Home » Gastbijdrage » Waarom er twee verschillende scheppingsverhalen in de Bijbel staan

Waarom er twee verschillende scheppingsverhalen in de Bijbel staan

De Duitse theoloog Julius Wellhausen (1844-1918) meende dat er in Genesis twee totaal verschillende scheppingsverhalen staan. Het eerste scheppingsverhaal in Genesis (1:1-2:4a) zou ongeveer vijf eeuwen voor Christus geschreven zijn door priesters. Het tweede scheppingsverhaal in Genesis (2:4b-25) zou ouder zijn en in de tijd van David geschreven zijn.

Deze visie van Wellhausen is niet anders dan een motie van wantrouwen tegen Gods onfeilbare woord en is daarom ten onrechte in de commentaren van de moderne theologen verwerkt. Helaas zijn er ook reformatorische theologen die deze visie van Wellhausen persoonlijk aanvaard hebben en die niet schromen deze visie door te geven aan hun studenten en hun gemeenteleden.

Maar zat Wellhausen er dan helemaal naast? Dat is net iets te stellig. Wellhausen heeft namelijk wel een punt als het gaat om de verschillen tussen de scheppingsverhalen. Er is inderdaad sprake in Genesis van twee verschillende scheppingsverhalen. Want wie het eerste scheppingsverhaal in Genesis leest (1:1-2:4a) en daarna het tweede scheppingsverhaal (2:4b-25) merkt dat deze verschillen er gewoon zijn. Het is goed om na te denken over deze verschillen. Niet deze verschillen, maar hoe we ermee omgaan, is het probleem. Het is namelijk de vraag of het gaat om twee volkomen verschillende scheppingsverhalen of dat er slechts sprake is van een verschil in perspectief (invalshoek), maar dat het in wezen om dezelfde scheppingsgebeurtenis gaat. Persoonlijk denk ik dat het slechts gaat om een verschil in perspectief. Ik leg uit waarom ik dit denk. Maar even eerst nog dit: de motivatie van de door mij gehanteerde vers-indeling van de twee scheppingsverhalen, die overigens door oudtestamentici algemeen geaccepteerd is, kun je vinden in proefschrift van E. J. van Wolde ‘A semiotic analysis of Genesis 2-3‘ op blz. 72. Nu mijn standpunt. Ik denk namelijk dat het slechts gaat om een verschil in perspectief. Het eerste scheppingsverhaal (1:1-2:4a) heeft als perspectief de schepping die tot stand gekomen is door God (Elohim, de Verhevene). Het is een schepping in zeven dagen waarbij de schepping van de mens naar Gods beeld het hoogtepunt is (zie Genesis 1:27, driemaal wordt in dit poëtische lofzang het woord scheppen gebruikt). God kan daarom op de zevende dag rusten. Zijn werk is af (2:2).

Bovendien lijkt het eerste scheppingsverhaal qua vorm het meeste op een feitelijk bouwverslag. Het is dus niet symbolisch of dichterlijk, zoals nogal eens beweerd wordt (behalve bijv. 1:27). Dat valt op als je het eerste scheppingsverhaal legt naast de bouw van de tabernakel (Exodus 36-39) en de tempel (1 Koningen 6-7). Zo lezen we bij de bouw van de tabernakel (Exodus 36:39): “Zo maakte men (in het Hebreeuws: asah)” of: “En hij maakte (asah)”. En dan volgt een voorwerp dat gemaakt wordt voor de tabernakel of een deel van de tabernakel zelf. Ook in het eerste scheppingsverhaal lezen we net als bij de bouw van de tabernakel (1:16): “En God maakte (asah) de twee grote lichten” en (1:25): “En God maakte (asah) de wilde dieren”. De manier waarop God alles maakte is echter zeer uniek. God (de Verhevene) hoefde slechts te spreken. Dit wordt bezongen in Psalm 33:9: “Want Híj spreekt en het is er, Híj gebiedt en het staat er”. God is dus oppermachtig. Hij kan dingen maken zonder materialen en zonder werknemers. Om die reden begint dit bouwverslag niet met: “In het begin bouwde God”. Maar: “In het begin schiep God (de Verhevene)”. Het woord scheppen is in de Bijbel een woord dat altijd verbonden wordt met God. Nooit met mensen. Dat God schiep geeft aan hoe uniek en weergaloos Gods schepping is. Bij de bouw van de tempel door Salomo lezen we (1 Koningen 6:1): “Het gebeurde (…) dat hij het huis van de HEERE bouwde (niet: schiep).” Vervolgens lezen we (6:4): “Hij maakte…”. Waarbij we moeten bedenken dat Salomo zijn mensen had die voor hem de tempel bouwde.

Uit dit bovenstaande kunnen we opmaken dat het eerste scheppingsverhaal een uniek bouwverslag is. Het is ook een prachtige ’tempel’ die God, de Verhevene, schiep. Daarom staat er aan het einde van het eerste scheppingsverhaal dat God zag dat het geschapene zeer goed was. Op de zevende dag rustte Hij, omdat alles volmaakt was voltooid. God kon zich dus verlustigen in zijn prachtige scheppingswerken. Het eerste scheppingsverhaal tekent ons om die reden het ideale plaatje. God, de Verhevene wilde dat het altijd zo zou blijven. Dit was het doel van zijn schepping. Het tweede scheppingsverhaal echter kent een heel ander perspectief. Het tweede scheppingsverhaal geeft antwoord op de vraag hoe de zondeval kon plaatsvinden. Dat is opvallend, omdat de schepping in het eerste scheppingsverhaal juist als ‘zeer goed’ wordt beschreven. In dit tweede scheppingsverhaal is de naam HEERE toegevoegd. Steeds is er sprake van ‘de HEERE God’ in plaats van ‘God’ zoals bij het eerste scheppingsverhaal.

Dit woordenpaar HEERE God vinden we in Genesis alleen in Genesis 2:4b-3:24, waar de schepping overgaat in de zondeval. Dit geeft dus aan dat het tweede scheppingsverhaal verbonden is met de zondeval. Het is één geheel. E. J. van Wolde onderbouwde dit in haar proefschrift ‘A semiotic analysis of Genesis 2-3‘ op blz 73-74. De naam HEERE betekent: Hij die (nabij) is. Hier wordt God getekend in zijn nabijheid. Deze nabijheid van de HEERE kunnen we opmaken uit Psalm 124. In Psalm 124 wordt namelijk een mooie woordspeling op de naam HEERE (Hij die is, de Nabije) gemaakt waardoor wij de naam HEERE leren kennen. Daar staat (2-3): “Als de HEERE (de Nabije) niet-bij-ons-aanwezig-geweest-was, toen mensen tegen ons opstonden, dan hadden zij ons levend verslonden, toen hun toorn tegen ons ontbrandde.” Gelukkig was Hij de Nabije voor zijn volk in zeer bange tijden.

Het tweede scheppingsverhaal maakt ons duidelijk, met de opgedane kennis over de naam HEERE in Psalm 124, dat de HEERE, de Nabije, er gelukkig bij was. Dat is verblijdend want het tweede scheppingsverhaal (2:4b-25) vloeit helaas over in de ellendige zondeval van onze eerste ouders (Genesis 3). Uit het tweede scheppingsverhaal blijkt ook dat de mens niet alleen beelddrager van God, is zoals in het eerste scheppingsverhaal (1:27, zijn hoge roeping) maar dat de mens ook gemaakt is uit de stof van de aardebodem (2:7, zijn lage afkomst). God boetseerde de mens (adam) namelijk uit het stof van de aardbodem (adama) en blies vervolgens de mens de levensadem in. Bij de oude volken komen we deze manier van scheppen ook tegen. Volgens een Griekse mythe boetseerde Prometheus de mens uit het klei van de aarde. Daarna blies Athena, de dochter van de oppergod Zeus, de mens de levensadem in.

Opvallend is dat we het beelddrager-zijn van een rechtvaardige en heilige God, zoals beschreven in het eerste scheppingsverhaal, niet terugvinden bij de volken. Terwijl dit verhaal juist vertelt dat elk mens van oorsprong een kind van God is. In Egypte bijvoorbeeld is hooguit de farao een kind (beelddrager) van de godheid. Bij sommige volken zijn er helden die afstammen van een god die een avontuurtje had met een vrouw. Van rechtvaardigheid en heiligheid is bij zo’n god niets te vinden en de afstamming is gewoon platvloers. Beelddrager zijn van dé volmaakte God is van véél hogere orde (Efeze 4:24). Deze hoge Bijbelse roeping van de mens als beelddrager van God is dus bij volkeren verloren gegaan. Bij de volken is het scheppingsverhaal platvloers en mag de mens blijven wie hij is. In de Bijbel daarentegen gaat het steeds om de terugkeer van de mens naar deze hoge positie. Daarom wordt de gevallen mens keer op keer opgeroepen om zich te bekeren tot de levende God om zo een echt kind van God te zijn.

Het is ook goed om te beseffen dat het tweede scheppingsverhaal absoluut geen ordelijk bouwverslag is in vergelijking met het eerste scheppingsverhaal. Dat verklaart de verschillen tussen die beide scheppingsverhalen. Het tweede scheppingsverhaal vertoont namelijk een ander perspectief doordat het gedetailleerder inzoomt op de mens en diens functie op de aarde. Het handelt over de zesde scheppingsdag, de dag waarop de mens verschijnt op aarde en het informeert ons over de proeftuin en Gods opdracht aan de mens om Hem te gehoorzamen overeenkomstig het proefgebod (2:16-17). Omdat het tweede scheppingsverhaal aangelegd is op de zondeval kent het daarom geen sabbat, zevende dag. Het gaat om de zesde dag en daarna de vreselijke zondeval… De schepping van de bomen (2:9), waar het proefgebod mee verbonden is (2:16-17) en de schepping van de dieren (2:19) waar de verleidende slang uit voorkomt (3:1) en waardoor Adam een partner gaat begeren (2:20-23) die hem ten val zal brengen (3:6) staan in het perspectief van deze tragische zondeval (3:1-24).

Opvallend is het wel dat we in het tweede scheppingsverhaal eerst lezen van de schepping van de mens (2:7) en dan van de bomen (2:9). Dat is anders dan in het eerste scheppingsverhaal, daar wordt de vegetatie eerst geschapen (1:11-12) en pas daarna de mens (1:27). Maar dit verschil in volgorde kan komen vanwege het verschil in perspectief. De werkelijke volgorde staat vermeld in het eerste scheppingsverhaal, het bouwverslag. We kunnen 2:9 namelijk als een terugblik lezen: “En de HEERE God had (voordat hij de mens boetseerde 2:7) allerlei bomen uit de aardbodem laten opkomen, begerenswaardig om te zien en goed om van te eten; ook de boom des levens, in het midden van de hof, en de boom van de kennis van goed en kwaad”. Dit vers roept dan de schepping van de bomen en planten uit het eerste scheppingsverhaal in de herinnering (1:11-13). God zou toen ook de hof geplant hebben. De Vulgata biedt daar ruimte voor. Die vertaalde (2:8): “Maar de HEERE God had een paradijs geplant (plantaverat)”. Dat is voortijdig in vergelijking met het scheppen van de mens (2:7). Daar vertaalde de Vulgata: “De HEERE God formeerde (formavit) de mens”. Niet: “De HEERE God had de mens geformeerd (formaverat)”.

Het kan ook zijn dat God op de zesde dag de hof van Eden maakte (2:8) en dat Hij daarin allerlei bomen liet opgroeien (2:9). De andere vegetatie had God al op de derde dag geschapen (1:11-13). Dan biedt het tweede scheppingsverhaal aanvullende gedetailleerde informatie, wat op veel punten het geval is. Maar hoe het ook zij, we dienen er ook rekening mee te houden dat de vragen die wij stellen aan beide scheppingsverhalen geen vragen waren voor de eerste lezers. We moeten dus het scheppingsverhaal niet overvragen. Genesis 2:9 is namelijk vooral een theodicee, een verantwoording van het rechtvaardige beleid van de HEERE God. De HEERE God maakte namelijk allerlei begerenswaardige bomen om te zien en te eten, lezen we. Dat is het punt waar het hier vooral omgaat. De boom van de kennis van het goed en kwaad, waar de mens niet van mocht eten, was dus geen grote verleiding. Dat zou zomaar in onze gedachte kunnen opkomen. Het was dus geen begerenswaardige boom te midden van lelijke bomen met stinkende vruchten die niet te eten waren. Zo stonden de zaken er niet voor. De mens had alles wat zijn hartje begeerde. Alle bomen waren begerenswaardig om te zien en een lust om van te eten (2:9) en toch overtrad de mens het proefgebod. Dat is enorm aangrijpend. We kunnen God er niet de schuld van geven. Dit vers moet ons daarom heenleiden naar een persoonlijke overtuiging waarin we belijden: mea culpa, mijn schuld.

In het tweede scheppingsverhaal gaat het dus niet per se om de volgorde van scheppen. Het tweede scheppingsverhaal is geschreven ter verheldering van de zondeval in Genesis 3. De zondeval zou namelijk uit de lucht komen vallen als we het tweede scheppingsverhaal (Genesis 2:4b-25) zouden weglaten en we alleen het eerste scheppingsverhaal (Genesis 1:1-2:4a) zouden kennen. Oftewel, door het tweede scheppingsverhaal snappen we waarom de mens viel toen hij at van de boom van de kennis van het goede en het kwade. God had immers met de mens een proefgebod (2:16-17) gemaakt volgens het tweede scheppingsverhaal. De mens kwam zijn proeftijd niet door en God ontsloeg de mens uit hof van Eden (3:23-24) met alle gevolgen van dien. Meteen al in Genesis 4 sloeg Kaïn zijn broeder Abel dood. Dankzij het tweede scheppingsverhaal snappen we waarom de mens sterfelijk is. Hij is niet alleen beelddrager van God (onze hoge roeping en afkomst) zoals in het eerste scheppingsverhaal vermeld staat maar hij is ook volgens het tweede scheppingsverhaal geboetseerd uit het stof van de aarde. Om die reden kan God na de zondeval zeggen (Genesis 3:19b): “Want stof bent u en u zult tot stof terugkeren”.

Samenvattend kan ik niet anders concluderen dan dat het tweede scheppingsverhaal een ander perspectief biedt dan het eerste. Juist daardoor ontstaan er verschillen tussen deze twee scheppingsverhalen. Maar het gaat in feite over dezelfde schepping. De scheppingsverhalen vallen elkaar niet af maar vullen elkaar gewoon aan.

In het eerste scheppingsverhaal gaat het om de mens die beelddrager van God is. Zolang de mens Gods beeld draagt, is er rust. God is dan tevreden met Zijn heerlijke schepping. Deze rust wordt verstoord als de mens zich niet houdt aan het proefgebod, leren we uit het tweede scheppingsverhaal.

Dit tweede scheppingsverhaal vermeldt geen zevende dag. Geen dag waarop God rust kon nemen. Integendeel het loopt helaas uit op een andere dag. De dag waarop de dood zijn intrede doet: “want op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven”. De rust is dan voorbij en de mens gaat weer terug naar de aarde, waaruit hij genomen is.

Helaas ervaren wij dagelijks dat de rust in ons leven en in de wereld voorbij is. Ook Genesis 4 schetst deze droevige werkelijkheid. Er is meteen een broedermoord na de zondeval. Vanwege deze moord is de rust ook opgezegd voor Kaïn, de moordenaar. Hij is bang om zelf gedood te worden. In die onrust voedt hij ook zijn nageslacht op. De wereld is onveilig geworden sinds Genesis 3.

Gelukkig hoeven we niet met deze voortdurende onrust af te sluiten want de rust die wij verloren hebben, is weer terugverdiend door Jezus. Hij is de ware beelddrager van God. Hij is ons volkomen nabij geworden door ons vlees en bloed aan te nemen. Hij de Nabije, is de gehoorzame Zoon terwijl Adam de ongehoorzame zoon was en wij in hem (Romeinen 5:12). Wat vreselijk is het daarom als we niet in deze Jezus geloven die de rust heeft terugverdiend! In het laatste boek uit de Bijbel lezen we van hen die niet in Jezus geloven dit vreselijke (Openbaring 14:11): “En de rook van hun pijniging stijgt op tot in alle eeuwigheid, en zij die het beest en zijn beeld aanbidden, hebben dag en nacht geen rust…”. Maar gelukkig lees ik twee verzen verder wat anders. Daar lezen we van de eeuwige rust (Openbaring 14:13): “En ik hoorde een stem uit de hemel tegen mij zeggen: Schrijf: Zalig zijn de doden die in de Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten van hun inspanningen, en hun werken volgen met hen”. Zij die in Jezus geloven mogen rusten in het volbrachte werk van Jezus.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.