Home » Bijbelse geschiedenis (Pagina 2)

Categorie archieven: Bijbelse geschiedenis

Congres over ‘Bijbel & Wetenschap’ 2023 – 3. Dr. Pieter J. Lalleman – De historische betrouwbaarheid van de Evangeliën

Op 21 oktober 2023 organiseerden Fundamentum en Geloofstoerusting een congres over ‘Bijbel & Wetenschap’ met als subthema ‘Verwondering’.1 Theoloog dr. Pieter J. Lalleman gaf een lezing met als titel ‘De historische betrouwbaarheid van de Evangeliën’. Veel zegen bij het kijken en luisteren! Vragen kunnen gesteld worden via het contactformulier: https://oorsprong.info/contact/.

Voetnoten

Briefje van dr. Peter van der Veen in reactie op blog dr. Koert van Bekkum over het loden tabletje van de berg Ebal

Uitzicht vanaf de berg Ebal op de stad Tel Aviv. Bron: Wikipedia.

Noot van de redactie: Dit briefje van dr. Peter van der Veen zat nog steeds in ons postvak en moest nog altijd gepubliceerd worden op onze website. Het is een korte reactie op een blog van dr. Koert van Bekkum. Dit blog is hier terug te lezen. Als redactie moedigen we een inhoudelijke discussie over dit loden tabletje aan! In het briefje van Peter wordt ook verwezen naar een paper in ‘Heritage Science’. Deze paper is hier te vinden.

Op 31 mei verscheen van prof. dr. Koert van Bekkum online bij het ND een opiniereactie over ons artikel in Heritage Science (Springer Verlag) en over ons onderzoek inzake het loden tabletje van de berg Ebal. Hoewel ik niet gelukkig ben met enige zaken in ons artikel (zo waren er nog al wat meningsverschillen over de inhoud binnen het team), geeft van Bekkum de situatie niet juist weer. Terwijl mijn visie inzake de inscriptie afwijkt van die van collega prof. dr. Gershon Galil (met maarliefst 48 letters) en dit zelfs in ons artikel naar voren wordt gebracht (zo is mijn preliminaire interpretatie van de letters zelfs in zeven afzonderlijke tabellen met tekeningen en foto’s van de letters in het artikel te vinden; zie tabellen 2-8), rept van Bekkum hierover geen woord. Heeft hij het artikel wel aandachtig gelezen? Intussen hebben wij als auteurs officieel van Galil afscheid genomen (omdat deze niet bereid was zich objectiever optestellen) en werken nu samen met betrouwbaardere wetenschappers aan een nieuw en evenwichtiger artikel. Dat ik als gerenommeerd epigraaf nu de leiding geef aan het epigrafisch onderzoek, werd intussen door tal van collega’s verwelkomd. Ook daarover geen woord in van Bekkums onevenwichtig verslag. Belangrijker nog is, dat ook wanneer ik de visie van Galil niet deel, maakt dit geen fundamenteel verschil voor de inhoud van het tabletje. Want hier zijn mijn inziens nog altijd de godsnaam Jahoe, het werkwoord tamoet (“je zult sterven”) en de vloek aroer (“vervloekt”) te lezen. Dat deze inscriptie met grotere waarschijnlijkheid op de scans van de binnenkant te vinden zijn, wordt bevestigd door een inscriptie aan de buitenkant van het tabletje, waarvan eveneens voorbeelden in het bovengenoemde artikel te vinden zijn (zie tabel 10). Dat de uitleg van de binnenkant eerst en dat het artikel niet in een epigrafisch tijdschrift is verschenen, heeft met afspraken tussen de hoofdauteur dr. Scott Stripling en de wetenschappers uit Praag te maken, waarop ik geen enkel invloed had. Op Facebook heb ik dit eveneens uitgelegd.

PD Dr. habil. Pieter Gert van der Veen (universitair hoofddocent voor archaeologie van het Nabije Oosten aan de Johannes Gutenberg-Universiteit, Mainz).

Urker vissers – waar komen ze vandaan?

“Wie het leven van deze menschen van nabij heeft beschouwd, weet tot welk een puriteins ras zij behoren, hoe hun huid en hun levensbeschouwing gelooid zijn tot harde, dogmatische koppen, gekerfd en verweerd als vermolmde, primitieve heiligenbeelden. Dit volk is een arm volk. Maar het is een volk van vorsten.”

Deze lovende kritiek kreeg het schilderwerk van Ernst Leyden dat als titel Biddende Vissers heeft. Het schilderij hangt in het Urker museum ‘Het Oude Raadhuis’. Eind maart 2017 bezocht ik dit museum. Het museum is gevestigd in het voormalige raadhuis dat van 1905-1988 dienst heeft gedaan als bestuurscentrum van de gemeente Urk. Omdat de gemeente een nieuw gemeentehuis in gebruik nam, werd het gebouw (na een grondige verbouwing) in gebruik genomen als museum.

Wil je de Urker cultuur snuiven, dan moet je zeker het museum bezoeken. We zien bijvoorbeeld de klederdracht, het huisraad, de huisinrichting, een echte visserswoning en een ingerichte scheerwinkel (de ontmoetingsplaats van het dorp). In de bovenzaal krijg je meer informatie te zien en te lezen over het dagelijks leven op Urk en de verschillende ambachten die er werden beoefend. De hele tentoonstelling speelt zich af rond eind 19e tot begin 20e eeuw, toen Urk nog een eiland was. Je hoeft jezelf overigens niet af te vragen hoe Urk er rond 1920 uitzag. Een gedetailleerde en indrukwekkende maquette geeft een beeld van het eiland in de oude glorie. Naast dit alles is er een tentoonstelling van Urk ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Diverse Urkse vissersschepen kunnen in een dergelijk museum ook niet ontbreken en daarom is er een zaal vol met boten. In dezelfde zaal ontvang je ook uitleg over de vismethoden zoals spanvisserij en over allerlei modellen van visnetten. Ter afsluiting kun je, als er geen trouwerij is, een film bekijken over het dagelijks leven op Urk in de begin 20e eeuw, over hoe Urk ‘eiland af’ werd en hoe de visserij vandaag de dag functioneert.

Het museum is vooral cultuurhistorisch interessant. Vergeet bij een dagje Urk daarom het museum niet. Wie wil weten hoe het Urker eiland de afgelopen eeuwen aan geografische en geologische veranderingen onderhevig is geweest, en wat de natuurlijke oorzaken van die veranderingen zijn, krijgt helaas weinig tot geen informatie. We zien enkele kaarten aan de muur hangen waarop Nederland te zien is vóór en ten tijde van de Romeinen1, in de 13e-14e eeuw, tijdens de tachtigjarige oorlog en in de 20e eeuw. Daarbij is goed te zien hoe Urk van een schiereiland veranderde in een eiland omgeven door water. Dit betreft uiteraard het eiland vóór de drooglegging van de Noordoostpolder. Maar hoe is het Urker eiland ontstaan? Is het echt een product van meerdere ijstijden? Of worden meerdere ijstijden door het museumbestuur bij voorbaat al afgeserveerd omdat er volgens de naturalist duizenden jaren mee gemoeid zijn en het bestuur deze jaartallen terecht als onjuist ziet? Laten we echter niet het kind met het badwater weggooien. Het kan namelijk ook anders: veel creationisten duiden de verschijnselen die te zien zijn in de Urker bodem wel als ijstijdverschijnselen, maar ze denken anders over de tijdschaal. Ze plaatsen deze ijstijdverschijnselen in een korte chronologie van duizenden jaren.2 In een museum op Urk zou deze visie zeer goed passen. Is een van de doelen van een museum niet de volwassenen en de kinderen uit de directe omgeving iets te leren over het leven op en het ontstaan van Urk? Is er niet een dringende behoefde onder de bevolking om de dingen die in het veld gevonden worden – de Urker vissersschepen vissen jaarlijks veel botten van de Noordzeebodem – te duiden in een christelijk kader?3 Een museum is dan bij uitstek de plaats om kinderen hierover te onderwijzen. We vinden in de vitrines wel mammoetkiezen en -slagtanden en andere paleontologische en archeologische vondsten die door de vissers naar boven zijn gehaald. Helaas staat er geen omschrijving bij zodat de leek in het duister tast over wat het allemaal is of waar het voor dient. In een museum over een christelijk dorp als Urk zou het verschil gemaakt kunnen worden op het gebied van het ontstaan en de ontwikkeling van het eiland en haar bevolking.4

Dit artikel werd in 2017 geschreven.

Voetnoten

Creaton en Wort und Wissen organiseren op 25 november 2023 D.V. congres over ‘De Grote Vragen’

Vandaag over precies een maand, 25 november 2023 D.V., organiseert Creaton in samenwerking met Wort und Wissen een scheppingscongres. Fundamentum beveelt dit congres van harte aan bij docenten, studenten en overig geïnteresseerden. In Nederland hebben creationisten elkaar hard nodig. Het motto van Fundamentum is ‘Samenwerken waar kan, distantie waar moet’. Zo blijft enerzijds de eenheid behouden en anderzijds wordt de verscheidenheid zichtbaar. Aanmelden voor het congres kan via de hoofdpagina van de website van stichting CreatonLet op: De locatie betreft het Driestar College, niet te verwarren met Driestar Educatief/Hogeschool De Driestar dat er vlakbij in de buurt ligt.

Op 25 november organiseren stichting Creaton en de Duitse organisatie Wort und Wissen een studiedag over het thema “De grote vragen” op het Driestar College in Gouda.

Grote vragen zijn weer actueel. Zo heeft de Volkskrant sinds 2022 zich gestort op “de grote vragen”. Wat gaat er om in het hoofd van een baby? Wat was er voor de oerknal? Bestaat God? Kunnen we de veroudering stoppen? Al zijn er geen antwoorden, de zoektocht naar een antwoord is al interessant genoeg volgens de Volkskrant. Inmiddels gaat de serie een tweede seizoen in en blijft de NRC niet achter en “zoekt de grenzen op”. Grenzen aan de menselijke leeftijd, grenzen in de wiskunde, grenzen van waarneming in de ruimtetijd, volgens de NRC is de meest fascinerende wetenschap te vinden bij de uitersten. Grote vragen in de wetenschap zijn doorgaans moeilijk te beantwoorden. Vaak worden de grenzen van de wetenschap overschreden bij gebrek aan waarnemingen. Waar eindigt wetenschap en worden aannamen een geloof?

Op het congres “De grote vragen” buigen we ons over een viertal vragen:

  • Is de Bijbel historisch betrouwbaar?
  • Welke boodschap heeft het heelal?
  • Verklaart natuurlijke selectie de genetische informatie?
  • Is het heden de sleutel tot het verleden?

Het congres is met name gericht op docenten die in het middelbaar of universitair onderwijs werkzaam zijn. Maar het is ook toegankelijk voor mensen die zich door hun interesse meer in het onderwerp willen verdiepen.

Klik voor deelname aan het congres deze link. Voor scholieren en studenten geldt een gereduceerd tarief.

PROGRAMMA

10.00 uur  Welkom en opening congres

10.15 uur  Dr. Peter Korevaar

Het universum, Gods verbazingwekkende schepping.

Dr. Peter Korevaar neemt ons mee op een reis door de kosmos, die begint bij de zon en ons voert tot aan de uiterste grenzen van het heelal. Daarna keren we terug naar de aarde en verbazen ons over de fijnafstemming van onze thuisplaneet. Tenslotte bezinnen we ons erop, wat het betekent, dat God de Schepper van Hemel en Aarde is.

Over dr. Peter Korevaar

Dr. Peter Korevaar studeerde natuur- en sterrenkunde in Utrecht en promoveerde in Utrecht in 1989. Daarna verhuisde hij naar Duitsland en woont nu in de buurt van Heidelberg. Peter is actief bij de Duitse organisatie Wort und Wissen en houdt voordrachten in het binnen- en buitenland over sterrenkundige en natuurkundige thema’s.

11.15 uur Dr. Peter van der Veen

Hebben de aartsvaders wel bestaan: een zoektocht naar de oorsprong van het Oude Israël

Het eerste boek van de Bijbel vertelt ons over de oorsprong en de omzwervingen van Israëls voorouders in Mesopotamië, Kanaän en Egypte. In de laatste hoofdstukken van Genesis wordt aartsvader Jozef tot onderkoning in het Nijldal gekroond, kort voordat een dreigende hongersnood het gebied trof. Toch geloven tegenwoordig maar weinig wetenschappers dat deze Bijbelse verhalen echt gebeurd zijn. Van der Veen heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de historische en archeologische gegevens en zijn resultaten gepubliceerd in twee wetenschappelijke boeken. In zijn lezing zal Peter van der Veen de resultaten van zijn onderzoek samenvatten en aantonen dat de archeologie, de klimatologie en de sociaal-politieke omstandigheden opmerkelijk goed passen bij het Bijbelse verhaal.

Over dr. Peter van der Veen

Dr. Peter van der Veen is wetenschappelijk medewerker bij Wort und Wissen. In 1989 voltooide hij zijn theologische studies aan de protestantse theologische faculteit in Leuven (België) met een scriptie over de overeenkomsten tussen de Amarna-brieven en het boek Samuël. In 2005 promoveerde hij aan de Universiteit van Bristol (Engeland) op de chronologische betekenis van de lokale officiële zegels uit Israël en Jordanië aan het einde van het Judese koninkrijk. Het onderzoek van Peter van der Veen richt zich op de chronologische vragen die gesteld worden over oudtestamentische gegevens in relatie tot de archeologische tijdtabel en het onderzoek van oude teksten op zegels en kleitabletten.

12.15 uur  Lunchpauze

13.00 uur Dr. Peter Borger

Is natuurlijke selectie het principe achter de Schepping of een surrogaat voor God?

Natuurlijke selectie is nog steeds het enige mechanisme dat de moderne evolutiebiologie heeft om op naturalistische wijze de informatietoename voor het evolutieproces te verklaren. In de voordracht van Peter Borger wordt dit principe dat Darwin voorgesteld heeft voor het ontstaan van soorten onder de loep genomen. De biologische gegevens duiden erop dat natuurlijke selectie geen grote rol van betekenis meer speelt in de biologie, in het bijzonder waar het de genetische informatie in het genoom betreft.

Over dr. Peter Borger

Dr. Peter Borger  is moleculair bioloog en expert in de genoombiologie. Hij werkte 25 jaar aan verschillende universiteiten, waaronder Sydney (Australië), Basel en Zürich (Zwitserland). Pieter Borger is auteur van het boek “Terug naar de Oorsprong” , waarin hij een kritische beschouwing geeft van de darwinistische evolutieleer en een nieuwe theorie voorstelt om variatie, aanpassing en soortvorming te verklaren. Momenteel werkt hij fulltime voor “Wort und Wissen“.

14.00 uur Drs. Tom Zoutewelle

Is het heden de sleutel tot het verleden?

De grondleggers van de geologie hebben ooit voorgesteld dat het heden de sleutel is tot het verleden. De afgelopen decennia is echter het catastrofisme weer algemeen geaccepteerd in de geologie . Niet langer wordt de geschiedenis van de Aarde exclusief verklaart met geologische processen zoals die vandaag de dag plaatsvinden. Opvallend genoeg is dit inzicht gegroeid mede door actuele waarnemingen. De snelheid van geologische processen als vulkanisme, gebergtevorming, erosie en sedimentatie laten zich moeilijk rijmen met de geologische tijdschaal. Tel daar nog bij op dat in de huidige klimaatcrisis alle records in rap tempo gebroken worden, dan lijkt de tijd rijp voor een herbezinning op de uitgangspunten van de geologie.

Over drs. Tom Zoutewelle

Drs. Tom Zoutewelle studeerde biologie en geologie aan de Universiteit Utrecht. Hij is gespecialiseerd in de paleontologie en sedimentologie. Tom Zoutewelle is werkzaam in het middelbaar en universitair onderwijs en is ook actief betrokken bij geologisch onderzoek. De afgelopen 40 jaar heeft hij in Nederland deelgenomen aan het publieke debat over de oorsprong en de geschiedenis van het leven op aarde.

15.00 uur  Pauze

15.15 uur  Discussie

16.00 uur  Afsluiting congres

De vier bovengenoemde Nederlandstalige sprekers wonen momenteel bijna allemaal in Duitsland maar zijn al vaker te gast geweest in op congressen in Nederland. Dr. Korevaar en dr. Borger spraken op het congres ‘Bijbel & Wetenschap 2022’. Hun lezingen zijn resp. hier en hier te bekijken. Drs. Tom Zoutewelle sprak op het congres ‘Bijbel & Wetenschap 2021’. Zijn lezing is hier te bekijken. Dr. Van der Veen sprak op een, door Jan van Meerten georganiseerd, Logos-congres. Zijn lezing is hier te bekijken.

Kunstenares maakte duizenden beeldjes van Asjera: wie is deze heidense godin?

Kunstenares Marieke Ploeg heeft 3000 beeldjes van de godin Asjera gemaakt en in Maarssen tentoongesteld. Ze vraagt hiermee aandacht voor de vrouwelijke verschijningsvorm van de God van Israël. Volgens haar werd Asjera enkele millennia terug vereerd als de wederhelft van Jahweh. Na de verwoesting van de tempel (586 voor Christus) was er voor haar geen plaats meer in de steeds patriarchaler wordende samenleving.

Op de website van de kunstenares staat te lezen: “Ooit werd God aanbeden als echtpaar. In de oude tempel van Jeruzalem stonden ze zij aan zij, Jahweh en Asjera, een mannelijke en een vrouwelijke verschijningsvorm van God.” Volgens haar veranderde de situatie tijdens de Babylonische ballingschap: “De identiteit van het volk wordt verstevigd en de verhalen in lijn gebracht met de heersende machtsstructuren. Er is in het oude testament nog maar ruimte voor één God, en die God is een man. Deze jaloerse God duldt geen anderen naast zich, zèlfs niet zijn vrouwelijke wederhelft. Hij laat Asjera’s beelden stukslaan, haar heilige palen afbreken en veroordeelt haar verering als afgoderij.”1 De kunstenares stelt zich als doel om de vrouwelijke helft van God weer zichtbaar te maken.

De Kanaänitische godsdienst

Levensboom van Ašerah. Bron: Wikipedia.

Over de actie van de kunstenares valt veel te zeggen, op zijn minst dat haar toelichting veel historische onjuistheden bevat.

Het Oude Testament verschaft inlichtingen over de godsdienst van de Kanaänieten, maar dat gebeurt heel fragmentarisch, omdat de nadruk ligt op de verschillen met de godsdienst van Israël. Vanuit buitenbijbelse teksten en archeologische vondsten hebben we aanvullende informatie. Vooral een grote bibliotheek van kleitabletten, in 1929 gevonden in Ugarit, een havenstad aan de Syrische kust, biedt veel inzage in de Kanaänitische godsdienst rond 1200 voor Christus.

In de Ugaritische teksten is Asjera de echtgenote van de god El. Ze wordt omschreven als ‘vrouwelijke schepper en verwekster van de goden’. Alle goden krijgen de benaming van ‘zonen van Asjera’. Soms wordt ze omschreven als Qudshu (‘heilige’). In het Oude Testament wordt ze echter niet als partner van El, maar als gezellin van de god Baäl genoemd (Richteren 3:7; 1 Koningen 18:19; 2 Koningen 23:4). Tevens komen we daar Astarte als partner van Baäl tegen (Richteren 2:13; 10:6). Blijkbaar vallen Asjera en Astarte inmiddels vaak samen en worden ze niet langer onderscheiden.

In veel gevallen duidt het woord Asjera in het Oude Testament een symbool aan, zoals een boom, een boomstronk of een houten afbeelding als verwijzing naar de godin (zie 2 Koningen 23:6-7). In ieder geval is Asjera een godin die in de Kanaänitische godsdienst vereerd werd.

Het Oude Testament maakt duidelijk dat de verering van de Kanaänitische goden grote aantrekkingskracht had op de Israëlieten. Daarom staan er zoveel waarschuwingen tegen die verering in de Bijbel. Die staan al in het boek Deuteronomium, daterend nog voor de intocht in het beloofde land. De Israëlieten krijgen daar de opdracht de heidense heiligdommen te vernietigen. Ze mogen naast een plaatselijk altaar voor de God van Israël geen Asjera(paal) plaatsen (Deut. 16:21). Dit Bijbelboek stamt uit de tijd van Mozes, circa 1400 voor Christus. Ook in de boeken Jozua en Richteren wordt duidelijk dat de Israëlieten zich niet mogen inlaten met de Kanaänitische goden.

Hetzelfde valt te lezen bij profeten uit de tijd van de koningen. Het betekent dat ruim voor de ballingschap (in de 6e eeuw v.Chr.) deze Kanaänitische godsdienst al afgewezen werd. Het is echt een verkeerde voorstelling van zaken om grote koerswijzigingen in de tijd van de ballingschap aan te nemen. De verering van Asjera heeft nooit een officiële plaats ingenomen in de godsdienst van Israël. En het is een geheel ongefundeerde bewering dat er ooit een beeld van haar in de tempel in Jeruzalem was.

Daar komt nog bij dat er ook een afbeelding van de God van Israël in de tempel in Jeruzalem gestaan zou hebben (“In de oude tempel van Jeruzalem stonden ze zij aan zij, Jahweh en Asjera”). Dit druist geheel in tegen het afbeeldingsverbod in de Bijbel. Het was de Israëlieten niet toegestaan een afbeelding van hun God te maken (zie de Tien Geboden). In de tabernakel en later in de tempel stond de ark van het verbond op de heiligste plaats.

Archeologische vondsten

De polemiek in de Bijbel geeft wel aan dat in de praktijk allerlei Israëlieten Baäl en Asjera vereerden. Dat blijkt ook uit archeologische vondsten. Er zijn zelfs enige teksten gevonden die JHWH, de God van Israël en Asjera met elkaar verbinden, bijvoorbeeld in Kuntilled ‘Ajrud. Het betekent dat Asjera door sommigen beschouwd kan zijn als de echtgenote van JHWH. Wanneer allerlei goden en godinnen gelijkgeschakeld werden, hoeft het niet te verbazen dat er ook zulke opvattingen waren. Deze vondsten geven aan dat het verzet van de profeten gericht was tegen bestaande praktijken. Maar er is geen enkele aanwijzing dat dit ooit de officiële opvatting geweest is.

Het is een wonderlijke opvatting dat in de tijd van de ballingschap, met allerlei gebrek aan middelen, ineens de eeuwenoude geschriften van Israël herzien zouden worden. En dat die herziene geschriften ook nog aanvaard zouden worden in allerlei verspreid wonende groepen, zowel in Babel als in Jeruzalem en omgeving. Die herziening zou niet alleen betrekking hebben op de kern van het geloof, maar ook de patriarchale inrichting van de maatschappij. De patriarchale benadering treffen we echter in alle Bijbelboeken van het Oude Testament aan, en is bij Abraham, Izak en Jakob al waarneembaar.

Monotheïsme

Een volgend punt is het monotheïsme. In de wetenschappelijke wereld is het gangbaar om aan te nemen dat er eerst een veelgodendom was en dat pas later de verering van één god opkwam. Een recent boek als Godenschemering van Daniël De Waele gaat ook daarvan uit. Er zijn echter veel argumenten om aan te nemen dat er eerst één Schepper vereerd werd en dat daarna andere godsdiensten ontstaan zijn. Dat heb ik nader uitgewerkt in het hoofdstuk ‘De ene Schepper en de vele goden’ in de bundel Inzicht. Wetenschap voor Gods aangezicht (2023).2

De conclusie is dat de kunstenares een onjuiste voorstelling van zaken geeft over de godsdienst van Israël. Ze meent terug te keren naar een vroegere vorm daarvan, maar helaas propageert ze de verering van een heidense godin. Het is triest dat het Bijbels museum daaraan meewerkt.3

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

De betekenis van de Septuaginta voor de christelijke kerk

Aan studenten heb ik meer dan eens gevraagd welke Bijbelvertaling een unieke status heeft? Meer dan eens kreeg ik als antwoord de Statenvertaling. Ongetwijfeld heeft de Statenvertaling een bijzonder plaats onder de Bijbelvertalingen in Nederland. Geen enkele andere Nederlandse Bijbelvertaling kan en zal kunnen wedijveren met de Statenvertaling als het gaat om de doorwerking ervan. Toch is de Statenvertaling onder de Bijbelvertalingen niet uniek. Op de Dordtse synode van 1618-1619 was de klacht van Bogerman dat de Nederlandse Kerk van de Reformatie als enige nog geen Bijbelvertaling had die geheel vanuit de brontalen was vertaald.

Delen van Deuteronomium in de Chester Beatty Papyrus VII. Bron: Wikipedia.

Onder de Bijbelvertalingen is de Septuaginta, de Griekse Bijbelvertaling van het Oude Testament, uniek. Allereerst omdat het echt de allereerste vertaling van de Bijbel in een andere taal was. Sinds Alexander de Grote was Grieks de wereldtaal van de landen rondom de Middellandse zee geworden. Al had het Joodse volk van de Perzische koning Cyrus verlof gekregen terug te keren naar het land van hun vaderen, toch had lang niet iedereen van dat verlof gebruik gemaakt. In Babel bleven Joden achter.

Uit het boek Jeremia weten we dat na de val van Jeruzalem Joden naar Egypte zijn gevlucht. In Egypte ontstond een grote Joodse gemeenschap. Toen Alexander de Grote Alexandrië had laten bouwen, vestigden zich ook vele Joden in deze stad. In deze stad was Grieks de omgangstaal en zo ontstond er in Alexandrië een Griekstalige Joodse gemeenschap. In of nabij Alexandrië werden in de derde eeuw vóór Chr. de vijf boeken van Mozes in het Grieks vertaald. De eeuwen daarop volgden de andere boeken van het Oude Testament.

Het ontstaan van de Septuaginta

Hoe kwam men ertoe het Oude Testament in het Grieks te vertalen? Na de dood van Alexander de Grote werd Ptolemaeus I Sootèr, een van zijn veldheren, koning over Egypte. Hij was de grondlegger van de Ptolemeïsche dynastie. Volgens de in de tweede eeuw vóór Chr. geschreven Brief van Aristeas zou de Egyptische koning Ptolemaeus II Philadelphus een vertaling van de vijf boeken van Mozes in zijn groeiende bibliotheek willen hebben. Daartoe liet hij zeventig (of tweeënzeventig) Joodse geleerden vanuit Jeruzalem naar Alexandrië komen.

Op het eiland Pharos vertaalde elk van hen afzonderlijk in exact tweeënzeventig dagen de vijf boeken van Mozes. Bij vergelijking bleken alle exemplaren exact overeen te komen. Daarom kreeg de vertaling de naam Septuaginta (Grieks voor zeventig).

Het is duidelijk dat wij in de Brief van Aristeas met een legende hebben te maken. Zeker is dat in of rond Alexandrië het Oude Testament beginnend met de vijf boeken van Mozes in het Grieks is vertaald. Een vertaling die de naam Septuaginta kreeg en die vervolgens aangehouden werd toen ook de andere boeken van het Oude Testament in het Griek werden vertaald.

Het is niet onwaarschijnlijk dat het vertaalproces al begon onder de regering van Ptolemaeus I Sootèr en dat onder de regering van Ptolemaeus II Philadelphus de vertaling van de vijf boeken van Mozes werd voltooid. De vertalers waren Joden die zowel Hebreeuws als Grieks beheersten. Zowel externe als interne factoren hebben geleid tot de vertaling van het Oude Testament. Zowel de Ptolemeïsche overheid als de Joodse gemeenschap in Egypte had er belang bij dat de wetgeving waaraan de Joodse gemeenschap zich hield, in het Grieks beschikbaar was. De interne factor was dat een groeiend aantal Joden in Egypte het Hebreeuws niet meer beheerste. Met de Septuaginta behield of kreeg men de toegang tot de Schrift.

De Septuaginta. Verschillende vertaalstijlen en versies

Eigenlijk is de Septuaginta in meer dan één opzicht een conglomeraat van vertalingen. Vertalingen die in de loop van meerdere eeuwen ontstonden en vervolgens ook nog weer werden gereviseerd. Daarom kun je feitelijk niet van de Septuaginta spreken maar moet je telkens de vraag stellen om welke versie het gaat.

De vertalers van de vijf boeken van Mozes hebben de Hebreeuwse tekst die zij voor zich hadden vrij letterlijk vertaald. Deze vertaling was voor de vertalers van de andere boeken van het Oude Testament een model. We zien dat de stijl van de vertalers van de vijf boeken van Mozes door meerdere vertalers van andere Bijbelboeken is gevolgd. Toch kan dat niet van de vertaling van alle andere boeken van het Oude Testament worden gezegd.

We zien naast navolging van de vertaalstijl van de vijf boeken van Mozes ook een meer parafraserende wijze van vertalen. Heel duidelijke voorbeelden daarvan zijn 1 en 2 Kronieken, Job, Spreuken en Jesaja. Vervolgens ontstond er nog een derde vertaaltraditie. Nog meer dan bij de vertalers van de Pentateuch het geval was, zien we de wens nauw aan te sluiten bij de Hebreeuwse tekst.

Het begin van deze vertaaltraditie wordt gevormd door de zogenaamde kaigè-beweging in de eerste eeuw vóór Chr. Bestaande vertalingen werden herzien opdat de vertaling nauwer zou aansluiten bij de Hebreeuwse brontekst. De naam kaigè is ontleend aan de Griekse woorden kai (en) en (inderdaad). In deze revisie wordt het Hebreeuwse wĕgam veelvuldig met de genoemde Griekse woorden vertaald.

Latere Joodse recensies van de Septuaginta – en dan denk ik aan de vertaling van Aquila, Symmachus en Theodotion sluiten aan bij de traditie van de kaigè-beweging. Bij deze recensies moeten we verdisconteren dat men zich zo veel mogelijk wilde distantiëren van vertalingen die handvatten boden voor een christelijk lezen van het Oude Testament. Een voorbeeld daarvan vinden we in Psalm 110:4. Symmachus en Theodotion vertalen het woord Melchizedek niet als eigennaam, maar als ‘rechtvaardige koning’. Grammaticaal is deze vertaling niet onmogelijk maar wel zeer onwaarschijnlijk. De wens letterlijk te vertalen leidt dus zeker niet in alle gevallen tot een nauwkeurigere vertaling.

Het gebruik van de Septuaginta

De taal van de Septuaginta is het koinè-Grieks. Dat is de vorm van Grieks die volgt op het klassieke Grieks. In het Griekssprekende deel van het Romeinse rijk werd het Oude Testament in de vorm van de Septuaginta gelezen samen met het Griekse Nieuwe Testament. Zij kwamen samen in dezelfde codices voor. In de Grieks-orthodoxe kerk volgt men in de liturgie de Septuaginta samen met het Nieuwe Testament in het koinè-Grieks.

Voor de gewone kerkganger die Nieuw-Grieks spreekt is deze vorm van Grieks niet te volgen. Evenmin als een eenentwintigste-eeuwse Nederlander teksten in Middeleeuws Nederlands kan volgen. Problemen met de verstaanbaarheid van de Septuaginta en het Nieuwe Testament in koinè-Grieks werden vanaf rond 1000 na Cr. steeds meer voelbaar. Het Byzantijnse Grieks dat als taalfase het koinè-Grieks opvolgt, kwam steeds verder af te staan van de aan haar voorafgaande taalvorm.

Pas in de zestiende eeuw werd overigens voor het eerst het boek van de Psalmen in het Nieuw-Grieks vertaald. Vanwege de bijzondere status van de Septuaginta als van het Nieuwe Testament waarvan koinè-Grieks de brontaal was, lag het vertalen in een nieuwere vorm van Grieks zeer gevoelig. Vandaar dat het eeuwen duurde voordat men hiermee een begin maakte. Niet toevallig is dat de zeventiende-eeuwse patriarch Cyrillus Lucaris het initiatief nam het Nieuwe Testament in Nieuw-Grieks te laten vertalen. Deze patriarch stond open voor de Reformatie en deelde het beginsel van de Reformatie dat er voor het gewone volk een uitgave van de Bijbel moest zijn in hun eigen taalvorm.

Van belang is te weten dat de oude Latijnse vertaling – de vorm waarin onder andere Augustinus de Bijbel las – op de Septuaginta en niet op de Hebreeuwse brontekst is gebaseerd. Augustinus meende trouwens dat de Septuaginta als vertaling geïnspireerd was en hierin stond hij in de Vroege Kerk bepaald niet alleen. De kerkvader Hiëronymus zei dat wij terug moeten grijpen op wat hij de Hebraïca veritas (Hebreeuwse waarheid) noemde. Om die reden vervaardigde hij een nieuwe Bijbelvertaling in het Latijn. Deze Bijbelvertaling is bekend geworden als de Vulgata. In de loop van de eeuwen zijn overigens ook van deze vertaling meerdere e revisies verschenen.

Welke Hebreeuwse tekst had men voor zich? Hoe heeft men de tekst gevocaliseerd?

Ik wees erop dat zeker bepaalde boeken van het Oude Testament in de Septuaginta vrij en parafraserend zijn vertaald. Daarnaast is het duidelijk dat de vertalers van de Septuaginta, Hebreeuwse handschriften hebben gebruikt die niet altijd overeenkwamen met de proto-Masoretische tekst. Dan gaat het om de Hebreeuwse tekstvorm die vanaf het einde van de vijfde eeuw door de zogenaamde Masoreten van vocaaltekens en accenttekens is voorzien.

Dat er Hebreeuwse handschriften waren met een teksttype dat niet helemaal overeenkomt met de Masoretische tekst bleek onomstotelijk na de vondst van de zogenaamde Dode-Zeerollen in 1947. Onder de daar gevonden Bijbelhandschriften waren er die dichter bij de Septuaginta stonden dan bij de Masoretische tekst.

Het is een goed basisbeginsel om prioriteit te verlenen aan de Masoretische tekst. Het is zeer wel mogelijk dat het Oude Testament in deze tekstvorm in de tempel te Jeruzalem werd bewaard en overgeschreven. Dat neemt niet weg dat soms de voorkeur moet worden gegeven aan de Hebreeuwse tekstvorm achter de Septuaginta.

Samen met vertalers van andere Bijlvertalingen volgden de Statenvertalers onder andere de Septuaginta in Psalm 22:17. Volgens de Septuaginta moeten wij daar ‘zij hebben doorgraven’ lezen, maar volgens de Masoretische tekst ‘als een leeuw’. De Septuaginta heeft een waw gelezen waar de Masoretische tekst een jod heeft. Dan gaat het om twee Hebreeuwse letters die heel veel op elkaar lijken. In samenhang met het verschil tussen de ene medeklinker (consonant) vooronderstelt de Septuaginta een ander vocalisatie (klinkertekens) dan de Masoretische tekst. In Qumran is een handschrift met de Psalmen gevonden dat in het bewuste geval inderdaad een jod heeft.

Wie de Septuaginta met de Masoretische tekst vergelijkt, bemerkt dat de Septuaginta soms een slotconsonant van het ene Hebreeuwse woord bij het volgende woord heeft gerekend of een eerste consonant van het volgende woord als slotconsonant van een voorafgaand woord heeft gelezen. Dat laatste zien we in Jer. 23:33. Volgens de Masoretische tekst moeten we een zinsdeel met ‘Wat last? vertalen, maar volgen we de Septuaginta dan moeten we datzelfde zinsdeel vertalen met: ‘’U bent de last/jullie zijn de last!’. Dan slaat dit zinsdeel op het volk, de profeten en de priesters die de HEERE hebben verlaten. Gezien de context lijkt de zienswijze van de Septuaginta juist te zijn. De Clementijnse Vulgata, een van de edities van de Vulgata, volgt hier de Septuaginta. Dan doen ook de meeste nieuwere vertalingen.

Als we in Jer. 15:14 bij het eerste woord met de Septuaginta geen rēsj maar een dalèth lezen, moeten we niet ‘overbrengen’ of ‘overvoeren’ vertalen, maar ‘Ik zal tot knecht maken’. Ook hier pleit er veel voor aan de lezing van de Septuaginta de voorkeur te geven.

Een voorbeeld van een andere vocalisatie terwijl men dezelfde consonanten leest als de Masoretische tekst vinden we in Psalm 110:3. Het woord dat wij in onze vertalingen met ‘uw jeugd’ tegenkomen, is in de Septuaginta opgevat als ‘heb Ik verwekt/gegenereerd’. Het woord dat met ‘dauw’ is vertaald, kwam kennelijk in het Hebreeuwse handschrift dat de vertalers van de Septuaginta gebruikten niet voor. Zij lazen daarom van de messiaanse koning ‘voor de dageraad heb Ik u verwekt/gegenereerd’.

In de Septuaginta sluit Psalm 110 dan ook nauwer aan bij Psalm 2 met de zinsnede ‘heden heb Ik u gegenereerd/verwekt’ dan in de Masoretische tekst het geval is. Wanneer de kerkvaders voor de eeuwige generatie van de Zoon ook kunnen verwijzen naar Psalm 110, kunnen we dit alleen vanuit hun gebruik van de Septuaginta begrijpen.

De Masoreten hebben niet alleen vocaaltekens aan de consonantentekst toegevoegd, maar ook accenttekens. Deze tekens geven niet alleen aan hoe een vers moet worden verdeeld, maar ook op welke wijze het moet worden voorgedragen. Het zijn ook tekens voor de melodie van de voordracht. Hoewel wij weten dat de accenttekens ook deze bedoeling hadden, kunnen wij alleen hun functies in het verdelen van een vers achterhalen.

De Masoreten hebben bij Psalm 45:7 de accenttekens zo geplaatst dat duidelijk is dat zij ‘Uw goddelijke troon’ willen lezen. Grammaticaal is dat minder waarschijnlijk. Terecht volgt hier onder andere de Statenvertaling de Septuaginta door te vertalen ‘Uw troon, o God’. In Jes. 40:3 is er geen reden om van de Masoretische accenttekens af te wijken. De accenttekens geven aan dat zij ‘in de woestijn’ bij het vervolg willen nemen.

Als wij de accenttekens van de Masoreten aanhouden, moeten wij vertalen: ‘Een stem van de roepende: Bereidt in de woestijn: de weg des HEEREN, maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God.’ De Septuaginta biedt de mogelijkheid zoals bij aanhaling van Jes. 40:3 door Johannes de Doper gebeurt, ‘in woestijn’ met ‘de stem van de roepende’ te verbinden. (Vgl. Mat. 3:3).

Ik wijs er nog op dat het boek Richteren binnen de Septuaginta in twee versies is bewaard. Het boek Daniël had in de Septuaginta aanvankelijk een iets andere volgorde. De hoofdstukken 7-8 stonden daar tussen het vierde en vijfde hoofdstuk. Deze volgorde is strikt chronologisch. Bij het boek Jeremia staan niet alleen de profetieën tegen de volkeren op een andere plaats, maar is de tekst ook aanmerkelijk korter dan de Masoretische tekst. Het is wel zeker dat de Griekse vertalers een eerdere versie van het boek Jeremia hebben gevolgd, die later door de profeet of zijn leerlingen op basis van profetieën van hun leermeester is uitgebreid.

Niet zonder betekenis is ook erop te wijzen dat de Septuaginta, in de geslachtsregisters van het boek Genesis veelal hogere leeftijden geeft, dan de Masoretische tekst. Wie de leeftijden van Adam tot Abraham bij elkaar optelt, constateert een verschil van 1386 jaar. Dit moet men weten, als men bij de kerkvaders leest dat de aarde ongeveer 6000 jaar bestaat.

Hoe zijn woorden die slechts eenmaal of een enkele maal voorkomen begrepen en hoe zijn woorden vertaald?

In de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament komen een aantal woorden slechts eenmaal of slechts enkele keren voor. We hoeven dan de Septuaginta niet klakkeloos te volgen, maar het is goed eerst aan te zien wat de opvatting van de makers van deze vertaling was. In Gen. 41:43 vinden we het woord abrēch. De Septuaginta heeft dat als ‘gezant’ opgevat. De Statenvertalers zijn hier de Septuaginta niet gevolgd en vertalen met ‘knielt’.

Zowel in Ez. 13:11als 38:22 komt het woord èlgāwisj. In het eerste geval vertaalt de Septuaginta met ‘werpsteen’ en in het tweede geval met ‘hagel’. De Statenvertalers hebben in Ezechiël 1 en 8 het woord hasmal onvertaald gelaten. De Septuaginta vertaalt met eletron en denk aan een legering van zilver en goud. Je vindt die in meerdere vertalingen terug.

In Jes. 54:8 vinden we het woord sjètsèf. De Septuaginta dacht hier aan ‘klein’. Onder de Statenvertaling en King James Version volgen hier de Septuaginta. Waarschijnlijker is echter dat het om een ongebruikelijke variant van sjètèf gaat en dan moeten we niet ‘kleine toorn’ maar ‘vloed van toorn’ vertalen.

In elke vertaling verdwijnen verbanden en verschijnen verbanden. Dat zien we ook in de Septuaginta. Eenzelfde Hebreeuwse woord wordt met meerdere Griekse woorden vertaald en meerdere Hebreeuwse woorden worden met eenzelfde Grieks woord vertaald. Zo wordt het Hebreeuwse woord tsĕdāqāh meestal met diakosunè (gerechtigheid) vertaald maar soms met eleèmosunè (daad van barmhartigheid). Met name in het boek Jesaja is doxa niet alleen de vertaling van kāwôd maar ook van andere Hebreeuwse woorden. Datzelfde geldt voor het ermee corresponderende werkwoord doxāzō in relatie tot de stam kāwēd.

Waar we in de Statenvertaling in aansluiting bij de Hebreeuwse tekst ‘verheven’ vinden, staat in de Septuaginta ‘verheerlijkt’. De knecht des HEEREN wordt verhoogd en verheerlijkt. Diezelfde combinatie van ‘verhoogd worden’ en ‘verheerlijken/verheerlijkt worden’ vinden we in het evangelie nar Johannes. Wie het evangelie naar Johannes niet met de Hebreeuwse tekst maar met de Septuaginta verbindt ziet via de woorden doxa en doxāzō meer verbanden. Nog nadrukkelijker dan vanuit de Hebreeuwse tekst het geval is kan vanuit de Septuaginta erop gewezen worden dat Jezus als de knecht des HEEREN Zijn heerlijkheid openbaart.

Het karakter van de Septuaginta

In vergelijking met de Hebreeuwse tekst bevat de Septuaginta minder antropomorfismen. Hoogstwaarschijnlijk wilden zij zo de verhevenheid van God en het onderscheid tussen hem en Zijn schepselen onderstrepen. Hier en daar is de Septuaginta ook niet alleen explicieter maar hoger messiaans dan de Hebreeuwse tekst. Ik wees voor het laatste al op Psalm. 110:3. Daar gaat de Septuaginta uit van de pre-existentie van de messiaanse koning. Dat geldt ook voor Psalm 72:17. Daar lezen we in de Septuaginta: Moge Zijn Naam vóór de zon bestaan/voortduren.’

Heel nadrukkelijk leest de Septuaginta Gen. 3:15 messiaans. Het Hebreeuws kent geen onzijdig en mannelijke woord zèra‘ en dat wordt met het Griekse onzijdige woord sperma weergegeven. Desondanks vertaalde de Septuaginta niet met ‘Het zal u de kop vermorzelen’ maar met ‘Hij zal u de kop vermorzelen.’

Welbewust vertaalt de Septuaginta ook universaliserend. Daarmee bedoel ik dat het heil voor de volkeren meer nog dan in de Hebreeuwse tekst in beeld komt. Ik geef slecht één voorbeeld van de vele die mogelijk zijn. In Psalm 24:6 lezen we in de Septuaginta niet ‘die Uw aangezicht zoeken, dat is Jacob’ maar ‘die het aangezicht van de God van Jacob zoeken’. En kennelijk gaat het dan niet slechts om het zaad van Jacob maar om alle volkeren.

Wie de Masoretische tekst als geheel overziet en vergelijkt met de Septuaginta, moet constateren dat de Septuaginta geen andere boodschap bevat dan de Masoretische tekst, maar dat zij door haar parafraserend karakter bepaalde noties van heil voor de volkeren en van het messiaanse karakter van de oude bedeling onderstreept.

In het Nieuwe Testament wordt het Oude Testament veelal in de vorm van de Septuaginta geciteerd

In het Nieuwe Testament komt ongeveer tachtig procent van de citaten van het Oude Testament overeen met de Septuaginta. In de meeste gevallen gaan bij deze citaten de Septuaginta en de Masoretische tekst samen op. Maar we vinden in het Nieuwe Testament ook voorbeelden waar de Septuaginta wordt gevolgd terwijl deze dan duidelijk afwijkt van Hebreeuwse tekst. Dat geldt bijvoorbeeld voor Rom. 11:26 waar Paulus Jes. 59:20 citeert.. Terwijl we in de Hebreeuwse tekst lezen dat de Verlosser tot Sion komt, schrijft Paulus dat de Verlosser uit Sion komt. Hij mengt hier Jes. 59:20 met Psalm 14:7.

Zulke mengcitaten komen we in het Nieuwe Testament meer tegen. Terwijl in de Hebreeuwse tekst van Jes. 59:20 wordt geschreven over hen die zich bekeren van de overtreding in Jacob, leest Paulus met de Septuaginta dat de Verlosser de goddeloosheid afwendt van Jacob. De Septuaginta leest hier iets andere consonanten. Overigens vinden we in de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament deze notie in Jeremia 31 en Ezechiël 36. Het is de HEERE Zelf Die bekering bewerkt. Door de lezing van de Septuagint van Jes. 59:20 kan Paulus deze notie ook verbinden met het werk van de Heere Jezus Christus als Verlosser.

In Hand 15:17 volgt Jacobus, de broer van de Heere Jezus Christus, in zijn toespraak op het zogenaamde apostelconvent Amos 9:12. In de Masoretische tekst wordt gezegd dat Israël het overblijfsel van Edom zal bezitten. In de Septuaginta lezen we dat het overblijfsel van de mensen/de overgebleven mensen zullen zoeken en dan gaat het kennelijk om het zoeken van de HEERE. Op deze wijze sluit het eerste deel van Amos 9:12 nauwer aan bij het tweede deel. Daar wordt zowel in de Hebreeuwse tekst als in de Septuaginta gesproken over de volkeren die naar de naam van de HEERE zijn genoemd.
We hebben hier een voorbeeld waarbij we er zeker van kunnen zijn dat de vertalers niet een andere Hebreeuwse tekst voor zich hadden maar de tekst welbewust parafraserend hebben weergegeven. Door Edom anders te vocaliseren konden zij ‘mensen’ of ‘mensheid’ lezen. Een bekende regel bij parafraserend vertalen was een van de drie Hebreeuwse stam-consonanten anders te lezen. In dit geval veranderde men de jod in een dālèth. Zo kon men met ‘zoeken’ in plaats van ‘beërven’ vertalen. Door het woordje dat aangaf dat het overblijfsel van Edom voorwerp was weg te laten, kon men de overgebleven mensen als onderwerp lezen.

Belang grondige bestudering Septuaginta

Om meer dan een reden is het van belang dat er grondig kennis genomen wordt van de Septuaginta en dat niet alleen bij de bestudering van het Oude Testament maar ook bij die van het Nieuwe Testament. Aandacht voor de Septuaginta blijft nog al eens onderbelicht. Omdat de Septuaginta niet alleen de oudste vertaling is van het Oude Testament maar ook de vertaling die meestal in het Nieuwe Testament wordt gevolgd, mogen we haar een unieke vertaling noemen.

Moet uit het feit dat het Nieuwe testament meestal de Septuaginta volgt, worden geconcludeerd dat deze vertaling dan ook als geïnspireerd kan worden gezien? Deze conclusie zou ik niet willen trekken. Dan doen we namelijk geen recht aan het feit dat Hebreeuws – en voor een klein deel Aramees – de brontaal van het Oude Testament is. Wel mogen in de totstandkoming van de Septuaginta – ook daar waar hij een parafraserend karakter draagt – Gods leiding zien.
De Reformatoren hebben zich nog niet heel uitdrukkelijk bezonnen op het karakter van de Septuaginta. Een latere generatie lutherse en gereformeerde theologen werd door polemiek van de zijde van rooms-katholieke theologen daar wel toe genoodzaakt. Hoe kan de Reformatie claimen dat de Bijbel alleen in de brontalen in rechtstreekse zin geïnspireerd was, als in het Nieuwe Testament veelal het Oude Testament in de vorm van de Septuaginta werd geciteerd?

Het antwoord dat men gaf, was dat de citaten van de Septuaginta die in het Nieuwe Testament voorkomen in deze context als geïnspireerd moeten worden gezien, maar dat dit geen argument is om bij de bestudering van het Oude Testament de Septuaginta als laatste norm te zien. Uiteindelijk blijft de Hebreeuwse tekst norm waarbij in een aantal gevallen de Septuaginta ons kan helpen de juist Hebreeuwse tekstvorm vast te stellen.

Wie de bestudering van de Septuaginta betrekt in het onderzoek van de Schrift., kan nog meer getroffen worden door de rijkdom en diepgang van Gods openbaring. Dan komen we uit bij de woorden van de psalmist: ‘In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien, maar Uw gebod/onderwijs is zeer wijd.’ (Psalm 119:96).

In het volgende artikel (komende week) gaat het artikel van dr. De Vries over verschillende boeken die handelen over de Septuaginta.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Heeft Noach zwarte mensen vervloekt en veroordeeld tot slavernij? – Preek van ds. J. Koppelaar (HHK) over Genesis 9:25

Op 16 juli 2023 hield dominee Koppelaar van de Hersteld Hervormde Kerk een preek over de vraag: ‘Heeft Noach zwarte mensen vervloekt en veroordeeld tot slavernij?‘ Ziende op 1 juli 2023 toen het 150 jaar geleden was dat de slavernij afgeschaft werd een uiterst actueel thema. Met dank aan de Hersteld Hervormde Gemeente van Apeldoorn voor het delen van de onderstaande preek.

Zijn onfeilbaar Woord – Een nieuwe serie van dr. J.M.D. de Heer over het lezen van de Bijbel

In De Saambinder het landelijke orgaan van de Gereformeerde Gemeente is predikant en theoloog dr. J.M.D. (Jaco) de Heer een tweede serie begonnen over hoe we de Bijbel lezen.1 Hij memoreert in zijn eerste artikel van de serie aan de verwarring die er heerst in de verschillende kerkverbanden over tal van onderwerpen waaronder schepping en evolutie. In deze serie wil hij hier verder op ingaan met als kernpunt: ‘Hoe leest de Bijbel mij?’

Rode draad

Door de verwarring rond vrouw en ambt, schepping en evolutie, homoseksualiteit en gender ziet De Heer een rode draad. Hij schrijft: “Door die verwarring heen zien we een rode draad. Die ligt in de vraag hoe de Bijbel wordt gelezen. Over die vraag willen we de komende weken nadenken. Het persoonlijke element mogen we daarbij niet vergeten: Hoe lees ik de Bijbel? Of, nog dieper: Hoe leest de Bijbel mij?” De Heer spoort aan om het antwoord, op de vraag hoe we de Bijbel moeten lezen, te zoeken in de Bijbel zelf. De predikant geeft aan dat hij in het derde deel van het artikel ook stil zal staan bij de zogenoemde Wetenschapsbijbel.2 Het lijkt erop dat deze serie vier artikelen zal beslaan.

Wat zegt de Bijbel (van zich)zelf?

De Heer verwijst naar Jesaja 34:16. Deze tekst wordt door de predikant en theoloog in de context bekeken. De context is een gericht over het land (van) Edom. “De Heere roept als het ware iedereen op om na te gaan of de verwoesting van Edom overeenkomt met Zijn Woord. Lees maar, trek het maar na en u zult merken dat alles voorzegd is. Gods Woord zal niet feilen.” In dit zestiende vers wordt de Bijbel ‘het boek des HEEREN’ genoemd. Het boek van ‘de drie-enige Verbonds-God’. “Het oordeel kan daarom niet uitblijven.” Wat God spreekt is onfeilbaar. “Zijn mond heeft het geboden, Zijn almacht brengt dat Woord tot vervulling. Daarom zal Zijn Geest de wilde dieren (…) samenbrengen om het oordeel Gods uit te voeren.” Verwijzend naar Jozua 23:14 merkt De Heer op dat er geen woord gevallen is, zowel de goede als de kwade woorden, die de Heere spreekt. De woorden van God zijn onfeilbaar. Dat geldt ook voor de inspiratie door de Heilige Geest. De predikant citeert daarvoor een volzin uit de Gereformeerde Dogmatiek van zijn voorganger ds. G.H. Kersten (1882-1948). Het Woord van God is Zijn openbaring aan mensen. Dit geldt voor alle tijden en plaatsen. De Bijbel is (om het met de NGB artikel 7 na te zeggen) genoegzaam voor wat we moeten geloven en hoe we moeten leven. Predikanten, net als gewone gemeenteleden, mogen daarom niet iets anders leren, dan wat de Schrift leert (niets toe- of afdoen aan het woord). De Heer besluit zijn eerste artikel met een citaat uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis: ‘Daarom verwerpen wij van ganser harte al wat met deze onfeilbare regel niet overeenkomt’.3

De wissel ging om

In het tweede deel van de serie kijkt dr. De Heer naar de wissel die omging in kerkelijk Nederland als het gaat om het lezen van de Bijbel. “Zaken die de eeuwen door vast stonden, lijken te schuiven.” De predikant start het tweede deel met een verwijzing naar 2 Petrus 1:19. Hij verwijst voor de uitleg naar de Kanttekeningen bij de Statenvertaling. “Het Woord van God is dus de openbaring van God. Hij voorzag alle eeuwen en maakte genoeg bekend voor alle tijden, plaatsen en culturen. Ten diepste kan er nooit een vraag zijn waarop we moeten zeggen: Hierop kunnen we vanuit de Bijbel eigenlijk niets zeggen. Er hoeft én er mag dus ook niets aan de Bijbel worden toegevoegd. De Bijbel bevat Gods definitieve openbaring voor alle tijden.” Wie wel iets toe- of afdoet valt, volgens de theoloog, onder het oordeel dat God uitspreekt in Openbaring 22:19. De genoemde Bijbeluitleg neemt ‘zijn uitgangspunt in de belijdenis dat de Bijbel de openbaring van God is’. Hoe moeten we de Bijbel uitleggen? “Dat bepaalt de eerste Auteur ervan, God Zelf. Hoe weten we dat? Door de Bijbel. Iemand kan zeggen: Dit is een cirkelredenering. We antwoorden: Nee, dit laat eerder zien dat God altijd soeverein blijft over Zijn eigen Woord.” De theoloog vraagt zich af wat ons dan rest. “Eerbiedig luisteren naar de Bijbel zelf. Waar moeten we anders naar luisteren? Naar de wetenschap? Naar de eigentijdse cultuur? Naar onze persoonlijke ervaring? In het vervolg van de serie zullen we zien dat dit juist leidt tot de verwarring die er heerst op het kerkelijk erf.

De Heer vraagt zich in het slotstuk van het tweede deel af waar de wissel omgaat in deze verwarring. “Vaak gebeurt dit als de menselijke factor in het ontstaan van de Bijbel wordt uitvergroot. Dan heet de Bijbel de neerslag van wat mensen hebben ervaren van God. Zij hebben over die ervaringen nagedacht, daar woorden aan gegeven. Die woorden lezen we in de Bijbel. Maar, die woorden kwamen op uit de beperkte beleving van de bijbelschrijvers, mensen immers van hun tijd.” Als voorbeeld noemt de predikant de nog niet zo lang geleden overleden theoloog dr. Harry M. Kuitert en zijn uitspraak over al het spreken over Boven dat van beneden komt. Zie daar de wissel: is de Bijbel Gods openbaring of slechts een weergave van menselijke ervaringen met God?4

De Wetenschapsbijbel

Het derde deel van deze serie is gewijd aan de zogenoemde ‘Wetenschapsbijbel‘. Omdat dit artikel met toestemming van de auteur en redactie overgenomen mocht worden, vatten we dit artikel hier niet samen. Het derde deel van de serie is hier te lezen.5

Homoseksualiteit in de Gereformeerde Gezindte

In het vierde deel gaat predikant en theoloog dr. J.M.D. de Heer in op het spreken over homoseksualiteit in de Gereformeerde Gezindte. Wanneer modern wetenschappelijk onderzoek ‘leidend wordt voor de uitleg’ gaat dit volgens de predikant ‘ten koste van de majesteit van hoe God Zich openbaart’. De Heer erkent dat homoseksualiteit een kruis is ‘dat om pastorale bewogenheid’. Wat is die pastorale bewogenheid? “Échte pastorale bewogenheid heeft de eer des Heeren op het oog, zoekt gehoorzaam te zijn aan Gods geboden en zoekt het zielenheil van de naaste.” De auteur geeft aan dat dit laatste niet wordt bevorderd als Gods geboden en verboden naast ons neergelegd of gerelativeerd worden. Het is een geestelijke strijd!

In de Gereformeerde Gezindte ontwaart De Heer een toenemend begrip voor homoseksuele praxis. Vooral in de onlangs opgerichte Nederlandse Gereformeerde Kerken (NGK) gaat het volgens de auteur hard. Hij verwijst hiervoor naar de twee onlangs verschenen boeken ‘Vuur dat nooit dooft6 en ‘Verbonden voor het leven7 Het eerstgenoemde boek van dr. Erwich en dr. Leene kent volgens De Heer ‘geen ethisch kader’ en ‘geen zorgvuldige uitleg van bijbelteksten’. De Bijbel komt wel ter sprake ‘maar dan in gesprek met onze eigen ervaring, de traditie waarin we staan, de wetenschap’. De Heer heeft het boek gelezen. “Na het lezen van het boek bekroop me de vraag: Waar zijn de woorden Gods gebleven?” Dr. De Bruijne, schrijver van het tweede boek, erkent dat de Bijbel homoseksuele relaties veroordeeld. Deze woorden sluiten ook latere tijden in. Maar voor De Bruijne geven Bijbelteksten niet meer de doorslag.

De Heer ziet hier de gevolgen van ‘als het moderne levensgevoel mede de uitleg en toepassing van de Bijbel gaat bepalen’. We kunnen wel proberen een brug te slaan tussen de Bijbelse tijd en de huidige tijd. Maar we kunnen Gods Woord ‘niet acceptabel maken voor de naaste’. “De prijs is dat een moderne beleving van seksualiteit uiteindelijk gaat heersen over de woorden die de Heere heeft geopenbaard. Daarmee wordt de moderne mens in zijn verkeerde keuzes niet meer veroordeeld maar in die keuzes bevestigd en gesterkt. En dat is ernstig.8

Hoe leest de Bijbel mij?

In het slotartikel komt predikant en theoloog dr. J.M.D. de Heer terug op de vraag ‘Hoe lees ik de Bijbel? Of, nog dieper: Hoe leest de Bijbel mij?’ De Heer constateert dat de Bijbel op een andere, nieuwe, manier wordt gelezen. Er is verlegenheid ontstaan om de Bijbel toe te passen op onze tijd. Wat blijft er over van de openbaring van God als de Bijbel elke keer weer aanvaardbaar gemaakt wordt voor de mensen? Het valt de predikant daarbij op dat de zondeval in deze discussies nauwelijks een plaats krijgt. We lezen ‘zo heel weinig over de verduistering van ons verstand door de val’. Een gemis volgens de theoloog. “Het geeft ook een veel te optimistisch mensbeeld. De Bruijne pleit voor een ‘vrij en creatief nadenken’ over wat de Bijbel in onze tijd te zeggen heeft. Heel algemeen spreekt hij over het volgen van Christus, alsof dat haast vanzelfsprekend is.” Dit is in tegenstelling tot wat de Heere Jezus zelf zegt: ‘Indien gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden’. “Hij kwam niet om de wet of de profeten te ontbinden. Hij deed geen tittel en geen jota van de wet af. En dat is precies wat we in onze tijd zien gebeuren. Als een spiegel voor ons allemaal.” De predikant geeft aan dat degene die inleeft dat we Gods beeld te zijn kwijtgeraakt, bescheiden wordt. Onze wil is verkeerd en onze hartstochten zijn ontregeld. Zo iemand ‘zal heel wantrouwend staan tegenover onze verlangens en ze niet in bescherming nemen’. Deze zijn van nature zó zondig dat ‘het bloed van Christus nodig’ is ‘om te reinigen en om ons leven te vernieuwen’.

De predikant constateert dat in deze postmoderne tijd een vaste Bijbeluitleg ontbreekt. “Ieder vormt zijn eigen mening over de bijbelteksten. Paulus kan een visie hebben, maar wij hebben ook een visie, wij hebben onze eigen ervaring en beleving.” Wie zou ieders persoonlijke mening nog durven tegenspreken? Echter, deze persoonlijke beleving gaat zo ten koste van de openbaring Gods. De norm voor De Heer is dat de Bijbel zichzelf uitlegt en dat we dit doen in verbinding met de kerk van alle tijden, ‘met de gemeenschap der heiligen’. De predikant wijst hiervoor naar het proefschrift van dr. B.A.T. Witzier.9De Christelijk Gereformeerde predikant ds. B.A.T. Witzier [wijst] op het belang van de gemeenschap voor de uitleg van de Bijbel. Toch kan zich hier ook een gevaar opdoen. Een gemeenschap, zelfs een kerk, kan dwalen, terwijl men meent de leiding van Gods Geest te ervaren.

De Heer geeft aan dat de Bijbel ‘aan ons niet is toevertrouwd om er mee te doen wat we zelf willen’. Het heeft de Heere behaagd om Zijn openbaring (Zijn Woord) aan ons te geven. Het brengt de predikant tot de kernvraag: ‘Leerde ik beven voor de majesteit van het spreken van God? Leerde ik met honger en dorst de Bijbel lezen, bedelend om Gods genade?’ In het besef dat we gevallen mensen zijn met zondige gedachtens en gevoelens. ‘Leest Gods Woord ook mij, veroordelend en vertroostend?’ Hierbij is een Samuëlsgestalte onmisbaar: ‘Spreek, Heere, want Uw knecht hoort’.10

Ten slotte

Dr. De Heer heeft in vijf artikelen stilgestaan bij het lezen van de Schrift. In de nieuwsbrief constateerden we al dat binnen de Gereformeerde Gezindte uitgebreid wordt gesproken en nagedacht over Schriftgezag en -verstaan.11 Dat is een goede zaak! Dr. De Boer deed al eerder de oproep om de handen ineen te slaan en te werken aan een gemeenschappelijk project.12 Het lijkt mij goed om daar ook werk van te maken. Laten we de Heere smeken om Zijn onmisbare zegen, dan geldt: ‘Die God is ons een God van volkomen zaligheid; en bij den HEERE, den Heere, zijn uitkomsten tegen den dood’ (Psalm 68:21, SV).

Voetnoten

Jona drie dagen levend in de vis? – Antwoord van dr. Paul op deze vraag

Vraag

Vaak wordt verteld dat Jona drie dagen en nachten in de buik van de (wal)vis heeft gezeten en dan komt de bekende kritiek naar voren dat dat helemaal niet kan, waarbij anderen weer reageren met “bij God is alles mogelijk”. De standaardopmerkingen van beide zijden. Maar de tekst zegt toch helemaal nergens dat Jona al die drie dagen levend was? In Jona 2:2 zegt Jona zelf “Uit de schoot van het graf riep ik om hulp.” Het woord voor graf is in de oorspronkelijke tekst sheol, of in de Septuagint hades. Wat het dodenrijk is.

Dit lijkt mij toch juist te zeggen dat hij gestorven is en door God dus weer terug uit het dodenrijk gehaald is, wat de verwijzing van de Heere Jezus naar Jona alleen maar logischer maakt. In plaats van de Heere Jezus’ woorden allegorisch te moeten lezen kun je ze dus eigenlijk letterlijk lezen.

Ook heb ik wel eens gehoord dat drie dagen en nachten een joods idioom zou zijn geweest, maar daar heb ik me nog niet echt in verdiept wat daar de grondslag voor is. Kunt u mij daar ook meer over vertellen?

Jonas en de walvis‘. Een schilderij van Pieter Lastman (1583-1633) uit 1621.

Antwoord

Beste vraagsteller,

Je schrijft ‘(wal)vis’, maar er zijn allerlei argumenten om aan te nemen dat het geen walvis was. Het boek Jona spreekt slechts over “een grote vis” (Jona 1:17). In de Griekse vertaling (Septuagint) en in Mattheüs 12:40 is sprake van kētos, dat vaak een grote vis of zeemonster betreft (met name in klassieke teksten). Er is wel gesuggereerd dat een potvis bedoeld is, of een ichthyosaurus, of een ander reeds uitgestorven zeedier. We weten het niet. Als God een grote vis ‘aanwees’, kan Hij overigens ook een wonder verricht hebben dat uitstijgt boven de gewone verschijnselen.

Was Jona dood of levend in de vis? Diverse vertalingen geven aan dat Jona “in het graf” was, maar je wijst er terecht op dat de oorspronkelijke tekst sheol / sjeool heeft. En de Septuagint vertaalt met hades. In beide gevallen kun je beter ‘dodenrijk’ dan ‘graf’ vertalen. Dit hoeft geen letterlijke dood geweest te zijn. Wanneer gelovige Israëlieten ziekte, pijn en nood ervaren en daarmee ook Gods toorn of afwezigheid ondervinden, kunnen ze het woord sjeool gebruiken. De Israëliet beschouwde de dood als iets dat uit twee stadia bestond: het eerste stadium wordt gekarakteriseerd door grote nood en de toorn van God, maar met de mogelijkheid van herstel; het tweede stadium als een permanente, onomkeerbare situatie (vgl. Ps. 40:3 ; 88:4-8). Wij gebruiken alleen voor het tweede stadium de aanduiding dood. Zie verder het artikel “Leven na de dood” in Studiebijbel Oude Testament (of dit artikel). Op grond hiervan hoeft Jona niet letterlijk gestorven te zijn, zoals sommige auteurs aannemen. Van belang is ook dat Jona in de vis bad en daar geloften aflegde.

De tijdsduur van het verblijf in de vis is drie dagen en nachten. Dit hoeft niet te wijzen op drie volledige etmalen, omdat in een inclusieve telling delen van dagen ook gerekend worden als een volledige dag. Zie de voorbeelden in 1 Samuël 30:12-13 en Esther 4:16 in vergelijking met Esther 5:1. Dit is ook van belang voor de drie dagen en nachten in Mattheüs 12:40. Elders in hetzelfde evangelie staat dat Jezus “op de derde dag” wordt opgewekt (Mattheüs 16:21; 17:23; 20:19). Het is overigens bij de interpretatie van ‘dodenrijk’ ook mogelijk dat de nacht van lijden in Gethsémané meegeteld is.

Het gaat bij de gebruikelijke uitleg niet om allegorisch lezen, want dat betreft een ‘gewone’ beschrijving die niet langer letterlijk opgevat wordt, maar een geestelijke betekenis krijgt zonder dat daar directe aanwijzingen voor zijn. Jona gebruikt zelf het woord sjeool. En Jezus verwijst letterlijk naar Jona. Daarbij maakt Hij een vergelijking: de buik van de vis en het hart van de aarde.

Wanneer sommige Schriftgeleerden en Farizeeën een spectaculair teken willen zien, kondigt Jezus naar de toekomstige gebeurtenissen met Goede Vrijdag en Pasen aan. Na het diepe lijden en de dood zal Hij opstaan. Dat overstijgt alle natuurlijke mogelijkheden, maar vormt de kern van het christelijk geloof. “Want als wij geloven dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal ook God op dezelfde wijze hen die in Jezus ontslapen zijn, terugbrengen met Hem” (1 Thessalonicenzen 4:14).

Deze gastbijdrage is met toestemming van de redactie overgenomen van de website Refoweb. Het originele artikel is hier te vinden.

Orthodoxe corruptie van bijbelteksten? – Antwoord van drs. Bremmer (GBS) op deze vraag

Vraag

Ik was al helemaal gewend aan het woord “Kapernaum” maar in de NBV wordt mij er op attent gemaakt dat dat het “Kafarnaum” moet zijn. Blijkbaar heeft de Griekse tekst twee verschillende ‘lezingen’. Ooit heeft een kopiïst blijkbaar Kafarnaum in Kapernaum veranderd en dat is héél raar. Met welke bedoeling heeft hij dat gedaan? Bart D. Ehrman weet precies waarom “je vader en ik” in Lukas 2:48 door een kopiist veranderd is in “Jozef en ik.” Iedere verandering heeft een reden, een oorzaak. En dat is in dit geval nogal raadselachtig.

Is het een antiadoptische of een antidocetische of een antiseparatische verandering? In het kwadraadschrift schijf je Kapernaum of Kafarnaum als: כְּפַר נַחוּם Kefar Nachum = dorp van Nahum. Die “Pee” mag je, dacht ik, als een P of als een F vertalen. Maar dat is geen Grieks! En de evangeliën zijn oorspronkelijk in het Grieks geschreven. Hoe zit dat?

Eigenlijk zou ik de vraag aan Bart D. Ehrman moeten stellen want die heeft het boek geschreven “Wie veranderde de tekst van de Bijbel en waarom?” Maar dan zou ik mijn vraag in het Engels moeten formuleren, want ik denk niet dat hij Nederlands kan lezen. En ik zou ook eerst nog betalend lid van zijn fanclub moeten worden en dat ziet deze zuinige Zeeuw niet zitten. Nou ja, het geld wordt goed besteed aan liefdadigheid; maar liefdadigheid in de Verenigde Staten klinkt voor mij als een contradictie in terminus.

Antwoord

Het komt vaker voor dat de spelling van namen in de Griekse handschriften verschilt. Dat heeft te maken met de wijze waarop men buitenlandse namen weergaf in de eigen taal. Ook in onze hedendaagse taal spelen dat soort kwesties. Denk aan het feit dat Kiev vroeger een algemene schrijfwijze voor het Nederlands was, maar dat veel media nu Kyiv zijn gaan schrijven. Inderdaad is het zo dat een Hebreeuwse Pe als harde letter (p) of als zachte (f) getranscribeerd kan worden. We moeten ons daarbij ook realiseren dat de kwestie ‘hard of zacht’ (wel of geen puntje in de Pe) in het oorspronkelijke Hebreeuws niet genoteerd werd.

Het is de vraag of er een bewuste reden is voor dit spellingsverschil, of dat het gewoon te maken had met de conventies van bepaalde (groepen) kopiisten. Dat laatste lijkt het meest waarschijnlijk. Daarbij is het ook de vraag welke spelling oorspronkelijk was. U schrijft: “Ooit heeft een kopiist Kafarnaum in Kapernaum veranderd”, maar het zou ook andersom geweest kunnen zijn.

Verder noemt u het voorbeeld van Lukas 2:48, maar dat is niet zomaar te vergelijken. Dan gaat het echt weer om een andere discussie, die inderdaad wel degelijk een inhoudelijke discussie is. Bart Ehrman hangt al lange tijd de gedachte aan dat orthodoxe kopiisten de oorspronkelijke Griekse tekst bewust hebben ‘gecorrumpeerd’, zodat die beter bij de orthodoxe leer zou passen (“The orthodox corruption of Scripture”; en recenter dus: “Misquoting Jesus”). Voor Ehrman is de orthodoxe leer overigens ook onjuist; zelf is hij agnostisch-atheïstisch en hij gelooft niet dat Jezus God is.

Vanuit gereformeerde hoek wordt echter juist andersom geredeneerd: wij geloven dat bepaalde kopiisten vanuit ketterse overtuigingen bepaalde elementen uit de grondtekst hebben weggelaten bij het kopiëren. Bij Lukas 2:48 is het echter zo dat zowel de Griekse tekstuitgaven van de Meerderheidstekst en Textus Receptus als van de kritische tekst (Nestle-Aland) de lezing “Uw vader en ik” hebben. Het is namelijk ook vanuit de orthodoxe visie niet problematisch dat Jozef de vader van Jezus wordt genoemd. Dat kan immers als ‘stiefvader’ bedoeld zijn. De discussie speelt met name in vers 33, waar de Meerderheidstekst/Textus Receptus “Jozef en Zijn moeder” heeft, terwijl de kritische tekst “Zijn vader en moeder” heeft. O.a. Theodorus Beza en ook de Statenvertalers schrijven ook over de interpretatie dat Jezus de zoon van Jozef werd genoemd vanuit de mening van de Joden gedacht. Beza schrijft bij vers 27: “De Evangelist ziet daarbij ongetwijfeld meer op de mening van het volk dan op hoe de zaak werkelijk was.” De Statenvertalers geven dat bij vers 48 ook als mogelijke verklaring: “Zo spreekt Maria naar de mening der Joden, Lukas 3:23, of omdat men ook een stiefvader met den naam van vader placht te noemen.”

Beza gaat bij vers 27 ook in op de adoptionistische discussie en geeft daarbij de orthodoxe visie weer: Christus is als God zonder moeder en als mens zonder vader (vgl. Hebreeën 7:3 met kanttekening in de Statenvertaling). Het is niet terecht, schrijft Beza, dat de Ebionieten en andere ketters op basis van deze en andere teksten concludeerden dat Jezus werkelijk de zoon van Jozef was.

We zien in Ehrmans boek “The orthodox corruption” (pagina 55-56) dat hij eerst betoogt dat vers 33 door de orthodoxen is gecorrumpeerd door “vader” te wijzigen in “Jozef”. (Echter, de orthodoxen behoeven helemaal geen probleem te hebben met de tekst “vader”. Ook Beza schrijft bijvoorbeeld dat de lezing “vader” hier wellicht toch de originele lezing is.) Voor vers 48 erkent Ehrman dat het opvallend is dat de Griekse manuscripten hier toch massaal de lezing “vader” hebben; toch zegt hij dat ook hier gecorrumpeerd is, wat hij dan betoogt op basis van citaten uit m.n. oude bijbelvertalingen. Maar hij geeft toe dat de wijzigingen (van authentiek naar orthodox, in zijn visie) nogal willekeurig toegepast lijken te zijn en dat ook orthodoxen toch eigenlijk geen moeite hoefden te hebben met woorden als “vader” en “ouders”. Op mij komt de beschuldiging van orthodoxe corruptie bepaald niet overtuigend over.

Deze gastbijdrage is met toestemming van de redactie overgenomen van de website Refoweb. Het originele artikel is hier te vinden.