Michael Kruger is als hoogleraar Nieuwe Testament verbonden aan Reformed Theological Seminary in Charlotte, North Carolina. In vakkringen – en trouwens ook daarbuiten – is hij bekend om zijn diepgravende wetenschappelijke studies over de canonvorming van het Nieuwe Testament. Het feit dat in 2019 zijn oudste dochter Emma vanuit een christelijke omgeving naar een seculiere universiteit ging, was voor hem aanleiding een boek te schrijven over vragen waarmee christelijke studenten in een seculiere academische context worden geconfronteerd.
Hij geeft aan dat hij zelf als jongeman niet voorbereid was op de intellectuele vragen waarmee hij op de universiteit werd geconfronteerd. Vragen over onder andere de betrouwbaarheid van de Schrift. Hij zag medechristenen afglijden van het geloof waarin zij waren opgevoed. Anderen maakten een volstrekte scheiding tussen hun wetenschappelijke bezig zijn en het geloof. Die laatste houding achtte hij terecht zeer onbevredigend.
Hij ging zich verdiepen met name in de vragen over betrouwbaarheid van het Nieuwe Testament en werd gesterkt in de overtuiging dat volledige aanvaarding van het zelfgetuigenis daarvan verenigbaar was met wetenschappelijk bezig zijn. Wel achtte hij het een gemis dat hij niet meer was voorbereid op de confrontatie waarmee hij te maken kreeg. Om daarin zelf niet alleen voor zijn eigen kinderen maar ook voor hun leeftijdgenoten iets te betekenen schreef hij in de vorm van brieven aan zijn dochter Emma een apologetisch werk waarin hij antwoorden op vragen geeft die aan christenstudenten in een seculiere omgeving worden gesteld en waarmee zij zelf ook erg kunnen worstelen.
Bekende vragen en tegenwerpingen worden beantwoord. Hoe kan een christen stellen dat er alleen via Christus toegang is tot God? Waarom meent hij dat alleen de bijbelse moraal juist is? Hoe kan God lijden toelaten? Waarom redt God niet alle mensen? Hoe kan een liefdevolle God mensen voor eeuwig straf laten lijden?
Vanuit de Schrift geeft Kruger op toegankelijke wijze antwoord op deze vragen. Hij brengt naar voren dat twijfel, waaronder intellectuele twijfel, verbonden kunnen zijn aan een waar geloof. Een christen wenst wel van intellectuele twijfel verlost te worden. Vragen bij de juistheid van de bijbelse boodschap zijn ten diepste altijd zonde. Een zonde waarvoor gelukkig wel vergeving is. Aan eigen christen-zijn kan men terecht twijfelen en dan is bekering nodig.
Voor jongelui, opgegroeid in een volledig christelijke omgeving, kan het schokken hoe vriendelijk en aardig niet-christenen zijn. Zij hebben namelijk de gedachte dat niet-christenen louter boosaardig zijn. Kruger wijst erop dat dit een onjuiste gedachte is. De Bijbel spreekt niet alleen over de verdorvenheid van de mens en de noodzaak van verzoening en wedergeboorte, maar ook van algemene genade. De Bijbel zelf geeft voorbeelden van heidenen/niet-christenen die voorkomend waren.
Als het gaat om goed en kwaad, brengt Kruger naar voren dat het feit dat mensen dit onderscheid maken – al is het niet altijd op de juiste wijze – wijst op het bestaan van God. Als deze wereld een product van toeval is, is er helemaal geen grond om onderscheid tussen goed en kwaad te maken. Wanneer God niet zou bestaan, is alles geoorloofd en heeft ten diepste niets blijvende betekenis. In de praktijk blijkt geen enkele atheïst alle consequenties van zijn atheïsme te aanvaarden.
Kruger gaat ook in op de betrouwbaarheid van de evangeliën, de omvang van de Schrift en de overlevering van de tekst van het Nieuwe Testament. Op deze terreinen ligt zijn academische professie. Als het gaat om de evangeliën wijst hij erop dat elke evangelist zijn eigen vertelstijl heeft. Mattheüs (Mat. 8:5-13) vertelt bijvoorbeeld dat de hoofdman over honderd zelf tot Jezus kwam met het verzoek zijn knecht te genezen, terwijl volgens Lukas (Luk. 7:1-10) het verzoek via de oudsten van de Joden Jezus bereikte.
Kruger wijst erop dat in de oudheid degene die een ander vertegenwoordigde, met die persoon gelijk kon worden gesteld. In de lijn van de kerkvader Augustinus en in overeenstemming met het zelfgetuigenis van de Schrift laat Kruger zien dat de discrepanties tussen de evangeliën geen aanleiding zijn om werkelijke tegenstellingen aan te nemen.
Als het gaat om de omvang van de canon, moeten we weten dat in onderscheid tussen allerlei populaire theorieën de canon geen kerkelijke beslissing is, waarbij welbewust boeken werden weggelaten. De canon van het Oude Testament stond al vast toen Christus op aarde was. Welke verschillen er ook waren tussen Jezus en de Joodse leidslieden, kennelijk gingen zij uit van dezelfde Schrift. Nergens worden de apocriefe boeken als Schrift geciteerd.
Voor wat betreft het Nieuwe Testament geldt dat wat de boeken met elkaar verbindt hun apostolische oorsprong is. Ze zijn óf door een apostel óf door een van zijn direct medewerkers geschreven. De zogenaamde gnostische evangeliën, waarvan het Evangelie van Thomas het bekendst is, zijn allen van later datum dan de vier canonieke evangeliën. Zij ademen ook een heel ander milieu. Niet alleen omdat hun oorsprong niet apostolisch was, wees de kerk die af, maar ook vanwege hun inhoud.
Een boek als de Herder van Hermas was geliefd in de Vroege Kerk maar omdat het zelf geen apostolische gezag claimde, werd het niet als canoniek gezien. Kruger wijst erop dat, op enkele boeken na – waarover vragen waren, de grenzen van de canon al in de tweede eeuw voor het overgrote deel vast liggen. De kerk nam geen beslissing over de omvang van de canon, maar onweerstaanbaar drong het besef op dat alleen de boeken die wij in de Bijbel vinden door Gods Geest geïnspireerd zijn.
Kruger kreeg zelf als student les van Bart Ehrmann die op grond van de vele verschillen tussen de overgeleverde handschriften van het Nieuwe Testament de Goddelijke inspiratie bestreed. Kruger laat zien dat het overgrote deel van de verschillen volstrekt niet relevant is. Het gaat om spellingsverschillen, omdraaien van woorden (Christus Jezus in plaats van Jezus Christus en omgekeerd), overslaan van zinnen, per ongeluk herhalen van een woord enz.
Juist omdat wij zoveel handschriften van het Nieuwe Testament hebben, zijn er zoveel verschillen. Het is echter niet moeilijk om door middel van de overgeleverde handschriften tot vaststelling van de juiste tekst van het Nieuwe Testament te komen. Hoe dan ook, we worden via elk handschrift met dezelfde boodschap van het Evangelie geconfronteerd. Nergens leiden de verschillen tussen de handschriften tot een andere kijk op de inhoud van het Nieuwe Testament.
Omdat het slot van Marcus in een aantal oude handschriften niet voorkomt, meent Kruger dat dit slot feitelijk geen deel uitmaakt van het Nieuwe Testament. Zelf ga ik met onder andere prof. dr. J. van Bruggen ervan uit dat het lange slot wel origineel is. Ik verwijs naar de argumenten die hij daarvoor geeft in een excurs van zijn commentaar op Marcus in de serie CNT.
Over de perikoop van de overspelige vrouw, die niet in alle handschriften voorkomt – en in enkele handschriften op andere plaatsen voorkomt dan na Joh. 7:53 –, wordt ook verschillend gedacht. Ook van deze perikoop neemt Kruger aan dat zij feitelijk niet bij het Nieuwe Testament behoort. In de serie CNT verzorgde prof. dr. P.H.R. van Houwelingen het deel op het evangelie naar Johannes en hij geeft argumenten die ervoor pleiten deze perikoop wel als een onderdeel van het originele evangelie te zien. Ook Calvijn wist dat de bewuste perikoop niet in alle handschriften voorkomt, maar merkt nuchter op dat ze niets bevat dat in strijd is met de apostolische geest en er geen oorzaak is te weigeren ze tot ons nut te gebruiken.
Al denk ik over het lange slot van Marcus en de perikoop van de overspelige vrouw anders dan Kruger, dat neemt niet weg, ook bij een verschillend zicht op de vraag of genoemde perikopen bij het originele Nieuwe Testament behoren, dat dit niet tot een andere visie leidt op de boodschap van het Nieuwe Testament. Ook dan is het goed om de zaak in de juiste proporties te zien.
Samenvattend spreek ik mijn waardering uit voor het toegankelijke apologetische werkje dat Kruger schreef voor christenstudenten en aannemend dat het Engels voor hen geen hinderpaal is, kan ik – maar ook anderen – het ter lezing aanbevelen.
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.