Overlijdensakte van Willem van der Heijden (1794-1837)

Overlijdensakte van Willem van der Heijden (1794-1837) uit de Burgerlijke Stand van de Gemeente Buren.

Hierboven wordt de overlijdensakte van Willem van der Heijden (1794-1837) weergegeven.1 Op 17 juli om tien uur in de ochtend verscheen Dirk Teunis de Wit (±1802-?) voor de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Buren om aangifte te doen van het overlijden van Willem. De ambtenaar in functie was de burgemeester Joan Govert van der Lith (1768-1842). Dirk Teunis was vijf en dertig jaar oud, arbeider van beroep en buurman van de overledene. Hij deed de aangifte samen met Hendrik Adrianus van Langelaar (1809-1851), acht en twintig jaar oud en een goede kennis van de overledene. Zij verklaarden dat Willem op 17 juli 1837 om zes uur in de ochtend is overleden in de ouderdom van vier en dertig jaren.2 Hij was arbeider en winkelier van beroep. Willem was de echtgenoot van Jannigje3 Timmer(1790-1865) en een zoon van wijlen Peter van der Heijden (?-?).4

Voetnoten

Doopinschrijving van Willem van der Heijden (1794-1837)

Hierboven wordt de doopinschrijving van Willem van der Heijden (1794-1837) weergegeven.1 Willem werd op 16 februari 1794 gedoopt in de Nederduitsch Gereformeerde Gemeente te Avezaath en is geboren op 10 februari 1794. Hij was een zoon van Peter van der Heijden (?-?) en Dirkje van Nieuwaal (±1753-1817).

Voetnoten

Overlijdensakte van Jannigje Timmer (1790-1865)

Overlijdensakte van Jannigje Timmer (1790-1865) uit de Burgerlijke Stand van de Gemeente Buren.

Hierboven wordt de overlijdensakte van Jannigje Timmer (1790-1865) weergegeven.1 Op 22 september 1865 verscheen Jan Dirk van der Heijden (1827-1898) voor de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeenten Buren om aangifte te doen van het overlijden van zijn moeder. Jan Dirk was acht en dertig, arbeider van beroep en zoon van de overledene. Hij deed de aangifte samen met Gerrit Jan Reinds (1827-?), zeven en dertig jaar oud en gemeentebode van beroep. Zij verklaarden dat Jannigje op 21 september 1865 om half zeven in de avond te Erichem is overleden in de leeftijd van ruim vier en zeventig jaar. Ze was zonder beroep, geboren te Lienden en woonachtig te Erichem. Ze is geboren op 1 december 1790. Jannigje was weduwe van Willem van der Heijden (1794-1837) en een dochter van wijlen de echtelieden Cornelis Timmer (1753-1811) en Jannigje van Meerten (±1759-1822).2

Voetnoten

Overlijdensakte van Roelof van Meerten (1779-1853)

Overlijdensakte van Roelof van Meerten (1779-1831) uit de Burgerlijke Stand van de Gemeente Lienden.

Hierboven wordt de overlijdensakte van Roelof van Meerten (1779-1831) weergegeven.1 Op 30 augustus 1831 om tien uur in de ochtend verscheen Willem van Meerten (1777-1848) voor de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Lienden om aangifte te doen van het overlijden van zijn broer. De ambtenaar in functie was burgemeester Aart Verbrugh (1772-1846). Willem was drie en vijftig jaar oud en arbeider van beroep. Hij deed de aangifte samen met Frans Stap (1773-1833), acht en vijftig jaar oud en veldwachter van beroep. Beide getuigen woonden te Lienden. De eerste aangever was de broer van de overledene, de tweede een vriend. Zij verklaarden dat Roelof op 29 augustus 1831 te Lienden is overleden in de ouderdom van een en vijftig jaar.2 Hij was de echtgenoot van Cijbertje3 Timmer (1788-1853) en een zoon van wijlen de echtelieden Herbert van Meerten (?-?) en Gerritje van Meerten (±1741-1823). De akte is ondertekend, behalve door Willem, die verklaarde niet te kunnen schrijven.

Voetnoten

Overlijdensakte van Cijbertje Timmer (1788-1853)

Overlijdensakte van Cijbertje Timmer (1788-1853) uit de Burgerlijke Stand van de Gemeente Lienden.

Hierboven wordt de overlijdensakte van Cijbertje Timmer (1788-1853) weergegeven.1 Op 8 maart 1853 verscheen Johannes Timmer voor de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Lienden om aangifte te doen van het overlijden van zijn tante. De ambtenaar in functie was burgemeester Willem Jakob van Brakell (1818-1902). Johannes was negen en twintig jaar oud, planter van beroep en neef van de overledene. Hij deed de aangifte samen met Hendrik van Meerendonk (1791-1864), een en zestig jaar oud en veldwachter van beroep. Zij verklaarden dat Cijbertje op 8 maart 1853 om half negen in de ochtend is overleden in de leeftijd van ruim drie en zestig jaar. Ze was zonder beroep en geboren en woonachtig te Lienden.2 Cijbertje was de weduwe van Roelof van Meerten (1779-1831) en een dochter van wijlen de echtelieden Cornelis Timmer (1753-1811) en Jannigje van Meerten (±1759-1822).3

Voetnoten

Het honderdendrieëntwintigste jaargang van ‘De Nederlandsche Leeuw’ en telgen uit het geslacht Van Meerten

Het honderdendrieëntwintigste jaargang van De Nederlandsche Leeuw, het maandblad van het Genealogisch-Heraldiek Genootschap, verscheen in 2006. In dit jaargang komt één telg uit het geslacht Van Meerten voor.

Pieter van Abcoude van Meerten

Op bladzijde 18 wordt Albert van der Zedde (?-1600) genoemd en veel over hem geschreven.1 Omdat Pieter van Abcoude van Meerten hier ook in voorkomt citeer ik de hele tekst:

“Albert van der Zedde deed voor het eerst van zich spreken in 1586. In dat jaar werd hij, inmiddels teruggekeerd uit ballingschap, als leenopvolger van zijn inmiddels overleden vader beleend met de halve tienden te Spoolderberg. Deze belening geschiedde nadrukkelijk mede ten behoeve van zijn moeder Swane en zijn broers en zussen (zie eerder). Dat Albert zich weer in Deventer moet hebben gevestigd, blijkt voorts uit het feit dat Albert vijf jaar later, op 2 december 1591, in Deventer in het huwelijk trad met Juffer Elisabeth Beeck van Kriekenbe(e)ckm . Voor de teruggekeerde en geheel berooide vluchtelingen en ballingen stond er in die tijd, toen de oorlog tegen de Spaanse overheersing op zijn hoogtepunt was, maar een mogelijkheid open om in inkomsten te voorzien: dienstneming in het leger dat na de dood van Willem van Oranje onder de leiding kwam te staan van diens zoon Prins Maurits. De dienstneming van Albert moet omstreeks zijn huwelijk zijn gebeurd. Drie jaar later namelijk, in 1594, moet hij door de dat jaar benoemde kapitein Pieter van Abcoude van Meerten, de man van zijn nicht Anna Splijtloffs, gevraagd zijn diens luitenant te worden, en dit was slechts mogelijk als er drie jaren in het leger aan voorafgegaan waren. Het vendel (de compagnie), waarover Pieter van Abcoude van Meerten kapitein was, maakte deel uit van het Utrechts Regiment. De dienstneming in het leger, en meer in het bijzonder het luitenantschap, moet voor Albert reden zijn geweest om in 1594 zijn gezin – hij had inmiddels een zoon die hij naar zijn vader had vernoemd – en zijn familie niet onverzorgd achter te laten en zichzelf de nodige geldmiddelen te verschaffen. Hiertoe verkocht hij op 8 april van dat jaar het Buckhorster leengoed te Spoolde, dat hem op die zelfde dag als leenopvolger van zijn vader door de Heer van Buckhorst, Johan Sloet, was beleend, aan de burgemeester van Zwolle Johan Waeijer . Hierbij moet overigens niet worden uitgesloten dat hiermee alsnog een openstaande schuld van Alberts vader werd vereffend. Ook de halve tienden te Spoolderberg moeten toen zijn verkocht. De ontvangst van twee en een halve goudgulden uit ‘den Hof t’Emme, zullen zeer welkom zijn geweest . Na met de compagnie van Pieter van Abcoude van Meerten in de jaren negentig te hebben deelgenomen aan tal van veldslagen en na onder andere in Frankrijk te hebben gevochten – de Franse koning Henri IV beloonde kapitein Pieter zelfs met een gouden ketting met medaillon moet Alberts compagnie hebben deelgenomen aan de veldtocht naar Vlaanderen in 1600. Zonder Pieter van Abcoude van Meerten want die was in augustus 1599 aan de pest overleden. Mogelijk nam zijn compagnie hieraan voorafgaand geen deel aan gevechtshandelingen en was Albert hierdoor in staat op 6 juni 1599, samen met zijn zwager Albert Wijfferinck, in Deventer te getuigen in een rechtszaak over de rechtmatigheid van het bezit van de Oldenhof, Blerinckhorst en ‘t Rott inbegrepen, vim Johan van Walbeeckem . Dit betreft de allerlaatste vermelding van Albert van der Zedde. Kort daarop moet hij met zijn compagnie, onbekend is onder leiding van welke kapitein, naar Vlaanderen zijn getrokken. Naar verluidt met deelname van de nog piepjonge zoon Johan, mogelijk als Alberts page. Volgens de twee bronnen hierover, Gerlich Doys en Steven van Rhemen, zijn Albert en zijn zoon Johan, omstreeks 1600 bij Oostende (tijdens de slag bij Nieuwpoort of het beleg van Oostende) overleden en aldaar begraven, met als grafschrift voor Johan, als laatste mannelijke telg van zijn geslacht. ‘Cum armis sive insignibus, utpote nominis familias postremus et ultimus, honorifice sepultus est’.”

Bij dit stuk tekst staan de voetnoten 180 tot 190 die hieronder overgenomen worden:

“180. Boek ondertrouw voor het schepengerecht Deventer (SAD) 181. Commissieboek van den Raad van State van 10 mei 1591 tot 6 december 1599 (Rijksarchief ‘s Gravenhage) 182. Doys en Van Rhemen 183. Idem 184. Leenregisters St. Lebuinus, nr. 437 185. Van Rhemen 186. Archief Zoudenbalch, Genealogische aantekeningen Johan Lowies van Abcoude van Meerten (Rijksarchief Utrecht) 187. Doys 188. Attestaties 1593-1651 189. In het artikel van Schaap in De Ned. Leeuw van 1987 staat abusievelijk dat Albert in Oost-Indië is overleden 190. Doys”

Bij Doys gaat het om de genealogie van het geslacht Splijtloff.

Voetnoten

Het honderdenéénentwintigste jaargang van ‘De Nederlandsche Leeuw’ en telgen uit het geslacht Van Meerten

Het honderdenéénentwintigste jaargang van De Nederlandsche Leeuw, het maandblad van het Genealogisch-Heraldiek Genootschap, verscheen in 2004. In dit jaargang komt één telg uit het geslacht Van Meerten voor.

Ernst Taets van Meerten

Op bladzijde 156 wordt bij Jan Dircksz. van Coddenoerde, Ernst Taets van Meerten genoemd1:

“10 juli 1465: Eerst Taets van Meerten, richter, en Dirck van Houdoen en Jan Dircxzoen, schepenen te Wijk, staan over het transport van de Oversten Steenweert te Wijk door Jacob Proys op Ot van Tyel, kannunik in de Dom, Jan Dircxzoen zegelt met drie (niet) omgewende weerhaken; schildhouder: een wildeman in zijn rechterhand een knots boven het hoofd houdend, in zijn linkerhand het schild. Randschrift: ‘IAN DIRX SOEN’. Wellicht betreft het zijn jongere broer en naamgenoot?”

Voetnoten

Het honderdennegentiende jaargang van ‘De Nederlandsche Leeuw’ en telgen uit het geslacht Van Meerten

Het honderdennegentiende jaargang van De Nederlandsche Leeuw, het maandblad van het Genealogisch-Heraldiek Genootschap, verscheen in 2002. In dit jaargang komt één telg uit het geslacht Van Meerten voor.

Willem van Meerten

Op bladzijde 447 blijkt dat ene Willem van Meerten samen met ene Frans van Bockhorst, bierbrouwer te Elst, borg is geworden voor Goirt Pannekoick1:

“1519, 21 febr. Frans van Bockhorst en Willem van Meerten borg voor een rentebrief ten laste van Goirt Pannekoick en Evert zijn vrouw, gaande uit een huis en hofstede te Reet onder Elst. Frans van Bockhorst zegelt: wapen, gedeeld: I een omgewende klimmende bok (overeenkomstig het helmteken van het wapen van het geslacht Van Buckhorst); II een schuinbalk beladen met drie kruisjes (Van Bakenesse of Van Dorp?). Tevens zegelen Willem van Meerten en Goirt Pannekoeck.”

Voetnoten

Het honderdenzeventiende jaargang van ‘De Nederlandsche Leeuw’ en telgen uit het geslacht Van Meerten

Het honderdenzeventiende jaargang van De Nederlandsche Leeuw, het maandblad van het Genealogisch-Heraldiek Genootschap, verscheen in 2000. In dit jaargang komen enkele telgen uit het geslacht Van Meerten voor.

Hofstede Zuilenburg

Van bladzijde 67-74 geeft dr. J.C. Kort een ‘repertorium op de lenen van de hofstede Zuilenburg, 1397-1670.1 In deze bronnen komen ook een aantal telgen uit het geslacht Van Meerten voor. Bij Doorn lezen we het volgende bij punt 8: “Het goed te Poederwijk in de buurschap Darthesen in het kerspel Doorn met wild en tam, heide en weide, tiend- en tijnsvrij met toebehoren.” Bij een datum in 1400 staat Ernst Taats als getuige vermeld in 1485, fol. 7. Opnieuw in 1400 staat Willem van Meerten als getuige vermeld in 1498-1530, fol. 9vo.-10vo. en fol. 18vo-19. Op 22 november 1549 wordt Dirk van Oostrum bij dit ‘goed’ vermeld. Er staat bij: ‘voor Heilwig van Meerten, zijn vrouw, bij dode van Willem, haar vader, fol. 50vo.’. Op 18 maart 1577 gaat het ‘goed’ over op Johan van Oostrum, ‘bij dode van Heilwig, dochter van Willem van Meerten, zijn moeder, fol. 50vo-51’. Op 20 februari 1583 is het ‘goed’ belast voor ‘Johan Strick de jonge met f 37,- 10 st. voor zijn leven door Johan van Oostrum, te lossen met f 300,- fol. 52vo-53’. Op 11 juli 1584 heeft Johan van Oostrum gelost, fol. 52vo. Op 11-7-1604 krijgt Johan van Oostrum, schout van Wijk bij Duurstede ‘voor Govert, de oudste zoon van Frederik van Rheede, heer van Amerongen, en wijlen Cornelia van Oostrum, onmondig, bij dode van Johan van Oostrum, haar vader, volgens testament d.d. 14 juni 1603, fol. 67vo.-68’. Het gaat hier om een goed dat rondgaat in het geslacht ‘Van Abcoude van Meerten’.

Bij Vleuten wordt Willem van Meerten genoemd als leenman: “1-10-1498: Door Bernard Vreize, Willem van Meerten, Dirk Ruysch en Meeus van Westreenen, leenmannen, toegewezen aan de leenheer omdat Hendrik Quast, die aankwam van Arnout Willemsz. van Heiligenlande, niet verzocht en ook geen aanspraak maakte, fol. 9vo-10vo.’.

Raadsfiscaal Van Meerten

Op bladzijde 513 staat een verhaal over Jean Elias (1764-1821).2 Ik neem niet het hele verhaal over alleen wat Van Meerten opgeschreven heeft en de context daaromheen.

“In 1816 richtte Elias zich tot de koning, met een verzoek tot herstel van rechten en een schadeloosstelling. Nog steeds hield hij staande dat hij het slachtoffer was van rechtsverkrachting. Hij verkeerde in Nederland in armelijke omstandigheden, maar gaf voor in Suriname over ruimere middelen te beschikken. Het gouvernement in Suriname kreeg vervolgens de opdracht om een onderzoek in te stellen naar de merites van de zaak. De toenmalige raad fiscaal Van Meerten rapporteerde hierop dat Elias als militair naar Suriname gekomen was, zich vervolgens had gevestigd als burger en een stalhouderij begonnen was. Dat wil zeggen, dat hij paarden, wagens en slaven verhuurde aan eenieder die deze nodig had om goederen te transporteren. Aangaande Elias’ welstand zijn de bevindingen “dat hij buiten gemeenschap van goederen met eene vrouw van couleur alhier gehuwd was, welke hem naar haren stand eenige goederen en slaven ten huwlijk had aangebragt, waardoor hij gevoegd bij zijne affaire, door nijverheid en vlijt voor zijn huishouden, een ordentlijk bestaan konde vinden, dan dat hij niet alleen een vrolijke, maar ook zoo men zegd tevens een ruwe gast en vrij ondernemend was”. Voor wat betreft de staat van en het beheer over Elias’ boedel op dat moment was de raad-fiscaal niet veel wijzer geworden. Hij merkte echter op dat “des suppliants huisvrouw actueel nog alhier woonachtig is, en volgens de meermale alhier gewone wijze van dat soort van menschen, door derzelver gedrag en niet altoos evenzeer arbeidzame, vlijtige noch spaarzame levenswijze, voor het tegenwoordige welligt niet in zeer ruime of welgestelde omstandigheden [verkeert]”. Overigens oordeelde de raad-fiscaal dat er niets aan te merken viel op het vonnis uit 1799. De door Jean Elias geuitte beschuldigingen schreef hij toe aan “een verregaand galachtig temperament en kwaadaardigheid, of lust tot calumnieeren van respectable lieden”, dan wel aan de hoop op deze manier medelijden op te wekken. Uiteindelijk werd aan Elias toch toegestaan om naar Suriname terug te keren, zij het dat aan de gouverneur de vrijheid gelaten werd om hem, indien hij zich niet naar behoren mocht gedragen, prompt weer uit de kolonie weg te zenden.”

Op bladzijde 527 komt dezelfde Van Meerten nog eens voor in een voetnoot: “ARA, GG W1B 238, ingekomen stukken, consideratiën en advies procureur-generaal Ph. de Kanter en griffier van het gerechtshof A. van Meerten, 16 nov. 1839.

Voetnoten

Overlijdensakte van Jan Timmer (1784-1861)

Overlijdensakte van Jan Timmer (1784-1861) uit de Burgerlijke Stand van de Gemeente Lienden.

Hierboven wordt de overlijdensakte van Jan Timmer (1784-1861) weergegeven.1 Op 4 mei 1861 verscheen Johannes Timmer (1823-1900) voor de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Lienden om aangifte te doen van het overlijden van zijn oom.2 De ambtenaar in functie was burgemeester Johan Frederik Veeren (1820-1874). Johannes was zeven en dertig jaar oud, voerman van beroep en neef van de overledene. Hij deed de aangifte samen met Jerfaas Dirk van Schoneveld (1823-1903), zeven en dertig jaar oud en planter van beroep. Beide getuigen woonden in de Gemeente Lienden. Zij verklaarden dat Jan op 3 mei 1861 om vijf uur in de middag is overleden in de ouderdom van zes en zeventig jaar. Hij woonde te Lienden in Wijk H n. 31. Jan was ongehuwd en van beroep voerman. Hij was geboren te Ingen3 en een zoon van wijlen de echtelieden Cornelis Timmer (1753-1811) en Jannigje van Meerten (±1759-1822).4

Voetnoten