Home » 2023 » juli (Pagina 6)

Maandelijkse archieven: juli 2023

Geen aparte status – Gemeente moet leren de ander niet allereerst als homo te zien

De gemeente zou moeten leren om de ander niet allereerst als homo te zien, maar zoals we elke andere broeder zien: een in Christus vrijgesproken zondaar. Die aparte status van homo’s werpt onnodig hoge drempels op. Een mens is veel meer dan alleen zijn seksuele gerichtheid.

Een gemeente ziet op grond van de Bijbel geen ruimte om de zegen van God mee te geven aan twee mensen van gelijk geslacht die een levensverbintenis aangaan. Tegelijk zijn er in elke gemeente homo’s (lees telkens: homo’s én lesbinnes). Hoe dient de gemeente met hen om te gaan? Waartoe is de gemeente geroepen?

Punt of komma

Soms heeft een kerkenraad als onderdeel van pastorale zorg beleid opgeschreven. Dat schept duidelijkheid. Ieder weet waar hij aan toe is. Soms staat het niet op papier. In alle gevallen zit het wel tussen de oren: wij zien bijbels geen ruimte voor het samenleven van homo’s. Ik signaleer de neiging om daar een punt te zetten. Punt uit. Ook de jongere die ‘uit de kast komt’- zoals dat heet -, weet van die duidelijkheid, bewust of onbewust. Het zal hem niet helpen om zich veilig te voelen in zijn eigen gemeente. Kunnen we ook een komma zetten? Kunnen we leren om de ander niet allereerst als homo te zien, maar als broeder in Christus? Dat vraagt om een houding van solidariteit.

Ongelukkige samenloop

Het beleid van de hierboven genoemde kerkenraad respecteer én onderschrijf ik. Op de achtergrond gaat het over het gezag van de Schrift. De Bijbel is in het geding. Maar ik acht het een ongelukkige samenloop van omstandigheden dat we die discussie veelal uitsluitend toespitsen op seksualiteit, intimiteit en relatievormen. Hoewel ik begrijp dat ons dat vanuit de wereld wordt opgedrongen. Ik zou liever het gesprek over de zeggingskracht van de Bijbel langs andere lijnen voeren. Laten we het bijvoorbeeld hebben over besteding van ons geld of over gerechtigheid. Daarover zegt de Bijbel veel méér dan over seksualiteit. Nog eenzijdiger wordt het beeld wanneer we binnen het veld van seksualiteit uitsluitend over homo’s spreken. De vraag van veel homo’s is waarom zij voortdurend in de spotlights komen, terwijl er in de christelijke gemeente zo veel misgaat onder heteroseksuele gemeenteleden. Meet de gemeente met twee maten? Christus roept de gemeente op heilig en kuis te leven. Dat geldt toch álle gemeenteleden?

Scheldwoord

In de Bijbel heeft het woord ‘wereld’ diverse betekenissen. Eén daarvan is: de vijandige wereld. Werelds denken staat haaks op God. Wie de wereld liefheeft, kan God niet liefhebben. Zou het kunnen zijn dat we onbewust homoseksualiteit te snel verbinden met perversiteit, verderf of gay-scene? In diezelfde wereld is homohaat overigens gebruikelijk. Het woord ‘homo’ is een scheldwoord. Ook in niet-christelijke kring is het niet zo eenvoudig om ervoor uit te komen dat je homo bent. Laten we als christelijke gemeente verre blijven van homohaat! Niet de natuur is onze gids, maar de Bijbel.

In de Bijbel kan ‘wereld’ ook ‘schepping’ betekenen. God schiep hemel en aarde. Vaak betekent het ook: de door zonde aangetaste schepping. Zo lief had God de wereld dat Hij Zijn eniggeboren Zoon zond. De christelijke gemeente neemt afstand van wereldgelijkvormig denken, maar is tegelijk solidair met de wereld zoals die door God geliefd is, de mensheid in haar grandeur en misère. Dáár ligt onze roeping. Onthechting van de wereld is voorwaarde, juist voor toewijding aan die wereld. Als je dicht bij de Heere leeft, kom je ook dicht bij mensen. Daarom bidt de gemeente voor de wereld, de politieke leiders, de wetenschappers. Wij mogen niet vervallen in vijanddenken, want dan sluipt hoogmoed binnen. Je kunt van de wereld ook iets leren. Openheid over homoseksualiteit zou bijvoorbeeld niet op de agenda van de gemeente zijn gekomen, als de wereld ons dat niet had aangereikt.

Onopgeloste kwesties

Wellicht onbewust associëren we homoseksualiteit en zonde. Laten we ze niet identificeren. Een homo is niet zondig alleen om het loutere feit dat hij homo is. Dan zou een homo méér zondig zijn dan een ander. Dan wordt hij de zondebok, de verstotene, de paria, iemand die beter niet had kunnen bestaan. Het is precies dat gevoel waardoor homo’s zich onveilig voelen.

Het moeilijke is intussen dat homoseksualiteit ergens te maken heeft met de zondeval en de gevolgen daarvan, net als ziekte en handicap. Maar hoe precies? De vergelijking met een ziekte suggereert dat homoseksualiteit te genezen is. Dat maakt de homo tot patiënt. De vergelijking met een handicap gaat evenmin op. Een homo is immers niet hulpbehoevend. In de voorbede voor homo’s is het pijnlijk hen in te delen bij ziekten of gehandicapten. Toch ‘is’ er wel iets. Misschien is daar geen woord voor. Herman van Wijngaarden, zelf homo, zegt dat het wel ‘een kwestie’ is. Voor de christelijke gemeente klemt de vraag: kunnen we het uithouden met onopgeloste kwesties, totdat Christus komt?

Aparte status

De kernbelijdenis van de Reformatie is de rechtvaardiging van de goddeloze. Dat betekent dat voor God ieder mens doemwaardig is. Uit louter genade worden zondaren verlost. Door het geloof in Christus wordt een mens in Hem ingeplant, met Hem verenigd. Vanuit deze invalshoek is de kerk inclusief: er is bij voorbaat niemand uitgesloten om met berouw en geloof bij Christus zijn eeuwig heil te zoeken. De gedachte dat iemand anders een grotere zondaar is dan ik, leidt tot farizeïsme.

In het pastorale contact met homo’s werkt het verwarrend wanneer homoseksualiteit alle aandacht krijgt. Een mens is veel meer dan alleen zijn seksuele gerichtheid. Elke christen heeft genade van Christus nodig. Dat zet ons allen op één lijn. De homo houdt de gemeente een spiegel voor: leeft u als gemeente echt van genade? Is die oerbelijdenis van de rechtvaardiging van de goddeloze doorleefd? Als het lukt op dat niveau met elkaar te spreken, van hart tot hart, is er al veel gewonnen.

Taai proces

Rechtvaardiging gaat altijd hand in hand met heiliging. In Christus ontvangen wij gerechtigheid én heiligheid (1 Kor. 1:30), Mét Hem gestorven staan we op tot een nieuw leven (Rom. 6). De Heilige Geest vernieuwt Gods kinderen naar het beeld van Christus. Dat is een levenslang en taai proces. Het levert een felle strijd op tussen vlees en Geest. Voordat de gemeente de homo in het hokje van ‘de zondaar’ plaatst, zou het goed zijn ook hierover te spreken met elkaar. De strijd tussen de oude en de nieuwe mens is iets wat ieder christen herkent. Leeft de homo in heiligheid? De gemeente zal met die vraag in de spiegel moeten kijken. Dat komt dan wel als een boemerang terug: leeft de hetero in heiligheid? Is het niet voor ieder christen een vallen en opstaan? Elke christen is aangewezen op het geduld van God, Zijn goedertierenheid. Dat betekent niet dat we zonde goedpraten. Het betekent wel dat we in nederigheid, bewogenheid en solidariteit zoeken naar een manier om elkaar vast te houden, elkaar te dienen, elkaar wederkerig op te scherpen.

Geestelijke spankracht

Wij hebben in de gemeente te maken met gemeenteleden die worstelen met hun identiteit. Zeker jonge mensen zijn nog volop in ontwikkeling. Zij vragen niet naar ons oordeel. Dat voelen zij vaak al, nog voordat er één wordt gesproken is. Onder hen bestaan veel psychische moeilijkheden, met uitlopers naar pogingen om zichzelf het leven te ontnemen. Laat de gemeenten eerlijk bekennen dat ze vaak niet goed een houding weten. Laten we verborgen hoogmoed belijden. Laten we naar elkaar toe eerlijk onze onbeholpenheid uitspreken: hoe spreken we mét elkaar (niet: óver elkaar!) over deze tere dingen? Het is een leerproces: fijngevoeligheid ontvangen en ontwikkelen om elkaar te verstaan. De voorwaarde voor een ontmoeting van hart tot hart tussen gemeente en homo’s is de bereidheid om elkaars uitgangspositie te aanvaarden. Voor een jongere die ontdekt homo te zijn, is allereerst nodig dat er gelovigen zijn die zonder vooroordelen naar hem luisteren, hem ernstig nemen in zijn verwarring en vragen, en met met hem zoeken naar Gods weg: biddend, bewogen, barmhartig en bemoedigend.

Homo’s geven de gemeente de gelegenheid om te groeien in geduld en gehoorzaamheid. Heeft de gemeente voldoende geestelijke spankracht om alle schijnvroomheid af te leggen en het uit te houden in en met gebrokenheid? Dat kan alleen wanneer we samen dicht bij de Heere leven.

GESPREKSVRAGEN
  1. Wat is het beleid van uw gemeente ten aanzien van homoseksualiteit? Kunt u aangeven wat u daar lastig en wat u daar goed aan vindt?
  2. Stel dat er iemand in uw gemeente in een persoonlijk gesprek vertelt dat hij homo is. Hoe zou u dan reageren?
  3. Voordat er één woord gesproken is, voelen homo’s ons oordeel vaak al. Kunt u uitleggen waardoor dat zou kunnen komen? Is deze oorzaak weg te nemen?

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Verhoeven, J.A.W., 2023, Geen aparte status. Gemeente moet leren de ander niet allereerst als homo te zien, De Waarheidsvriend 111 (26): 4-6 (artikel).

Herwen-Hemeling: het Romeinse leger, hun goden en hun tempels

In Gelderland is een compleet en relatief ongeschonden Romeins heiligdom ontdekt. Archeologen van RAAP deden de opzienbarende vondst in Herwen-Hemeling (gemeente Zevenaar), vlakbij UNESCO Werelderfgoed Romeinse Limes. Op deze plek hebben meerdere tempels gestaan. Er zijn resten van godenbeelden, reliëfs en beschilderd pleisterwerk gevonden. Bijzonder is de vondst van meerdere complete votiefstenen of wijaltaren, gewijd aan verschillende goden en godinnen. Dit is voor Nederland, maar ook internationaal, zeer uitzonderlijk.

Met dank aan archeologisch bureau RAAP voor deze video van deze bijzondere vondst.

Bavinck en Kuyper versus Van den Brink – Een reactie op de recensie van de bundel ‘Inzicht’ in het Nederlands Dagblad

In het Nederlands Dagblad van vrijdag 23 juni jl. stond (op pagina 8 van de boekenbijlage Gulliver) een recensie van het boek van Mart-Jan Paul en anderen, ‘Inzicht. Wetenschap voor Gods aangezicht’ (in het vervolg aangeduid als ‘Inzicht’). Deze recensie was geschreven door Gijsbert van den Brink.1

Zoals bekend meent deze hoogleraar Theologie aan de Vrije Universiteit dat evolutie en het orthodox christelijk geloof best kunnen samengaan.2 Hij komt tot deze visie vanuit de overtuiging, dat als het gaat over de geschiedenis van de aarde en het leven daarop, we niet alleen bij de Bijbel te rade moeten gaan. Er is een tweede middel dat ons leert over God en Zijn handelen, namelijk de natuur. Wat de wetenschap ons over de ontwikkeling van de natuur te vertellen heeft zouden christenen daarom, volgens van den Brink, ook serieus moeten nemen. Dit betekent dat ze moeten accepteren dat het leven op aarde honderden miljoenen jaren oud is en door evolutie is ontstaan.

Met dit standpunt ben je bij de auteurs die aan het boek ‘Inzicht’ hebben meegewerkt aan het verkeerde adres. Zij wijzen evolutie af en gaan uit van een historische lezing van Genesis. Die komt er op neer, dat de hoofdgroepen van het leven niet in honderden miljoenen jaren uit elkaar zijn geëvolueerd maar door God in zes letterlijke scheppingsdagen zijn geschapen. Van den Brink typeert deze standpunten als het slaan van piketpaaltjes. Hij beoordeelt dit als eenzijdig, biblicistisch en oppervlakkig.

Van den Brink ziet hier over het hoofd dat de auteurs van ‘Inzicht’ helemaal op de lijn zitten van Abraham Kuyper, de oprichter van het instituut waar Van den Brink zijn brood verdient. Kuyper stelt in zijn Stonelezing over calvinisme en wetenschap, dat wat de mainstream wetenschap over de ontwikkeling van de natuur zegt geen objectieve waarheid is, maar gebaseerd is op een specifiek geloof, namelijk het geloof van ‘het eindeloos normaal verloop van alle dingen’. D.w.z. dat de natuur altijd zo heeft gefunctioneerd zoals dat nu het geval is.

Kuyper verwerpt dit, wat hij noemt, normalistisch uitgangspunt.3 Hij betoogt dat calvinisten uitgaan van de abnormaliteit van de natuur: de schepping is geen kwestie van een ‘evolutio in infinitum’, maar van een serie exclusieve goddelijke wonderen; en de natuur bevindt zich sinds de zondeval in een gebroken staat en functioneert sindsdien over de hele linie abnormaal.

Dit verschil in vooronderstelling tussen de normalistische kijk van de mainstream wetenschap op de ontwikkeling van de natuur en de abnormalistische visie van de calvinisten typeert Kuyper als een conflict van de eerste orde. Hij tekent er bij aan dat de mainstream wetenschap haar normalistische zienswijze aan ons opdringt en eist dat wij een bewustzijn zullen hebben die aan het zijne gelijk is. Een andere kijk wordt als zelfbedrog af geserveerd.4

Dat de auteurs van ‘Inzicht’ zich niet conformeren aan de denkbeelden van de mainstream wetenschap over de evolutie van het leven is dus helemaal in de geest van Abraham Kuyper. Die stelt bovendien dat calvinisten “een eigen wetenschap moeten optrekken die past bij de grondslag die onwrikbaar vastligt in hun eigen bewustzijn”. Hij bepleit een “vrije wetenschap tegenover haar tirannieke tweelingzuster”.

Van den Brink heeft, als het gaat om oorsprongsvragen, geen oog voor dit vooronderstellingenconflict van de eerste orde waar Kuyper op doelt. Hij heeft, in de woorden van Kuyper, zijn bewustzijn al helemaal aangepast aan dat van de mainstream wetenschap. Zoals gezegd gaat hij uit van de hardheid, feitelijke juistheid, van wat de wetenschap ons te zeggen heeft over de natuurhistorie. Christenen moeten daarom hun bijbeluitleg daar aan aanpassen.

Dat is niet iets waar je zorgen over hoeft te maken, vindt hij, want zo’n herijking is ook gebeurd met de geocentrische en de slavernij-bevestigende Bijbelpassages. Van den Brink gaat hier gemakshalve aan voorbij dat de laatst genoemde zaken geen leerstellige impact hebben, terwijl de acceptatie van de natuurhistorische interpretaties van mainstream wetenschap zeer grote theologische implicaties heeft.

Bijbelse inhouden veranderen ingrijpend wanneer we er vanuit gaan dat God door evolutie zou hebben geschapen. Denk hierbij aan het ontstaan van het natuurlijk kwaad, de oorspronkelijke goedheid van Gods schepping, de goedheid van God zelf, de oorsprong van de dood, de betekenis van de zondeval en de kruisdood van Jezus. Dat Van den Brink de aanpassing van het lezen van de Bijbel aan de evolutietheorie van een zelfde orde acht als het vanuit nieuwe culturele inzichten anders omgaan met teksten over slavernij of over de positie van de aarde in het heelal in dus een drogredenering.

Van den Brink meent verder dat wij, om harmonie tussen Bijbel en wetenschap te verkrijgen, te rade kunnen gaan bij Herman Bavinck. Van Bavinck heb ik het concept van eerste en tweede schepping geleerd. De eerste schepping betreft het voortbrengen van de hemel en de aarde, dus de kosmos. Daarnaar verwijzen de eerste twee verzen van Genesis 1. De Bijbel geeft daar verder geen extra info over. De tweede schepping wordt vanaf vers drie beschreven en gaat over het inrichten en bewoonbaar maken van de reeds eerder geschapen aarde.5

Wat betreft de scheppingsdagen gaat Bavinck niet uit van dagen van 24 uur. Het zijn ‘werkdagen van God’. Daarbij noemt hij bijv. dat de eerste drie scheppingsdagen een ander karakter hebben dat de drie daaropvolgende, omdat de zon pas op de vierde dag zou zijn geschapen. Een betere uitleg op dit punt, lijkt mij, is, dat God de zon op de eerste dag in werking zette en op de vierde dag vanaf het aardoppervlak zichtbaar maakte in de watergewelf dat de aarde vanaf de tweede scheppingsdag omhulde. Bavinck gelooft ook niet dat de zesde dag 24 uur heeft geduurd omdat er zoveel dingen op die dag zijn gebeurd.

Bavinck is verder van mening dat Gods schepping niet zozeer als een serie plotselinge wonderen moet worden opgevat, maar dat God tijdens de scheppingsweek ook natuurlijke processen zou kunnen hebben gebruikt. Die impliceren ook meer tijd dan de 144 uren van 6 letterlijke scheppingsdagen. Je zou kunnen denken dat Bavinck met deze ruimere exegese van de scheppingsdagen de deur voor macro-evolutie op een kier zet. Vandaar dat Van den Brink bovenstaande kijk van Bavinck op de scheppingsdagen ziet als een aanzet om de uitleg van Bijbel meer met de moderne wetenschap in overeenstemming te brengen.

Anderzijds was Bavinck geen voorstander van de ‘klassieke’ manieren om Genesis en geologie met elkaar te verzoenen, Zo zet hij een streep door de ‘day-age’ theorie; volgens deze theorie zouden de scheppingsdagen geologische perioden van miljoenen jaren voorstellen. Ook in de ‘gap theorie’ zag hij weinig heil. Deze theorie komt er op neer dat er tussen de eerste twee verzen van Genesis en de scheppingsdagen zoals die vanaf Genesis 1 vers drie worden beschreven al scheppingswerelden zouden hebben bestaan. En van een figuurlijk lezen van Genesis 1, wat inhoudt dat scheppingsverhaal niet historisch, maar poëtisch, mythisch wordt opvat, nam hij ook afstand.

Bavinck verwerpt dus deze drie klassieke harmonisatiehypothesen van Genesis en geologie. Hij concludeert – ondanks zijn ruimere kijk op de scheppingsdagen – dat er tussen de Bijbel en de inzichten van de mainstream oorsprongwetenschap toch een fundamentele discrepantie bestaat.

Deze discrepantie is volgens Bavinck het gevolg van de onterechte waarheidsclaims van de geologie en paleontologie (fossielkunde). Wat betreft deze wetenschappen beklemtoont hij het onderscheid tussen harde feiten en hun interpretatie. Hij concludeert bijv. dat de berekeningen van de ouderdom van de aarde en de tijdsperioderingen van de geologische kolom pure ‘speculatieve hypothetische schattingen’ zijn. Hij adviseert theologen zich alleen te richten op de onbetwistbare aardwetenschappelijke “hard rock facts” en waarschuwt voor de hypothesen en conclusies die geologen aan die feiten verbinden.

Hij geeft daar een aantal redenen voor. De belangrijkste komt neer op zijn stelling dat over gebeurtenissen in het verleden weinig met zekerheid kan worden gezegd: hoe zijn aardlagen en fossielen ontstaan, hoe snel, door welke processen of gebeurtenissen? We waren er niet bij, kunnen de geschiedenis niet overdoen of reconstrueren. Dus zijn de hypothesen en conclusies van geologen allemaal vrij subjectief en speculatief en verre van aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheden.6

Van den Brink negeert deze relativering van Bavinck van de theorieën van natuurhistorische wetenschap. In zijn boek ‘De aarde bracht voort‘ geeft hij aan dat hij de voorstelling van de mainstream wetenschap aanvaardt van “het gedurende een zeer lange tijdsperiode op aarde verschijnen van steeds complexere levensvormen alsook aan de theorie van de gemeenschappelijke afstamming”.7

Mogelijk dat Van den Brink voorbij gaat aan Bavinck scepsis over geologische theorieën, omdat hij meent dat Bavinck te weinig van geologie afwist. Of omdat toen Bavinck rond 1900 over deze wetenschap schreef die nog in de kinderschoenen stond. De huidige natuurhistorische kennis zou veel harder en overtuigender zijn. Daardoor zou Bavincks reserve t.a.v. van geologische theorieën nu niet meer geldig zijn.8

Natuurlijk, het kan niet worden ontkend dat er de afgelopen 125 jaar een enorme hoeveelheid nieuwe feiten over aardlagen en fossielen is vergaard. Maar het verassende is dat al deze nieuwe kennis niet tot meer ‘hardheid‘ en zekerheid heeft geleid binnen de natuurhistorische wetenschap. Volgens de aardwetenschappers C. Ollier en C. Pain is de ratio tussen feiten en interpreterende theorie in de twintigste eeuw zelfs verschoven van 1:3 naar 1:10.9 Dus het gewicht van de interpretaties is alleen maar toegenomen. Dezelfde inschatting maakt de geoloog R. Veenhof. Volgens hem is “misschien tien procent van de geologische ideeën werkelijk waarneembaar en berust 90 procent op creatief denken“.10 Hetzelfde geldt voor de interpretatie van fossielen. De evolutionist J. Rust is daar duidelijk over: “zonder evolutionair denkkader en de er aan ten grondslag liggende evolutietheorie zijn de fossielen alleen maar interessante overblijfselen uit vervlogen tijden. Dat ze de geschiedenis van het leven vertellen wordt alleen duidelijk als je ze vanuit het inzicht bekijkt dat hun opeenvolging op evolutie berust”. Rust zegt hier dus dat de fossielen als op zichzelf staande feiten ons niets te zeggen hebben. Je moet ze interpreteren vanuit een vooropgesteld geloof in evolutie. Ook hier zie je dat niet de feiten beslissend zijn maar de wereldbeschouwing, het paradigma, de vooronderstellingen van de onderzoeker. Die laat de fossielen buikspreken: ze vertellen het verhaal waarin hij zelf op voorhand gelooft.11

Bovenstaande citaten maken duidelijk dat Bavincks oordeel over de aard van de natuurhistorische kennis noch steeds actueel is. Deze kennis is, om een prachtige metafoor van Arie van den Beukel aan te halen, als een glas pils met een smal voetje. Oftewel weinig pils en veel schuim. Net zo geldt dat voor de natuurhistorische wetenschap. De kennis die ze voorbrengt is voor 10% hard feitelijk en voor 90% zacht interpretatief. Ze wordt door een overdaad aan speculatieve hypothesen en theorieën gedomineerd. Daarom zijn de kritische beschouwingen van Kuyper en Bavinck over de waarheidsclaims van de natuurhistorische wetenschap ook nu nog steeds geldig.

Concluderend en samenvattend. Het grote verschil tussen de schrijvers van ‘Inzicht’ en Gijsbert van den Brink zit dus vast op hun houding t.o.v. de natuurhistorische wetenschap. De auteurs van ‘Inzicht’ zitten meer op de kritische lijn van Bavinck en Kuyper. Ze gaan, net als Bavinck, uit van het speculatieve van de natuurhistorische theorieën. Dat zijn geen harde, objectieve waarheden maar op vooronderstellingen gebaseerde interpretaties.

Net als Kuyper realiseren deze schrijvers zich dat de mainstream geologie gebaseerd is op een onbijbels normalistisch en naturalistisch wereldbeeld. Vanuit dit denkkader wordt binnen de aardwetenschap alles in de natuur verklaard zonder een scheppende of anderszins ingrijpende God; ook wordt verondersteld dat alle processen op aarde altijd identiek zijn verlopen, zonder dat er sprake is van eenmalige (scheppings)wonderen en de doorwerking van de zondeval.12

De auteurs van ‘Inzicht’ willen zich niet onderwerpen aan de natuurhistorische theorieën die geen rekening houden met de Bijbel. Ze blijven bij een historische lezing van Genesis. Zij kiezen, in de geest van Kuyper, voor een radicaal en principieel eigen wetenschap van de aardgeschiedenis die verdisconteert wat de Bijbel ons hierboven te melden heeft.

De kritische geest van Kuyper en Bavinck t.a.v. de mainstream natuurhistorische wetenschap, waardoor zij de evolutietheorie afwijzen, ontbreekt bij Van den Brink. Daardoor neemt hij geen afstand van de ongewisse hypothesen en theorieën van de moderne oorsprongswetenschap. Hij geeft zich daar aan over, onder het te makkelijke motto: ik ben maar een leek op het gebied van de natuurgeschiedenis, maar ik ga er vanuit dat wat de moderne wetenschap hierover zegt wel klopt. Zo past hij, om de woorden van Kuyper nogmaals te gebruiken, zijn bewustzijn aan de inzichten van de mainstream wetenschap over de oergeschiedenis aan. Vanuit deze mindset leest hij opnieuw de Bijbel en komt hij tot aanpassingen van wat Gods Woord leert. Wie zich laat inspireren door de kritische geest van Bavick en Kuyper zal deze denklijn van Van den Brink niet snel volgen.

Parenteel van Adriaen van Meerten (?-?) en Anneke van der Eem (?-?)

Adriaen van Meerten werd op ? geboren te ? als zoon van ? van Meerten (?-?) en ? (?-?). Hij is overleden op ? te ?. Hij trouwde op ? te ? met Anneke van der Eem. Anneke van der Eem werd op ? te ? geboren als dochter van Peter van de Eem (?-?) en ? (?-?). Zij is overleden op ? te ?.

Kinderen

Uit dit huwelijk werden ten minste de volgende vier kinderen geboren:

  1. Maria van Meerten. Zij werd geboren in het jaar 1663 te Ingen1 en overleed op ? te ?. Zij trouwde op ? te ? met Goossen van Dam (?-?) geboren op ? te ? en overleden op ? te ?. Hij was een zoon van Jan van Dam (?-?) en ? ? (?-?). Het parenteel van dit echtpaar is hier te vinden.
  2. Peter van Meerten. Hij werd geboren in het jaar 1664 te Ingen2 en overleed op ? te ?.
  3. Wilmken van Meerten. Zij werd geboren in het jaar 1667 te Ingen3 en overleed op ? te ?. Zij trouwde op ? te ? met Cornelis van Homoet (?-?), geboren op ? te ? en overleden op ? te ?. Hij was een zoon van Jan van Homoet (?-?) en ? ? (?-?). Het parenteel van dit echtpaar is hier te vinden.
  4. Aeltjen van Meerten. Zij werd geboren in het jaar 1671 te Ingen4 en overleed op ? te ?. Zij trouwde op ? te ? met Alert van Amerongen (?-?), geboren op ? te ? en overleden op ? te ?. Hij was een zoon van Hendrick van Amerongen (?-?) en ? ? (?-?). Het parenteel van dit echtpaar is hier te vinden.

Meer informatie over dit echtpaar

Dit parenteel wordt nog verder compleet gemaakt. Hieronder volgen tijdelijk de linkjes naar artikelen op deze website die onder meer dit echtpaar vermelden. Later, als de Heere leven geeft, willen we dit omwerken tot een overzichtelijk en leesbaar geheel.

Voetnoten

Biografisch woordenboek Van der Aa over Geertruijt van Abcoude van Meerten (rond 1533-1618) en Gerrit van Berkenrode (rond 1530-1598)

In het biografisch woordenboek van Van der Aa wordt Gerrit van Berkenrode besproken. Gerrit was in zijn jonge jaren een geestelijke en kanunnik geworden. Hij is echter overgegaan tot de Reformatie. Hij vocht aan de kant van de Prins van Oranje.1

Gerrit was, volgens het biografisch woordenboek, de oudste zoon van Hendrik van Berkenrode en Erkenraad van Bekestein (uit het huis Van Heemskerk). Gerrit is geboren in of kort na 1530. Zoals gezegd was hij eerst Rooms geestelijke en daarna overgegaan tot de Reformatie. Hij ‘werd (…) tevens een voorstander der vrijheid’. Hij probeerde in 1572 om Haarlem aan de zijde van de prins te laten vallen. Van der Aa: “In 1572 werd hij door Willem I. als diens Commissaris naar Haarlem gezonden, om, ware het mogelijk, die stad aan zijne zijde te doen omslaan. Hij deed zulks, in weerwil van allen tegenstand, op de beste wijze. Bij de belegering van Haarlem, schijnt hij niet tegenwoordig te zijn geweest, hoogstwaarschijnlijk was hij dan buiten de zogenaamde vergiffenis gesloten geweest.

Hij behoorde ook tot de Comissie Landszaken die, na de moord op Willem van Oranje, ‘belast werd met het openen der brieven, welke, aan diens adres gezonden, als nog mochten aankomen’. Gerrit was getrouwd met Geertuid van Meerthen. Wij kennen haar als Geertruijt van Abcoude van Meerten, dochter van Gerrit van Abcoude van Meerten (?-1537) en Geertruijt van Loon van Heinsberg (?-1566). Geertruijt stierf in hoge ouderdom in 1618.2 De overlijdensdatum van Gerrit is Van der Aa niet bekend, ‘maar zeker leefde hij nog in 1596, wanneer David Colterman, bij resignatie van hem, zijn opvolger werd als Baljuw van Kennemerland’.3 Het echtpaar overleed kinderloos.

Als bronnen worden opgegeven: “Zie Bor, Nederl. Oorl. B. VI bl. 372 (270), 380 (276), B. XIX bl. 454 (3); van Leeuwen, Batavia Illustrata, bl. 859 en 860; van Hoogstraten en Broucrius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Wagenaar, Vaderl. Hist. D VI bl. 367; Scheltema, Staatk. Nederl.

Voetnoten

Twee biografische woordenboeken over ds. Gerardus van Aalst (1678-1759)

Gerardus van Aalst (1678-1759) was predikant in drie Nederlandse gemeenten. Hij was getrouwd met Aletta van Meerten (1666-1744).1 Twee biografische woordenboeken schrijven over hem. Hieronder de weergave hiervan.2

Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek

In het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek verschijnt een korte omschrijving. Geradus is geboren in 1678 en overleden op 29 juni 1759. Hij studeerde theologie aan de Hogeschool te Leiden. Gerardus was van 10 augustus 1704 tot en met 1706 predikant te Vuren en Dalen. Van 1706 tot en met 1715 te Sommelsdijk. Van 1715 tot en met 1754 te West-Zaandam. Hij was getrouwd met Aletta van Meerten. De biografie weet te vermelden dat hij een aantal werken uitgaf: (1) De parabel van den Zaaier, verklaart en toegepast in vier predikatien over Matth. XIII: 3-8 (Amsterdan 1748), (2) Geestelijke Mengelstoffen oft Godvrugtige Bedenkingen (Amsterdam 1754), (3) Proeve des Geloofs, ofte eene korte verhandeling over de XXI Vrage van den Heidelbergsche Catechismus (Amsterdam 1749), en (4) Jubeljaarspredikatie gedaan den 11en Augustus 1754 te West Zaandam over Ps. LXXI:17,18 tot gedagtenisse van zijnen 50 jarigen dienst in drie gemeenten (Amsterdam 1754). Als bron wordt Visscher en van Langeraad, Het Protestantse Vaderland I bladzijde 2 uit 1903 weergegeven.

Biographisch Woordenboek der Nederlanden

In het Biographisch Woordenboek der Nederlanden wordt Gerardus van Aalst ook genoemd. Van Aalst wordt genoemd een godgeleerd schrijver. Hij was predikant te Vuren en Dalem (vanaf 1704), te Sommelsdijk (vanaf 1706) en te West-Zaandam (vanaf 1715). In deze laatste gemeente is hij op 29 juni overleden. Van Aalst mocht ruim 50 jaar ‘in den Wijngaard des Heeren’ arbeiden. Hij werd in 1755 emerituspredikant.

Van der Aa noemt de volgende werken:

  1. De Parabel van den Zaijer, verklaart en toegepast in vier Predikatiën (Amsterdam 1748).
  2. Geestelijke Mengelstoffen, ofte Godvruchtige Bedenkingen over eenige gewigtige waarheden (Amsterdam 1754, twee delen, 8 drukken).
  3. Vijftigjarige Jubelgedachtenis over Ps. LXXI. 17 en 18 (Amsterdam 1754, 8 drukken).
  4. Proeve des Geloofs, ofte eene korte Verhandeling over de XXI. vrage van den Heidelbergsche Catechismus, en verder over de regten aart en natuur van het waare zaligmakend Geloof enz. (Amsterdam 1755).

Als bronnen worden Chalmot, Biografisch Woord en Van Abkoude en Arrenberg, Naamregister van Nederduitsche boeken genoemd.

Voetnoten

‘Artificial Intelligence verovert de wereld’ – Bezinnende bijeenkomst op 5 juli 2023 D.V. uitgaande van OGGiN en GGiN regio Kampen e.o.

Op 5 juli 2023 D.V. organiseert de OGGiN Rouveen, Grafhorst, Kampen, Oldebroek en GGiN IJsselmuiden een bezinnende bijeenkomst over Artificial Intelligence. De avond start om 20.00 uur (met een inloop vanaf 19.30) in het Hoornbeeck College. De opening wordt verzorgd door ds. H.H. Romkes en de lezing wordt gegeven door drs. L. van der Tang.1

In het Hoornbeeck College te Kampen (Willem Hendrik Zwartallee 1) wordt aanstaande woensdagavond dus een avond gehouden over Artificial Intelligence. De samenvatting van de avond luidt: “Hoe gaan we om met kunstmatige intelligentie (denk aan Chat GpT) en de betekenis voor ons allen. De techniek lijkt inmiddels een grotere intelligentie te hebben dan de mens, en algoritmes lijken ons leven meer en meer te beheersen.” De doelgroep van de avond is jongeren van vijftien jaar en ouder, ouders, ouderen en alle belangstellenden voor kunstmatige intelligentie. Ds. H.H. Romkes verzorgt de opening en de lezing wordt gegeven door drs. L. van der Tang. Aanmelden kan via cz@hoornbeeck.nl.

Voetnoten

Leenaktenboek over vijf morgen land te Ingen: Een bruikbaar puzzelstuk

Het doen van genealogisch onderzoek naar voorouders is hetzelfde als het leggen van een complexe legpuzzel met veel ontbrekende puzzelstukjes. Het is echter ook staan op de schouders van reuzen. Dankzij bewaarkunst en transcriptiewerk (onder andere door leden van de HKK&O) is het mogelijk om een deel van die legpuzzel compleet te maken. Via Delpher kwasm ik het Register Leenaktenboek van het Vorstendom Gelre en Graafschap Zutphen – Het Kwartier van Nymegen tegen.1 Daarin vinden we iets over de geschiedenis van een stuk van 5 morgen land te Ingen dat overging van vader op zoon of dochter. Het geeft tegelijkertijd een stukje informatie over de voorouders en nakomelingen van de in de Ingense kerk begraven Dirck van Meerten en Bertha van Eck.2

Grafzerk van Dirck van Meerten (?-1568) en Bertha van Eck (?-1531) in de Hervormde Kerk te Ingen. Bron: Joke Honders.

Het gaat om een stuk van vijf morgen land van Dirck (of: Derich) van Eylsweerdt, in het kerspel Ingen in Ingenerbroeck gelegen. Dirck ontving het ‘tot eenen Zutphense leene‘ in 1402. Het land werd aan de linkerkant omgeven door nog meer land van Dirck van Eylsweert en aan de rechterkant door land van Steven van Deylen. Hilgunt (of: Hillegonda), de dochter van Dirck, erft het stuk land van haar vader in 1405.3 Ze is getrouwd met Roelof van Meerten.4 In 1424 treedt er een wijziging op in de belening en wordt het land omgeven door land van Willem ende Roloff Fastaitz zoon.

Willem van Meerten erft het stuk land anno 1436. En dit gaat in 1455 weer over op zijn zoon Roelof van Meerten. Opnieuw zien we een wijziging bij de buren. Nu is aan de ene zijde (oosten) Derck van Rijn te vinden en aan de andere zijde (westen) Jan Kouterick Maess. Dit lijkt zo te blijven tot 1465 en zien we dat aan de zuidkant de ‘Ommerschen grave’ ligt.5

Het land gaat vervolgens over op Johan van Meerten, de broer van Roelof. Roelof was al 17 jaar in het buitenland en de familie wist niet of hij nog in leven was. Daarom heeft Johan het land te leen ontvangen, met de belofte het weer terug te geven als Roelof zou terugkomen. We spreken dan over 19 juli 1481. Dit is nog het geval in 1501. Of Roelof ooit is teruggekeerd weten we niet, want op 15 juni 1526 erft Dirck van Meerten6 het stuk land van zijn oom Johan. De omgeving is nu ook veranderd. Ten oosten zit Roloff Joosten, ten zuiden nog steeds de Ommerengrave, ten westen Johan Arntssoon en de erfgenamen van Herman Gerrits en ten noorden bevindt zich de Langesteeg.7 Het contract is vernieuwd op 10 juni 1544 en op 8 oktober 1557.

Dirck van Meerten, zoon van de hierboven genoemde Dirck, erft het stuk land van zijn vader op 4 april 1569. Zijn vader is namelijk op 20 december 1568 overleden. Van hem, en zijn vrouw Bertha van Eck, ligt een mooie grafzerk in Ingen. Deze grafzerk is dankzij het lobbywerk van de predikant H.J. Schouten (1865-1936) bewaard gebleven.8

Arnt van Meerten erft het stuk land weer van zijn vader. Deze geeft het, na het overlijden van zijn vrouw Francina van Mevert (of: Meverden) in 1621, aan zijn dochter Elisabet, die het op 12 mei 1621 aan haar zus Christiana (of: Cristina Sibilla) overdraagt. In deze akte wordt ook nog een zoon van Arnt genoemd, namelijk Evert (of: Everardt9 Deze Everardt komt ook voor in de Protokollen van Bezwaar van de Bank van Kesteren en Zoelen).10 Het stuk land gaat de volgende tijd over en weer naar beide zussen, totdat op 11 december 1628 de helft van het land beleend wordt door Everhardt de Cock van Opijnen als bijzondere leen, bij opdracht van Bernhart van Reetraet. Met als aantekening ‘daervan hij in vijff naestcommende weecken belooft aggreatie uyt to brengen van dese opdracht‘. Laatstgenoemde Bernhard was de man van Elisabet en de zwager van Christina Sibilla. Het land is daarna niet meer in leen geweest door één van de Van Meertens.11 We lezen nog de namen Wilt, van Broeckhuysen en Adam van Delen. De andere helft van de vijf morgen wordt beleend door Roelantt van Eck, ‘tot een besonder leen‘. Hoewel het land niet meer in bezit is gebleven van de Van Meertens, het geheel blijft toch een bruikbaar puzzelstuk.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het De Baron. De volledige bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, 2023, Leenaktenboek over vijf morgen land te Ingen: een bruikbaar puzzelstuk, De Baron 6 (2): 14-15. De Baron is het blad van de Historische Kring Kesteren & Omstreken (www.hkko.nl).

Voetnoten

Anna van Meerten in ‘Een oude dame in een nieuw Jasje’ – Een herinneringsboekje aan de restauratie van de Nederlands Hervormde Kerk van Rijswijk (Gld)

Aan het eind van de vorige eeuw verscheen er een herinneringsboekje naar aanleiding van de voltooiing van de restauratie van de Nederlands Hervormde Kerk van Rijswijk. Rijswijk is een dorpje in Gelderland, in de Gemeente Buren.3

Volgens overlevering zou de kerk gesticht zijn door Suitbertus, een metgezel van Willibrord. Hogendoorn geeft aan dat dit niet meer te achterhalen. Wel wordt het dorpje rond 890 genoemd in een document. De kerk en het dorp heeft in die lange tijd veel te verduren gehad. De schrijver noemt dat op 7 juli 1427 er zelfs een veldslag werd uitgevochten tussen de Utrechtenaren en onder andere de Betuwenaren. De Martinuskerk is genoemd naar St. Martinus die rond 316 na Christus in Hongarije leefde en later bisschop van Tours werd. Over de geschiedenis van deze kerk, de indeling van het kerkgebouw en de restauratie is in dit boekje veel meer te lezen, maar daarvoor verwijzen we u naar de link in de voetnoot. Wat nog wel het vermelden waard is, is dat er in de Rijswijkse kerk zo’n 20 rouwborden hebben gehangen. Helaas verbood de Franse bezetter het hangen van rouwborden in de kerken. De kerkenraad besloot de borden te verwijderen.

“Wat er van die borden terecht gekomen is, is onbekend. Een gedeelte zal ongetwijfeld opgegeten zijn door houtworm. Een ander gedeelte zal waarschijnlijk wel verbrand zijn. Gelukkig reisde rond 1790 een baron d’Yvoy door onze streken. In alle kerken waar hij kwam, tekende hij de toen aanwezige grafzerken, rouwborden en glas-in-lood ramen. Zodoende zijn er afbeeldingen bewaard gebleven van de Rijswijkse borden.”

Anna van Meerten

Hogendoorn beschrijft ook interessante zaken rond de grafkelder in de kerk. Deze bevond zich aan de noordzijde van het koor. Hij geeft aan dat het voor hem onbekend is wie er in deze grafkelder begraven zouden liggen, mogelijk de familie Goltsteijn. De op bladzijde 14 genoemde Albert moet niet verward worden met de man van Hillegonda van Meerten.4 In de kerk ligt ook Gijsbert van Hardenbroek begraven. De tekst in het boekje luidt als volgt:

“Een zerk met het alliantiewapen van Hardenbroek-van Bemmel, waaronder een catrouche in rolwerk tussen een cherub en een doodshoofd met het opschrift: “Int jaer onsse Heere Jesu Christ duysent ses ho[n]dert ende acht sterf ioncheer Gysbert van Hardenbrok maerschalk va[n] Abcaude e[n]de Eemlandt” Gijsbert van Hardenbroek werd maarschalk van Eemland in 1578, van Abcoude in 1584. Hij was eerst gehuwd met Christina van Gellecum. Daarna met Berta van Bemmel, Rijswijkse van geboorte en dochter van Heimerich en Anna van Meerthen. Ze overleden 24 januari 1606. In 1571 krijgt Gijsbert een aantal landerijen in erfpacht in de Breemaat. Na zijn dood gaan die over op zijn weduwe Bertha van Bemmel. Blijkbaar is Berta van Bemmel een heel stuk jonger dan haar man. In 1650 leeft ze nog en krijgt ze ruim 1 ½ ha. In het Neder Broek in erfpacht.”

Veel wordt er duidelijk uit dit citaat. Wie er echter overleden zijn op 24 januari 1606 wordt niet duidelijk. Gaat het hier om Heijmerick en Anna5 of om Christina van Gellicum (maar dan zou de meervoudsvorm niet passen)? Volgens een auteur van de Nieuwsbrief HKK&O zou het hier gaan om de overlijdensdatum van Bertha. Dan is het onjuist dat ze daarna nog leeft en moet de genoemde Bertha die een stuk land in erfpacht krijgt een andere zijn.6

Voetnoten

Doopinschrijving van Gerrit Cornelis Geurtsen (1880-?)

Hierboven wordt de doopinschrijving van Gerrit Cornelis Geurtsen (1880-?) weergegeven.1 Gerrit Cornelis werd op 7 november 1880 gedoopt in de Nederlands Hervormde Kerk te Ingen. Hij werd geboren op 20 september 1880. Zijn vader was Cornelis Jan Geurtsen2 (1848-1914) en zijn moeder was Metje van Meerten (1852-1910).

Voetnoten