Home » Artikelen geplaatst door Hans Reinders

Auteursarchief: Hans Reinders

‘Een heldere boodschap’ – Bespreking van ‘Adam, waar ben je?’

Prof dr. Willem J. Ouweneel is evangelisch. Hij volgde in de jaren 70 het gymnasium. Zijn leraar biologie verdedigde toen het standpunt van Jan Lever die hoogleraar in de biologie was aan de VU. Lever ging uit van de evolutie. Ouweneel ging zich om die reden erin verdiepen en kwam via een oudere vriend, die wees op Amerikaanse literatuur (o.a. Henry M. Morris), terecht bij het creationisme en die visie heeft hij nooit meer losgelaten. Dit boek is daar een bewijs van.

Wat Ouweneel aan de kaak wil stellen

Ouweneel promoveerde in Utrecht in de biologie, later in de filosofie en tenslotte in de theologie (in Zuid-Afrika) en werd hoogleraar systematische theologie aan de evangelische universiteit van Leuven. Ouweneel wil vanuit deze drie disciplines de huidige opvatting bekijken van christenen die menen dat men schepping en evolutie kan combineren. Ouweneel stelt dat deze drie disciplines nodig zijn om wetenschappelijk iets te zeggen over evolutie en schepping. Ouweneel spreekt dus niet alleen zijn bezwaren uit tegen de evolutie zelf maar kijkt vooral of men de Bijbelse boodschap uit Genesis 1 overeind kan houden als men de evolutie accepteert zoals prof. dr. Gijsbert van den Brink poogt te doen in zijn boek ‘En de aarde bracht voort‘. Ouweneel vindt dat een hachelijke onderneming waarbij men wel schipbreuk moet leiden of in elk geval moet schipperen met de historiciteit van de Schrift.

Desastreuze gevolgen

Ouweneel vindt dat men moet kiezen tussen schepping of evolutie maar niet een derde weg moet bewandelen en toch menen een orthodox christen te zijn. Theologen van de derde weg leggen Genesis 1-3 aangepast uit. Adam was een mens die ontstaan is door evolutie maar God greep in en maakte een afspraak met hem (proefgebod). Ouweneel laat in zijn boek zien welke desastreuze gevolgen deze visie heeft want hoe zit het dan met de goede schepping en hoe zit het met de nieuwe schepping als er geen oude schepping was?

Ontmanteling van de evolutietheorie

In dit boek ontmantelt Ouweneel de evolutietheorie als zijnde niet wetenschappelijk. De waarneming dat er variaties zijn binnen soorten acht Ouweneel correct maar daar had Darwin het bij moeten laten. Die biologische variaties zijn door God in de schepping gelegd zodat een soort in allerlei omstandigheden kan overleven. De overgang van het ene soort naar het andere soort is wetenschappelijk nooit bewezen volgens Ouweneel maar is een ideologische aanname die niet gedeeld wordt door alle (atheïstische) biologen. Sommige biologen spreken van de mythe van Darwin. Bovendien zijn bijkans alle aanhangers van de evolutietheorie atheïsten. De evolutietheorie gebruiken zij om God buiten hun aardse spel te zetten.

Ideologische gedrevenheid

Ouweneel geeft van deze ideologische gedrevenheid van de aanhangers van de evolutietheorie talloze voorbeelden. Om die reden vraagt hij zich terecht af of een orthodox christen de evolutietheorie kan aanvaarden zonder het gezag van de Bijbel geweld aan te doen. Een leer die doordrenkt is van een flinke scheut atheïsme kan toch geen goed commentaar zijn op Genesis 1-3 en mag toch niet wetenschappelijk heten maar is gewoon een ideologie?!

De hermeneutische draai

Eeuwenlang heeft de orthodoxie Genesis 1-3 gelezen door de bril van Jezus en Paulus. Beiden stellen dat Adam een historisch persoon was en de eerste mens was (1 Korinthe 15 vers 45). Theologen in de lijn van Van den Brink lezen Genesis 1-3 vanuit het buitenperspectief namelijk door de bril van atheïst Charles Darwin en diens volgelingen en dat alleen om hen de wind uit de zeilen weg te nemen. Ondertussen gaat men mee met de wind van hun leer. Daarbij vraagt Ouweneel zich af of deze visie geen hellend vlak is. Als de eerste mens, Adam anders is dan Genesis 1-3 beschrijft hoe zit het dan met de laatste Adam, Jezus want Paulus verbindt die beiden aan elkaar (1 Korinthe 15 vers 45)?

Historiciteit van Genesis 1-3

Ouweneel leest Genesis 1-3 historisch maar dat wil niet zeggen dat er geen beeldspraak in naar voren komt. Met name in Genesis 2 worden beelden gebruikt. Calvijn zag dit ook in. God was volgens hem geen pottenbakker die de mens uit het klei van de aarde maakte. Ondertussen beschrijft dit gedeelte de aardse afkomst van de mens terwijl Genesis 1 vers 26 laat zien dat de mens beelddrager is van God.

De gelaagdheid van de mens

Enerzijds is de mens beelddrager van God (Genesis 1 vers 26) en anderzijds is hij gemaakt uit het stof van de aarde (Genesis 2 vers 7). De mens is dus gelaagd. Ouweneel bekijkt de mens vanuit allerlei aspecten en wetmatigheden in de lijn van Herman Dooyeweerd en maakt daarbij de volgende afwegingen: In zeker opzicht lijkt de mens wel op het dier maar zelfs op lagere niveau verschilt de mens van het dier. Zo kan de mens blozen (sociaal mentale houding dat zich vertaalt op lichamelijk niveau) en een dier niet. Ouweneel concludeert dat dit laat zien dat de mens toch ook wezenlijk anders is dan een aap.

Een heldere boodschap

Schepping en evolutie combineren heeft ook grote gevolgen voor de Bijbelse kijk op de schepping, zondeval en de erfzondeleer. Ouweneel werkt de grote gevolgen voor deze Bijbelse geloofsartikelen hoofdstuk voor hoofdstuk uitvoerig uit en ontmantelt de visie van Gijsbert van den Brink en verwanten steeds verder… Schepping en evolutie zijn twee verschillende perspectieven die men absoluut niet kan combineren! Dat is de heldere boodschap van dit boek en daarmee heeft Ouweneel het debat een stuk verder geholpen. Wat mij betreft heeft dit boek het laatste woord en is dit voorlopig het laatste boek over de historiciteit van de eerste Adam. Er staat in elk geval genoeg stof in ter overdenking. Wie meer wil weten over de gevaren van de derde weg vindt in dit boek een scala aan desastreuze gevolgen…

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website van de auteur. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

Kan de wetenschap alles verklaren? – Drs. Hans Reinders bespreekt het gelijknamige boekje

Een boeiend populairwetenschappelijk werk over de relatie tussen wetenschap en geloof. Kan de wetenschap alles verklaren? van John C. Lennox is een populairwetenschappelijke uitgave over de relatie tussen wetenschap en geloof. De wetenschap heeft de wereld veel gebracht. Voor velen heeft godsdienst daarom geen betekenis meer als het gaat om antwoorden op de grote levensvragen. In dit boek gaat John Lennox in op de relatie tussen geloof en wetenschap. Hij put daarbij uit zijn ervaring als christen, tientallen jaren van wetenschappelijk onderzoek en talloze debatten met allerlei soorten mensen. Het meest met vooraanstaande wetenschappers zoals Richard Dawkins en Christopher Hitchens.

Wie hij is

John Lennox (1943) is geboren in Noord-Ierland en professor in de Wiskunde. Zijn ouders waren vredelievend. In de strijd tussen de protestanten en rooms katholieken namen ze geen positie in. In hun winkel werkten namelijk mensen uit beide richtingen. Om die reden kregen ze te maken met bomaanslagen. Lennox zelf wil ook de strijd beslechten maar nu niet tussen de protestanten en rooms katholieken maar tussen geloof en wetenschap. De vraag is hoe hij dat doet. Of anders gezegd: welke van de twee gaat sneuvelen of welke van de twee moet zich schikken naar de ander?

Geloof en wetenschap

Lennox begint harmoniërend. Geloof en wetenschap kunnen volgens Lennox goed samengaan. Lennox beroept zich op C.S Lewis. Lewis zei dat veel christelijke wetenschappers hun werk deden in de overtuiging dat er een Wetgever is. Dus liggen er aan deze wereld wetmatigheden ten grondslag die bestudeerd kunnen worden. Lennox somt in dit boek diverse christelijke wetenschappers op uit het verleden zoals: Galileo, Kepler, Pascal, Boyle, Newton en Faraday. Zij konden wetenschap bedrijven juist omdat zij christen waren. Zij werkten namelijk vanuit de overtuiging dat er wetmatigheden zijn omdat er een Schepper is die alles geordend heeft geschapen.

Galileo botste niet met de Bijbel

Galileo die stelde dat de aarde om de zon draaide is destijds door de kerk veroordeeld en is dus een mooi voorbeeld van het gedachtegoed dat geloof en wetenschap niet kunnen samengaan. Hier duikt de eerste spanning op. ​Lennox weet er echter wel raad mee. Volgens hem waren het juist de hoogleraren, de wetenschappers in die dagen die aandrongen op een veroordeling. Galileo zette namelijk hun aristotelische wereldbeeld buitenspel. Het waren juist de geleerden die er alles aan gedaan hebben om de kerkelijke autoriteiten te overtuigen om Galileo het zwijgen op te leggen en hij kreeg inderdaad een spreekverbod. De kerk liet zich dus meeslepen. Daar kwam bij dat Aristoteles die meende dat de zon om de aarde draaide een dominante positie had in de Roomse kerk.

Lennox merkt op dat Galileo een gelovige was. Maar hoe kan dat want in de Bijbel staat dat de zon om de aarde draaide (“Zon sta stil” Jozua 10:12-14)?! Dat is waar maar deze visie is gebaseerd op waarneming van gewone mensen en niet op een Bijbels gebod of bekendmaking. Er staat niet in de Bijbel: God schiep de zon en Hij liet deze om de stilstaande aarde draaien. Kortom Galileo botste niet met de Bijbel maar met een foute uitleg van de Bijbel die nog versterkt werd door de wetenschappers die van een aristotelische wereldbeeld uitgingen.

Van Isaac Newton (1643-1727) naar Stephen Hawking (1942-2018)

Lennox stelt dat er tussen Isaac Newton en Stephen Hawking drie eeuwen liggen. In die periode heeft zich een heel grote verandering voltrokken. Newtons gedachtegoed was als volgt: omdat God de Schepper is, heeft Hij alles wetmatig en geordend geschapen en kunnen wij, omdat Hij ons verstand heeft gegeven als Zijn beelddrager, deze wetten bestuderen. Hawking zei echter openlijk: “omdat er wetten zijn zoals de zwaartekracht kan en zal het universum zichzelf scheppen uit het niets”. Lennox rekent af met de visie van Hawking als hij opmerkt: “Een wereld waarin slimme wiskundige wetten zelf het universum en het leven laten ontstaan is pure (science) fiction”.

Van gezonde wetenschap (Newton) naar sciëntisme (Hawking)

Wetenschappers zoals Hawking trekken een te grote broek aan volgens Lennox als zij menen dat zij het ontstaan van het universum kunnen verklaren. Dan verandert wetenschap in sciëntisme volgens Lennox. Lennox, die zelf wetenschapper is, heeft niets tegen gezonde wetenschap. Integendeel! Die wil hij juist bevorderen maar hij heeft wel wat tegen sciëntisme. Sciëntisme stelt namelijk dat wetenschap alles kan verklaren. Lennox stelt in navolging van professor A. van den Beukel dat de dingen hun geheim hebben en dus heeft de wetenschap een grens. De wijze kent de grenzen van de wijsheid en de menselijke kennis.

De Verlichting wordt gekenmerkt door sciëntisme. In het algemeen wordt onder sciëntisme verstaan de wijsgerige visie die van de beoefening der (positivistisch opgevatte) wetenschap de oplossing van alle problemen en alle mysteries verwacht. Het is de overtuiging dat de wetenschap, met haar gebruik van de wetenschappelijk methode, een verklaring voor al wat is kan geven. En de overtuiging dat de opinies-bevindingen van de wetenschap beslissend zijn. De wetenschap als hoogste autoriteit. (A.P. Geelhoed) (Bron: https://www.encyclo.nl/lokaal/10442).

Wetenschap is geen erfelijke besmetting maar geloof juist wel

De mindset van een atheïst is als volgt: Hij ziet allereerst geloof als een erfelijke besmetting. Geloof is namelijk niet bewijsbaar en dus onwetenschappelijk. Een atheïst zoals hij daarentegen is een echte zelfstandige denker en dus een echte wetenschapper die op zoek is naar bewijzen. Lennox weerlegt deze mindset. Met deze mindset rechtvaardigt de atheïst diens positie. Ook atheïsme is erfelijk (uit welk gezin kom je?) en wordt veelal gekweekt in wetenschappelijke kringen. Wie er anders overdenkt wordt meteen geframed als iemand die totaal ongeschikt is voor de wetenschap. Bovendien, zo stelt Lennox, dat God niet bestaat is niet bewijsbaar maar slechts een aanname. Andersom is ook waar. Het geloof zoekt ook inzichten en bewijzen. Jezus deed vele wonderen waar niet alleen zijn leerjongeren maar ook de menigte bij was. Jezus bewees dus Zijn Goddelijke macht. Die Goddelijke macht maakt Jezus door wonderen controleerbaar. Alleen de reactie erop was divers. Feitelijk is dat nu nog zo. Volgens Calvijn is deze wereld een schouwspel van Gods almacht en Zijn Vaderlijke zorg voor de mensen.

Wetenschap doet aan vereenvoudiging en versimpeling

De wetenschap kan slechts de complexe werkelijkheid verklaren met eenvoudige modellen. Die modellen kun je vergelijken met een foto. Een foto kan je op het spoor zetten maar het is nog niet de werkelijkheid. Wie op een foto de bergen in Oostenrijk ziet, krijgt enige indruk van de schoonheid van de bergen maar wie er echt gaat kijken zal met de koningin van Scheba (Sjeba) vol verwondering zeggen: “Nog niet de helft is mij verteld” (1 Koningen 10:7). Zo is het ook met de wetenschap en menselijke kennis. Alle wetenschappers bij elkaar weten nog niet de helft. Die andere – zeer belangrijke – helft vertelt de Bijbel ons. De Bijbel vertelt ons namelijk het verleden waar wij niet bij waren (schepping, zondeval en het plan van de verlossing) en onze toekomst (nieuwe schepping) als wij door het geloof deel krijgen aan Zijn heerlijke verlossing. Noch de microscoop noch de telescoop geven ons daar een enige indruk van.

De ware wetenschap heeft een grens

Een goed wetenschapper beseft dat hij niet alles kan verklaren en over alles na kan denken. Maar niet alleen een enkele wetenschapper heeft een grens maar ook de gehele wetenschap zelf. Wie zijn of haar wetenschappelijke grens bereikt, zal als het goed is zich gaan verwonderen over het onverklaarbare. Helaas is het zo dat een kind deze grens eerder bereikt dan een wetenschapper. Wetenschappers lopen nu eenmaal niet snel te koop met hun onkunde. Toch zijn er gelukkig nog veel wetenschappers die aanvaarden dat we niet alles weten en dat er nooit een punt komen zal dat we alles zullen begrijpen. Zo kwam er een atheïst, volgens Lennox, tot het geloof toen hij de complexiteit van het DNA bestudeerde. ​Als wetenschapper kwam hij tot de conclusie dat daar beslist een Schepper aan ten grondslag moet liggen.

Wijs maar wel bescheiden

Van de wijsheid in Bijbelse zin kunnen we veel leren. Het is namelijk kenmerkend voor de wijsheid in de Bijbel dat de menselijke wijsheid een grens heeft richting God en het bovennatuurlijke. Neem het boek Job. Job die in zijn leven ontzaglijk veel te lijden kreeg en door zijn vrienden werd geprikkeld om na te denken over zijn verhouding met God (zijn vrienden wisten precies hoe het zat met die verhouding) wordt door God gecorrigeerd. God antwoordt Job door hem een flink aantal – voor de mens – onoplosbare vragen voor te leggen (Job 38:1, 4-5): “Daarna antwoordde de HEERE Job uit een storm en zei: (…) Waar was u (Job) toen Ik de aarde grondvestte? Maak het bekend, als u echt inzicht hebt. Wie heeft haar afmetingen bepaald? U weet het immers zo goed. Of wie heeft het meetlint over haar uitgespannen?”. Het uiteindelijke antwoord van Job zou elke (christelijke) wetenschapper moeten inspireren (Job 42:1-3): “Toen antwoordde Job de HEERE en zei: Ik weet dat U alles kan en geen plan is onmogelijk voor U. Wie is hij, zegt U, die Mijn raad verbergt zonder kennis? Zo heb ik verkondigd wat ik niet begreep. Het zijn zaken die te wonderlijk voor mij zijn en waar ik niets van weet“. Een goed (christelijke) wetenschapper kent deze dierbare nieten van Job als het om de hogere zaken gaat.

Een redelijk geloof

In de Bijbel reikt God en Zijn heilige schrijvers de ongelovige of zwak gelovige mens ook bewijzen aan om zo de mens op een redelijke wijze te overtuigen van Zijn bestaan en bemoeienis met deze aarde. Lennox wijst op Elia op de berg de Karmel en op Paulus die in 1`Korinthe 15 de opstanding van Jezus bewijst door te wijzen op de vele mensen die getuigen waren van Zijn opstanding en waarvan de meesten nog leven als hij deze brief schrijft. Er kan dus navraag gedaan worden (1 Korinthe 15:6). Kortom in de Bijbel wordt de mens ook aangesproken als een redelijke schepsel en niet als een gelovige die blindelings heeft te volgen.

In het spoor van Voetius

Lennox gaat hier in het spoor van Voetius, die ook stelde wat betreft het gebruik van de menselijke rede in de theologie, dat de Bijbel op veel plaatsen een redelijk boek is. Om die reden kan er theologie bedreven worden door middel van deze rede volgens Voetius (De ratione humana in rebus fidei1). Waarbij wel gesteld moet worden dat de theoloog als het recht ligt God lief heeft met heel zijn verstand. Anders wordt het namelijk als de rede van de (moderne) theoloog gaat heersen over het Bijbelse geloof. Dan worden wonderen afgedaan als fabels en de Drie-eenheid als een menselijk bedenksel. De rede dient volgens Voetius en Lennox Bijbels gezien maat te houden en dus de Bijbelse maat aan te houden dat wil zeggen onderhorig te zijn aan het Bijbelse geloof.

Wetenschap dient zich te schikken naar het Bijbels gefundeerde geloof

De (Bijbelse) wetenschapper zou moeten beseffen dat God hem of haar zo maar de vraag zou kunnen stellen: waar was je sterveling toen Ik de aarde schiep en waar was je destijds 21ste -eeuwse wetenschapper toen Mijn Zoon wonderen deed? Het boek van Lennox kan hem of haar dan helpen bij het geven van een Bijbels antwoord op deze vraag. Lennox laat namelijk zien dat goede wetenschap een grens heeft maar dat Gods macht en kennis onbegrensd is. Ware en wijze wetenschap schikt zich daarom, volgens Lennox, naar het Bijbelse geloof maar tegelijkertijd zoekt het geloof wel inzichten, volgens Anselmus van Canterbury en dat is precies wat Lennox ons duidelijk wil maken.

Als uitsmijter

Om het bovenstaande kortelijk samen te vatten: voor ware (christelijke) wetenschap en ware (christelijke) wetenschappers hoeft, volgens Lennox die een gelovige wetenschapper is, niemand bang te zijn. Voor (christelijke) wetenschappers die een te grote broek aantrekken mogen we wel enige huiver hebben. Ze zouden ons zo maar op een dwaalspoor kunnen zetten. Wetenschap kan, volgens Lennox, niet alles verklaren en kan zo maar, omdat de mens te overmoedig is, een te grote broek aantrekken door alles te willen verklaren. Helaas zijn er maar al teveel (christelijke) wetenschappers die zo’n grote broek wat al te graag dragen. Het valt te hopen dat door het lezen van dit boek van Lennox deze broek van hun heupen afglijdt.

Red.: Zie ook hier de recensie van prof. dr. Marc de Vries.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website van de auteur. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

“Zolang wetenschappers niets van een Architect willen weten zullen ze aan de gang blijven met dit model” – Bespreking ‘Boven tijd en toeval’

Ooit was er een Nederlandse Nobelprijswinnaar die vond dat je als fysicus wel een gespleten persoonlijkheid moest hebben om nog in God te kunnen geloven. Gelukkig heeft niet iedereen daar last van. Ruimtevaarders of mensen als Einstein worden veel meer gedreven door de verwondering over het heelal, de aarde, de natuur en de mens. Verwondering leert je om open vragen te stellen. Die zeggen vaak veel meer dan gesloten antwoorden. Bijvoorbeeld: hoe is het mogelijk dat een vogel beter navigeert dan onze TomTom? Wat zegt het ons dat DNA als genetische code een veel grotere informatiedichtheid heeft dan die van de geheugenchips in onze laptop? Vanuit deze open wetenschappelijke vragen zie je hoe onwaarschijnlijk ingenieus en superieur de natuur is. In hoeverre kunnen wij met noties als schepping en evolutie de wijze waarop het universum en de natuur in elkaar zitten volledig begrijpen? En hoe logisch is schepping of evolutie zonder Schepper? Uiteindelijk blijken al deze zaken een open geheim dat boven tijd en toeval staat.

De opzet van het boek

Arie Sonneveld is opgevoed met de Bijbelse leer van de schepping maar toen hij studeerde in Wageningen kreeg hij te maken met de leer van de evolutie.1 De vraag of wetenschap kan samengaan met schepping kwam toen in zijn leven centraal te staan. Daar heeft hij een leven lang over nagedacht en telkens kwamen er inzichten en ontdekken vanuit allerlei wetenschappelijke invalshoeken. Die ontdekkingen heeft hij vastgelegd in dit boek. Sonneveld laat zien dat de evolutie geen plan heeft en dus alles toevallig is ontstaan maar kan dat wel?

Aan het denken gezet

Hoe groot is de kans dat de planeet aarde zonder plan is ontstaan? Sonneveld vergelijkt de aarde met andere planeten waarop geen leven mogelijk is. Venus bijvoorbeeld is te heet. Andere planeten zijn weer te koud. De aarde zou zonder de dampkring gemiddeld -18 graden zijn. Nu houdt de dampkring de warmte vast.

  • De dampkring, of atmosfeer, is een dunne deken van lucht om de aarde. De dampkring is opgebouwd uit vier lagen: troposfeer, stratosfeer, mesosfeer en de ionosfeer.
  • De dampkring houdt onze planeet op een comfortabele temperatuur (ongeveer 15 graden). Het laat de warmte van de zon tot op de grond doordringen en verhindert dat de uitgaande warmte in de ruimte ontsnapt. De deken is dun in vergelijking met de aarde zelf. De aarde heeft een straal van gemiddeld 6370 kilometer. De atmosfeer is slechts gemiddeld duizend kilometer dik.2

De planeet aarde heeft allerlei hulpbronnen zodat er 8 miljard mensen op kunnen leven. Calvijn zou dit Gods Vaderlijke zorg noemen waarin alle mensen mogen delen. Zo’n imposant bouwwerk is boven tijd en toeval verheven.

Alles is altijd ingewikkelder

Arie Sonneveld laat in hoofdstuk 4 zien hoe de aarde is gebouwd uit bijzondere bouwstenen: atomen en moleculen. Sonneveld merkt terecht op: “Gezien het onvermijdelijke meer betawetenschapskarakter hiervan kan ik mij goed voorstellen dat je dit een meer ingewikkeld deel van het boek vindt” (p. 35). Bij de referenties verwijst Sonneveld naar de inaugurele rede van Han Zuilhof uit 2008 die de mooie titel heeft “Alles is altijd ingewikkelder“. Die rede gaat over het heelal. Zuilhof laat zien dat de zaken vaak ingewikkelder liggen en dat de wetenschap de neiging heeft de zaken te vereenvoudigen. Zo gaf Kepler het heliocentrische stelsel van Copernicus vereenvoudigd weer. Wie de materie die Sonneveld aansnijdt moet dus bedenken dat de werkelijkheid nog ingewikkelder is. De wetenschap is als de maker van een landkaart. Die kaart kan nuttig zijn om allerlei zaken in kaart te brengen maar is slechts een flauwe schaduw van de werkelijkheid. Kortom de wetenschap doet aan reductionisme, versimpeling om greep te krijgen om de werkelijkheid. De ingewikkeldheid van de werkelijkheid verklein de kans dat alles spontaan is ontstaan enorm. Het ontstaan moet wel boven tijd en toeval verheven zijn.

Je gaat het pas zien als je het doorhebt

Dit is een uitspraak van Johan Cruijff die Arie Sonneveld ter hand neemt om het wonder van de schepping te verduidelijken. Neem de fotosynthese. De bladgroenkorrels nemen zonlicht op en zetten kooldioxide (CO2) om in zuurstof (O2) en glucose. De planten voorzien ons dus van vitale zuurstof en nu komt het! Dit proces is namelijk vele malen efficiënter dan zonnepanelen. Bij zonnepanelen worden niet al de zonnestralen omgezet in energie. Bovendien zijn er vervuilende accu’s nodig. De plant heeft schone accu’s! en stel je nu eens voor dat de planten dit niet zouden hebben gekund dan zou er op aarde geen leven mogelijk zijn (p 90). Je gaat het dus pas zien als je het doorhebt. Hier zien we wat Calvijn Gods Vaderlijke zorg noemt die alle mensen raakt maar helaas niet iedereen onderkent en erkent. Ook het ontstaan van de primitieve cel is ingewikkelder dan wetenschappers kunnen bevatten. Een evolutiebioloog zegt van het DNA: “De oorsprong van het leven is de meest moeilijke problematiek voor een evolutiebioloog” (p 70)

Een te simpel en verouderd model

De kern van het boek is dat de wetenschap met de visie van Darwin werkt die eigenlijk niet past bij de kennis die we nu hebben. Michel Bahe sprak van Darwin’s Black Box. Het ontwikkelingsproces wat Darwin beschreef leek aannemelijk. Ook al zijn er geen tussenvarianten ontdekt. Deze zinnen zijn het die wetenschappers die met het systeem van Darwin werken aan het denken zouden moeten zetten: “Je zou kunnen zeggen dat Darwin er als eerste in slaagde een soort biologisch Theory of everything voor levende organismen te formuleren, iets wat Einstein zo’n 75 jaar later zelfs nog niet lukte voor de fysica van levenloze materie”. (…) “Nogmaals conceptueel is de evolutietheorie goed te volgen, ze gaat erin als koek. Maar niet alles is wat het lijkt. Vaak is het veel ingewikkelder. Naarmate we meer weten begrijpen we minder“.

Helaas werkt de wetenschap nog altijd met dit onhoudbare denksysteem wat niet anders is dan een versimpeling van de complexe werkelijkheid. Zolang wetenschappers niets van een Architect willen weten zullen ze aan de gang blijven met dit model. Dat neemt niet weg dat Sonneveld mijns inziens in elk geval een heel goede en sympathieke poging gewaagd heeft om hier wat aan te doen. Neem en lees zou ik zeggen.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website van de auteur. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten