In discussies in de media over geweld wordt nogal eens verwezen naar het Oude Testament. De Bijbel roept ook op tot haat; bijvoorbeeld in de opdracht van God om de Kanaänitische volken uit te roeien. Kunnen mensen zich op zulke gedeelten uit het Oude Testament beroepen om vandaag geweld te gebruiken? En wat moet je als christen met zo’n huiveringwekkende opdracht?
Geeft het gebod om de Kanaänieten uit te roeien aanleiding om geweld te gebruiken? Dat verwijt klinkt regelmatig. Een voorbeeld daarvan is de rechtsfilosoof Paul Cliteur. In zijn boek Het monotheïstisch dilemma, of De theologie van het terrorisme (2010) stelt hij dat monotheïstische godsdiensten per definitie intolerant zijn. Ook het Oude Testament bevat volgens hem allerlei aanknopingspunten om gewelddadig gedrag te legitimeren.
Oproep tot geweld?
Het verwijt dat de Bijbel aanleiding geeft om geweld te gebruiken is te begrijpen. Want helaas hebben mensen zich in de geschiedenis beroepen op het uitroeiingsbevel om andere volken te onderdrukken of te doden. Voorbeelden daarvan zijn de uitroeiing van de Indianen in Noord-Amerika en de onderdrukking van de zwarte bevolking in Zuid-Afrika. Ook wanneer wij een dergelijk Schriftberoep afwijzen, is het wel gebeurd.
Toch kun je daaruit niet de conclusie trekken dat Deut. 7 en dergelijke teksten aanleiding geven tot geweld. De christelijke kerk en theologie lezen deze teksten namelijk niet op zichzelf, maar met oog voor hun canonieke en heilshistorische context. Om vier redenen is een beroep op het uitroeiingsbevel om geweld in het heden te rechtvaardigen volstrekt illegitiem.
Ten eerste, het uitroeiingsbevel is in het Oude Testament beperkt tot de tijd van de inbezitneming van Kanaän. Het gebod om de volken van Kanaän uit te roeien wordt na de vestiging in het land niet meer herhaald. Israël wordt wel steeds gewaarschuwd om de zonden van deze volken niet over te nemen, maar zonder een oproep hen uit te roeien. De Kanaänieten worden later geleidelijk opgenomen in Israël.
Ten tweede, het uitroeiingsbevel heeft uitsluitend betrekking op de Kanaänitische volken. De houding die Israël moet innemen tegenover andere volken is heel anders. Hun grondgebied wordt gerespecteerd en Israël mag deze volken niet doden. Vreemdelingen moeten vriendelijk behandeld worden. Daaruit blijkt dat het bij de Kanaänitische volken ging om een uitzonderingssituatie.
Ten derde, in het Nieuwe Testament is de positie van de volken anders geworden, vergeleken met het Oude Testament. De boodschap van Gods heil gaat nu uit naar alle volken; ook heidenen delen nu ten volle in het heil. Gods oordeel treft in het Nieuwe Testament niet langer specifieke volken die collectief gestraft worden. Alleen al daarom kun je het uitroeiingsbevel niet toepassen op volken in onze tijd.
Ten vierde, in het Nieuwe Testament wordt nadrukkelijker dan in het Oude Testament gezegd dat het oordeel van God en de uitvoering daarvan in Gods hand liggen. Bovendien wordt Gods grote gericht uitgesteld tot het eindgericht. Terwijl in het Oude Testament het volk van God werd opgeroepen om geweld te gebruiken, gebeurt dat in het Nieuwe Testament niet meer. De strijd waartoe wordt opgeroepen (Ef. 6: 10-20) is een geestelijke strijd met geestelijke wapens. Gods Koninkrijk kan niet worden gerealiseerd met menselijk wapengeweld.
Deze overwegingen leiden tot de conclusie dat ieder beroep op het uitroeiingsbevel om geweld in het heden te rechtvaardigen volstrekt is af te wijzen. Na de dood en opstanding van Jezus Christus is het in de geschiedenis van deze wereld onmogelijk dat het volk van God zou worden opgeroepen om andere volken te doden.
Geen ‘oplossing’
De laatste vraag die ik hier bespreek, is wat je als christen nu ‘moet’ met de opdracht van God om de volken van Kanaän uit te roeien. Ik beschouw het uitroeiingsbevel niet als een onjuiste, menselijke interpretatie, zoals vaak gezegd is. Dan zou het niet Gods gebod zijn, maar hebben mensen dit alleen ten onrechte gedacht, of ervan gemaakt. Daarvoor is het uitroeiingsbevel echter te zeer verbonden met Gods openbaring in het hele Oude en Nieuwe Testament. Het uitroeiingsbevel wordt later niet herhaald, maar er wordt evenmin ontkend dat dit eens een opdracht van God is geweest. Ook in het Nieuwe Testament wordt de uitroeiing van de Kanaänitische volken nergens veroordeeld. Bovendien spreekt de Heere Jezus zelf eveneens over het gericht van God, zelfs over een eeuwig oordeel. In die specifieke situatie, in die fase van de heilsgeschiedenis, is de uitroeiing van de volken van Kanaän blijkbaar de wil van God geweest.
Ik lees het uitroeiingsbevel als een onderdeel van de weg die God in de geschiedenis is gegaan. Dit laat zien dat God in Zijn heilige toorn met een vernietigend gericht over de zonde kan komen. Maar dat is nooit los te zien van Zijn liefde en barmhartigheid. Gods weg door de geschiedenis is onlosmakelijk verbonden met de verkiezing en het oordeel over Gods eigen volk en over Zijn eigen Zoon.
Daarmee blijft dit gebod huiveringwekkend. Ik kan niet geheel begrijpen waarom dit in die context blijkbaar Gods opdracht was. Waarom laat God het ene volk uitroeien, en kiest Hij een ander volk uit, terwijl dat niets beter was en de Heere meerdere keren op het punt heeft gestaan om Israël te vernietigen. Gods eigen volk heeft blijkbaar hetzelfde oordeel verdiend, maar wordt gered. De enige verklaring die hiervoor gegeven wordt, is Gods onverklaarbare liefde (Deut. 7: 7-8).
Het is echter vooral niet te begrijpen hoe God, die Zich in het Oude en Nieuwe Testament openbaart als een God vol liefde en barmhartigheid, kan opdragen om hele volken uit te roeien, zonder onderscheid, schijnbaar zonder waarschuwing of mogelijkheid tot redding. En ook al weeg je de motivering mee die het Oude Testament steeds aangeeft, dan nog is het voor ons niet te begrijpen waarom daar deze consequentie uit zou moeten volgen. Daar heb ik geen ‘oplossing’ voor, die onze vragen beantwoordt.
Toch verder
Ik begrijp wel waaróm ik het niet kan begrijpen. Dat is omdat er met de komst van Jezus Christus beslissend dingen veranderd zijn in de verhouding tussen Israël en de volken en in de mogelijkheid van het gebruik van geweld door het volk van God. Vanuit onze situatie ná de komst van Christus kunnen wij niet terug naar de situatie vóór de komst van Christus. Wij kunnen niet terug achter deze voortgang in de heilsgeschiedenis, ofwel om even uit te leggen waarom God dit gebod gaf in die situatie, ofwel om het uitroeiingsbevel te veroordelen.
Onze culturele situatie is eveneens anders, met name wat betreft de ervaring van geweld. De gevoelsmatige afstand en weerstand die wij ervaren bij het lezen van Deut. 7 is er net zo goed bij het vele geweld dat later in de geschiedenis in naam van God heeft plaatsgevonden, zoals de godsdienstoorlogen in Europa of het doden van ketters of heksen.
Vanwege de voortgang in de heilsgeschiedenis en vanwege onze veranderde culturele context kan ik Gods gebod om de volken van Kanaän uit te roeien niet volledig begrijpen of verklaren. Gelet op de boodschap van het hele Oude en Nieuwe Testament kan ik niet ontkennen dat dit gebod, in die unieke situatie, de wil van God is geweest. Ik lees Deut. 7 als een onderdeel van de weg die God in de geschiedenis is gegaan. De geschiedenis van Gods gericht en genade loopt uit op de komst van Zijn Zoon Jezus Christus. Hij heeft Zich plaatsvervangend in Gods gericht gesteld. In Hem heeft God Zijn liefde ten volle geopenbaard. Daarom, en daarom alleen, kan ik God die Zich in Zijn Woord openbaart, liefhebben en mij aan Hem toevertrouwen.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit De Wekker. De volledige bronvermelding luidt: Versluis, A., 2012, Geen Verbond, Geen Genade (2), De Wekker 121 (16): 8-9.
Het eerste deel is ook op deze website gepubliceerd. Zie ook zijn artikel ‘Genocide op Gods bevel?’.