Home » Apologetiek

Categorie archieven: Apologetiek

Jesaja 53, een kernhoofdstuk binnen de Messiaanse profetieën – Voorwoord

Jesaja heeft veel Messiaanse profetieën geschreven. Daarom wordt hij door sommigen, zoals ds. Abraham Hellenbroek (1658-1731), de Evangelische Jesaja genoemd. Jesaja geeft veel verwijzingen naar het leven en werk van de Heere Jezus Christus, in bijzonderheid Zijn lijden en sterven. Over een maand, 1 december 2024 D.V., begint de Adventsperiode weer. Deze periode kan worden gebruikt als voorbereiding op de komst van de Heere Jezus Christus, die met Kerst wordt herdacht. Een belangrijke periode in het christelijke liturgische jaar. In deze periode kan als kernhoofdstuk Jesaja 53 gelezen worden (vooral vers 2). Ik haast mij te zeggen dat Jesaja 53 wordt vaker gelezen in de lijdensweken. Dit hoofdstuk wordt door veel christenen gezien als een Messiaanse tekst of profetie.

Maar niet iedereen is het daarmee eens. Zo denken de Joden totaal anders over deze tekst. Het zijn niet alleen de Joden die hierover anders denken, ook atheïsten en agnosten bevragen en betwijfelen het Messiaanse karakter van deze tekst. Wat is waarheid? De komende maanden wil ik, als de Heere het geeft, mij, naast andere zaken, met deze tekst bezighouden. De reden hiervoor is drieledig:

(1) In de Adventsperiode is het nuttig en nodig om intensief bezig te zijn met de komende Christus. Hoewel we met deze bestudering niets kunnen verdienen, het komen tot het heil is enkel genade en een eenzijdig Godswerk, is het bestuderen van Jesaja persoonlijk profijtelijk voor de ziel. In gebed of Schriftlezing en de lezing (en beschrijving) van haar uitleg naar de zin en mening mag zijn van de Heilige Geest. Jesaja heeft zaken verklaard die in het hart kunnen leven.1

(2) Jesaja 53 is tot persoonlijk onderwijs geweest. Jesaja 53 laat ons zien wat het Hem gekost heeft om een in zichzelf doemwaardige zondaar te verlossen van het grootste kwaad en te brengen tot het hoogste Goed. Vaak wordt Jesaja 53 in de zogenoemde Lijdenstijd gelezen. Omdat ik veel wil lezen over dit hoofdstuk, kies ik ervoor om met deze bijbelstudie al in de Adventsperiode te beginnen.

(3) Tegenwoordig is er helaas veel kritiek op het Messiaanse karakter van Jesaja 53. Men gelooft niet (meer) in het profetische karakter van de tekst en past deze tekst toe op van alles, behalve op de komende Christus. Zo kwam ik onlangs een YouTube-video tegen van fotograaf en filmmaker Jacob-Carl Pauw. Hij geeft in zijn video, waarin hij zwaar leunt op de agnost en nieuwtestamenticus dr. Bart Ehrman, aan dat Jesaja 53 niet gaat over de Heere Jezus Christus, maar over het volk Israël (of een rechtvaardig overblijfsel daarvan).2 Het is zelfs één van zijn argumenten (naast talloze anderen) om de kerk vaarwel te zeggen en een agnostische positie (die wat bungelt tussen agnostisch theïst en agnostisch atheïst) te verkiezen. Hoewel kerkverlating een persoonlijke zaak is en daar vaak veel leed bij komt kijken3, is het goed om nuchter en waakzaam de argumenten te overwegen die tegen het Messiaanse karakter van Jesaja 53 zouden kunnen pleiten. Tegen die argumenten zijn ook weer counterargumenten te geven. Dat de kwestie leeft blijkt wel uit het aantal weergaven van de video van Pauw (11.641 views) en het aantal weergaven van de countervideo van Verhagen (17.933), die overigens zeker niet slechts over Jesaja 53 gaan. Ik haast mij te zeggen dat over deze teksten al veel is nagedacht en het dus geen nieuw vraagstuk is dat hier besproken wordt.4

Mocht u, lezer, nog praktische tips of literatuurtips hebben dan houd ik mij aanbevolen. Reacties hierop kunnen gestuurd worden via ons contactformulier. Tot eer van God Drie-enig én tot heil en nut voor de naaste. Soli Deo Gloria!

Voetnoten

Zonder God weten we niets

“n plaats van de verdediging kiest Van Til voor de aanval en geeft hij christenen instrumenten in handen om het bankroet van het denken zonder God aan te tonen.” Op de foto de kerk van St. Coloman in Schwangau, Beieren. Bron: Pixabay.

Ook dertig jaar na zijn overlijden heeft de Nederlands-Amerikaanse theoloog Cornelius van Til een boodschap voor christenen vandaag.

In 2017 was het dertig jaar geleden dat Cornelius van Til overleed. Geboren als boerenzoon in het Groningse plaatsje Grootegast overleed hij als emeritus hoogleraar theologie in Pennsylvania (VS). Daartussen zat een lang en vruchtbaar leven (1895-1987) in dienst van kerk en theologie. Hoewel Van Til zichzelf eerst en vooral als dienaar van het Woord zag, kreeg hij met name bekendheid vanwege zijn apologetische werk. De Amerikaanse theoloog William Edgar noemde hem „zonder twijfel een van de meest originele apologeten van de twintigste eeuw.

Gekleurde bril

Centraal staat bij Van Til de overtuiging dat elk mens zich bij zijn visie op de werkelijkheid laat leiden door bepaalde vooronderstellingen. Een neutrale blik bestaat dus niet. Iedereen bekijkt de werkelijkheid door een gekleurde bril en interpreteert de feiten in het licht daarvan. Deze overtuiging is, mede onder invloed van het postmodernisme, inmiddels gemeengoed geworden. Van Til was met deze opvatting zijn tijd ver vooruit. En dat niet op grond van postmoderne overtuigingen, maar op grond van de Schrift.

Volgens Van Til zijn er maar twee soorten mensen: mensen die het verbond houden (”covenant-keepers”) en mensen die het verbond breken (”covenant-breakers”). Elk mens denkt vanuit een ”framework” waarin óf God óf de mens het uitgangspunt vormt. Omdat de mens van nature een verbondsbreker is, probeert hij de waarheid van Gods bestaan te negeren en te onderdrukken, om zo een werkelijkheid te construeren zonder God. Niet God, maar de mens is uitgangspunt van alle dingen. Omdat volgens Van Til alleen een optiek waarin God voorondersteld wordt houdbaar is, staan alle andere opvattingen open voor kritiek. Elke visie die niet rekent met God en Zijn Woord vertoont innerlijke inconsistenties. Het is de taak van de christelijke apologeet om de ander te wijzen op deze inconsistentie.

God centraal

Van Tils methode, bekend als de ”presuppositionele” visie, benadert de werkelijkheid radicaal vanuit God. God, in Wie we leven, bewegen en zijn, is de vooronderstelling van alle dingen. God is niet de conclusie van een reeks argumenten die Zijn bestaan zouden bewijzen, Hij staat aan het begin van elk argument. Niemand, aldus Van Til, kan ook maar een lettergreep uitspreken, hetzij in bevestigende, hetzij in ontkennende zin, tenzij God bestaat. Zonder God te vooronderstellen, is er geen kennis, wetenschap of moraal mogelijk. In zijn eigen woorden: „…het geheel van de geschiedenis en de beschaving zou voor mij onbegrijpelijk zijn zonder mijn geloof in God.

Christelijk theïsme is het enige alternatief voor scepticisme: zonder geloof in God is geen enkel geloof of overtuiging mogelijk. Alleen in Gods licht zien we het licht. De christelijke wereldbeschouwing is daarom de enige die rationeel en geldig is. Elke andere wereldbeschouwing toont innerlijke inconsistentie en de christelijke apologeet moet zijn opponent laten zien dat diens claims op kennis, wetenschap en moraal niet houdbaar zijn.

Volgens Van Til is er zonder God überhaupt geen kennis mogelijk. Kennis heeft twee onmisbare componenten: geloof en waarheid. Je kunt Donald Trump niet kennen als hij niet bestaat; dat is de component waarheid. Je kunt hem ook niet kennen als je niet gelooft dat hij bestaat; de component geloof. Deze twee kenmerken vooronderstellen het bestaan van God.

Hoewel naturalisten, die het bestaan van God ontkennen, ook kennis claimen, kunnen ze daar geen argumenten voor aandragen. Geloof en waarheid zijn namelijk concepten waar naturalisten wel gebruik van maken, maar waar ze geen basis voor hebben. Het enige wat waar is, is wat je met behulp van de wetenschap kunt aantonen. Waarheid en geloof kun je echter niet natuurwetenschappelijk aantonen, terwijl je die wel nodig hebt om tot kennis te komen.

Naturalisten hebben nog een tweede probleem. Waarheid veronderstelt normativiteit. Iets is waar of niet. Een naturalist kan echter niet inzichtelijk maken waarom dit zo zou zijn. Een christen kan dit wel. Iets is goed of fout, omdat het wel of niet in overeenstemming is met Gods karakter, met de logica en het principe van non-contradictie die verankerd zijn in God.

Het bovenstaande betekent dat een naturalist feitelijk geen wetenschap kan bedrijven. Zonder kennis immers geen wetenschap. Wetenschap en kennis vooronderstellen het bestaan van God. Natuurlijk zijn er vele niet-gelovige wetenschappers die integer wetenschap bedrijven, maar feitelijk doen ze dat met geleend kapitaal: ze werken, zonder dat ze het weten, vanuit theïstische vooronderstellingen.

Atheïsme

Volgens Van Til is de werkelijkheid onverklaarbaar zonder God. Zonder God weten we niets. Elk argument, elke dialoog, elk feit vooronderstelt het bestaan van God. Het is zelfs niet mogelijk Gods bestaan te ontkennen zonder de vooronderstelling dat Hij bestaat. Van Til vergelijkt het met lucht: wie discussieert over het wel of niet bestaan van lucht, kan dat alleen door tegelijkertijd diezelfde lucht in te ademen. Zelfs een atheïst heeft dus God nodig om te bewijzen dat Hij niet bestaat.

Dit is een vruchtbaar inzicht, dat christenen zich eigen dienen te maken. Het kan een doeltreffend middel zijn om zelfs de krachtigste argumenten tegen God om te buigen tot argumenten voor Zijn bestaan. Neem bijvoorbeeld het probleem van het lijden. Wie heeft het niet eens meegemaakt dat de ellende en het lijden in de wereld worden ingebracht als argument tegen God? Van Til zou in zo’n geval dit pareren met een tegenvraag: Hoezo is dat een probleem? Vanuit evolutionair perspectief zijn lijden, ziekte, pijn en dood immers inherent aan het leven. Het is goed noch fout; de ”struggle for life” en de ”survival of the fittest” zijn immers inherent aan het evolutieproces.

Zoals gezien kan het naturalisme geen argumenten voor de noties van goed en kwaad aandragen. Dat ook niet-gelovigen ziekte, lijden en pijn toch als kwaad beschouwen, kan alleen omdat ze onbewust werken met het geleende kapitaal van het theïsme. Hun argument tegen Gods bestaan is dus juist een bewijs voor Zijn bestaan en tegelijk een stille aanwijzing dat ook niet-gelovigen besef van goed en kwaad hebben als gevolg van hun geschapen zijn door de God Die ze ontkennen.

Volgens Van Til dienen christenen zich te begeven op het terrein van hun opponenten om van binnenuit de inconsistentie van hun beweringen aan te tonen. In plaats van de verdediging kiest Van Til voor de aanval en geeft hij christenen instrumenten in handen om het bankroet van het denken zonder God aan te tonen. Alle gedachten die zich tegen de kennis van God verzetten, dienen gebracht te worden tot de gehoorzaamheid van Christus (2 Kor. 10:5).

Cirkelredenering

Een van de kritiekpunten die tegen Van Til zijn ingebracht, is het verwijt van circulariteit: je bewijst God terwijl je al uitgaat van je gelijk, namelijk dat Hij bestaat: een cirkelredenering. Dat is waar, maar (aldus Van Til) dat geldt voor iedereen. Iedereen gaat uit van bepaalde vooronderstellingen. Het enige wat ertoe doet, is dat je uitgaat van de juiste vooronderstellingen – en dat kan alleen de christen die uitgaat van de heerschappij van God en Zijn Woord. Christenen moeten niet-gelovigen niet tegemoetkomen door te kiezen voor een zogenaamde neutraliteit (want die bestaat niet) maar, uitgaande van de waarheid van Bijbelse vooronderstellingen, de ander opzoeken op diens terrein en de onjuistheid en onmogelijkheid van zijn claims op kennis en waarheid aantonen.

Van Tils benadering is wel een „copernicaanse revolutie” genoemd. In plaats van mee te gaan in het gangbare patroon, dat uitgaat van de autonome mens, neemt hij zijn uitgangspunt in God. Als het waar is dat alle dingen uit Hem, door Hem en tot Hem zijn, geldt dat ook voor ons denken. God dient de vooronderstelling te zijn van ieders denken en redeneren. Kortom: er is ook bekering van ons denken nodig. Zo is het mogelijk God niet alleen lief te hebben met ons hart en onze ziel, maar ook met ons verstand. Dat is de blijvende betekenis van Van Til.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2017, Zonder God weten we niets, Reformatorisch Dagblad Accent 47 (191): 5 (Artikel).

RD roept rubriek ‘Wat zeg je dan?’ in het leven – Kritische vragen beantwoord – Een overzicht

Er komen veel vragen op reformatorische christenen af. Kritische vragen kunnen soms met de spreekwoordelijke mond vol tanden laten staan. Mogelijk zorgt dat ook voor persoonlijke twijfel. Het is daarom goed dat het Reformatorisch Dagblad vanaf de vorige maand de rubriek ‘Wat zeg je dan?’ in het leven heeft geroepen. Iedere week wordt er op zaterdag een vraag beantwoord die gesteld zou kunnen worden door een criticus. “In ‘Wat zeg je dan?’ worden allerhande kritische vragen die vaak van buiten de gereformeerde gezindte op christenen afkomen besproken.” Mensen worden opgeroepen kritische vragen die zij in de praktijk tegenkomen te sturen naar de opinieredactie van de krant. “De opinieredactie maakt zonder overleg een selectie uit de ingezonden vragen.” Wij moedigen het sturen en beantwoorden van kritische vragen van harte toe. We zullen op deze website niet alle vragen samenvatten, daarom hieronder alleen een verwijzing naar het artikel. Daarnaast geven we ter citatie de bron weer. Met dank aan de opinieredactie van het Reformatorisch Dagblad.

Het overzicht

  1. Is God net zo wreed als Hamas? Bron: Versluis, A., 2024, Is God net zo wreed als Hamas?, Reformatorisch Dagblad 54 (31): 31.
  2. Is Bijbeltekst wel betrouwbaar? Bron: Vries, P. de, 2024, Is Bijbeltekst wel betrouwbaar?, Reformatorisch Dagblad 54 (36): 31.
  3. Ook zonder Gods geboden kun je gelukkig zijn. Bron: Liefting, J.D., 2024, Ook zonder Gods geboden kun je gelukkig zijn, Reformatorisch Dagblad 54 (39): 31.
  4. Dat je christen bent is toch cultureel bepaald? Bron: Al-Chalabi, M.T., 2024, Dat je christen bent is toch cultureel bepaald?, Reformatorisch Dagblad 54 (44): 31.
  5. Waar zijn belijdenisgeschriften voor nodig? Bron: Hoek, P.C., 2024, Waar zijn belijdenisgeschriften voor nodig?, Reformatorisch Dagblad 54 (50): 33.
  6. Waarom bij de kerk blijven als zo veel leiders struikelen? Bron: Eikelboom, P., 2024, Waarom bij de kerk blijven als zo veel leiders struikelen?, Reformatorisch Dagblad 54 (56): 37.
  7. Is het echt afgelopen als ons aardse leven eindigt? Bron: Lagendijk-van Ginkel, A., 2024, Is het echt afgelopen als ons aardse leven eindigt?, Reformatorisch Dagblad 54 (62): 25.
  8. Gaan onenigheid en christelijk geloof samen? Bron: Kater, M.J., 2024, Gaan onenigheid en christelijk geloof samen?, Reformatorisch Dagblad 54 (68): 29.
  9. Is christelijke opvoeding indoctrinatie? Bron: Spaan-van Braak, P., 2024, Is christelijke opvoeding indoctrinatie?, Reformatorisch Dagblad 54 (74): 33.
  10. Geloof en wetenschap combineren? Bron: Belt, H. van den, 2024, Geloof en wetenschap combineren?, Reformatorisch Dagblad 54 (140): 33.
  11. Waarom houdt God Zich verborgen? Bron: Wit, J. de, 2024, Waarom houdt God Zich verborgen?, Reformatorisch Dagblad 54 (146): 29.
  12. Is Jezus Gods Zoon? Bron: Rentier, C.W., 2024, Is Jezus Gods Zoon?, Reformatorisch Dagblad 54 (152): 31.
  13. Is Drie-eenheid een Bijbels begrip? Bron: Willigen, M.A. van, 2024, Is Drie-eenheid een Bijbels begrip?, Reformatorisch Dagblad 54 (158): 37.
  14. Is Jezus de enige weg tot God? Bron: Pieters, W., 2024, Is Jezus de enige weg tot God?, Reformatorisch Dagblad 54 (164): 29.
  15. Is geloven nodig als je wilt bidden? Bron: Immink, F.G., 2024, Is geloven nodig als je wilt bidden?, Reformatorisch Dagblad 54 (169): 33.
  16. De doop: kies ik of kiest God? Bron: Bakker-van den Berg, A., 2024, De doop: kies ik of kiest God?, Reformatorisch Dagblad 54 (176): 33.
  17. Is het geloof in “hemelse Vader” een zoethouder? Bron: Vugt, J.R. van, 2024, Is geloof in “hemelse Vader” een zoethouder?, Reformatorisch Dagblad 54 (182): 31.
  18. Geloof en hersenspinsel? Bron: Schaap-Jonker, H., 2024, Geloof en hersenspinsel?, Reformatorisch Dagblad 54 (188): 23.
  19. Waarom bestaat de hel? Bron: Ouden, J.C. den, 2024, Waarom bestaat de hel?, Reformatorisch Dagblad 54 (194): 35.
  20. Is apologetiek zinvol? Bron: Gurp, J. van, 2024, Is apologetiek zinvol?, Reformatorisch Dagblad 54 (200): 35.

Kan een God van liefde opdracht geven tot genocide?

In Deuteronomium 7 wordt Israël opgeroepen om de volken van Kanaän volledig uit te roeien. Dat is een keiharde oproep tot genocide. Hoe zit dat precies? En hoe valt dat te rijmen met een God die liefde is? Dr. A.E.M.A. (Annechiena) Vrolijk is docent Oude Testament en Hebreeuws en geeft antwoord op die vraag.

“Jozua nu verbrandde Ai, en hij stelde haar tot een eeuwigen hoop, ter verwoesting, tot op dezen dag.” Jozua 8:28. Bron: Wikipedia.

“Straks zal de Heer, uw God, u naar het land brengen dat u in bezit zult nemen en veel volken voor u op de vlucht jagen: de Hethieten, de Girgasieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten en de Jebusieten – zeven volken die groter en machtiger zijn dan u. Wanneer de Heer, uw God, u de overwinning op hen schenkt, moet u hen doden. U mag geen vredesverdrag met hen sluiten en hen niet sparen.” (Deuteronomium 7:1-2)

De opdracht van God om de volken van Kanaän uit te roeien, is huiveringwekkend. Het kan toch niet waar zijn dat God zélf opdracht geeft om hele volken zonder pardon te doden? De gedachte alleen al roept weerzin op, zeker voor moderne, westerse mensen, die gevoelig zijn voor geweld. Kan een God van liefde opdracht geven tot genocide?

In Deuteronomium 7 wordt Israël inderdaad opgeroepen om de volken van Kanaän volledig uit te roeien. Bij de intocht in het land wordt beschreven hoe deze opdracht wordt uitgevoerd. Dat gebeurt niet volledig, en dat wordt Israël dan ook verweten. De opdracht om hen uit te roeien wordt consequent gepresenteerd als een gebod van God zelf. Bovendien wordt het uitroeiingsbevel nergens in het Oude (of Nieuwe) Testament verworpen. Dat maakt de kwestie alleen maar nijpender. Hoe zit dit nu?

Het Oude Testament noemt vooral twee motieven: de zonden van de Kanaänieten (vooral kinderoffers en ongeoorloofde seksuele praktijken) en het gevaar van navolging door Israël. Als deze volken in leven blijven, zal Israël hun goden gaan dienen en hun praktijken overnemen. Daarmee komt de exclusieve relatie tussen de Heer en Israël op het spel te staan. Later in het Oude Testament wordt verteld hoe deze volken inderdaad worden gespaard en opgenomen in Israël, dat vervolgens hun levenswijze overneemt. Dat leidt uiteindelijk tot het oordeel van de ballingschap. De uitroeiing wordt dus niet onderbouwd vanuit racisme, vergelding of een strijd om het land, het gaat om het behoud van de unieke band van God met zijn volk. Het gaat er nadrukkelijk niet om dat Israël ‘beter’ zou zijn; integendeel, in het Oude Testament staat dat Israël met zijn zonden de Kanaänieten evenaart en zelfs overtreft. Dan dreigt voor Israël net zo goed de ondergang (Deut. 8:19-20).

Het uitroeiingsbevel is een opdracht van God zelf. Dat is geen uitzondering; in meer dan duizend teksten in het Oude Testament is sprake van de toorn, de wraak of het oordeel van de Heer. Wie recht wil doen aan wat de Bijbel over God zegt, kan dit thema dus niet aan de kant schuiven. In het Oude Testament horen Gods liefde en toorn vaak bij elkaar. Als gevolg van Gods toorn kan een vernietigend gericht plaatsvinden. Dat oordeel is huiveringwekkend, al is het niet willekeurig; het laat zien dat de Heer een ontzagwekkend God is. Tegelijk klinkt telkens weer de boodschap dat Gods liefde uiteindelijk het overwicht heeft.

De christelijke kerk leest het Oude Testament altijd samen met het Nieuwe. Met de komst van Jezus Christus breekt een nieuwe fase in Gods heilshandelen aan. Sinds Pinksteren gaat Gods heil uit naar alle volken. Zijn oordeel treft niet langer één specifiek volk. Bovendien wordt het oordeel van God nu nadrukkelijker in Gods hand gelegd en grotendeels uitgesteld tot het laatste oordeel. Ten slotte kan in het Nieuwe Testament over het oordeel van God slechts gesproken worden in het licht van Golgota, waar God in zijn Zoon zelf het oordeel over de zonde op zich nam.

Wat laat deze opdracht nu zien over wie God is? Deze opdracht klinkt in een unieke situatie. Slechts eenmaal, met het oog op één specifieke groep volken en voor een beperkte tijd, wordt Israël opgeroepen dit te doen. De uitroeiing is uitsluitend verbonden met de vestiging van Israël in het land Kanaän. Van vreemdelingenhaat of een algemene oproep tot geweld, is geen sprake. Deze opdracht bevat wel wezenlijke aspecten van wat God in het Oude en Nieuwe Testament van zichzelf openbaart, namelijk zijn heiligheid en afkeer van de zonde.

Geeft het uitroeiingsbevel geen aanleiding voor gebruik van geweld in het heden? Nee, als deze teksten gelezen worden in het verband van het hele Oude en Nieuwe Testament, bevatten ze daar geen enkele rechtvaardiging voor. Het betreft een unieke situatie. Bovendien is in het Nieuwe Testament de plaats van de volken anders geworden. Na de dood en opstanding van Jezus Christus kan Gods volk onmogelijk worden opgeroepen om een bepaald volk te doden.

Wat moet je als christen nu met deze opdracht van God om de Kanaänitische volken uit te roeien? Het is geen oplossing om dit gebod te beschouwen als een onjuiste, menselijke interpretatie; daarvoor is het te nauw verbonden met het beeld van God in het Oude Testament als geheel. Blijkbaar is dit gebod in die specifieke situatie, op dat moment in de heilsgeschiedenis, een besluit van God geweest.

Dit is geen oplossing voor onze vragen. Het blijft niet te begrijpen waarom God het ene volk uitkiest en het tegelijk gebiedt om een ander volk uit te roeien, of waarom dit de consequentie moet zijn van de redenen die het Oude Testament noemt. Het is wel te verklaren waarom wij het niet kunnen begrijpen. Dat heeft deels te maken met onze cultuur, die een afkeer heeft van geweld, maar vooral met het feit dat wij leven na de komst van Jezus Christus. De positie van de volken en de mogelijkheid van het gebruik van geweld door het volk van God zijn beslissend veranderd. Wij kunnen niet terug achter deze voortgang in de heilsgeschiedenis, hetzij om wel even te verklaren waarom God zijn gebod gaf in die situatie, hetzij om dat te veroordelen.

Deuteronomium 7 is een onderdeel van de weg die God in de geschiedenis is gegaan. De geschiedenis van Gods gericht en genade loopt uit op de komst van zijn Zoon Jezus Christus. Hij heeft zich plaatsvervangend in Gods gericht gesteld. In hem heeft God zijn liefde ten volle geopenbaard.

Dit artikel staat ook in het boek ‘Ongemakkelijk teksten’ uit het Oude-Testament.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Christendom roept niet op tot geweld

Het is volstrekt ongepast om te beweren dat er een verband bestaat tussen monotheïstische godsdiensten en geweld, stelt ds. J. R. Visser.

Na de aanslagen in Parijs klinkt opnieuw de vraag: Is godsdienst niet de grote aanjager van het geweld op deze aarde? Deze vraag wordt versterkt door terroristen die bij hun daden uitroepen: „Allah is groot en Mohammed zijn profeet.”

De vraag wordt ook versterkt door mensen die stellen dat ook de Bijbel vol geweldsteksten staat. Het christelijk geloof zou dus ook de kiem tot geweld in zich dragen. Te denken valt aan de nieuwe pennenvrucht ”Bloedboek” van Dimitri Verhulst.

Het is niet goed om als gelovigen onze kop in het zand te steken voor de vraag naar godsdienst en geweld. Is het zo dat godsdienst de aanjager is van het geweld dat we meemaken? En heeft het Evangelie ook een kiem van geweld in zich?

Misbruik

Wat betreft de eerste vraag: het is waar dat er in de naam van Allah, in de Naam van Christus en in de naam van andere goden veel geweld in de geschiedenis heeft plaatsgevonden. Maar is dat op zich de oorzaak van geweld en onderdrukking? Als dat zo zou zijn, zou in landen waar godsdienst geen of nauwelijks een rol speelt het onderdrukkende geweld moeten verdwijnen.

De geschiedenis leert dat dit niet het geval is. De grootste slachtingen in de geschiedenis vonden niet plaats in naam van een godsdienst. Hitler liet op grond van zijn ”Blut und Boden”-ideologie 6 miljoen Joden ombrengen. De atheïst Jozef Stalin is verantwoordelijk voor de moord op zeker 20 miljoen medemensen. De communist Mao Zedong liet 40 tot 60 miljoen mensen uit de weg ruimen.

Het is onredelijk om te beweren dat godsdienst de grote aanjager van geweld is. De oorzaak van geweld ligt dichter bij huis. Het is vrijwel altijd de zucht naar macht en bezit die mensen tot geweld drijft. Met deze vaststelling komen we uit bij ons eigen egoïstische, zondige hart.

Kortom, de stelling dat religie zorgt voor geweld en haat is als algemene stelling niet juist. Geweld vindt wel regelmatig plaats onder het mom van de godsdienst. Dergelijk gebruik van de godsdienst is echter misbruik. Er is bovendien zeker zo veel geweld onder mensen en in de geschiedenis waarbij godsdienst zelfs officieel geen enkele rol speelt.

Monotheïsme

Er is de afgelopen tijd vooral ook op gewezen dat een godsdienst waarin het geloof in één God wordt beleden (monotheïsme) een voedingsbodem is voor geweld. Een dergelijk godsbeeld maakt dat je namelijk moet opkomen voor die ene God Die door iedereen gediend moet worden.

Ik heb wel gedachten over de islam, maar weet er te weinig van af om er een oordeel over te kunnen geven. Ik lees daarover heel verschillende dingen. Wel zie en hoor ik om mij heen dat verreweg de meeste moslims het geweld dat we meemaken hartgrondig verwerpen.

Kun je zeggen dat het christendom, een monotheïstische godsdienst, aanzet tot geweld? Worden gelovigen in de Bijbel ertoe opgeroepen om met geweld de wereld voor Christus te veroveren en zo mensen als het ware tot geloof te dwingen?

De keren dat in de Bijbel door God wordt bevolen om geweld toe te passen, betreft concrete gebeurtenissen waarbij de mensen die door dat geweld getroffen worden, het onrecht laten heersen. Het onrecht –een gruwel in Gods ogen– is dan tot een toppunt gekomen. Vergelijk het met een situatie waarin besloten wordt om IS door middel van een totale oorlog te vernietigen vanwege hun onmenselijke handelen. Groot onrecht kan uitzonderlijke maatregelen oproepen.

Los van enkele bijzondere situaties waarin er in de Bijbel wordt opgeroepen tot geweld, is het gebruikelijk dat Jood en heiden door verkondiging worden opgeroepen om tot Christus te komen. Deze oproep heeft als doel mensen te brengen tot een leven in vrede met de enige God als hun Vader. Dat is niet alleen de boodschap van het Nieuwe Testament. Zie bijvoorbeeld ook Psalm 96.

Liefde

De Heere geeft in de Bijbel geen bevel om anderen met het zwaard op de keel of het geweer tegen de slaap te dwingen zich te ‘bekeren’. Het middel is het onderwijs. De boodschap dat Christus de enige Verlosser is, dat Hij de Heere is Die al onze liefde en gehoorzaamheid verdient, mag niet met geweld en dwang worden gebracht. Dat is anti-christelijk!

Christus roept ons juist ertoe op onze naaste lief te hebben (Matth 22:38-40), ja zelfs onze vijanden (Matth. 5:43-44). Christus bekommerde Zich in het bijzonder om mensen die een leven leidden dat tegen de wil van God inging. Hij riep ertoe op het Evangelie te brengen aan tollenaars, zondaren, hoeren en criminelen en ze met liefde en bewogenheid op te roepen om hun leven te veranderen en tot vrede met God te komen. Zonder geweld, met liefde!

Met geweld mensen dwingen te ‘geloven’ in de Heere als de enige God heeft niets met het christelijke geloof te maken. Het is een werkwijze van de duivel om zo het christelijke geloof verdacht te maken.

Laten we als christenen uitdragen dat het echte christelijke geloof niets met dit soort geweld te maken heeft. Het zijn mensen die macht zoeken of willen behouden die daarvoor het christelijke geloof misbruiken.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Visser, J.R., 2015, Christendom roept niet op tot geweld, Reformatorisch Dagblad Puntkomma 45 (198): 6-7 (artikel).

Geen Verbond, Geen Genade (2)

In discussies in de media over geweld wordt nogal eens verwezen naar het Oude Testament. De Bijbel roept ook op tot haat; bijvoorbeeld in de opdracht van God om de Kanaänitische volken uit te roeien. Kunnen mensen zich op zulke gedeelten uit het Oude Testament beroepen om vandaag geweld te gebruiken? En wat moet je als christen met zo’n huiveringwekkende opdracht?

Geeft het gebod om de Kanaänieten uit te roeien aanleiding om geweld te gebruiken? Dat verwijt klinkt regelmatig. Een voorbeeld daarvan is de rechtsfilosoof Paul Cliteur. In zijn boek Het monotheïstisch dilemma, of De theologie van het terrorisme (2010) stelt hij dat monotheïstische godsdiensten per definitie intolerant zijn. Ook het Oude Testament bevat volgens hem allerlei aanknopingspunten om gewelddadig gedrag te legitimeren.

Oproep tot geweld?

“Mijn proefschrift gaat over het gebod van de Heere aan Israël om de volken in Kanaän uit te roeien.”

Het verwijt dat de Bijbel aanleiding geeft om geweld te gebruiken is te begrijpen. Want helaas hebben mensen zich in de geschiedenis beroepen op het uitroeiingsbevel om andere volken te onderdrukken of te doden. Voorbeelden daarvan zijn de uitroeiing van de Indianen in Noord-Amerika en de onderdrukking van de zwarte bevolking in Zuid-Afrika. Ook wanneer wij een dergelijk Schriftberoep afwijzen, is het wel gebeurd.

Toch kun je daaruit niet de conclusie trekken dat Deut. 7 en dergelijke teksten aanleiding geven tot geweld. De christelijke kerk en theologie lezen deze teksten namelijk niet op zichzelf, maar met oog voor hun canonieke en heilshistorische context. Om vier redenen is een beroep op het uitroeiingsbevel om geweld in het heden te rechtvaardigen volstrekt illegitiem.

Ten eerste, het uitroeiingsbevel is in het Oude Testament beperkt tot de tijd van de inbezitneming van Kanaän. Het gebod om de volken van Kanaän uit te roeien wordt na de vestiging in het land niet meer herhaald. Israël wordt wel steeds gewaarschuwd om de zonden van deze volken niet over te nemen, maar zonder een oproep hen uit te roeien. De Kanaänieten worden later geleidelijk opgenomen in Israël.

Ten tweede, het uitroeiingsbevel heeft uitsluitend betrekking op de Kanaänitische volken. De houding die Israël moet innemen tegenover andere volken is heel anders. Hun grondgebied wordt gerespecteerd en Israël mag deze volken niet doden. Vreemdelingen moeten vriendelijk behandeld worden. Daaruit blijkt dat het bij de Kanaänitische volken ging om een uitzonderingssituatie.

Ten derde, in het Nieuwe Testament is de positie van de volken anders geworden, vergeleken met het Oude Testament. De boodschap van Gods heil gaat nu uit naar alle volken; ook heidenen delen nu ten volle in het heil. Gods oordeel treft in het Nieuwe Testament niet langer specifieke volken die collectief gestraft worden. Alleen al daarom kun je het uitroeiingsbevel niet toepassen op volken in onze tijd.

Ten vierde, in het Nieuwe Testament wordt nadrukkelijker dan in het Oude Testament gezegd dat het oordeel van God en de uitvoering daarvan in Gods hand liggen. Bovendien wordt Gods grote gericht uitgesteld tot het eindgericht. Terwijl in het Oude Testament het volk van God werd opgeroepen om geweld te gebruiken, gebeurt dat in het Nieuwe Testament niet meer. De strijd waartoe wordt opgeroepen (Ef. 6: 10-20) is een geestelijke strijd met geestelijke wapens. Gods Koninkrijk kan niet worden gerealiseerd met menselijk wapengeweld.

Deze overwegingen leiden tot de conclusie dat ieder beroep op het uitroeiingsbevel om geweld in het heden te rechtvaardigen volstrekt is af te wijzen. Na de dood en opstanding van Jezus Christus is het in de geschiedenis van deze wereld onmogelijk dat het volk van God zou worden opgeroepen om andere volken te doden.

Geen ‘oplossing’

De verspieders vertellen wat zij gezien hebben (Numeri 13:26-33). Bron: Wikipedia.

De laatste vraag die ik hier bespreek, is wat je als christen nu ‘moet’ met de opdracht van God om de volken van Kanaän uit te roeien. Ik beschouw het uitroeiingsbevel niet als een onjuiste, menselijke interpretatie, zoals vaak gezegd is. Dan zou het niet Gods gebod zijn, maar hebben mensen dit alleen ten onrechte gedacht, of ervan gemaakt. Daarvoor is het uitroeiingsbevel echter te zeer verbonden met Gods openbaring in het hele Oude en Nieuwe Testament. Het uitroeiingsbevel wordt later niet herhaald, maar er wordt evenmin ontkend dat dit eens een opdracht van God is geweest. Ook in het Nieuwe Testament wordt de uitroeiing van de Kanaänitische volken nergens veroordeeld. Bovendien spreekt de Heere Jezus zelf eveneens over het gericht van God, zelfs over een eeuwig oordeel. In die specifieke situatie, in die fase van de heilsgeschiedenis, is de uitroeiing van de volken van Kanaän blijkbaar de wil van God geweest.

Ik lees het uitroeiingsbevel als een onderdeel van de weg die God in de geschiedenis is gegaan. Dit laat zien dat God in Zijn heilige toorn met een vernietigend gericht over de zonde kan komen. Maar dat is nooit los te zien van Zijn liefde en barmhartigheid. Gods weg door de geschiedenis is onlosmakelijk verbonden met de verkiezing en het oordeel over Gods eigen volk en over Zijn eigen Zoon.

Daarmee blijft dit gebod huiveringwekkend. Ik kan niet geheel begrijpen waarom dit in die context blijkbaar Gods opdracht was. Waarom laat God het ene volk uitroeien, en kiest Hij een ander volk uit, terwijl dat niets beter was en de Heere meerdere keren op het punt heeft gestaan om Israël te vernietigen. Gods eigen volk heeft blijkbaar hetzelfde oordeel verdiend, maar wordt gered. De enige verklaring die hiervoor gegeven wordt, is Gods onverklaarbare liefde (Deut. 7: 7-8).

Het is echter vooral niet te begrijpen hoe God, die Zich in het Oude en Nieuwe Testament openbaart als een God vol liefde en barmhartigheid, kan opdragen om hele volken uit te roeien, zonder onderscheid, schijnbaar zonder waarschuwing of mogelijkheid tot redding. En ook al weeg je de motivering mee die het Oude Testament steeds aangeeft, dan nog is het voor ons niet te begrijpen waarom daar deze consequentie uit zou moeten volgen. Daar heb ik geen ‘oplossing’ voor, die onze vragen beantwoordt.

Toch verder

Ik begrijp wel waaróm ik het niet kan begrijpen. Dat is omdat er met de komst van Jezus Christus beslissend dingen veranderd zijn in de verhouding tussen Israël en de volken en in de mogelijkheid van het gebruik van geweld door het volk van God. Vanuit onze situatie ná de komst van Christus kunnen wij niet terug naar de situatie vóór de komst van Christus. Wij kunnen niet terug achter deze voortgang in de heilsgeschiedenis, ofwel om even uit te leggen waarom God dit gebod gaf in die situatie, ofwel om het uitroeiingsbevel te veroordelen.

Onze culturele situatie is eveneens anders, met name wat betreft de ervaring van geweld. De gevoelsmatige afstand en weerstand die wij ervaren bij het lezen van Deut. 7 is er net zo goed bij het vele geweld dat later in de geschiedenis in naam van God heeft plaatsgevonden, zoals de godsdienstoorlogen in Europa of het doden van ketters of heksen.

Vanwege de voortgang in de heilsgeschiedenis en vanwege onze veranderde culturele context kan ik Gods gebod om de volken van Kanaän uit te roeien niet volledig begrijpen of verklaren. Gelet op de boodschap van het hele Oude en Nieuwe Testament kan ik niet ontkennen dat dit gebod, in die unieke situatie, de wil van God is geweest. Ik lees Deut. 7 als een onderdeel van de weg die God in de geschiedenis is gegaan. De geschiedenis van Gods gericht en genade loopt uit op de komst van Zijn Zoon Jezus Christus. Hij heeft Zich plaatsvervangend in Gods gericht gesteld. In Hem heeft God Zijn liefde ten volle geopenbaard. Daarom, en daarom alleen, kan ik God die Zich in Zijn Woord openbaart, liefhebben en mij aan Hem toevertrouwen.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit De Wekker. De volledige bronvermelding luidt: Versluis, A., 2012, Geen Verbond, Geen Genade (2), De Wekker 121 (16): 8-9.

Het eerste deel is ook op deze website gepubliceerd. Zie ook zijn artikel ‘Genocide op Gods bevel?’.

Geen verbond, Geen genade (1)

Geweld, onze wereld is er vol mee. Je hoeft maar op een willekeurige dag het nieuws te volgen, of je komt ermee in aanraking: een overval, moord, oorlog, aanslagen. Het hoeft ons daarom niet te verbazen dat er ook in de Bijbel sprake is van geweld. Maar wat wel veel vragen oproept, is dat God zelf soms opdracht geeft voor geweld. Hoe kan een God van liefde nu gebieden om volken uit te roeien?

Mijn proefschrift gaat over het gebod van de Heere aan Israël om de volken in Kanaän uit te roeien. In twee artikelen geef ik iets weer van de conclusies van mijn onderzoek. Ik richt me daarbij vooral op de betekenis van dit gebod voor het beeld van God (deze keer), de vraag of zulke teksten geen aanleiding geven tot geweld in het heden en de vraag wat je als christen nu ‘moet’ met zulke gedeelten uit de Bijbel (volgende keer).

Inhoud

“Mijn proefschrift gaat over het gebod van de Heere aan Israël om de volken in Kanaän uit te roeien.”

De breedste en scherpste formulering van het gebod om de Kanaänieten uit te roeien, vinden we in Deuteronomium 7. Wanneer Israël het beloofde land binnenkomt, moet het de volken die daar wonen, volledig uitroeien. Israël mag geen verbond met hen sluiten of huwelijksbanden met hen aangaan. Het mag hun niet genadig zijn of uit medelijden sparen. Bovendien moet alles wat herinnert aan de godsdienst van deze volken, vernietigd worden. Overigens geldt deze opdracht uitsluitend voor de volken van Kanaän. Andere volken moet Israël juist met rust laten en vriendelijk behandelen.

Als westerse mensen aan het begin van de 21e eeuw zijn wij gevoelig voor geweld. De geschiedenis van de 20e eeuw laat een uitbarsting van geweld zien; miljoenen mensen kwamen om het leven. Zeker sinds de aanslagen plaats van 11 september 2001 wordt religie vaak in verband gebracht met geweld. De terreurdaad van de Noor Anders Breivik, die vorig jaar tientallen mensen doodschoot, heeft dit idee versterkt. Hij koppelt zijn persoonlijke ideologie, waarvoor hij zich onder andere beroept op het christendom, aan niets ontziend geweld. ‘Religie als motivatie voor geweld’ is door deze gebeurtenissen een zeer omstreden onderwerp geworden. Deze opmerkingen zijn zeker geen oplossing voor onze moeite met het uitroeiingsbevel. Het is wel van belang om ons van onze culturele context bewust te zijn, omdat die invloed heeft op hoe wij de Bijbel lezen.

De reden die voor dit gebod wordt gegeven is de bijzondere positie van Israël als het volk van de Heere. Israël hoort bij Hem. Als de volken in leven zouden blijven, zou Israël worden meegetrokken in het dienen van hun goden en op die manier de Heere verlaten. Elders in het Oude Testament wordt vaker een ander motief genoemd voor het uitroeiingsbevel, namelijk de zonden van de Kanaänitische volken.

Israël moet daar ver bij vandaan blijven, en leven naar Gods geboden. Dan zal de Heere Zijn volk overvloedig zegenen. Juist in Deut. 7 wordt uitvoerig gesproken over Gods liefde voor Israël en over de rijke zegen die Hij zal geven als het volk Hem zal dienen. Als Israël daarentegen de praktijken van de Kanaänieten overneemt, zal hen hetzelfde oordeel treffen als deze volken. Later blijkt Israël inderdaad de zonden van deze volken na te volgen, en hen zelfs te overtreffen in het kwaad. Dat leidt uiteindelijk tot het oordeel van de ballingschap.

Probleem

Het uitroeiingsbevel roept indringende vragen op. In de geschiedenis is het Oude Testament onder andere vanwege deze opdracht aangevallen en verworpen. Zo stelde Marcion (2e eeuw n. Chr.) de God van het Oude Testament en de God van het Nieuwe Testament tegenover elkaar, mede vanwege het geweld dat God in het Oude Testament gebiedt. Zijns inziens was dat niet te verenigen met de opdracht van Christus om de vijanden lief te hebben. Ook in onze tijd klinken dergelijke verwijten. Zo typeert de bekende Britse atheïst Richard Dawkins de God van het Oude Testament als een ‘bloeddorstige massamoordenaar’.

De opdracht van God om de volken van Kanaän uit te roeien, roept grote vragen op. Hoe kan het dat God zélf opdracht geeft tot geweld? Zo radicaal, dat hele volken zonder onderscheid moeten worden uitgeroeid. Zonder dat de volken van Kanaän Israël iets hebben aangedaan. Zonder enige mogelijkheid tot onderwerping of tot bekering, zo lijkt het. Waarom?

Deze vragen worden niet alleen gesteld door mensen die het Oude Testament afwijzen. Juist als je het Oude Testament ziet als het Woord van God, komen deze vragen ook op. Waarom moeten de Kanaänieten volledig worden uitgeroeid en wordt Israël uitgekozen als het volk van God, terwijl dat niets beter is? Hoe kan God zelf opdracht geven tot zoiets huiveringwekkends als een volkenmoord? Hoe past dat bij Zijn openbaring in de Heere Jezus Christus, als de God die het verlorene zoekt en zalig wil maken? Deze vragen zijn voor veel hedendaagse lezers levensgroot.

Beeld van God

Beeld van Baäl, gevonden in Ugarit. Te bezichtigen in het Louvre (Parijs). Bron: Wikipedia.

Wat betekent het gebod om de Kanaänieten uit te roeien voor het beeld van God dat ons in het Oude Testament gegeven wordt? In Deut. 7 is de opdracht om de volken van Kanaän uit te roeien nauw verbonden met de aard en het handelen van de Heere. Hij is degene die de uitroeiing gebiedt en die actief betrokken is bij de uitvoering ervan. De Heere geeft de volken immers aan Israël over. Als later in het Oude Testament wordt teruggeblikt op de (gedeeltelijke) uitroeiing, wordt altijd gezegd dat de Héere deze volken heeft uitgeroeid. Tegelijk spreekt juist Deut. 7 uitvoerig over Gods grote liefde en trouw voor Israël.

Met betrekking tot het beeld van God dat uit Deut. 7 naar voren komt, zijn twee aspecten van belang. Ten eerste, het gebod om de volken van Kanaän uit te roeien wordt gegeven in een unieke situatie. Slechts eenmaal, met het oog op één specifieke groep volken en voor een beperkte tijd wordt Israël hiertoe opgeroepen. De uitroeiing is uitsluitend verbonden aan de vestiging van Israël in het land Kanaän. Nergens in het Oude Testament wordt als reden voor de uitroeiing genoemd dat zij in het land wonen dat Israël toebehoort. Er is geen sprake van vreemdelingenhaat. Volgens Deut. 7 staat de unieke en exclusieve relatie tussen de Heere en Israël op het spel, en daarmee de vervulling van Gods beloften. Tegelijk is er sprake van Gods oordeel over de zonde van de Kanaänitische volken. Na lang geduld van de Heere is de maat van hun zonde (Gen. 15: 16) nu vol.

Ten tweede, het uitroeiingsbevel maakt onderdeel uit van de weg die God in het Oude Testament is gegaan. In deze opdracht komen aspecten naar voren die een wezenlijke plaats hebben in wat God in het Oude en Nieuwe Testament van Zichzelf openbaart, namelijk Gods heiligheid en afkeer van de zonde. In het Oude (en Nieuwe) Testament horen Gods liefde en Zijn toorn bijeen. De Heere is barmhartig en genadig, èn Hij straft de zonde (zie Ex. 34: 6-7). Ook het Nieuwe Testament spreekt over het oordeel van God. Als uitvloeisel van Gods toorn kan een vernietigend gericht plaatsvinden, zoals dat ook gebeurd is in de zondvloed of het oordeel over Sodom en Gomorra. Dat heeft iets in zich van een voorbode van het eindgericht.

Gods gericht is huiveringwekkend, maar niet grillig of willekeurig. Gods oordeel over de Kanaänitische volken wordt in het Oude Testament vrijwel steeds gemotiveerd met een verwijzing naar de zonden van deze volken. Bovendien wordt hetzelfde oordeel aangekondigd voor Gods eigen volk Israël, als het de volken van Kanaän navolgt.

Het is van groot belang het kader te zien waarin deze uitroeiing binnen het Oude Testament staat, evenals de plaats van deze teksten in de heilsgeschiedenis. Over de betekenis van het uitroeiingsbevel kan ik als christelijk theoloog alleen spreken door dit gebod samen te lezen met de boodschap van het Nieuwe Testament, dat God in zijn Zoon zelf het oordeel over de zonde op zich heeft genomen. Gods gericht en genade komen samen op Golgotha. God legt het oordeel op Zijn eigen Zoon, die geen zonde gekend heeft. Daarin toont Hij Zijn liefde voor mensen die dat oordeel verdiend hebben. Alleen zo kun je zien wie de Heere is, in Zijn toorn en Zijn ontferming.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Wekker. De volledige bronvermelding luidt: Versluis, A., 2012, Geen verbond, geen genade (1), De Wekker 121 (15): 8-9.

Het tweede deel is ook op deze website gepubliceerd. Zie ook zijn eerder gepubliceerde artikel ‘Genocide op Gods bevel?’.

Genocide op Gods bevel?

Elke Bijbellezer loopt er tegenaan: Israël dat de Kanaänitische volken uitroeit. Niet als een vergissing, maar op bevel van God zelf. Je hoeft niet overdreven kritisch te zijn om daar moeite mee te hebben. Het zou veel makkelijker zijn als zulke teksten niet in de Bijbel stonden. Hoe kan het dat een God van liefde zoiets beveelt?

Jozua overwint de Amelekieten (Exodus 17:8-13). Schilderij van Nicolas Poussin (±1593-1665). Bron: Statenvertaling.net.

De uitroeiing van de Kanaänitische volken komt het scherpst naar voren in Deuteronomium 7, het onderwerp van mijn proefschrift. Deze uitroeiing is een gebod van de Heere, bestemd voor het moment dat Israël Kanaän binnentrekt. Israël moet deze volken volledig uitroeien: een verbond sluiten of hen toch genadig zijn wordt op voorhand uitgesloten. Alles wat met hun godsdienst te maken heeft (altaren, beelden), moet vernietigd worden.

Waar gaat het om?

Laten we eerst eens nagaan wat precies de inhoud en bedoeling van het uitroeiingsbevel is. Israël krijgt de opdracht om de volken die in Kanaän wonen, uit te roeien. Het gaat in Deut. 7 echt om uitroeiing, niet ‘slechts’ verdrijving, zoals wel gezegd is. Dat is echter geen doel in zichzelf. Deze volken moeten niet verdwijnen, omdat Israël op die plaats wil wonen, of uit vreemdelingenhaat. De nadruk ligt in Deut. 7 op het doel van de uitroeiing: Israël bewaren bij de dienst van de Heere alleen. Israël is immers een heilig volk, dat de Heere moet dienen. Wanneer de Kanaänitische volken in leven zouden blijven, zouden ze Israël verleiden om de afgoden te gaan dienen (Deut. 7: 4). In het boek Koningen wordt beschreven hoe dat inderdaad gebeurt: omdat Israël de volken niet uitroeit, wordt het meegezogen in de dienst aan Baäl en Astarte. Dat leidt er uiteindelijk toe dat het oordeel van God over Israël komt. Het is dus niet zo dat Israël niets kan overkomen, omdat dat het volk van God is. Dezelfde bedreiging van Gods oordeel geldt net zo goed voor Israël als het de Heere niet dient.

Het uitroeiingsbevel in Deut. 7 is de meest radicale veroordeling van de volken van Kanaän. Zo begint het Oude Testament niet. In Genesis lijken de voorouders van Israël vreedzaam samen te leven met andere volken. Wel wordt Kanaän genoemd in de vloek van Noach over Kanaän (Gen. 9: 25); daarmee wordt Kanaän vanaf het begin, in zijn oorsprong, getypeerd als verkeerd. Het keerpunt in de houding tegenover de Kanaänitische volken is echter de verbondssluiting bij de Sinaï. Dan wordt Israël gewaarschuwd om geen verbond met deze volken te sluiten (Ex. 23: 20-33). Er wordt dan nog minder expliciet gesproken over uitroeiing van de volken. Deut. 7 is daarin radicaler en geeft Israël daarbij een actieve rol.

Het bevel om de volken uit te roeien, is duidelijk beperkt. Het is geen algemene ‘license to kill’. De opdracht aan Israël is beperkt tot de volken in Kanaän. Deze volken worden in het Oude Testament duidelijk onderscheiden van andere vijanden van Israël, zoals de Moabieten of de Filistijnen.

In het boek Jozua wordt beschreven hoe deze opdracht wordt uitgevoerd. Tegelijk blijkt dan dat dit niet volledig gebeurt: de Kanaänitische volken blijven temidden van Israël leven. Vanwege die ongehoorzaamheid van Israël kondigt de Heere aan het begin van Richteren (Richt. 2: 3) aan dat Hij de volken niet meer zal uitroeien.

Na deze aankondiging wordt Israël ook niet meer aangespoord om met de uitroeiing verder te gaan. Vanaf de tijd van David en Salomo worden de Kanaänitische volken ten slotte opgenomen in Israël. Het gevolg hiervan is dat Israël de praktijken van deze volken overneemt. Deze lijn in het Oude Testament maakt duidelijk dat het bevel om de Kanaänitische volken uit te roeien beperkt wordt tot de vestiging in Kanaän. Alleen al daarom kan het niet zomaar toegepast worden op andere volken of in onze tijd.

Waarom moeten de Kanaänitische volken worden uitgeroeid? In Deut. 7 gaat het vooral over het gevaar van hun godsdienst, waardoor Israël bij de Heere vandaan zou gaan. Elders in het Oude Testament wordt wel expliciet verband gelegd tussen de zonden van deze volken en hun uitroeiing. Als concrete voorbeelden van dingen waar de Heere een afkeer van heeft, worden genoemd: afgodendienst, kinderoffers, waarzeggerij en de seksuele praktijken van de Kanaänitische volken.

Typisch oudtestamentisch?

Wat heeft dit bevel van God om volken uit te roeien, ons vandaag te zeggen? Wat moeten wij met zo’n tekst? Een oplossing die vaak gekozen wordt, is dat er nooit werkelijk een uitroeiing zou hebben plaatsgevonden of dat die ook nooit bedoeld zou zijn. Deuteronomium zou volgens veel geleerden pas geschreven zijn in een tijd dat de Kanaänitische volken niet meer bestonden. Het uitroeiingsbevel heeft dan geen concrete consequenties. Een bezwaar tegen deze opvatting is dat in het Oude Testament zo vaak en in zulke verschillende teksten over de uitroeiing van de Kanaänitische volken gesproken wordt, dat het onwaarschijnlijk is dat dit louter een latere constructie is. En zelfs al zou deze opvatting waar zijn, dan nog blijft staan dat God uitroeiing van mensen beveelt. Hoe is dat mogelijk?

Een andere oplossing die vaak naar voren komt, is dat het bevel om de Kanaänitische volken uit te roeien, typisch past bij het Oude Testament. Het Nieuwe Testament zou dan, daar tegenover, Gods liefde laten zien. Het probleem van dit antwoord is dat zo het Oude Testament aan de kant geschoven dreigt te worden. Bovendien klopt dit antwoord niet. Juist in Deut. 7, waar Israël de opdracht krijgt om deze volken uit te roeien, wordt veel aandacht besteed aan de zegen en de liefde van God. En anderzijds wordt ook in het Nieuwe Testament indringend gesproken over het oordeel van God, zeker in de prediking van de Heere Jezus zelf.

Richtingwijzers

Wat moeten christenen in de 21e eeuw met een bevel van God om de volken in Kanaän uit te roeien? Ik heb daar nog geen uitgewerkt antwoord op, omdat mijn onderzoek nog niet af is. Ik noem wel drie elementen die voor ons denken hierover van belang zijn.

In de eerste plaats zegt onze moeite met zulke teksten iets over onszelf. Wij zijn heel gevoelig voor geweld, zeker als dat geweld gebeurt in naam van een godsdienst. In de tijd van de Bijbel, en ook in vorige eeuwen, werd er anders gedacht over geweld. In de Bijbel komen we de uitroeiing van de Kanaänitische volken dan ook nergens tegen als een moreel probleem. De vraag hoe een God van liefde kan bevelen om mensen te doden, is niet nieuw, maar onze ‘gevoeligheid’ bij dit onderwerp zegt meer over ons dan over de Schrift. Dat is geen antwoord op onze vragen, maar het is wel goed om ons van onze eigen positie bewust te zijn.

In de tweede plaats is het bevel om de Kanaänitische volken uit te roeien nadrukkelijk beperkt. Israël krijgt deze opdracht voor de intocht in Kanaän. Alleen in die situatie en alleen voor die volken geldt dit bevel. Tegelijk wordt steeds benadrukt dat hetzelfde oordeel over Israël zal komen als het Gods geboden niet houdt. Daarom is het niet waar dat je je op zulke teksten zou kunnen beroepen om vandaag mensen te doden. Het bevel om de Kanaänieten uit te roeien heeft een specifieke plaats in de heilsgeschiedenis.

In de derde plaats laat het uitroeiingsbevel wel iets zien over de Heere en Zijn werk. De uitroeiing van deze volken wordt vaak verbonden met hun zonde. Dat betekent niet dat Israël beter was. Het laat wel Gods toorn en Gods oordeel over de zonde zien. De Heere is heilig. Dat is een wezenlijk onderdeel van de Bijbelse boodschap, in het Oude èn het Nieuwe Testament.

De uitroeiing van de Kanaänitische volken heeft een specifieke plaats in de heilsgeschiedenis. Die geschiedenis loopt in het Nieuwe Testament uit op het werk van de Heere Jezus Christus. Nergens meer dan daar komen Gods toorn en Zijn liefde samen. God legt Zijn oordeel op Zijn eigen Zoon, die geen zonde gekend heeft. Daarin toont Hij Zijn liefde voor mensen die dat oordeel verdiend hebben. Alleen in dat licht kun je gaan verstaan wie de Heere is, in Zijn toorn en Zijn ontferming.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Wekker. De volledige bronvermelding luidt: Versluis, A., 2010, Genocide op Gods bevel?, De Wekker 119 (23): 8-9.

Een toegankelijk apologetisch werkje speciaal geschreven voor beginnende studenten – Bespreking van ‘Surviving Religion 101’

Michael Kruger is als hoogleraar Nieuwe Testament verbonden aan Reformed Theological Seminary in Charlotte, North Carolina. In vakkringen – en trouwens ook daarbuiten – is hij bekend om zijn diepgravende wetenschappelijke studies over de canonvorming van het Nieuwe Testament. Het feit dat in 2019 zijn oudste dochter Emma vanuit een christelijke omgeving naar een seculiere universiteit ging, was voor hem aanleiding een boek te schrijven over vragen waarmee christelijke studenten in een seculiere academische context worden geconfronteerd.

Hij geeft aan dat hij zelf als jongeman niet voorbereid was op de intellectuele vragen waarmee hij op de universiteit werd geconfronteerd. Vragen over onder andere de betrouwbaarheid van de Schrift. Hij zag medechristenen afglijden van het geloof waarin zij waren opgevoed. Anderen maakten een volstrekte scheiding tussen hun wetenschappelijke bezig zijn en het geloof. Die laatste houding achtte hij terecht zeer onbevredigend.

Hij ging zich verdiepen met name in de vragen over betrouwbaarheid van het Nieuwe Testament en werd gesterkt in de overtuiging dat volledige aanvaarding van het zelfgetuigenis daarvan verenigbaar was met wetenschappelijk bezig zijn. Wel achtte hij het een gemis dat hij niet meer was voorbereid op de confrontatie waarmee hij te maken kreeg. Om daarin zelf niet alleen voor zijn eigen kinderen maar ook voor hun leeftijdgenoten iets te betekenen schreef hij in de vorm van brieven aan zijn dochter Emma een apologetisch werk waarin hij antwoorden op vragen geeft die aan christenstudenten in een seculiere omgeving worden gesteld en waarmee zij zelf ook erg kunnen worstelen.

Bekende vragen en tegenwerpingen worden beantwoord. Hoe kan een christen stellen dat er alleen via Christus toegang is tot God? Waarom meent hij dat alleen de bijbelse moraal juist is? Hoe kan God lijden toelaten? Waarom redt God niet alle mensen? Hoe kan een liefdevolle God mensen voor eeuwig straf laten lijden?

Vanuit de Schrift geeft Kruger op toegankelijke wijze antwoord op deze vragen. Hij brengt naar voren dat twijfel, waaronder intellectuele twijfel, verbonden kunnen zijn aan een waar geloof. Een christen wenst wel van intellectuele twijfel verlost te worden. Vragen bij de juistheid van de bijbelse boodschap zijn ten diepste altijd zonde. Een zonde waarvoor gelukkig wel vergeving is. Aan eigen christen-zijn kan men terecht twijfelen en dan is bekering nodig.

Voor jongelui, opgegroeid in een volledig christelijke omgeving, kan het schokken hoe vriendelijk en aardig niet-christenen zijn. Zij hebben namelijk de gedachte dat niet-christenen louter boosaardig zijn. Kruger wijst erop dat dit een onjuiste gedachte is. De Bijbel spreekt niet alleen over de verdorvenheid van de mens en de noodzaak van verzoening en wedergeboorte, maar ook van algemene genade. De Bijbel zelf geeft voorbeelden van heidenen/niet-christenen die voorkomend waren.

Als het gaat om goed en kwaad, brengt Kruger naar voren dat het feit dat mensen dit onderscheid maken – al is het niet altijd op de juiste wijze – wijst op het bestaan van God. Als deze wereld een product van toeval is, is er helemaal geen grond om onderscheid tussen goed en kwaad te maken. Wanneer God niet zou bestaan, is alles geoorloofd en heeft ten diepste niets blijvende betekenis. In de praktijk blijkt geen enkele atheïst alle consequenties van zijn atheïsme te aanvaarden.

Kruger gaat ook in op de betrouwbaarheid van de evangeliën, de omvang van de Schrift en de overlevering van de tekst van het Nieuwe Testament. Op deze terreinen ligt zijn academische professie. Als het gaat om de evangeliën wijst hij erop dat elke evangelist zijn eigen vertelstijl heeft. Mattheüs (Mat. 8:5-13) vertelt bijvoorbeeld dat de hoofdman over honderd zelf tot Jezus kwam met het verzoek zijn knecht te genezen, terwijl volgens Lukas (Luk. 7:1-10) het verzoek via de oudsten van de Joden Jezus bereikte.

Kruger wijst erop dat in de oudheid degene die een ander vertegenwoordigde, met die persoon gelijk kon worden gesteld. In de lijn van de kerkvader Augustinus en in overeenstemming met het zelfgetuigenis van de Schrift laat Kruger zien dat de discrepanties tussen de evangeliën geen aanleiding zijn om werkelijke tegenstellingen aan te nemen.

Als het gaat om de omvang van de canon, moeten we weten dat in onderscheid tussen allerlei populaire theorieën de canon geen kerkelijke beslissing is, waarbij welbewust boeken werden weggelaten. De canon van het Oude Testament stond al vast toen Christus op aarde was. Welke verschillen er ook waren tussen Jezus en de Joodse leidslieden, kennelijk gingen zij uit van dezelfde Schrift. Nergens worden de apocriefe boeken als Schrift geciteerd.

Voor wat betreft het Nieuwe Testament geldt dat wat de boeken met elkaar verbindt hun apostolische oorsprong is. Ze zijn óf door een apostel óf door een van zijn direct medewerkers geschreven. De zogenaamde gnostische evangeliën, waarvan het Evangelie van Thomas het bekendst is, zijn allen van later datum dan de vier canonieke evangeliën. Zij ademen ook een heel ander milieu. Niet alleen omdat hun oorsprong niet apostolisch was, wees de kerk die af, maar ook vanwege hun inhoud.

Een boek als de Herder van Hermas was geliefd in de Vroege Kerk maar omdat het zelf geen apostolische gezag claimde, werd het niet als canoniek gezien. Kruger wijst erop dat, op enkele boeken na – waarover vragen waren, de grenzen van de canon al in de tweede eeuw voor het overgrote deel vast liggen. De kerk nam geen beslissing over de omvang van de canon, maar onweerstaanbaar drong het besef op dat alleen de boeken die wij in de Bijbel vinden door Gods Geest geïnspireerd zijn.

Kruger kreeg zelf als student les van Bart Ehrmann die op grond van de vele verschillen tussen de overgeleverde handschriften van het Nieuwe Testament de Goddelijke inspiratie bestreed. Kruger laat zien dat het overgrote deel van de verschillen volstrekt niet relevant is. Het gaat om spellingsverschillen, omdraaien van woorden (Christus Jezus in plaats van Jezus Christus en omgekeerd), overslaan van zinnen, per ongeluk herhalen van een woord enz.

Juist omdat wij zoveel handschriften van het Nieuwe Testament hebben, zijn er zoveel verschillen. Het is echter niet moeilijk om door middel van de overgeleverde handschriften tot vaststelling van de juiste tekst van het Nieuwe Testament te komen. Hoe dan ook, we worden via elk handschrift met dezelfde boodschap van het Evangelie geconfronteerd. Nergens leiden de verschillen tussen de handschriften tot een andere kijk op de inhoud van het Nieuwe Testament.

Omdat het slot van Marcus in een aantal oude handschriften niet voorkomt, meent Kruger dat dit slot feitelijk geen deel uitmaakt van het Nieuwe Testament. Zelf ga ik met onder andere prof. dr. J. van Bruggen ervan uit dat het lange slot wel origineel is. Ik verwijs naar de argumenten die hij daarvoor geeft in een excurs van zijn commentaar op Marcus in de serie CNT.

Over de perikoop van de overspelige vrouw, die niet in alle handschriften voorkomt – en in enkele handschriften op andere plaatsen voorkomt dan na Joh. 7:53 –, wordt ook verschillend gedacht. Ook van deze perikoop neemt Kruger aan dat zij feitelijk niet bij het Nieuwe Testament behoort. In de serie CNT verzorgde prof. dr. P.H.R. van Houwelingen het deel op het evangelie naar Johannes en hij geeft argumenten die ervoor pleiten deze perikoop wel als een onderdeel van het originele evangelie te zien. Ook Calvijn wist dat de bewuste perikoop niet in alle handschriften voorkomt, maar merkt nuchter op dat ze niets bevat dat in strijd is met de apostolische geest en er geen oorzaak is te weigeren ze tot ons nut te gebruiken.

Al denk ik over het lange slot van Marcus en de perikoop van de overspelige vrouw anders dan Kruger, dat neemt niet weg, ook bij een verschillend zicht op de vraag of genoemde perikopen bij het originele Nieuwe Testament behoren, dat dit niet tot een andere visie leidt op de boodschap van het Nieuwe Testament. Ook dan is het goed om de zaak in de juiste proporties te zien.

Samenvattend spreek ik mijn waardering uit voor het toegankelijke apologetische werkje dat Kruger schreef voor christenstudenten en aannemend dat het Engels voor hen geen hinderpaal is, kan ik – maar ook anderen – het ter lezing aanbevelen.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Geloof en wetenschap: twee geloven op één kussen?

We mogen wetenschap positief benaderen. Het is na-denken van de gedachten die God had toen Hij de wereld heeft geschapen (Bavinck). In de wetenschap ontdekken we de goedheid, wijsheid, almacht en alomtegenwoordigheid van God in Zijn schepping. Tegelijk moeten we ons realiseren dat we in de wetenschap nooit de volle werkelijkheid kunnen omvatten. Er blijft altijd mysterie over.

Wetenschapsfilosofisch moet worden opgemerkt dat wetenschappelijke inzichten niet verward mogen worden met de werkelijkheid. Het is prima om wetenschappelijke modellen te hanteren, maar de werkelijkheid is altijd rijker dan we in onze modellen tot uitdrukking kunnen brengen. Als de werkelijkheid het landschap is, is de wetenschap de landkaart. Het verdient aanbeveling om gebruik te maken van wetenschappelijke modellen, zoals we gebruikmaken van een landkaart, maar het landschap van de werkelijkheid biedt meer dan de abstracte landkaart. Het besef van het reductionisme behoedt ons ervoor om wetenschappelijke inzichten te verabsoluteren.

Een tweede wetenschapsfilosofische kritiek betreft het gegeven dat niet alle wetenschap via de empirische methode van de natuurwetenschap verricht kan worden. Er is een dominantie van de natuurwetenschappelijke methode in de wetenschap. Dat heeft geleid tot de tendens om de empirische methode van de natuurwetenschap op allerlei domeinen te hanteren. Maar daarmee ontkennen we de eigen aard van de verschillende wetenschappen. Dat is heel duidelijk bij het vak geschiedenis. In de empirische methode ligt opgesloten dat een experiment herhaald kan worden. Deze methode kan uiteraard niet gehanteerd worden in het vak geschiedenis, omdat het nu eenmaal niet mogelijk is om de geschiedenis te herhalen. Ook bij economie, psychologie, astronomie en rechten aanvaardt men dat deze disciplines niet beoefend kunnen worden door herhaalbare experimenten.

De casus van wonderen leidt tot een derde wetenschapsfilosofische kritiek. Het is niet zelden het geval dat mensen denken dat wetenschap de mogelijkheid van wonderen uitsluit. Deze gedachte vinden we reeds bij David Hume (1711-1776), die een wonder definieerde als een doorbreken van de natuurwetten. Formeel sloot hij wonderen niet uit, maar hij meende dat er nooit reden is om een concrete situatie als een wonder te duiden. Deze overtuiging hangt nauw samen met de vooronderstelling dat de werkelijkheid beheerst wordt door wetmatigheden. Deze vooronderstelling komt weer voort uit een andere vooronderstelling, namelijk die van een gesloten wereldbeeld waarin bij voorbaat wordt uitgesloten dat God ingrijpt in de geschiedenis.

Ten eerste is hier sprake van een cirkelredenering en ten tweede is deze vooronderstelling helemaal niet wetenschappelijk, omdat wetenschap nooit kan uitsluiten dat iets gebeurt, maar zij de verschijnselen die zich voordoen, dient te onderzoeken. Stel dat een arts bij een patiënt komt en zegt: ‘Dit ziekteproces klopt niet.’ Klopt dan het ziekteproces niet of klopt de theorie van het ziekteproces niet? Zo is het met elke theorie die uitsluit dat wonderen gebeuren. Er hoeft ooit maar één wonder te hebben plaatsgevonden om te bekrachtigen dat deze wereld niet opgesloten is in een systeem van oorzaak en gevolg. Vanuit een christelijk perspectief op de werkelijkheid spreken we dan ook niet over natuurwetten, maar over Gods gebruikelijke manier van handelen. Op deze manier vermijden we een deïstisch wereldbeeld waarin God ooit de wereld met de natuurwetten heeft geschapen, maar Zich nu niet meer actief met de wereld bemoeit.

De aanvaarding van de principiële mogelijkheid van wonderen onderstreept dat deze wereld open is. Er is daarom ook geen enkele reden om de wonderen in de Bijbel te ontmythologiseren, maar er is alle reden om deze historische getuigenissen minstens net zo serieus te nemen als andere getuigenissen uit de geschiedenis. En waarom zouden Bijbelwetenschappers bij voorbaat uitsluiten dat God Zich werkelijk heeft geopenbaard in Zijn Woord en dat Hij ook bepaalde feiten en inzichten aan ons heeft overgedragen? Waarom zou men bij voorbaat beknibbelen op de bewering dat God metterdaad heeft gesproken tot profeten en waarom zou men dit moeten duiden als beeldspraak? Het is aangrijpend om te beseffen dat een gesloten wereldbeeld onze samenleving afsluit van de boodschap van de Schrift, waarin het gaat om de realiteit die dit zichtbare te boven gaat.

Een vierde wetenschapsfilosofische bedenking is gegeven door Thomas Nagel (*1937). Deze filosoof beargumenteert dat fysica tekortschiet om rekenschap te geven van de menselijke geest. Volgens hem zijn leven, bewustzijn, intelligentie, verlangen, taal, creativiteit en kennis geen bijproducten van fysische wetten, maar wordt onze fysica bepaald door onze geest. Hij bedoelt dus dat een materialistisch wereldbeeld onvoldoende is om de menselijke geest te kunnen duiden. Volgens hem moet er dus meer zijn dan materie. Het is treffend dat dit niet de mening van een christen is, maar van een atheïstische filosoof die geen belang heeft bij het geloof in het bestaan van God. Wetenschappelijke pretenties die tegen het geloof ingaan, zijn dan ook ongeloofwaardig. Alvin Plantinga heeft in Het echte conflict laten zien dat de verhoudingen precies andersom liggen.

Wie meent dat de wetenschap God uitsluit, heeft alle reden om de wetenschap niet meer te vertrouwen. Het christelijk geloof biedt de mogelijkheid van wetenschap, omdat het uitgaat van de Schepper. Het geloof in de Schepper biedt een kader om uit te gaan van een orde in de schepping en een doel van de geschiedenis. Als de rede echter niet meer is dan een onbedoeld bijproduct van onbewuste materie, is het niet in te zien waarom we onze redelijke conclusies zouden vertrouwen (Lewis). Het geloof in God biedt plaats aan de wetenschap, maar een wetenschap zonder God heeft zelfs geen plaats voor de wetenschap. Overigens hoeft ook moderne wetenschap de mogelijkheid van God niet uit te sluiten. Er ontstaan pas conflicten tussen geloof en wetenschap als de wetenschap wordt vereenzelvigd met de atheïstische interpretatie ervan. Tegenover deze interpretaties moet de wetenschap gewezen worden op haar grenzen.

Is het mogelijk geloof en wetenschap te combineren, of zijn het twee gescheiden werelden? In de bundel ‘Inzicht’ komen achttien Nederlandstalige wetenschappers aan het woord die van harte een verbinding voorstaan. Bovenstaande bijdrage van dr. W. van Vlastuin is uit het boek afkomstig. Smaakt het boekfragment naar meer? Klik hier om het boek ‘Inzicht’ te bestellen.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.