Home » Genealogie » Het honderdendrieëntwintigste jaargang van ‘De Nederlandsche Leeuw’ en telgen uit het geslacht Van Meerten

Het honderdendrieëntwintigste jaargang van ‘De Nederlandsche Leeuw’ en telgen uit het geslacht Van Meerten

Het honderdendrieëntwintigste jaargang van De Nederlandsche Leeuw, het maandblad van het Genealogisch-Heraldiek Genootschap, verscheen in 2006. In dit jaargang komt één telg uit het geslacht Van Meerten voor.

Pieter van Abcoude van Meerten

Op bladzijde 18 wordt Albert van der Zedde (?-1600) genoemd en veel over hem geschreven.1 Omdat Pieter van Abcoude van Meerten hier ook in voorkomt citeer ik de hele tekst:

“Albert van der Zedde deed voor het eerst van zich spreken in 1586. In dat jaar werd hij, inmiddels teruggekeerd uit ballingschap, als leenopvolger van zijn inmiddels overleden vader beleend met de halve tienden te Spoolderberg. Deze belening geschiedde nadrukkelijk mede ten behoeve van zijn moeder Swane en zijn broers en zussen (zie eerder). Dat Albert zich weer in Deventer moet hebben gevestigd, blijkt voorts uit het feit dat Albert vijf jaar later, op 2 december 1591, in Deventer in het huwelijk trad met Juffer Elisabeth Beeck van Kriekenbe(e)ckm . Voor de teruggekeerde en geheel berooide vluchtelingen en ballingen stond er in die tijd, toen de oorlog tegen de Spaanse overheersing op zijn hoogtepunt was, maar een mogelijkheid open om in inkomsten te voorzien: dienstneming in het leger dat na de dood van Willem van Oranje onder de leiding kwam te staan van diens zoon Prins Maurits. De dienstneming van Albert moet omstreeks zijn huwelijk zijn gebeurd. Drie jaar later namelijk, in 1594, moet hij door de dat jaar benoemde kapitein Pieter van Abcoude van Meerten, de man van zijn nicht Anna Splijtloffs, gevraagd zijn diens luitenant te worden, en dit was slechts mogelijk als er drie jaren in het leger aan voorafgegaan waren. Het vendel (de compagnie), waarover Pieter van Abcoude van Meerten kapitein was, maakte deel uit van het Utrechts Regiment. De dienstneming in het leger, en meer in het bijzonder het luitenantschap, moet voor Albert reden zijn geweest om in 1594 zijn gezin – hij had inmiddels een zoon die hij naar zijn vader had vernoemd – en zijn familie niet onverzorgd achter te laten en zichzelf de nodige geldmiddelen te verschaffen. Hiertoe verkocht hij op 8 april van dat jaar het Buckhorster leengoed te Spoolde, dat hem op die zelfde dag als leenopvolger van zijn vader door de Heer van Buckhorst, Johan Sloet, was beleend, aan de burgemeester van Zwolle Johan Waeijer . Hierbij moet overigens niet worden uitgesloten dat hiermee alsnog een openstaande schuld van Alberts vader werd vereffend. Ook de halve tienden te Spoolderberg moeten toen zijn verkocht. De ontvangst van twee en een halve goudgulden uit ‘den Hof t’Emme, zullen zeer welkom zijn geweest . Na met de compagnie van Pieter van Abcoude van Meerten in de jaren negentig te hebben deelgenomen aan tal van veldslagen en na onder andere in Frankrijk te hebben gevochten – de Franse koning Henri IV beloonde kapitein Pieter zelfs met een gouden ketting met medaillon moet Alberts compagnie hebben deelgenomen aan de veldtocht naar Vlaanderen in 1600. Zonder Pieter van Abcoude van Meerten want die was in augustus 1599 aan de pest overleden. Mogelijk nam zijn compagnie hieraan voorafgaand geen deel aan gevechtshandelingen en was Albert hierdoor in staat op 6 juni 1599, samen met zijn zwager Albert Wijfferinck, in Deventer te getuigen in een rechtszaak over de rechtmatigheid van het bezit van de Oldenhof, Blerinckhorst en ‘t Rott inbegrepen, vim Johan van Walbeeckem . Dit betreft de allerlaatste vermelding van Albert van der Zedde. Kort daarop moet hij met zijn compagnie, onbekend is onder leiding van welke kapitein, naar Vlaanderen zijn getrokken. Naar verluidt met deelname van de nog piepjonge zoon Johan, mogelijk als Alberts page. Volgens de twee bronnen hierover, Gerlich Doys en Steven van Rhemen, zijn Albert en zijn zoon Johan, omstreeks 1600 bij Oostende (tijdens de slag bij Nieuwpoort of het beleg van Oostende) overleden en aldaar begraven, met als grafschrift voor Johan, als laatste mannelijke telg van zijn geslacht. ‘Cum armis sive insignibus, utpote nominis familias postremus et ultimus, honorifice sepultus est’.”

Bij dit stuk tekst staan de voetnoten 180 tot 190 die hieronder overgenomen worden:

“180. Boek ondertrouw voor het schepengerecht Deventer (SAD) 181. Commissieboek van den Raad van State van 10 mei 1591 tot 6 december 1599 (Rijksarchief ‘s Gravenhage) 182. Doys en Van Rhemen 183. Idem 184. Leenregisters St. Lebuinus, nr. 437 185. Van Rhemen 186. Archief Zoudenbalch, Genealogische aantekeningen Johan Lowies van Abcoude van Meerten (Rijksarchief Utrecht) 187. Doys 188. Attestaties 1593-1651 189. In het artikel van Schaap in De Ned. Leeuw van 1987 staat abusievelijk dat Albert in Oost-Indië is overleden 190. Doys”

Bij Doys gaat het om de genealogie van het geslacht Splijtloff.

Voetnoten

  1. Het betreft het eerste nummer van de honderdendrieëntwintigste jaargang.