Onderwijsruimte. Dit is een (nog vrij vage) visie om in alle EU-landen dezelfde beleidsdoelen vast te stellen. Bijvoorbeeld dat 96 procent van de jonge kinderen naar de voorschoolse opvang moet gaan. En meer omstreden: dat scholen gendersensitiviteit moeten promoten.

Bovendien, als de eerdergenoemde Europese haatzaaiwet wordt aangenomen, zal dat ook consequenties hebben voor het onderwijs. De kinderen op school meegeven dat het Bijbelse huwelijk een verbintenis tussen één man en één vrouw is, zou dan zomaar strafbaar kunnen worden!

Rechtse meerderheid

Er staan dus, tegen wil en dank, belangrijke ethische onderwerpen op de Europese agenda. Ons christelijk getuigenis is nodig. Alleen daardoor kunnen we helpen voorkomen dat de EU onze waarden verder ondermijnt. Niets doen is geen optie. Als we aan de zijlijn op de EU staan te mopperen, verandert dat geen letter aan de kwalijke voorstellen.

Er gloort echter hoop. Volgens de opiniepeilingen in de 27 EU-landen tekent zich een rechtse meerderheid af in het Europees Parlement. Bij zo’n meerderheid vallen onze christelijke plannen in vruchtbare aarde. Maar dat gaat niet vanzelf. Wat helpt, is om bij de Europese verkiezingen op donderdag 6 juni te stemmen op een partij die christelijke waarden verdedigt.

De wetteksten vragen van de scholen ook dat ze een Europese identiteit smeden. Leerlingen moeten zich ”Europeaan” gaan voelen. Euroscepsis wordt aan een gebrek aan kennis en onderwijs geweten.

Wat de SGP betreft, blijft onderwijs een bevoegdheid van de EU-landen. Deze partij verzet zich tegen pogingen om meer macht naar Brussel te brengen. De vrijheid van onderwijs in Nederland is een groot goed. In vergelijking met andere Europese landen bevindt het christelijk onderwijs zich in ons land in een bijzondere positie, omdat het gefinancierd wordt door de overheid.

De schoolbestuurders zijn zich gelukkig bewust van het gevaar. De Vereniging Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS) houdt jaarlijks internationaal overleg in Brussel. Bestuurslid Pieter Moens, die vorige week afscheid nam, sprak hier samen met christelijke onderwijsmensen uit heel Europa over thema’s als burgerschap en genderideologie. Dat is waardevol in onze strijd voor het behoud van deze waarden.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Ruissen, B.J. van, 2024, Christelijk getuigenis broodnodig in Europarlement, Reformatorisch Dagblad 54 (43): 26-27 (artikel).

Dr. Peter Borger op 21 juni 2024 D.V. in Amsterdam om te spreken over ‘God en Zijn schepselen’

Op 21 juni 2024 D.V. spreekt dr. Peter Borger in het Christ Worship Center’ (CWC) te Amsterdam.1 De titel van zijn lezing luidt: ‘God en Zijn schepselen, of hoe de moderne biowetenschappen Zijn werk ontdekken’. Dr. Peter Borger is een Nederlandstalige wetenschapper die bekend is geworden vanwege zijn boek ‘Terug naar de Oorsprong’.2 De kosten voor deze avond bedragen 10 euro per persoon of 12,50 euro aan de deur. Hoe vooraf betaald kan worden, wordt op de website niet duidelijk.3

De avond start op 19:00 uur en het gebouw van CWC is te vinden aan de Witbolstraat 9 te Amsterdam en bereikbaar via Metro 52 station Noorderpark en Bus 34 en 35 halte Mosplein. Dr. Borger wordt aangekondigd als specialist in signaaltransductienetwerken en genregulatie-systemen. De samenvatting van de lezing vervolgt: “Hij is één van de grensverleggende wetenschappers binnen de nieuwe biologie. Daarin staat onder meer centraal dat soortenvorming daadwerkelijk plaatsvindt, omdat het genoom daarvoor is geprogrammeerd, maar dat alle verschillende soorten niet allemaal dezelfde voorouder hebben. Ook wordt vanuit deze tak van de biologie duidelijk dat er geen genetische informatie-toename nodig is om nieuwe soorten voort te brengen. Alle informatie om nieuwe soorten te vormen was reeds aanwezig in het genoom vanaf de tijd dat de oervormen werden geschapen.” Bij de verschijning van de gereviseerde versie ‘Terug naar de Oorsprong’ werd dr. Borger geïnterviewd door het Reformatorisch Dagblad. Het bovenstaande sluit daarbij aan.4 Deze lezing van dr. Borger wordt ook aanbevolen voor twijfelaars, critici en sceptici.

Voetnoten

‘Dinosaur, Feathers, and Creation’ – Dr. Marcus Ross voor ISBH over gevederde dinosauriërs

Recent hield ‘The International Society for Biblical Hermeneutics’ (ISBH) een online conferentie met als thema ‘Creationism Today’. Geoloog en paleontoloog dr. Marcus Ross was ook uitgenodigd en hield een lezing over de gevederde dinosauriërs, met als titel ‘Dinosaurs, Feathers, and Creation’.1 Met dank aan ISBH is deze lezing opgenomen en terug te kijken. In het Nederlandse scheppingsdebat speelt het issue van gevederde dinosauriërs ook, zij het in mindere mate. Daarom is het nuttig om deze video van dr. Marcus Ross te kijken.2

Kerk en slavernij? (16) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

In deze bijdrage zal weer aandacht worden geschonken aan het boek van R. M. Allen c.s., in het bijzonder aan de bijdrage van dr. M. Stoutjesdijk ‘In openlijke strijd met den geest des Christendoms? De kerk in het Nederlandse slavernijverleden.1 Stoutjesdijk is als wetenschapper aan de PThU (Protestantse Theologische Universiteit) werkzaam en is ook onderzoeker in het NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) project over kerk en slavernij.

Enkele punten uit het boek

Steeds wordt gesproken over de Nederlandse Gereformeerde Kerk. Die kerk bestond slechts in geestelijke zin en niet als organisatie. Tot 1816 waren er evenveel Gereformeerde Kerken als gewesten. Ook in de Generaliteitslanden (Brabant, Limburg, Zeeuws-Vlaanderen) waren er gemeenten. Die waren met classes in een gewest verbonden. Dat was ook het geval voor gemeenten in het buitenland bijvoorbeeld in België. Indien in een handelsplaats van de WIC (West-Indische Compagnie) of VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie) zich een gereformeerde gemeente had gevormd behoorde die tot een Nederlandse classis, vaak de Classis Amsterdam of Walcheren. De plaatselijke gemeente regeerde zichzelf volgens de kerkorde. Bij vragen of problemen kon men zich tot de classis wenden.

In de gepubliceerde classicale acta en de acta van de synode van Holland tot 1620 is niets over slavernij te vinden. In de Friese classicale acta tot 1658 en de synodale acta tot 1700 wordt slechts gerept van het vrijkopen van (Harlinger) zeelieden die in de Middellandse zee in slavernij waren geraakt.

In 1628 en 1629 noemden de Classes Amsterdam en Walcheren slavernij “niet-christelijk en ongeoorloofd”. Stoutjesdijk acht dit “rijkelijk laat”. Dit is typisch met een eenentwintigste-eeuwse bril kijken. De Classis hield zich alleen met vragen van de plaatselijke gemeenten bezig. Bovendien mochten op de agenda alleen kerkelijke zaken staan.

De gewestelijke kerken en plaatselijke gemeenten in de Nederlanden stonden onder toezicht van de overheid. Die overheid was in de koloniale gebieden de WIC of VOC, die zowel private onderneming als vertegenwoordiger van de staat waren.

“De Gereformeerde Kerk, de publiek erkende kerk van de Nederlanden, was een betrouwbare partner van die compagnieën en de overzeese autoriteiten waar het ging om de inrichting van de koloniale samenlevingen gedurende meer dan tweehonderd jaar”. Dit is volstrekt onjuist. Een gereformeerde gemeente in een handelspost stond onder het staatsgezag van WIC of VOC. Deze ondernemingen richtten de handelspost in. De Gereformeerde Kerk in de Nederlanden had daar niets mee te maken.

“De kerk leverde onder meer predikanten voor op schepen, tijdens oorlogen en in de koloniën, en sprak zich zelden of nooit uit tegen het instituut slavernij of specifieke praktijken van slavernij”. Een kandidaat diende door de classis tot het ambt te worden toegelaten. Bij een beroep diende classis dat goed te keuren. De overheid had ook toezicht op het beroepen van predikanten. Voor de genoemde situaties was de procedure hetzelfde als in de Nederlanden. Er is sterke overeenkomst met de huidige situatie bij een leger- of vlootpredikant. Een leger- of vlootpredikant is tot het ambt toegelaten en krijgt van de kerk toestemming om leger of vloot te dienen. Dat doen zij als geestelijke verzorgers. Zij dienen ook in oorlogssituaties en in legerkampementen in het buitenland. Als een predikant zich inlaat met voor leger of vloot ongewenste zaken, dan kan die predikant op het eerste vliegtuig naar Nederland worden gezet. De leger- of vlootpredikant is er voor de geestelijke zorg en dient zich niet met militaire zaken te bemoeien. De situatie toen en nu is in wezen niet verschillend. In 1816 stichtte Koning Willem I de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK). Die kerk werd uiteindelijk bestuurd vanuit het in de Franse tijd opgerichte Ministerie of Departement van Eredienst. In 1852 trok de overheid zich terug van de NHK. De koloniale kerken bleven onder koninklijk gezag.

Het beheer was in de Nederlanden gescheiden van de kerkregering. De kerkenraad had daar niets over te zeggen. Met kerkbouw had de kerkenraad dus niets te maken. Bij die kerkbouw kan van alles verkeerd zijn gegaan. Dat kan echter de plaatselijke gemeente en haar kerkenraad, laat staan de Gereformeerde Kerk of de Nederlandse Hervormde Kerk, niet worden verweten.

Afsluiting

“De kerk was van groot belang voor de ideologische legitimatie van kolonialisme en slavernij, de kerk was een belangrijke hoeder en vormgever van de koloniale samenlevingen”. Dit soort onbewezen stellingen waarin de kerk van alles de schuld krijgt, maakt duidelijk dat het om ‘woke’-onderzoek gaat. De schuld van de kerk staat bij voorbaat vast. Dat is onwetenschappelijk. Iets meer aandacht voor kerkgeschiedenis lijkt verder op een kerkelijke universiteit geen overbodige luxe. In volgende bijdragen zal op enkele algemene aspecten verder worden ingegaan.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

De Schrift als interpretatiekader

Een eerste argument om evolutiedenken serieus te nemen is de historische vergissing van mensen als Voetius en À Brakel. Zij verdedigden het geocentrische wereldbeeld waarvan wij achteraf toegeven dat zij de Schrift verkeerd interpreteerden. Deze vergissing maakt ons gevoelig voor de vraag of onze ideeën over schepping en zondeval voortkomen uit de Schrift zelf of uit aangeslibde interpretatiekaders die het verstaan van de eigenlijke boodschap in Genesis vertroebelen.

Deze vergissing leert ons ook om voorzichtig te zijn met het beroep op het gezag van de Schrift in wetenschappelijke kwesties. De Schrift is immers geen wetenschappelijk handboek en reikt geen wetenschappelijke paradigma’s aan, aangezien Gods openbaring in de Schrift bedoeld is voor ons heil. In deze bijdrage wil ik een serieuze poging doen om van binnenuit mee te luisteren naar de argumenten die worden gegeven om het evolutiedenken in een christelijk kader serieus te nemen. Vervolgens wil ik bezien hoe zich dat verhoudt tot het gezag van de Schrift.

Het niet-wetenschappelijk karakter van de Schrift pleit ervoor om de wetenschap alle ruimte te geven. Deze ruimte aan de wetenschap staat in het kader van de diepgewortelde intuïtie dat Gods algemene (of liever universele) openbaring en de bijzondere openbaring niet tegen elkaar uitgespeeld kunnen worden. Hierachter zit de diepe overtuiging dat God niet dualistisch is, alsof Hij Zich in Zijn Woord anders zou openbaren dan in Zijn scheppingswerk. In het tweede artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis is deze continuïteit subtiel aangegeven door de uitdrukking dat God Zich in Zijn Woord ‘nog klaarder en volkomener’ te kennen geeft.

We zouden hierbij nog kunnen overwegen dat klassieke theologie altijd heeft onderscheiden tussen eerste en tweede oorzaken, om duidelijk te maken dat het spreken over een eerste oorzaak niet uitsluit dat we de tweede oorzaken recht doen. Dit uitgangspunt maakt het mogelijk om evolutiemechanismen als tweede oorzaken recht te doen, zonder God als eerste oorzaak te ontkennen. Het theïstisch evolutionisme is hier dan de expressie van.

Augustinus

Ook in het nadenken over de relatie wetenschap en geloof, toegespitst op het denken over de schepping, is het van belang om ons te realiseren dat we niet de eersten zijn die nadenken over het geheim van de schepping. Iemand als Augustinus geeft aanleiding om terughoudend te zijn met boude uitspraken over het ontstaan van de aarde en de kosmos. Hij ziet Genesis (later) als een beschrijving van een historisch gebeuren. Hij onderstreept wegens het theologische belang de creatio ex nihilo, maar het geheimenis van de schepping blijft voorop staan. God schiep de wereld in één moment (naar Augustinus’ interpretatie van de Vulgata), maar Hij vertelde om didactische redenen de schepping in zes dagen. Het scheppingsverslag is dan ook niet in de eerste plaats bedoeld om ons gedetailleerde informatie over het hoe van de schepping te geven, maar het is bedoeld om ons tot aanbidding van God te brengen. Bovendien wordt er wel van uitgegaan dat de kerkvader het lijden van de dieren vóór de zondeval erkende. Hij zag dit niet als een gebrek aan ‘goed’, maar hij kwalificeerde het goede als doelmatig in het grotere harmonieuze geheel, zoals ook het kwaad na de zondeval een plaats heeft in Gods goede plan. Treffend is ook dat de kerkvader ons oproept om goed thuis te zijn in de ‘wereldse wetenschap.’ Als christenen ‘op een dwaze wijze’ spreken over aardse zaken waar een ongelovige meer verstand van heeft, werpt hij een blaam op het christelijk geloof, omdat de gedachte wordt opgeroepen dat de verkeerde inzichten van de christen uit de Bijbel afkomstig zijn. Met andere woorden: als christenen vandaag niet meedoen in het evolutiedenken, plaatsen ze zichzelf buiten de werkelijkheid van alledag en maken ze de boodschap van Christus ongeloofwaardig.

In het kader van het katholieke denken kunnen we ook denken aan andere orthodoxe theologen die het evolutieproces aanvaardden als Gods scheppingsmethode. Hoewel Warfield (19e eeuw) niet overtuigd was van de macro-evolutie, rekende hij in zijn theologie wel met de evolutietheorie. In dit kader leeft de gedachte dat het jonge aarde creationisme zelf een jong verschijnsel is, dat heeft geleid tot een letterlijke interpretatie van de Bijbeltekst die nog niet eerder in de geschiedenis voorkwam.

Het historisch karakter van de Schrift

Zo zouden tal van cumulatieve deelaspecten te noemen zijn, die ons ertoe nopen om de interpretatie van het getuigenis van de eerste hoofdstukken van Genesis te laten bepalen door de stand van zaken in het wetenschappelijke bedrijf. Ik schrijf het bewust zo. In feite betekent bovengenoemde gedachtegang dat wetenschappelijke inzichten het interpretatiekader vormen voor de uitleg van de eerste hoofdstukken van Genesis in plaats van andersom. We gaan vanuit de stand van zaken in de wetenschap naar de Schrift en proberen vervolgens zoveel mogelijk klassieke noties van schepping, zonde en verlossing te handhaven.

Deze benadering is te rechtvaardigen vanuit een soort tweerijkenleer waarin de Schrift alleen gezag heeft ten aanzien van de heilsleer, maar geen gezag heeft over de werkelijkheid van het hier en het nu. De terreinen van fysica en de metafysische heilsleer moeten de hun gegeven grenzen niet overschrijden. Zoals Galilei het ooit vertolkte: ‘Het doel van de Heilige Geest is om ons te leren hoe we naar de hemel gaan, niet hoe de hemel gaat.’

Maar hier zit voor mij een crux. Juist vanwege het historisch karakter van Genesis is deze boedelscheiding niet vol te houden. In de ontstaansgeschiedenis van aarde en heelal zijn wetenschap en theologie geen gescheiden werelden, maar ontstaat er een gemeenschappelijke doorsnede waarop zowel wetenschap als Bijbelse theologie hun eigen licht laten vallen. Naar mijn besef zitten er in de Schrift weerbarstige (heils)historische pretenties die zich niet gemakkelijk laten neutraliseren. Betreffende Genesis 1 zijn er lastige vragen over de stijl van dit hoofdstuk en de relatie tussen de eerste twee verzen en het vervolg van dit hoofdstuk, maar Exodus 20:11 en 31:17 zeggen in ronde woorden dat God de hemel en de aarde in zes dagen heeft geschapen. Er kan geen misverstand zijn over de betekenis die deze woorden voor Mozes en het volk Israël hebben gehad. Is dit accommodatie of mensvormig spreken? Is dit te vergelijken met ons spreken over de zon die opkomt? Dat lijken mij gewrongen uitwegen.

Iets dergelijks geldt ook voor het verstaan van Adam en Eva. In een evolutionistisch interpretatiekader kun je niet verder komen dan dat zij wellicht vertegenwoordigers waren van een groep barbaarse hominiden die de uitnodiging kregen om met God in relatie te treden, maar dat hebben afgewezen. Leidt dit niet tot een ongeoorloofde reductie van het Bijbels getuigenis aangaande Adam en de zondeval, zeker als wij bedenken dat deze noties voor Jezus en Paulus tot de grondstructuren van de Schrift behoorden?

Hier scharniert het om de perspicuitas, de duidelijkheid van de Schrift. Nu is er misschien wel onduidelijkheid over de duidelijkheid van de Schrift, gezien de exegetische problemen en de talloze theologische stromingen die zich op de Schrift beroepen. Niettemin belijden we dat God ons niet in het onzekere laat over Zijn heilswil. Gegeven het feit dat de eerste en de laatste Adam zo inherent tot de heilsgeschiedenis behoren, moet hierover een meer dan speculatieve duidelijkheid zijn. De Geest is immers ‘geen scepticus’ (Luther).

Immanentiedenken

Over Luther gesproken: de reformator heeft in zijn situatie felle kritiek geleverd op het Aristotelische denken in de theologie. Waar ging het hem om? Hij was niet tegen het gebruik van de rede, maar er gingen rode lampen bij hem branden als de menselijke rede het laatste woord kreeg in de theologie. Deze houding ging terug op het diepe besef dat de Schepper van een andere orde is dan de schepping. Wij kunnen derhalve nooit van immanent menselijk denken tot transcendente waarheden geraken. We zijn hiervoor aangewezen op Gods openbaring extra mundi en extra historiae die ons laat zien wat geen oog heeft gezien en geen hart heeft bedacht.

De opstanding van Christus is bij uitstek een geloofsartikel dat ons uittilt boven het binnen-wereldse denken en dat een beslissend interpretatiekader is voor Schrift en geschiedenis. Als dit onmiddellijke transcendente ingrijpen van God tot het centrum van het christelijk geloof behoort, is er ook een protologie en een eschatologie ‘van boven’ voorstelbaar. Met andere woorden: als het gaat om de schepping ontkomen we niet aan het spreken over een ‘eerste oorzaak’ die onze wetenschappelijke orde transcendeert. Terecht benadrukte Augustinus daarom het mysterie van de schepping.

Wie een immanent interpretatiekader heeft, zal nooit iets opmerken van een andere orde. Een schepping uit niets, een aparte schepping van de mens in een goede relatie met God, de zonde met haar catastrofale gevolgen voor het geheel van de schepping, het effect van Gods vloek over de aarde, de catastrofe van de zondvloed met de enorme impact op de bestaande orde, de wonderen in de Schrift, de heilsfeiten en het drama van het eschaton vallen eenvoudig buiten de natuurwetenschappelijke orde. In die zin hoeft het evolutiedenken ons niet te verbazen, omdat enerzijds het methodisch naturalisme – hoe effectief ook in veel takken van wetenschap – niet kan rekenen met het supra-natuurlijke en omdat anderzijds alleen het geloof in een transcendent God daarvoor ontvankelijk maakt.

Dit impliceert dat niet Gods universele openbaring het interpretatiekader voor Gods heilsopenbaring is, maar vice versa. Bij een tegenstelling tussen Schrift en wetenschap moet niet de eerste zich verantwoorden, maar de laatste (Gunning). Aan deze positie zitten uiteraard ook genoeg haken en ogen, bijvoorbeeld van een concordistische harmonisatie van de scheppingsgegevens in de Schrift en de waarnemingen in de wetenschap. Niettemin kunnen we zeggen dat de ‘worldview’ van de Schrift zich niet laat reduceren door en tot het paradigma van het evolutiedenken. Bovendien, ‘worldview’ en oorsprong gaan het bereik van wetenschappelijk onderzoek te buiten, terwijl Gods Woord daar licht over laat schijnen.

Zo kan er vanuit de sapientia in de Schrift ook een kritische houding zijn naar de scientia (Augustinus). Als de wijsheid van de Schrift ons een barmhartige Scheppingsmiddelaar laat zien dan wringt dat met de acceptatie van zo’n wreed proces als de evolutie als scheppingsmethodiek. De aanvaarding van dit proces gaat ook verder dan Augustinus’ besef dat het kwaad vóór het kwaad van de mens uitging.

Bovendien kan het licht van de Schrift als interpretatiekader ook op een constructieve wijze bijdragen aan het doordenken van het feitenmateriaal. Zo heb ik althans Origins van A.A. Roth (Hagerstown, 1998) gelezen, waarin op een ontspannen wijze evolutiemodellen en scheppingsmodellen naast elkaar worden geplaatst en waaruit blijkt dat een catastrofaal interpretatiekader vanuit de schepping een goede duiding van geologische gegevens biedt.

Tenslotte

Kortom, ten aanzien van de historische vragen rondom schepping, zondeval en verlossing lijkt mij de centrale vraag te zijn of Gods universele openbaring het interpretatiekader voor Gods openbaring in de Schrift is of andersom. Als voorzet voor verder gesprek geef ik aan bij het laatste in te willen steken.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Kontekstueel. De volledige bronvermelding luidt: Vlastuin, W. van, 2015, De Schrift als interpretatiekader, Kontekstueel 29 (3): 18-20.

RD roept rubriek ‘Wat zeg je dan?’ in het leven – Kritische vragen beantwoord – Een overzicht

Er komen veel vragen op reformatorische christenen af. Kritische vragen kunnen soms met de spreekwoordelijke mond vol tanden laten staan. Mogelijk zorgt dat ook voor persoonlijke twijfel. Het is daarom goed dat het Reformatorisch Dagblad vanaf de vorige maand de rubriek ‘Wat zeg je dan?’ in het leven heeft geroepen. Iedere week wordt er op zaterdag een vraag beantwoord die gesteld zou kunnen worden door een criticus. “In ‘Wat zeg je dan?’ worden allerhande kritische vragen die vaak van buiten de gereformeerde gezindte op christenen afkomen besproken.” Mensen worden opgeroepen kritische vragen die zij in de praktijk tegenkomen te sturen naar de opinieredactie van de krant. “De opinieredactie maakt zonder overleg een selectie uit de ingezonden vragen.” Wij moedigen het sturen en beantwoorden van kritische vragen van harte toe. We zullen op deze website niet alle vragen samenvatten, daarom hieronder alleen een verwijzing naar het artikel. Daarnaast geven we ter citatie de bron weer. Met dank aan de opinieredactie van het Reformatorisch Dagblad.

Het overzicht

  1. Is God net zo wreed als Hamas? Bron: Versluis, A., 2024, Is God net zo wreed als Hamas?, Reformatorisch Dagblad 54 (31): 31.
  2. Is Bijbeltekst wel betrouwbaar? Bron: Vries, P. de, 2024, Is Bijbeltekst wel betrouwbaar?, Reformatorisch Dagblad 54 (36): 31.
  3. Ook zonder Gods geboden kun je gelukkig zijn. Bron: Liefting, J.D., 2024, Ook zonder Gods geboden kun je gelukkig zijn, Reformatorisch Dagblad 54 (39): 31.
  4. Dat je christen bent is toch cultureel bepaald? Bron: Al-Chalabi, M.T., 2024, Dat je christen bent is toch cultureel bepaald?, Reformatorisch Dagblad 54 (44): 31.
  5. Waar zijn belijdenisgeschriften voor nodig? Bron: Hoek, P.C., 2024, Waar zijn belijdenisgeschriften voor nodig?, Reformatorisch Dagblad 54 (50): 33.
  6. Waarom bij de kerk blijven als zo veel leiders struikelen? Bron: Eikelboom, P., 2024, Waarom bij de kerk blijven als zo veel leiders struikelen?, Reformatorisch Dagblad 54 (56): 37.
  7. Is het echt afgelopen als ons aardse leven eindigt? Bron: Lagendijk-van Ginkel, A., 2024, Is het echt afgelopen als ons aardse leven eindigt?, Reformatorisch Dagblad 54 (62): 25.
  8. Gaan onenigheid en christelijk geloof samen? Bron: Kater, M.J., 2024, Gaan onenigheid en christelijk geloof samen?, Reformatorisch Dagblad 54 (68): 29.

Opname boekpresentatie ‘Gods goede orde’ (dr. M. Klaassen)

Op 23 mei 2024 vond de boekpresentatie van het boek van dr. Maarten Klaassen plaats. Het boek heeft als titel ‘Gods goede orde‘ en wordt door Bijbels Beraad M/V gezien als ‘een ethische bezinning over het lichaam en Gods bedoeling met huwelijk, gezin, seksualiteit‘. Gisteren verscheen op het YouTube-kanaal van de voornoemde organisatie de opname van deze boekpresentatie. Waardevol voor diegenen die de boekpresentatie moesten missen óf nog een keer terug willen kijken. Met dank aan Bijbels Beraad M/V delen wij de opnames hieronder.1 Meer informatie over het programma is elders op onze website te vinden (zie daarvoor de voetnoot).2

Voetnoten

Statistieken van de website oorsprong.info – Mei 2024

De maand mei van dit jaar is alweer ten einde. In deze maand was er opnieuw meer websitebezoek dan in de vorige maand. Hieronder vindt u een top-10 van de drukst bezochte dagen (in het aantal weergaven). Daaronder vindt u een top-10 van meest gelezen artikelen in de maand mei 2024. U kunt deze artikelen (nog een keer) lezen of bekijken door op de titel te klikken. (Opbouwende) kritiek op deze artikelen kan geleverd worden via de pagina ‘Hier mag u uw hart luchten’ (hier). De statistieken van de maand april zijn hier gepubliceerd.

Top-10 drukste dagen

Hieronder de top-10 van de drukste dagen deze maand voor de website oorsprong.info. We zien dat het bezoek vaak komt door een nieuw gepubliceerd artikel. Of dat een ouder artikel opnieuw in de picture komt, doordat wijzelf, een vriend of kennis deze deelt via social media of e-mail.

  1. 9 mei 2024 met 630 weergaven.
  2. 6 mei 2024 met 431 weergaven.
  3. 31 mei 2024 met 426 weergaven.
  4. 3 mei 2024 met 422 weergaven.
  5. 1 mei 2024 met 398 weergaven.
  6. 28 mei 2024 met 359 weergaven.
  7. 2 mei 2024 met 352 weergaven.
  8. 4 mei 2024 met 344 weergaven.
  9. 25 mei 2024 met 320 weergaven.
  10. 14 mei 2024 met 310 weergaven.

Top-10 meest bezochte artikelen

Hieronder de top-10 van de meest bezochte artikelen van de maand mei 2024. Er werden 176 artikelen gepubliceerd waarvan de meesten raakvlakken hadden met genealogie. Het aantal weergaven geldt alleen deze maand en het totaal aantal weergaven ‘aller tijden’ kan per artikel hoger liggen.

  1. Nieuwe uitleg inzake homoseksualiteit gaat met bijbeltekst op de loop met 476 weergaven.
  2. Rouwdienst en begrafenis Jerphaas Karel (Jarco) van Meerten (2015-2022) met 270 weergaven.
  3. ‘De Bijbel leert klip en klaar dat God alles in zes dagen heeft geschapen’ – Wetenschapsjournalist schrijft zijn eerste brief aan bioloog én wetenschapsjournalist met 256 weergaven.
  4. Jona drie dagen levend in de vis? – Antwoord van dr. Paul op deze vraag met 182 weergaven.
  5. Biologie zegt veel over mannen en vrouwen met 174 weergaven.
  6. Briefwisseling tussen dr. René Fransen en ir. Bart van den Dikkenberg over theïstische evolutie – Een overzicht met 142 weergaven.
  7. Predikant en theoloog drs. C.J. Meeuse promoveert op 28 juni 2024 D.V. aan de Theologische Universiteit Apeldoorn met 139 weergaven.
  8. ‘Van den Dikkenberg laat duidelijk zien op welke punten theïstische evolutie in strijd is met de Bijbel’ – Bespreking van ‘De werken van Zijn handen’ met 122 weergaven.
  9. Vrijmoedige Studentenpartij voor academische vrijheid – Andere visie op de evolutietheorie weggelachen tijdens VU-college met 107 weergaven.
  10. Boekpresentatie nieuwe boek van dr. Maarten Klaassen op donderdag 23 mei 2024 D.V. en ‘Het Evangelie zonder kleine lettertjes’, ‘Dordt zoals je Dordt niet kende’ en ‘Hyperdordt’ – Een overzicht met 104 weergaven.