Home » Bijbelse geschiedenis

Categorie archieven: Bijbelse geschiedenis

Een moderne suggestie: David en Jonathan hadden een seksuele relatie

Tegenwoordig wordt de vriendschap tussen David en Jonathan soms opgevat als een homoseksuele relatie en dan gebruikt als argument voor de acceptatie van homoseksuele activiteit. Het gaat nu niet over de vraag of homoseksuele praxis aanvaardbaar is voor christenen; ik wil alleen laten zien dat het een misverstand is om in het gesprek hierover te verwijzen naar David en Jonathan, omdat niets erop wijst dat hun relatie seksueel was.

Nadat David tot koning over Israël is gezalfd, komt hij in dienst van koning Saul, die dus vanaf dat moment zowel zijn werkgever als zijn rivaal is (1 Samuel 16). Jonathan, de zoon van Saul en dus de kroonprins, speelt al een rol in 1 Samuel 13 en 14. In 1 Samuel 18:1, 3 lezen we dan ineens:

Het gebeurde, toen David met Saul uitgesproken was, dat Jonathan met hart en ziel aan David verbonden raakte. Jonathan had hem lief als zichzelf. … Jonathan sloot een verbond met David, omdat hij hem liefhad als zichzelf.

Hierna beleven de twee vrienden samen de nodige avonturen (1 Samuel 19-20), maar Jonathan sneuvelt in een oorlog tegen de Filistijnen (1 Samuel 31:2), waarna David een klaaglied over hem en zijn vader zingt (2 Samuel 1). In dit lied komt nog een opvallend vers voor:

Ik ben benauwd om jou, mijn broeder Jonathan! Je was mij zeer lief; je liefde was mij wonderlijker dan de liefde van vrouwen (2 Samuel 1:26).

David en Jonathan waren dus dikke vrienden en dat wordt met nadruk verteld. Er wordt echter niets gezegd over enige seksuele relatie tussen de twee, hoewel de verzen die ik aanhaalde tegenwoordig wel vragen hierover oproepen. Bijbellezers en -uitleggers hebben tot voor kort gewoonweg nooit gedacht aan een homoseksuele relatie en pas sinds het begin van de emancipatie van de homoseksuelen worden hierover suggesties gedaan. Dit is een voorbeeld van hoe onze levenssituatie onze leesbril kleurt.

De suggestie dat er tussen Jonathan en David sprake is van homoseksuele liefde is dus een moderne suggestie. Vroegere uitleggers kwamen niet op die gedachte en wij moeten dat ook niet doen. (Evenmin als we bijgedachten hebben bij Johannes 11:3, waar verteld wordt dat Jezus Lazarus liefhad.) Ik geef daarvoor enkele argumenten.

In de eerste plaats is de wet van Mozes negatief over homoseksualiteit in Leviticus 18:22 en 20:13 en in Israël kon een openlijk homoseksuele persoon geen publieke carrière maken. Het is ook onwaarschijnlijk dat eventueel homoseksueel gedrag van de latere koning David zonder commentaar zou zijn geaccepteerd. Allicht zouden zijn tegenstanders het genoemd hebben!

In de tweede plaats is het een misverstand dat twee mannen of twee vrouwen niet gewoon goed bevriend kunnen zijn. We doen er goed aan om ons in dit opzicht niet te veel te laten beïnvloeden door hedendaagse gedachten.

In de derde plaats gaat het van de kant van Jonathan waarschijnlijk vooral om politieke verbondenheid met David. Hij weet en erkent dat niet hij maar David de huidige koning Saul zal opvolgen. Hij aanvaardt Gods keuze voor David en hij ondersteunt hem. Wanneer we letten op de vermelding van Jonathans mantel, zwaard, gordel en boog, zien we dat het verbond dat hij met David sluit in 1 Samuel 18:3-4 vooral een politieke zaak is. Jonathan overhandigt de tekens van zijn rang aan David als aan een meerdere.

In de vierde plaats is in 1 Samuel 18 iedereen dol op David, zie de verzen 16, 20, 22 en 28. Dit relativeert de woorden over de liefde van Jonathan.

In de vijfde plaats had Jonathan tenminste één kind, een bewijs van heteroseksueel gedrag (2 Samuel 9), en toont David zich ten opzichte van Bathseba (2 Samuel 11) en zijn wettige vrouwen ook duidelijk heteroseksueel.

Kortom, het is een misverstand dat er tussen David en Jonathan sprake was van een homoseksuele relatie.

Dit is een boekfragment uit ’50 nieuwe Misverstanden over de Bijbel’. Het boek is uitgegeven door Uitgeverij Gideon en hier te bestellen. Dr. Pieter J. Lalleman sprak op het congres ‘Bijbel en Wetenschap 2023’ over de historische betrouwbaarheid van de Evangeliën.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Jeremia over de ark (uit de tempel) – Reactie van dr. Arie Dirkzwager

Koning David brengt de Ark des Verbonds naar Jeruzalem. Bron: Free Bible Images.

Noot van de redactie: Onlangs plaatsten we op deze website een artikel van dr. Mart-Jan Paul over de vermeende vondst van de ‘Ark des Verbonds’. Daarop volgend kwam deze reactie binnen van dr. Arie Dirkzwager. Om het gesprek in stand te houden geven wij hier graag gehoor aan.

Van tijd tot tijd lezen we artikelen die melden, dat de ark teruggevonden is. Daarna volgen dan artikelen die de vraag naar bijzonderheden over zulk een gemelde vondst bespreken. Het is hier niet de plaats om de zoveelste vondst te bespreken. Wel verbaast mij telkens, dat een toch belangrijke tekst uit de Bijbel hierbij nooit geciteerd en besproken wordt:

“15 En Ik zal u herders naar mijn hart geven, die u zullen weiden met kennis en verstand. 16 Als gij u dan vermeerdert en vruchtbaar wordt in het land in die dagen, luidt het woord van Jahweh, dan zal men niet meer spreken over de ark van het verbond van Jahweh. Zij zal niemand in de zin komen, men zal aan haar niet meer denken en haar niet zoeken en zij zal niet weer gemaakt worden. 17 In die tijd zal men Jeruzalem de troon van Jahweh noemen en alle volken zullen zich daarheen verzamelen om de naam van Jahweh te Jeruzalem en zij zullen niet meer wandelen volgens de verstoktheid van hun boos hart.” Jeremia 3: 15-17 (HSV)

Jeremia schreef in de tijd waarin Jeruzalem ingenomen werd door de Babyloniërs, de tijd waarin ook de ark verdwenen is. Nu kan er verschillend gedacht worden over de vraag, wanneer de omstandigheden die Jeremia beschrijft, zouden gaan plaatsvinden. Inmiddels is echter de ark inderdaad niet meer gemaakt. De vraag is dus legitiem, of de oorspronkelijke ark nog wel gevonden is of gevonden gaat worden.

‘De moeizame zoektocht naar Israëls vroege verleden’ – Bijdrage van dr. Van der Veen in de tweeluik over de chronologie van het oude Nabije Oosten

“Zo heeft bijvoorbeeld Megiddo als stad uit de tijd van Salomo altijd een bijzondere voorkeur genoten, omdat Salomo volgens het Bijbelse verhaal hier heeft gebouwd (1 Koningen 9:16-19).” Op de foto de blootgelegde stadspoort van Megiddo. Bron: Wikipedia.

Noot van de redactie: In de nieuwste Radix verscheen een tweeluik over de chronologie van het oude Nabije Oosten. Dr. Peter van der Veen gaf toestemming om zijn artikel te delen via ‘Oorsprong’. Dr. Koert van Bekkum reageert in het andere deel van deze tweeluik op de bijdrage van dr. Van der Veen. Dr. Van Bekkum heeft zijn bijdrage gedeeld via Academia (hier). Masterstudent aardwetenschappen en godsdienstfilosofie Willem Jan Blom wordt bedankt voor zijn inleidende woorden voorafgaande aan deze tweeluik en zijn redactionele werkzaamheden aangaande de artikelen. Hieronder wordt alleen de abstract als html-versie weergegeven. Het hele artikel is te lezen via de pdf-weergave of te downloaden via de daaronder weergegeven link.

Abstract

Dit artikel richt zich op de vraag welke archeologische lagen in Israël (indirect bewijs opleveren voor het verenigde koninkrijk onder Salomo en voor de vroegste geschiedenis van Israël, die van de uittocht uit Egypte en de verovering van Kanaän. De zoektocht naar deze geschiedenis wordt geplaagd door verschillende complicaties, niet in de laatste plaats door het feit dat onze kennis van deze periode nog steeds beperkt is.

Het artikel is hier te downloaden.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Radix. De volledige bronvermelding luidt: Veen, P.G. van der, 2024, De moeizame zoektocht naar Israëls vroege verleden. Tweeluik over de chronologie van het oude Nabije Oosten – deel 1, Radix 50 (2): 187-195.

Is Mozes’ rieten mandje geplagieerd?

Een jongetje dat in een rieten mandje te water wordt gelaten en door een hoogstaand persoon wordt geadopteerd. Uniek? Niet helemaal. De Mesopotamische koning Sargon zou net als Mozes uit het water gehaald zijn. Vormde deze legende de inspiratie voor de bekende Bijbelse geschiedenis?

Sargon van Akkad was een heerser die tussen 2334 en 2279 voor Christus de stadstaten van het oude Mesopotamië verenigde tot één machtig rijk. Over zijn afkomst doen verschillende verhalen de ronde. Zo wordt Sargon beschreven als de (buitenechtelijke) zoon van een hogepriesteres, die door zijn moeder in een rieten mandje in de rivier werd gelegd. Ten slotte werd hij door een tuinman gevonden en geadopteerd.

Sommige wetenschappers denken dat deze legende de inspiratie was voor het ‘verhaal’ van Mozes. Dat is echter niet waarschijnlijk. De kleitabletten waarop Sargons geboortelegende beschreven werd, stammen pas uit de zevende eeuw voor Christus en waren onderdeel van de Naru-literatuur, een populair Mesopotamisch genre. Hierin werden verhalen over grote heersers uit het verleden in de eerste persoon naverteld met als doel de lezer iets te leren, niet om te beschrijven wat er werkelijk was gebeurd.

Je kunt het een beetje vergelijken met de middeleeuwse romans over Karel de Grote, die zo’n 500 jaar nadat hij leefde, werden geschreven. Wanneer Sargons verhaal dus rond 700 voor Christus op schrift werd gesteld, is het niet aannemelijk dat Mozes’ geboortegeschiedenis van 500 tot 800 jaar eerder daarop is gebaseerd.

CVandaag plaatst de komende tijd een vijftal boekfragmenten uit ‘Had Adam een navel?’. We hebben daar op deze website al over geschreven. Het boek is een uitgave van ‘Weet Magazine’ en is hier in hun webshop verkrijgbaar.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Bewijsmiddelen waargemaakt – Over bewijs, weten en geloven; de ark van Noach en de Ark des Verbonds

De huidige berg Ararat. Sommige creationisten menen dat de ark van Noach op déze berg geland is. Ararat wordt hier gezien vanuit Artaxata, kijkend naar het zuidwesten. Bron: Wikipedia.

Noot van de redactie: Onlangs plaatsten we op deze website een artikel van dr. Mart-Jan Paul over de vermeende vondst van de ‘Ark des Verbonds’. Daarop volgend kwam deze reactie binnen van mr. Peter Kerstholt, met het verzoek dit als artikel te plaatsen. Om het gesprek in stand te houden geven wij hier graag gehoor aan.

De mens is een oogwezen, dat wil zeggen het oog is bij uitstek het zintuig dat hem van informatie voorziet. Op het terrein van de Bijbelwetenschap ligt het dan ook voor de hand te zoeken naar voorwerpen die bewijzen dat de Bijbel waar en betrouwbaar is. Want fysische verschijnselen of zichtbare bewijzen die de betrouwbaarheid van de Bijbel verifiëren en onomstotelijk doen vaststaan verlenen zekerheid omtrent het bewijs van de zaken die men niet ziet maar gelooft en ten dele kent.

Bij het lezen van de Bijbel rijzen vragen als: is de ark van Noach gevonden? Zijn de tempelschatten zoals de Ark des Verbonds teruggevonden? Een processie van wetenschappers heeft zich bezig gehouden en ingespannen om dergelijke tastbare voorwerpen als bewijsmiddel boven water te krijgen. Om tenslotte te zeggen: Kijk, de Bijbel is waar. God bestaat. Jezus is Heere en God. Wees niet langer ongelovig, maar gelovig. We zullen nu kort ingaan op een tweetal bewijsmiddelen.

De ark van Noach spreekt boekdelen. De locatie is gegeven is het boek Genesis 8:4: Het gebergte van Ararat, dat ligt in het uiterste oosten van het huidige Turkije. Wie er serieus meer van wil weten kan bij het boek van dr. W.J. Ouweneel, hoofdstuk 1 de actualiteit van de ark terecht.1 Een aantal verklaringen, met name van horen zeggen, van getuigen door de geschiedenis heen passeert de revue. Maar er zijn tenminste twee verklaringen van ooggetuigen bij. Zo’n verklaring bevat feiten en omstandigheden die de getuige zelf heeft waargenomen en ondervonden. Weet wel dat de mate waarin iemand feiten en omstandigheden zelf kan waarnemen en ondervinden afhankelijk is van de omvang van zijn ervaring en van zijn op aanleg of ervaring berustend onderscheidings- en combinatievermogen.2 Soms geeft de getuige bij zijn getuigenverklaring zijn reden(en) van wetenschap op. Vanouds geldt dat een zaak vaststaat door twee of meer getuigen; de zaak wordt dan wettig en overtuigend bewezen geacht, mits de getuigen betrouwbaar zijn. De getuigenverklaringen stemmen dan overeen met de feitelijke werkelijkheid. De waarheid staat dan vast. In het geval van de ark van Noach is er overtuigend bewijs geleverd dat de ark op het Araratgebergte was gevonden.

Het tweede bewijsmiddel is de Ark des Verbonds. Volgens oude geschriften volgens het boek 2 Makkabeeën 2 moet de plek onbekend blijven waar deze ark verborgen is vlak voor de Babylonische ballingschap. En volgens Jeremia 3:16 zal de ark niet opnieuw gemaakt worden. Of dat betekent dat de originele ark is vergaan is niet gezegd; dat kan ook blijken
uit 2 Kon. 24:13; 25: 13-18 en Jer. 52: 17-23 waar de Ark des Verbonds niet is vermeld. Eind vorige eeuw ging de amateur archeoloog R. Wyatt op zoek naar de Ark des Verbonds. Maar zijn ooggetuige verslag, dat in sommige christelijke kringen nogal wat stof heeft doen opwaaien, voorziet niet in een beslissend of overtuigend bewijs dat de Ark van het Verbond is ontdekt. En dat wordt bevestigd op de website Wyattmuseum. Daarbij komt dat de regel: één getuige, namelijk R. Wyatt zelf, is geen getuige, zijn opgang doet.

Voetnoten

De datering van de nieuwtestamentische geschriften – Bespreking van ‘Rethinking the Dates of the New Testament’

De vraag naar het gezag van de geschriften van het Nieuwe Testament valt niet zonder meer samen met de tijd van hun ontstaan. De grote vraag is of wij de geschriften van het Nieuwe Testament lezen, zoals zij zichzelf aandienen. Dat maakt de vraag naar de ontstaanstijd van de nieuwtestamentische geschriften niet onbelangrijk.

In mijn studententijd las ik de studie van J.A.T. Robinson Redating the New Testament. Deze kwam in 1976 uit. De liberale Engelse theoloog was in zijn benadering van de datering van het Nieuwe Testament opmerkelijk conservatief. Hij dateerde alle nieuwtestamentische geschriften vóór de val van Jeruzalem in 70 na Chr. Dat standpunt liet geen ruimte om de pastorale brieven en 2 Petrus als pseudoniem geschriften te zien. Daar hebben we dan ook een voorbeeld van het feit dat een late datering het gezag van nieuwtestamentische geschriften raakt.

Een late datering van bijvoorbeeld evangeliën maakt het gemakkelijker te beweren dat zij historisch minder nauwkeurig zijn. Bij een vroege datering waren er nog meerdere ooggetuigen in leven en konden die wijzen op historische onjuistheden. Naast de studie van Robinson wijs ik op die van John Wenham Redating Matthew, Mark and Luke: A Fresh Assault on the Synoptic Problem die in 1992 verscheen. Evenals Robinson bepleit hij een vroege datering van de synoptische evangeliën. Hij gaat niet in op de datering van andere nieuwtestamentische geschriften. Wenham behoorde, evenals bij ons dr. H. Mulder, tot de kleine minderheid van de nieuwtestamentici die, aansluitend bij de oudste vroegchristelijke getuigenissen, Mattheüs als het evangelie zien dat het eerst op Schrift werd gesteld.

De synoptische evangeliën zijn vóór 62 na Chr. geschreven

Jonathan Bernier die als hoofddocent Nieuwe Testament aan het Regis College van de Universiteit van Toronto is verbonden, schreef een studie die aansluit bij die van Robinson, maar hij probeert zich methodisch nauwkeuriger te verantwoorden dan Robinson. Evenals Robinson neemt hij naast de canonieke geschriften van het Nieuwe Testament 1 Clemens, de Didache, de Brief van Barnabas en de Herder van Hermas mee. De reden is dat deze vroegchristelijke geschriften ongeveer in dezelfde tijd geschreven zijn als de laatste boeken van het Nieuwe Testament.

Als het gaat om de synoptische evangeliën noemt hij de argumenten om Markus als het oudste evangelie te zien. Daarin volgt hij de overgrote meerderheid van de nieuwtestamentici. Dat Lukas het laatst is geschreven, is nog duidelijker aanwijsbaar. Bij de datering van de evangeliën is de vraag wanneer Handelingen is geschreven cruciaal.

Bernier betoogt dat de meest voor de hand liggende verklaring van het feit dat Lukas eindigt met het huisarrest van Paulus in Rome is dat het boek Handelingen in die tijd is geschreven. Dat betekent dat het evangelie naar Lukas al eerder werd geschreven. Lukas lijkt beter op de hoogte met de geografie van Macedonië dan van het land der vaderen. Bernier vermoedt dat Lukas zijn evangelie schreef toen Paulus te Caesarea gevangen zat. Hij heeft toen meerdere ooggetuigen gesproken en leerde in die tijd ook het land der vaderen kennen.

Markus is geschreven zo vermeldt het anti-marcionistische voorwoord op dit evangelie na het vertrek van Petrus. Bernier stelt voor dit niet op de dood van Petrus te betrekken, maar op zijn vertrek uit Rome. Hij bezocht volgens Eusebius deze stad al onder de regering van Claudius. Dat brengt Bernier ertoe het evangelie naar Markus ergens in de jaren veertig te dateren. Mattheüs moet chronologisch tussen Markus en Lukas worden geplaatst en is aan het begin van de jaren vijftig geschreven.

Bernier geeft de voorkeur aan de zienswijze dat Lukas van Mattheüs gebruik gemaakt heeft boven die dat zij samen van eenzelfde bron hebben gebruik gemaakt ter verklaring van datgene wat deze evangeliën samen, afgezien van de stof van Markus, gemeenschappelijk hebben. Bernier noemt dat niet als argument, maar de verspreiding van de christelijke kerk over een steeds groter gebied maakt het waarschijnlijk dat al in de jaren veertig de behoefte werd gevoeld om de mondelinge overlevering over Jezus op schrift te stellen.

De datering van het evangelie naar Johannes en de ontwikkeling van de christologie

Bij de datering van Johannes speelt ook de vraag mee op welke wijze zich de christologie heeft ontwikkeld. Meerdere nieuwtestamentici menen dat er sprake is van een ontwikkeling van ene lage naar een hoge christologie. Met een lage christologie wordt bedoeld dat in de tekening van Jezus weliswaar blijkt dat hij een unieke relatie met God had, maar hij wordt nadrukkelijk niet met God gelijk gesteld. Bij een hoe christologie is dat wel het geval.

Voorstanders van deze zienswijze zien in de synoptische evangeliën een voorbeeld van lage christologie en in het evangelie naar Johannes is dan sprake van een hoge christologie. De brieven van Paulus worden daartussen geplaatst.

Gaat men ervan uit dat er aanvankelijk sprake was van een zogenaamde lage christologie, dan zal men het evangelie naar Johannes zo laat mogelijk willen dateren. Meerdere gerespecteerde nieuwtestamentici hebben echter beargumenteerd dat de oudste christologie al een hoog karakter had. Hier moeten de namen van onder andere Martin Hengel, Richard Bauckham en Larry Hurtado worden genoemd.

Alleen door een ernstige reductie op de synoptische evangeliën toe te passen kan men stsellen dat hier sprake is van een lage christologie. De synoptische evangeliën laten vanuit de tekening van het optreden en ook het onderwijs van Jezus zien dat Hij meer is dan een schepsel. We hoeven maar te denken aan het antwoord van Jezus aan de hogepriester bij het verhoor voor het sanhedrin.

De proloog van het evangelie naar Johannes start bij Jezus die als het Woord niet alleen bij God was maar ook zelf God was en is. Het verschil tussen de synoptische evangeliën en het evangelie naar Johannes is niet de christologie als zodanig. Die is in beide gevallen hoog. Het verschil ligt in de wijze van presentatie.

Terecht stelt Bernier dat het bedenkelijk is op grond van een hypothetische ontwikkeling van de christologie het vierde evangelie laat te dateren. Zijn belangrijkste argument om het evangelie naar Johannes vóór 70 na Chr. te dateren, het jaar waarin Jeruzalem werd verwoest, is dat in Joh. 5:2 in de tegenwoordige tijd over het badwater Bethesda wordt gesproken met de vijf zuilengangen. Ik zou hier iets voorzichtiger zijn, omdat ik het niet onmogelijk acht dat wij hier een voorbeeld hebben van een historische praesens.

Ik acht de zienswijze dat Johannes, de zoon van Zebedeüs, al op hogere leeftijd was, toen hij zijn evangelie schreef het meest waarschijnlijk. Daarbij ga ik ervan uit – evenals onder andere P.H.R. van Houwelingen dat Johannes, de zoon van Zebedeüs, dezelfde is als Johannes de oudste en dat de vroegchristelijke schrijver Papias dezelfde persoon in twee categorieën noemt.

De overige nieuwtestamentische geschriften en de buiten-canonieke vroegchristelijke geschriften

Bernier wil ook het boek Openbaring nog vóór het jaar 70 dateren. Dat komt omdat hij aanneemt dat in Openbaring 11:1-2 naar de Tweede Tempel wordt verwezen. Echter, het boek Openbaring is een troostboek voor de nieuwtestamentische gemeente. Tal van zaken hebben een symbolische betekenis. Bij de tempel waarvan sprake is in Openb. 11:1-2 zullen we aan de nieuwtestamentische gemeente in overeenstemming met het taalgebruik van Paulus moeten denken.

Met Bernier ben ik van mening dat de brief aan de Hebreeën hoogstwaarschijnlijk is geschreven toen de Tweede Tempel nog intact was, alhoewel ik besef dat we ook in Heb. 10:1-3 met een historische praesens te maken kunnen hebben. Uitgaande dat Jacobus de broeder des Heeren de brief die op zijn naam staat schreef, moet deze brief nog vóór 62 na Chr. zijn geschreven. Omdat er geen verwijzingen naar Paulus zijn, is het niet onmogelijk dat deze brief bij de oudste nieuwtestamentisch geschriften behoort.

Een vroege datering van de meeste brieven van Paulus is onomstreden. Wel is het een vraag of de brief aan de Galaten na Paulus eerste of tweede zendingsreis is geschreven. Bernier kiest voor de eerste optie en met hem meen ik dat daar het meest voor te zeggen valt. Bij de brieven aan Efeze, Kolossenzen, Filippenzen en Filemon is de vraag tijdens welke gevangenschap ze zijn geschreven. Het traditionele standpunt is de door Lukas vermelde gevangenschap in Rome. Bernier geeft niet alleen voor Filippenzen maar ook voor de andere gevangenisbrieven de voorkeur aan Caesarea.

Bernier laat in het midden of de Pastorale Brieven werkelijk van Paulus zijn. Hij sluit die mogelijkheid echter niet uit. Hij weet dat het mogelijk is 1 Timotheüs en Titus tijdens de eerste zendingsreis van Paulus te dateren. Hij acht echter het meest waarschijnlijk dat deze drie brieven door Paulus na zijn vrijlating van de door Lukas beschreven gevangenschap zijn geschreven en dan blijkt uit 2 Timotheüs dat Paulus opnieuw gevangen is.

Ten aanzien van 2 Petrus volgt Bernier eenzelfde lijn als bij de Pastorale Brieven. Hij gaat niet zonder reserve uit van het auteurschap van Petrus, maar sluit dit ook niet uit. Dan moet 2 Petrus in de tweede helft van de jaren zestig zijn geschreven.

Ten aanzien van de niet-canonieke vroegchristelijke geschriften voert Bernier argumenten aan dat zij niet later dan het begin van de tweede eeuw zijn geschreven. Een eerdere datering lijkt mij moeilijk. Dan is zeker voor de Didachè moeilijk te begrijpen waarom het geen canonieke status kreeg.

Conclusie

Ik acht de studie van Bernier van groot belang en wel met name voor studenten in de theologie. Aan menige academische instelling worden late dateringen van nieuwtestamentische geschriften in colleges door nieuwtestamentici als vaste feiten gepresenteerd, maar dat zijn ze niet. De feiten die er zijn, geven ruimte voor meerdere interpretaties en Bernier laat zien dat er zeer goede argumenten zijn voor vroege dateringen. Dat is met name van belang als late dateringen gerelateerd zijn aan zienswijzen die strijdig zijn met het zelfgetuigenis van het Nieuwe Testament en dan denk ik niet in de laatste plaats aan het zelfgetuigenis over de persoon van Jezus Christus.

N.a.v.: Jonathan Bernier, 2022, ‘Rethinking the Dates of the New Testament: The Evidence for Early Composition’ (Grand Rapids: Baker Academic).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Sommige christenen wijzen op vondst ark des verbonds: terecht?

Steeds weer doen verhalen over sensationele archeologische vondsten in Israël de ronde. Dit gebeurt vooral op internet. Maar hoe kun je die verhalen toetsen? Een vuistregel is om de volgende twee zaken na te gaan: 1) Hoe deskundig en betrouwbaar is de verteller? 2) Hoe kunnen de aangevoerde gegevens en argumenten gecontroleerd worden?

Transport van de ‘Ark des Verbonds’ op een reliëf in de kathedraal Sainte-Marie d’Auch. Bron: Wikipedia.

Die vragen zijn ook van belang bij de beoordeling van een oud bericht dat onlangs weer gepubliceerd werd op Revive.nl: “Video gaat opnieuw viral: Archeoloog vindt ark des verbonds met, wat blijkt, het nog steeds levende bloed van Jezus!1

Volgens het bericht heeft een archeoloog genaamd Ron Wyatt bewijs gevonden voor het feit dat Jezus heeft bestaan. Hij verklaarde op 6 januari 1982 dat hij de ark des verbonds had gevonden. Wat het extra interessant maakte was dat hij een enorme spleet zag boven de grot waar de ark was ontdekt. En het leek alsof er een opgedroogde, zwarte substantie over het verzoendeksel van de ark was gemorst. Toen ze terugkeerden naar het laboratorium om het te testen, ontdekten ze dat het uniek bloed was met 24 chromosomen. En extra bijzonder: Op de een of andere manier leefde het nog! Toen hij terugkeerde naar de plaats waar hij de ark had ontdekt, ontdekte hij dat deze precies onder de plek was begraven waar Christus was gekruisigd. Het wijst erop dat dit het bloed zou kunnen zijn dat naar beneden droop toen de aarde openbarstte tijdens de kruisiging. Tot zover het sensationele bericht.

Betrouwbaarheid verteller

Om dit nieuwsbericht op waarde te schatten, is het van belang de twee genoemde criteria te hanteren. Laat ik beginnen met de vraag hoe betrouwbaar de verteller is. Wie op onderzoek uitgaat, komt er achter dat de Amerikaanse christen Ron Wyatt (1933-1999) een verpleegkundige en hulp-anesthesist was die vaak naar het Midden-Oosten gereisd is. Hij heeft ongelooflijk veel bijzondere vondsten gedaan. In bepaalde kringen in Amerika, voornamelijk onder zevendedagsadventisten, is hij een held. Daarbuiten is er onder christenen voornamelijk lichte scepsis tot volledig afwijzing van zijn claims van opmerkelijke vondsten. In kringen van serieuze wetenschappers, ook christen-wetenschappers, wordt het meeste van Rons werk goed beargumenteerd afgewezen.

Een voorbeeld bij de vraag naar controle is de Schelfzee/Rietzee in het boek Exodus. Meestal wordt aangenomen dat die dichtbij Egypte lag, zoals de Golf van Suez of de Bittermeren. Er zijn echter ook argumenten om aan te nemen dat de Golf van Akaba bedoeld is en dat de berg Sinaï in Midian lag (en niet in het schiereiland Sinaï, waar de berg meestal gesitueerd wordt). Ron Wyatt koos voor de Golf van Akaba, en hij verzon een ondiepte van 300 meter op de plaats van de doortocht van de Israëlieten, maar die is er niet. Ron beweerde daar ook een oude granieten kolom te hebben gezien met Fenicisch of oud-Hebreeuws schrift. Hij beheerste die talen echter niet. Controle is niet mogelijk, want er zijn geen foto’s beschikbaar.

Een tweede voorbeeld is de zoektocht naar de ark van Noach. Wyatt heeft dit grote schip ook kunnen lokaliseren, maar geen enkele wetenschapper gelooft hem.

De ark van het verbond

Nu de ark van het verbond. Het korte bericht en de bijbehorende video bevatten geen materiaal dat gecontroleerd kan worden. Wij zouden wel eens willen weten welke ruimte onder Golgotha ontdekt is, hoe hij daar gekomen is en ook hoe hij weet dat die plaats exact onder het kruis van Jezus was. De ontdekking van de Ark van het Verbond zou natuurlijk direct gemeld moeten worden aan de Oudheidkundige dienst in Israël, maar dat is niet gebeurd. Overigens verleent deze dienst alleen maar toestemming tot opgraving aan erkende archeologen. Maar het verhaal gaat dat deze dienst de vondst geheim wilde houden. Ook van deze ark zijn geen duidelijke opnamen beschikbaar.

De ark van het verbond stond in de tabernakel en in de eerste tempel, maar is waarschijnlijk door de Babyloniërs weggevoerd en niet meer teruggekomen. Volgens Flavius Josephus was het Heilige der heiligen in de tweede tempel leeg, en stond er dus geen ark meer (Joodse Oorlog 5.219). Er zijn tal van verhalen in omloop wat er met de ark gebeurd is. Zo heeft 2 Makkabeeën 2:4-8 het bericht dat de ark in opdracht van de profeet Jeremia verstopt is in de berg Nebo. Andere verhalen geven aan dat de ark naar Ethiopië vervoerd is of verstopt is in de tempelberg. Voor Ron Wyatt is het echter duidelijk dat de ark zich in de heuvel Golgotha bevindt. Maar bij gebrek aan bewijs moeten we helaas de conclusie trekken dat hij deze vondst waarschijnlijk verzonnen heeft.

‘Bloed van Jezus’

Volgens het nieuwsbericht heeft Ron het opgedroogde bloed laten onderzoeken in een laboratorium. De medewerkers hebben daarna opgebeld met de mededeling dat dit menselijke bloed 24 chromosomen bevat. Ron legde zelf later uit: “Weet je, iedereen heeft er 46; 23 van je moeder, 23 van je vader. Dit bloed had 23 chromosomen van moederszijde en slechts één Y-chromosoom. Daarnaast zeiden ze dat het bloed leeft.” Elders blijkt dat Ron die samenstelling ziet als een bewijs van de bijzondere geboorte van Jezus, zonder toedoen van een man.

Dit wonderlijke verhaal roept de vraag op welk laboratorium het bloed onderzocht heeft en waar de schriftelijke uitslag is. Maar helaas, Ron vertelde alleen dat het laboratorium ergens in Israël stond. Ook is er geen schriftelijke verklaring, want Ron werd slechts gebeld voor de uitslag. Op deze manier is controle onmogelijk en blijft de lezer van dit verhaal zitten met de vraag wat er echt en wat er gefantaseerd is.

Het aantal chromosomen is afwijkend. Volgens Ron is dat een bewijs van Jezus’ bijzondere afkomst. Wie zich verdiept in het onderzoek naar chromosomen merkt al gauw dat er bij celdeling afwijkende aantallen chromosomen gevormd kunnen worden. Deze genetische afwijkingen zijn nagenoeg altijd schadelijk. Ron houdt zich echter niet bezig met de vraag wat de negatieve consequenties zijn van een afwijkend aantal chromosomen.

Ron Wyatt heeft jarenlang gereisd en is met groot aantal fantastische verhalen thuisgekomen. Er is echter niet één wetenschappelijke organisatie die met hem samenwerkte (ook niet uit orthodox-christelijke hoek) en in de gelegenheid gesteld werd zijn bevindingen te onderzoeken. Ook zijn de resultaten alleen maar wereldkundig gemaakt in vage nieuwsberichten en video’s met onduidelijke beelden. Dit maakt de beweringen ongeloofwaardig. Toch heeft de avonturier nog steeds aanhangers. Wie meer wil weten over hem kan terecht op de Nederlandstalige of Engelstalige site van Wikipedia. Daar staan allerlei voor- en tegenstanders vermeld.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

Ingezonden brief – STOP: Vergeet de Joden niet!

Het beeld de Hand, van Gerry van der Velden, geplaatst in 2013 , staat bij afslag 35 Ochten Kesteren van de A15. De Hand is een beeld waar iedereen ‘zijn eigen gedachte bij heeft’ aldus de voettekst. Hierbij mijn gedachte.

De Hand staat zuidelijk van de Nieuwe Dijk. In de Tweede Wereldoorlog lag aan de Nieuwe Dijk Kamp Overbroek (Wikipedia). Het was vanaf 1941 een werkkamp. In 1941/1942 verbleven hier Joodse mannen, maximaal 143. Ze werden ingezet bij graafwerkzaamheden. In de nacht van 2 op 3 oktober 1942 (Jom Kipoer) zijn ze allemaal, zeer waarschijnlijk via station Kesteren, naar Westerbork afgevoerd om te worden omgebracht.

Een Pruisisch vorst vroeg eens: “Geef me een bewijs dat God bestaat?” Een hoveling antwoordde: “De Joden, sire!” Israël is het bijzondere volk van God. Nu hebben de Joden Koning Jezus bij Zijn eerste komst verworpen. Maar God heeft Israël, het volk van het verbond, niet prijsgegeven. Israël betekent vorst Gods. Gods trouw bleek wonderlijk in 1948: is er ooit na bijna 2000 jaar een volk weer op de wereldkaart verschenen?!

Een nazileugen was: “Die Juden sind unser Unglück!” Een Schriftwaarheid is: de zaligheid is uit de Joden (Joh. 4:22). De zegen komt door Israël. Israëls bekering nadert: From the river to the sea, Israël will (geestelijk!) be free! Op Gods tijd zal Israël de Messias gaan belijden en zullen de Joden de evangelisten van de eindtijd zijn. Daarom STOP: vergeet Israël niet! Bid mee op D.V. 2 mei in Opheusdens dorpskerk. Aanvang bidstond 19.30u.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, STOP: vergeet de Joden niet, Het GemeenteNieuws 23 (17): 3.

Een uitleg van Jona die zowel aan het historische als literaire karakter van dit Bijbelboek recht doet

In de serie Zondervan Exegetical Commentary on the Old Testament verscheen in 2019 een tweede editie van de uitleg van Kevin J. Youngblood op het boek Jona. De auteur is hoofdocent Biblical Studies aan Harding University. De serie heeft een aantal onderscheidende kenmerken:

  1. De hoofgedachte van de besproken passage wordt weergegeven.
  2. De literaire context van de passage binnen het bewuste Bijbelboek en vervolgens binnen breder verbanden wordt belicht.
  3. Een eigen vertaling van de hand van de auteur gevolgd door een weergave die de voortgang van de gedachten binnen de besproken passage laat zien.
  4. De structuur en literaire vorm van de passage.
  5. Een uitleg van de tekst.
  6. De canonieke en praktische betekenis ervan.

Youngblood stelt aan de orde dat Jona een plaats kreeg in de bundel van de twaalf Kleine Profeten. Hij vraagt er de aandacht voor dat de ordering van de Kleine Profeten in de Hebreeuwse Bijbelhandschriften verschilt van die van de Septuaginta. Dat moet ons voorzichtig maken om aan de ordering te grote betekenis toe te kennen. Een tweede vraag is of wij de boeken van de twaalf Kleine Profeten allereerst in onderlinge samenhang moeten uitleggen of het boek als een zelfstandige eenheid moeten zien. Terecht stelt de auteur dat wij met het laatste moeten beginnen.

Om het boek Jona te begrijpen moeten we zowel aan de historische, literaire en canonieke aspecten recht doen, zo stelt Youngblood en ik volg hem daarin graag na. De drie aspecten overlappen elkaar en zijn met elkaar verbonden.

In overeenstemming met het zelfgetuigenis van Jona houdt hij vast aan het historische karakter ervan. Dat allerlei historische details ontbreken verklaart hij uit het feit dat Jona pas lang nadat de verhaalde gebeurtenissen plaats vonden op schrift werd gesteld. In de taal van Jona vindt hij ook daarvoor een aanwijzing. Zelf zou ik iets voorzichtiger zijn met de bewering dat taal van Jona post-exilisch is. De profeet kwam uit het Tienstammenrijk. De verschillen het Standaard Bijbelse Hebreeuws kunnen ook te maken hebben met de doorwerking van een noordelijk dialect.

Terecht legt Youngblood de vinger bij de parallelismen en woordherhalingen in het boek Jona. De eerste twee hoofdstukken corresponderen met de laatste twee. In het boek Jona komt een opmerking, groot aantal woorden of uitdrukkingen meerdere malen voor, terwijl een aantal woorden meerdere malen hetzelfde subject van handeling aangeeft, hetzij binnen het gehele boek, hetzij binnen een kleine literaire eenheid.

Met andere uitleggers wijst Youngblood erop dat het boek Jona in twee delen uiteen valt: Jona 1-2 en Jona 3-4. Elk deel begint met de woorden: ‘en het woord des HEEREN geschiedde tot Jona’. Het vrezen van de HEERE door de heidense zeelieden correspondeert met de bekering van de Ninevieten. De psalm van Jona in de vis staat in contrast met zijn houding, beschreven in Jona 4. Youngblood wijst erop dat men bij een verdere onderverdeling binnen kleine marges verschillende keuzes kan maken.

Zowel op grond van literaire analyse als van discoursanalyse komt hij tot een zevenvoudige structuur. Met hem meen ik dat voor deze structuur het meest valt te zeggen. Tweemaal zijn er drie delen die met elkaar corresponderen en het boek eindigt een vraag in aansluiting op de tweede climax.

Het eerste hoofddeel kan als volgt worden verdeeld: 1. achtergrond (Jona 1:1-4a); 2. aanloop naar top (Jona 1:4b-17a); 3. top (Jona 1:17b-2:10). Bij het tweede hoofddeel kunnen we eenzelfde structuur aanwijzen: 1. achtergrond (Jona 3:1-3a); 2. aanloop naar top (Jona 3:6-10); 3. top (Jona 4:1-4). Het boek eindigt met een les van de HEERE voor Jona (Jona 4:5-11). Deze les is de climax van het boek. Een climax waarvan de kern in de laatste twee verzen van Jona wordt verwoord.

Van de zeven delen die zo worden onderscheiden beginnen er vier met de Hebreeuwse uitdrukking wajehi (Jona 1:1; 4b; 17b en 3:1). Een uitdrukking die wij in de Statenvertaling weergegeven vinden met ‘en het geschiedde’ (Jona 1:1; 3:1), ‘er werd’ (Jona 1:4b) en met ‘en was’ (Jona 1:17b). Ik merk op dat wij hier een van de vele voorbeelden hebben van het op zijn minst ten dele verdwijnen in een vertaling van verbanden die zichtbaar zijn in de brontekst.

De auteur stelt dat we naar twee kanten het historische karakter en het hoge literaire gehalte van het boek Jona niet tegen elkaar moeten uitspelen. De kracht van zijn uitleg is dat hijzelf aan beide aspecten recht doet.

N.a.v.: Kevin J. Youngblood, 2019, Jonah, second edition, Zondervan Exegetical Commentary on the Old Testament: A Discourse Analysis of the Hebrew Bible (Grand Rapids: Zondervan).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Wat beweert Tacitus over de christenen?

Velen kennen het negatieve oordeel van de Romeinse historicus Tacitus (± 55-117) over de eerste christenen. Hij schreef een uitvoerige geschiedenis van het Romeinse rijk in de eeuw van Jezus Christus en over de Christiani had hij dit te zeggen:1

Portrettekening uit 1915 van Tacitus door Julien. De tekening is gebaseerd op een buste. Bron: Wikipedia.

‘… men geloofde dat de brand [van Rome] op bevel [van Nero zelf] aangestoken was. Dus om het gerucht uit te roeien vond Nero schuldigen uit en bedacht hen met de meest afschuwelijke straffen, hen die het volk christenen noemde, gehaat wegens hun schanddaden. De grondlegger van deze naam, Christus, werd onder het keizerschap van Tiberius door de provinciale gouverneur Pontius Pilatus ter dood veroordeeld. Nadat het verderfelijke bijgeloof voorlopig onderdrukt was, dook het voortdurend op verschillende plaatsen weer op, niet alleen in Judea, de oorsprong van het kwaad, maar zelfs in Rome, waar alle slechte en verderfelijke cultussen van overal bijeenkwamen en vereerd werden. Eerst werden zij die bekend hadden voor de rechter gebracht. Vervolgens werd op hun aanwijzen een enorme menigte veroordeeld, niet zozeer wegens brandstichting maar om hun haat tegen het menselijke geslacht. Met de slachtoffers werd de spot gedreven. Zo kwamen ze bijvoorbeeld om, enkel bedekt met dierenhuiden, doordat honden hen verscheurden, of nadat ze gekruisigd waren, of werden ze levend verbrand om te dienen als nachtverlichting wanneer de dag verstreken was. Nero opende zijn tuinen voor dit schouwspel en gaf spelen, terwijl hij zich onder het volk mengde, gekleed als wagenmenner of terwijl hij in een strijdwagen stond. Zodoende ontstond er medelijden met de schuldigen, hoewel ze allernieuwste en strengste straffen verdienden, omdat ze blijkbaar niet werden omgebracht in het belang van de staat, maar vanwege de bloeddorst van die ene.’

We zien dat Tacitus een volkomen negatief beeld van de volgelingen van Jezus Christus en van hun geloof had. Niet veel mensen weten dat er nog een tekst aan hem wordt toegeschreven die over christenen gaat. Deze is te vinden in het werk van de latere, christelijke schrijver Sulpicius Severus (5e eeuw). Men denkt dat Severus’ beschrijving van de verwoesting van de tempel in Jeruzalem na de inname van de stad door de Romeinen in 70 n. Chr. geheel of gedeeltelijk aan Tacitus ontleend is. Qua stijl is dat zeker mogelijk en daarom staat dit gedeelte bekend als ‘Tacitus Fragment 2’. De tekst luidt als volgt2:

Men vertelt dat Titus eerst overleg voerde door krijgsraad te houden over de vraag of zo’n prachtige tempel verwoest moest worden. Sommigen meenden dat een gewijde tempel, zo boven menselijke prestaties verheven, niet verwoest mocht worden. Dat zou een getuigenis zijn van de gematigdheid van de Romeinen, terwijl verwoesting een blijvend teken van hun wreedheid zou vormen. Anderen waren het daarmee niet eens, onder wie Titus zelf. Zij stelden dat de verwoesting van de tempel heel belangrijk was om de godsdienst van de Joden en de Christiani volledig te vernietigen. Want hoewel die godsdiensten met elkaar in conflict zijn, ontstonden ze uit dezelfde oorsprongen. De Christiani ontstonden uit de Joden; als de wortel verwijderd is, sterft de tak gemakkelijk af.

Deze woorden zijn waarschijnlijk ontleend aan het vijfde boek van Tacitus’ Historiae dat sindsdien verloren is gegaan. Tacitus onderscheidt hier duidelijk tussen Joden en christenen, maar hij weet dat de laatsten uit de eersten waren voortgekomen. Het besluit van Titus om de tempel te verwoesten was bedoeld om beide groepen van hun basis te beroven.

Interpretatie

De Amerikaan Eric Laupot meent dat de laatste woorden uit Fragment 2 niet een soort spreekwoord zijn maar een dubbelzinnige toespeling.3 In het Latijn luiden ze: radice sublata stirpem facile perituram. Het woord voor ‘tak’ is stirps, en het lijkt hier een aanduiding te zijn van de christenen. Deze verklaring is gebaseerd op een dubbelzinnigheid in het Hebreeuws: het Hebreeuwse woord netser betekent tak, maar het werd ook opgevat als de oorsprong van de naam Nazireeër of Nazarener. Onder invloed van Jesaja 11:1, de tekst over de scheut of tak uit de wortel van Isai, werd Jezus Christus aangeduid als Nazarener en zijn volgelingen mogelijk als Nazareners of ‘volgelingen van de tak’. (Denk ook aan de hedendaagse Kerk van de Nazarener.) Een vergelijkbare associatie van Christus en de christenen met de tekst uit Jesaja 11:1 treffen we trouwens ook aan in Romeinen 1:3 en 11:16-24.

De betekenis van de naam kan Tacitus of zijn bron aanleiding hebben gegeven tot het woordgrapje dat het uitroeien van de wortel (de basis, hier gebruikt voor de tempel of voor het joodse volk) ook de tak (de christenen) zou treffen. De woordkeuze kan niet die van Sulpicius Severus of een tijdgenoot zijn, omdat men in die tijd geen Hebreeuws meer kende. Dit is een sterk argument voor de gedachte dat het hele fragment inderdaad op Tacitus teruggaat en dat het door Severus zonder toevoegingen is opgenomen. De tekst geeft wel blijk van een misverstand door te suggereren dat Titus de christenen zou kunnen treffen door de tempel te vernietigen. In werkelijkheid was de verwoesting van de tempel helemaal geen bedreiging voor het bestaan van de christenen. Het was waarschijnlijk wel een stap in het proces van scheiding tussen Joden en christenen in de eerste eeuw.

Opstandelingen?

De interpretatie van de reeds genoemde Eric Laupot gaat nog veel verder. Hij meent dat Tacitus het specifiek heeft over joodse christenen, die hij scherp onderscheidt van de christenen uit de heidenen die volgens hem onder leiding van Paulus stonden. Hij denkt ook dat de woorden van Tacitus suggereren dat deze joodse christenen mede verantwoordelijk waren voor de joodse opstand. Als dat waar is, waren zij dus veel minder geweldloos dan het Nieuwe Testament suggereert. Volgens Laupot was Jezus een leider van de Zeloten, de opstandelingen tegen de Romeinen, en was Hij tijdens zijn leven eveneens in opstand was gekomen. De ‘Paulinische christenen’ waren daarentegen volgens hem trouw aan Rome en werden daarom niet vervolgd.

Tegen Laupots fantasie zijn diverse dingen in te brengen. In de eerste plaats hebben we een andere bron over de joodse opstand in de jaren 67 tot 70 en over de verwoesting van Jeruzalem en de tempel, namelijk de joodse historicus Flavius Josefus. Hij zegt helemaal niets over betrokkenheid van (joodse) christenen, hoewel hij wel van hun bestaan op de hoogte was. Josefus geeft de schuld voor alles wat er mis ging aan de Joden.

In de tweede plaats zegt Fragment 2 niet dat Titus de Christiani wilde straffen voor hun aandeel in de joodse opstand. Het is waarschijnlijk dat hij een afkeer van hen had omdat zij weigerden de goden van de staat, onder wie de keizer zelf, te aanbidden.

Uw mening

Zijn er lezers die Fragment 2 anders opvatten dan in dit artikel gebeurt? Zijn er andere, betere argumenten tegen de uitleg van Laupot? Ik zou het leuk vinden om te horen hoe u deze tekst opvat.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Ellips. De volledige bronvermelding luidt: Lalleman, P.J., 2006, Wat beweert Tacitus over Christenen?, Ellips 31 (266): 30-31.