Home » Artikelen geplaatst door Dick de Vos (Pagina 2)

Auteursarchief: Dick de Vos

Kerk en slavernij? (3) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Nog eens de scheiding van bestuur en beheer

Dat bestuur en beheer tot aan 2003 gescheiden waren, is geen bedenksel van ondergetekende, de gereformeerde of de hervormde kerk.1 Die scheiding van bestuur en beheer stamt al uit de middeleeuwen: het was de scheiding tussen spiritualia, geestelijke zaken, en temporalia, tijdelijke zaken. Na de reformatie heeft de overheid het beheer van de goederen met een kerkelijk doel niet veranderd. Slechts werd de publieke kerk van rooms nu gereformeerd. De pastoor werd zo door de predikant vervangen.

Goederen hangen samen met de rechten die aan eigendom en bezit zijn verbonden. De overheid in de Nederlanden heeft nooit getornd aan die rechten, zelfs niet in de Franse tijd. Op de goederen voor een kerkelijk doel was toezicht van de overheid en de Roomse kerk. De Roomse kerk viel bij de reformatie weg, zodat alleen het overheidstoezicht overbleef. Het kerkgebouw werd nog steeds op dezelfde wijze onderhouden. Alleen kerkten nu de gereformeerden er in. De gelden die eerst voor de pastoor bestemd waren, gingen nu naar de predikant.

In de middeleeuwen was er rechtspluraliteit. Er was een woud van geschreven en ongeschreven regels. Die waren verschillend per gewest en per plaats, bijvoorbeeld stad en platteland. Zo was er het patronaatrecht, het recht van de heer, waardoor de rechthebbende, bijvoorbeeld een adellijk heer, de predikant mocht presenteren en over de goederen ging. Die rechthebbende was in het gewest Holland vaak een ambachtsheer, de persoon die door de landsheer als leenman was aangewezen. Deze persoon of zijn rechtsvoorganger was meestal ook de stichter van het kerkgebouw en ontleende daaraan zijn patronaatrecht. Opgemerkt wordt dat het patronaatrecht niet tot het leenrecht behoort, maar zich bevindt op de grens van kerk- en staatsrecht. In dezelfde persoon waren dus rechten van verschillende herkomst verenigd. In Friesland oefenden de zogeheten floreenplichtigen (betalers van een bepaalde kerkelijk grondbelasting) het patronaatrecht uit. In Overijssel kon een graaf veel kerkelijke zaken bepalen. De genoemde oude rechten vervielen bij de grondwetswijziging van 1922.

Wat merkten de lidmaten van de gereformeerde kerk van de scheiding van bestuur en beheer

De genoemde scheiding bestond al eeuwenlang. Iedereen wist er dus van. Voor geestelijke zaken ging men als roomse naar de pastoor, voor zaken rond de goederen, bijvoorbeeld het kerkgebouw, ging men naar de kerkvoogden. Na de reformatie was de kerkenraad (inclusief predikant) verantwoordelijk voor de geestelijke zaken, de kerkvoogden waren er nog steeds voor de materiële aangelegenheden. Dus in Nederhemert was de kerkenraad voor de geestelijke zaken. Voor zaken over de goederen moest men naar het kasteel van Nederhemert, waar de Heer van Nederhemert als opperkerkvoogd resideerde. In de kerk zaten de leden van de kerkenraad in een andere bank dan de kerkvoogden. De kerkenraad vergaderde in Friesland in de consistorie, de floreenplichtigen en de kerkvoogden kwamen in het café bijeen. Tot na 2000 kwamen in de hervormde kerk in Garderen de kerkvoogden vanuit de toren voor in de kerk, de kerkenraad kwam uit de consistorie achter in de kerk.

Vele voorbeelden zouden nog kunnen worden toegevoegd. Elke inwoner en elke gereformeerde of hervormde lidmaat kende in zijn tijd de scheiding van bestuur en beheer, omdat die dagelijks waarneembaar was.

Woke-geschiedenis

In de Woke-benadering staat het onrecht tevoren reeds vast. Het staat vast dat de gereformeerde kerken en de hervormde kerk en alle kerkelijke leden schuldig zijn aan betrokkenheid bij slavernij.
Op aflevering (1) en (2)2 heeft prof. dr. G. Harinck, één van de onderzoeksleiders van een project over kerk en slavernij en medeverantwoordelijk voor het woke-artikel dat in bespreking is, commentaar geleverd.3

De visie van prof. dr. G. Harinck

“Juridisch kunnen kerk en goed gescheiden zijn, terwijl dat de facto en in de beleving niet het geval hoeft te zijn geweest. En men kan bijvoorbeeld in strikt juridische zin geen diefstal plegen en toch stelen.”

De praktijk volgt uit de regels

Een kerkorde is geen juridisch stuk in de zin van een soort dode letter, terwijl de praktijk heel anders is. Omdat de kerkorde in de periode van de slavernij zwijgt over het beheer, is dat beheer niet kerkelijk. Uit het staatsrecht, waartoe ook het kerkrecht in de tijd van de slavernij behoorde, volgt een maatschappelijke organisatie. In die organisatie staat het wereldse goederenbeheer met kerkelijk doel los van de kerk. Deze staatsrechtelijke zaken zijn historische feiten.

Woke-fictie

Nu komt het woke-element. De woke-‘wetenschapper’ stelt als woke-feit dat er geen scheiding van geestelijk bestuur en werelds beheer voor de kerk is. De woke-‘wetenschapper’ beleeft verder die scheiding tussen bestuur en beheer allerminst. Zo schrijft de hooggeleerde D.L. Noorlander: “Rejecting the spiritual/secular dichotomy …of some Dutch history writing” (Verwerpend de geestelijke/wereldse scheiding van sommige Nederlandse geschiedschrijving).4 In de woorden van de hooggeleerde G. Harinck: wie niet wegens diefstal is veroordeeld, kan toch dief worden genoemd. Door “de facto” en “beleving” worden woke-feiten geschapen

Conclusie

De kerk op onwetenschappelijke wijze met slavernij verbinden is onwetmatig, beledigend voor de nagedachtenis van miljoenen gereformeerde gelovigen, en doet ernstig afbreuk aan het slavernij-onderzoek.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Kerk en slavernij? (2) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Voor elke gereformeerde Nederlander: kerk en slavenhandel verstrengeld?

Onder de aandacht van de schrijver van deze bijdrage werd gebracht het artikel ‘Kerk en slavernij in het Nederlandse koloniale rijk’1. Voor dit artikel tekenen drie hoogleraren, A. Merz, G. Harinck, R.M. Allen, en een gepromoveerd onderzoeker, M. Stoutjesdijk. Uit het artikel worden hier drie karakteristieke citaten aangehaald:

  • “De kerk als instituut was een integraal onderdeel van de wereldwijde handelsketen van de West- en Oost-Indische en kleinere compagnieën.”
  • “Professor D. L. Noorlander: kracht en directheid van de relatie kerk-compagnie.”
  • “Voor (gereformeerde) Nederlanders waren de belangen van kerk en compagnie verstrengeld; de Gereformeerde kerk was sterk betrokken bij slavernij.”

Het zojuist geciteerde geeft volstrekt duidelijk aan, dat de gereformeerde kerk als organisatie, alsmede alle gereformeerden sterk betrokken waren bij de slavernij. De beschuldigende vinger wijst naar de gereformeerde, later hervormde kerk en naar alle gereformeerde, later hervormde personen.

Voorouders

De historicus M. San-a-Jong heeft aangegeven dat het heel pijnlijk is niet te weten wat er met zijn slaafgemaakte voorouders is gebeurd.2 Het is dus heel toepasselijk als de schrijver van deze bijdrage iets over zijn voorouders vertelt. Die voorouders zijn in de eerste helft van de zeventiende eeuw gedurende de 30-jarige oorlog uit Duitsland naar de stad Leiden gevlucht. Daar werkten zij eeuwenlang in de textielindustrie en daarna oefenden zij eenvoudige ambachtelijke beroepen uit. Het werk besloeg lange dagen en was onder slechte omstandigheden. Zodra mogelijk moesten ook kinderen aan het werk. Het ‘Kinderwetje van Van Houten’ was er pas in 1874. Daarna mochten kinderen pas op 12-jarige leeftijd in een fabriek werken. Wel mochten kinderen die jonger waren op het veld of thuis werken. De gezinnen van de voorouders werden behoorlijk uitgedund door vele ziekten: pest, malaria, tbc, cholera, tyfus, pokken en kinderziekten. De voorouders woonden met velen in een kleine woning. Wie geen inkomsten had, werd afhankelijk van de armenzorg. De grootvader van de schrijver was de best presterende leerling van een school met honderden leerlingen. Toen hij 12 jaar oud was, – het was in de negentiende eeuw – moest hij aan het werk. De oudste tante van de schrijver werd in het begin van de twintigste eeuw op haar tiende jaar van school gehaald om thuis te gaan helpen. De vader van de schrijver moest op zijn veertiende aan het werk. Maar daarvoor al moest hij zijn vader helpen. Dan moest hij bijvoorbeeld met een baal cement op zijn schouder de halve stad Leiden door.

Volgens de bovenstaande geleerden die het artikel schreven in het blad Handelingen, zouden de (gereformeerde) voorouders van de schrijver van deze bijdrage, die eeuwenlang onder barre omstandigheden worstelden om het hoofd boven water te houden, “sterk betrokken” zijn bij slavernij. Genoemde voorouders waren in de letterlijke betekenis loonslaven die geen stem hadden in kerk en maatschappij.

Het moge duidelijk zijn dat de genoemde hoog- en zeergeleerde personen de nagedachtenis van de voorouders van de schrijver van deze bijdrage op niet geringe wijze bezoedelen. En niet alleen die voorouders maar ook de voorouders van vele Nederlanders, miljoenen onwetenden. Zelfs al wisten zij van de slavernij, lijfeigendom en horigheid van zwarte en blanke personen: zij hadden meer dan genoeg aan hun “struggle for life”.

Omstandigheden van de tijd

De schrijver van deze bijdrage ziet de levensomstandigheden van zijn voorouders als geschiedenis. Er hoeven nu geen schuldigen te worden aangewezen. Ook is er geen genoegdoening nodig. Niemand hoeft excuses te maken. Verder is het ook ongewenst iets goed te praten. Het is nu eenmaal gebeurd, zoals het is gebeurd. Het waren andere tijden. Er kan en moet wel lering uit worden getrokken.

“Woke”

De benadering van kerk en slavernij door genoemde geleerden valt onder het begrip “woke”. Woke is zoiets als “wordt wakker en bestrijdt het vooraf reeds bewezen verklaarde onrecht”. Het staat dus al vast dat de gereformeerde, later hervormde kerk schuldig is aan sterke betrokkenheid bij slavernij, inclusief de handel in slaven. Dat wordt in alle toonaarden uitgeroepen. Woke-historie gebruikt alleen die feiten en omstandigheden die op welke wijze dan ook het onrecht nog duidelijker maken.

De acta van de gereformeerde classis Amsterdam vormen een belangrijke onderzoeksbron. Bij een wetenschappelijke benadering zou er een uitgave van de acta moeten komen. Zo zouden op transparante en voor ieder verifieerbare wijze gegevens ter beschikking kunnen komen.

Voor woke-historici zijn transparantie en verifieerbaarheid niet nodig. Woke-historici luisteren ook niet naar tegenargumenten: het onrecht staat immers al onwrikbaar vast.

Hoe verder

In de eerste bijdrage over kerk en slavernij3 zijn reeds ter inleiding enkele belangrijke punten genoemd. De beweringen over kerk en slavernij, hierboven genoemd, zullen uitgebreid worden besproken in volgende artikelen. Belangrijke boeken zullen worden geëvalueerd. In het bijzonder zal een boek van professor D.L. Noorlander aan de orde komen.

De aangeroerde problematiek is voor iedereen met gereformeerde of hervormde voorouders van belang; het raakt immers miljoenen Nederlanders in hun kerkelijke kwaliteit. Ook al luisteren de woke-historici niet, toch moet de zaak die iedereen uit de gereformeerde gezindte aangaat, duidelijk aan de orde worden gesteld.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Kerk en slavernij? – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Het kan niemand zijn ontgaan, dat er de laatste tijd veel aandacht is voor slavernij. Daarvan is in het verleden in verscheidene werelddelen op vrij grote schaal sprake geweest. Slavernij is verwerpelijk, en de regering heeft dan ook excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid hierin. De vraag komt op: hoe zit het met de verhouding kerk en slavernij? Met ‘kerk’ moet dan worden gedacht aan de Nederlandse gereformeerde kerk(en). In geestelijke zin mag er over Nederlandse gereformeerde kerk worden gesproken. Staatsrechtelijk gaat het volgens het traktaat (tekst verdrag) van de Unie van Utrecht 1579 om provinciale kerken met eigen kerkorden.

Kerk als slaveneigenaar en investeerder

Op 1 februari 2023 werd in Amsterdam het door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek gefinancierde project ‘Kerk en slavernij in het Nederlandse rijk: geschiedenis, theologie en erfenis’ gepresenteerd. In genoemd project gaat het om “de vele rollen van de Gereformeerde Kerk als opinieleider, slaveneigenaar en investeerder”. Het gaat om de “kerk als instituut”. “Het financiële, maatschappelijke en bestuurlijke aandeel van de Gereformeerde Kerk” in de slavernij zal worden onderzocht. Er wordt beweerd dat “In overeenstemming met de verstrengeling van winstgevende handel en godsdienst was de Gereformeerde Kerk diepgaand betrokken bij slavernijzaken”. Het onderzoek heeft met name betrekking op het de West-Indische Compagnie (WIC 1621-1674 en 1675-1792), die handel dreef met Noord- en Zuid-Amerika.

Hieronder gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. De onderzoekers van het project wijzen echter uitdrukkelijk en zonder onderscheid naar de kerk als instituut. Dat roept de vraag op: Zijn mijn in armoede levende voorouders medeverantwoordelijk voor genoemde “diepgaande betrokkenheid bij slavernijzaken”?

Gewestelijke kerken

Onderzoek van de oude kerkordeningen inclusief de Dordtse kerkorde 1619 bij C. Hooijer (1804-1873) in diens werk uit 1865 levert niets over slavernij op. De Nederlandse gereformeerde kerk kan op grond daarvan geen verwijt worden gemaakt. Uit de indexen van de Provinciale synodale acta tot 1620 kan evenmin iets over slavernij worden opgemaakt. In de Provinciale acta van Friesland die tot 1700 zijn uitgegeven, staat van 1662 tot 1688 achtmaal iets over slavernij vermeld. Het gaat hier om het vrijkopen van tot slaaf gemaakte Nederlanders in Noord-Afrika en Turkije; er zijn Harlingers bij. Kerken onder de WIC hadden contact met de classes Walcheren en Amsterdam. De index van de acta van de classis Walcheren tot 1620 toont niets over slavernij. De acta van de classis Amsterdam zijn niet gepubliceerd. Het werk Voor de spiegel der historie! uit 1903 van dr. G. J. Vos (1836-1912) vermeldt eveneens niets over slavernij in de index.

De laatste kerkorde vόόr 1816 was de Dordtse kerkorde van 1619. Die werd in Overijssel, Gelderland en Utrecht ingepast in het provinciale gewoonterecht. Friesland, Groningen, Zeeland en het landschap Drenthe hadden eigen kerkordeningen. Holland hield het bij de provisioneel goedgekeurde Dordtse kerkorde; een definitieve regeling kwam er nooit. Tot de kerkelijke ordeningen behoorden niet de goederen en het beheer daarvan. De gewestelijke en stedelijke of regionale overheid had grote invloed op de kerkregering. Ook volgens het patronaatrecht (recht van de heer) mocht de overheid de predikant presenteren of had op andere wijze invloed op diens benoeming. Bij vergaderingen konden overheidsdeputaten aanwezig zijn.

Beheer van kerkelijke goederen

Na de reformatie kregen de gewestelijke kerken een door de overheid goedgekeurde gereformeerde kerkorde. In die kerkorden en ook in de genoemde kerkelijke acta is niets te vinden over een “bestuurlijk aandeel van de kerk in de slavernij.” Maar kan de kerk wel “slaveneigenaar of investeerder in slavernij” zijn geweest? Voor de beantwoording van die vraag moet worden gekeken naar eventuele kerkelijke goederen waaruit betrokkenheid bij slavernij kan worden gefinancierd. De status van de kerkelijke goederen en het beheer daarvan bleef onveranderd, bleef dus hetzelfde als in de periode dat de Roomse kerk de heersende kerk was. Met de reformatie viel het roomse toezicht op de kerkelijke goederen weg. Dat ‘kerkelijk’ duidt overigens het type goederen aan: er waren vermogenscomplexen, nu stichtingen, voor kerkgebouw en pastorie, predikant-, koster- en armenzorg. Op de vicariestichtingen voor studiedoeleinden wordt hier niet ingegaan. De genoemde vermogenscomplexen waren onafhankelijk van de gereformeerde kerkelijke organisatie en van elkaar. Het was de overheid die toezicht hield op het beheer. In de steden benoemde de overheid de kerkvoogden. Op het platteland deden dat de ambachtsheren, de adel, of de grondbezitters. Ook op het beheer van de vermogenscomplexen had de overheid dus beslissende invloed. De gereformeerde kerk had daarop dus geen enkele invloed.

Beheer na 1816

In 1816 vaardigde Koning Willem I een Koninklijk Besluit (KB) uit waarbij hij de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK) stichtte. De goederen en het beheer daarvan werden uitdrukkelijk buiten de kerk gelaten. De zaken van de NHK vielen onder het Ministerie/Departement van Eredienst. In 1852 trok de overheid zich van de kerk terug. De NHK werd uitdrukkelijk onbevoegd in het beheer verklaard.

Het beheer werd door de Koning na 1816 per provincie bij KB geregeld. Per provincie werd een College van Toezicht aangesteld. De Koning was opperkerkvoogd. Beheerszaken vielen ook onder het Ministerie van Eredienst. In 1869 trok de overheid zich terug van het beheer onder instelling van een Algemeen College van Toezicht. Dat college stond buiten de NHK en kende geen bevoegdheden. Aansluiting was vrijwillig. De synode van de NHK vroeg de minister van justitie mr. A.E.J. Modderman (1838-1885) om beheersbevoegdheid. Die antwoordde, dat de overheid zich van de kerk had teruggetrokken en hij bovendien de kerk geen bevoegdheid kon geven die zij nooit had bezeten. De vermogenscomplexen en hun beheer stonden (ook toen) buiten het kerkelijk erf.

Diaconie na 1816

De diakenen behoorden niet tot de kerkenraad tot 1816. Daarna behoorden zij niet tot de bijzondere of smalle kerkenraad, wel tot de algemene of grote kerkenraad. Zij hielden zich met name met de armenzorg bezig. Dat gebeurde vanwege de omvang en kosten van dat werk vaak in samenwerking met de overheid.

Kerken in West Indië

Kerkelijke gemeenschappen werden door de WIC opgericht. Predikanten waren in dienst van de WIC. Ook een voormalige slaaf kon predikant worden zoals J.E.J. Captein (1717-1747). De WIC was voor de kerkelijke gemeenschap meer dan wat de gewestelijke overheden waren voor de gereformeerde kerken. Er kwamen pas kerkvoogden in Amerika toen de WIC zich terugtrok. Toen de Nederlandse Gereformeerde Kerk in Amerika zelfstandig werd in 1771, werd in de (Dordtse) kerkorde artikel LIX opgenomen dat gelijke rechten waarborgde voor blanke en zwarte personen, vrijen en slaven.

Goederen stonden buiten het kerkverband

Goederen bestemd voor onderhoud van predikant en kerkgebouw werden door kerkvoogden beheerd. Eigendom en beheer van goederen stonden buiten het kerkverband, terwijl de benoeming van kerkvoogden niet door kerkelijke vergaderingen geschiedde. De diaconale bedeling vond plaats in samenwerking met de overheid. Niet kan worden uitgesloten, dat gelden aan kerkvoogdij of diaconie geschonken door particulieren uit slavenhandel afkomstig waren.

Kerkrecht is onbekend

In juridische faculteiten aan universiteiten wordt geen kerkrecht en de geschiedenis daarvan gedoceerd. Ook het kerkelijk staatsrecht is daar onbekend. Dat geldt ook voor de herkomst van het patronaatrecht. Bij de rechterlijke macht is verder geen eenduidige koers in kerkelijke zaken waarneembaar. Aan kerkelijke universiteiten worden gewoonlijk genoemde hervormde zaken evenmin behandeld.

Herziening noodzakelijk

Dat de Amerikaanse assistent-professor Noorlander1 niet goed op de hoogte is van de besproken zaken, is wellicht nog vatbaar voor verontschuldiging. De hoogleraren G.J. Schutte2 en H. den Heijer3 beperken zich, wetenschappelijk verantwoord, tot de bespreking van de visie van personen. Dat is correct.

Het projectvoorstel biedt daarentegen tot op heden niet onderbouwde en dus onwetenschappelijke beweringen over de vermeende betrokkenheid van de kerk als instituut bij de slavernij.

In deze bijdrage is aangetoond, dat de kerk als instituut niet over goederen beschikte. Die goederen met een bepaald kerkelijk doel stonden onder toezicht van de overheid. De kerk had daar niets over te zeggen. Kerken zonder portemonnee kunnen financieel niet bij slavenhandel betrokken zijn. Helaas wordt de krachtige anti-slavernij opvatting van de grootste en toonaangevende Nederlandse gereformeerde theoloog G. Voetius (1585-1676)4 weggelaten. Herziening van het project is daarom noodzakelijk!

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Een dringend gebed om het herstel van de kerk

Toen ik als eenvoudige rechtzinnige hervormde op de middelbare school zat, die toentertijd werd gedomineerd door de Gereformeerde Kerken in Nederland, werd mij regelmatig te verstaan gegeven, dat mijn kerk vrijzinnigen kende en dat er geen tucht was. De gereformeerden van de zojuist genoemde kerk waren de ‘beati possidentes’, de gelukkige bezitters. Zij hadden in godsdienstig opzicht alles dik voor elkaar. Hoe anders zou het aflopen! De in een vorige bijdrage genoemde prof. G.C. Berkouwer (1903–1996) was een theoloog van groot kaliber. Hij had nog meegewerkt aan de veroordeling van de latere vrijgemaakten, maar hij ging om. Hij, die eerst “nee” had gezegd tegen K. Barth, zei nu “ja”. Hij ging om van gereformeerd naar ethisch. Men mag ook zeggen midden-orthodox of de grote middenstroming in de huidige Protestantse Kerk in Nederland (PKN). Valt hier niet veel te leren? En is dit geen reden tot grote bezorgdheid?

Twee Christelijke Gereformeerde Kerken

De artikelenserie gaat over de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) en komt dus ook terug in het volgende voorbeeld. Het is tegelijkertijd echter ook voor andere kerken bedoeld. In mijn jeugd waren er mensen die in de oude Nederlandse Hervormde Kerk aan de hand van bepaalde uitwendige zaken, zoals de liturgie, konden vertellen of een predikant gereformeerd, confessioneel, ethisch of vrijzinnig was.

Hieraan moest ik denken toen ik bij verschillende gelegenheden twee Christelijke Gereformeerde Kerken in mijn omgeving bezocht. In een Christelijke Gereformeerde Kerk een dorp verder zag ik de predikant en de andere ambtsdragers in zwart pak gekleed. In een Christelijke Gereformeerde Kerk een dorp verder in een andere richting zat bij een gastprediker de plaatselijke predikant in vrijetijdskleding in de kerk. Van de andere ambtsdragers had er één een niet-zwart pak aan, de rest vrijetijdskleding. Zou nu naar analogie van de oude Nederlandse Hervormde Kerk ook bij de Christelijke Gereformeerde Kerken verandering in uiterlijke kenmerken samengaan met verandering in inhoud van de prediking?

In de Christelijke Gereformeerde Kerken is er sprake van invloed van het wereldse gelijkheidsbeginsel. In alle opzichten moeten volgens dit beginsel man en vrouw gelijk zijn, dus —volgens sommige Christelijke Gereformeerde Kerken en personen — ook waar het gaat om de ambten en zelfs bij het huwelijk, dat burgerlijk nu tussen twee personen is.

Nu is er in Nederland vrijheid van meningsuiting. Men mag dus op correcte wijze zijn mening zeggen. Er is ook godsdienstvrijheid. Men mag dus ook nog een godsdienstige mening uitdragen. Dat er af en toe frictie is, daar is de overheid zelf schuldig aan. Tot aan de Franse Revolutie was het huwelijk een kerkelijke aangelegenheid, met een uitwijkmogelijkheid voor wie dat niet wilde. In het revolutionaire gedachtengoed is het huwelijk ontdaan van zijn godsdienstige kanten en een louter civielrechtelijke zaak geworden. De naam werd echter gehandhaafd.

Universiteit en kerk bij Voetius

De reeds eerder genoemde Gisbertus Voetius was hoogleraar aan de universiteit van Utrecht en tegelijk predikant in Utrecht. Hij leerde aan de universiteit en in de gemeente naar Schrift en belijdenis met de toepassing, dat ieder het gepredikte woord met zijn of haar geloofsbevinding mocht beamen: dus ja zeggen met zijn of haar hart. De wetenschap van Voetius is dus geen wereldse, neutrale wetenschap, maar een wetenschap die uitgaat van gereformeerde beginselen. Dat geldt niet slechts voor de theologische wetenschap, maar voor alle wetenschap. Die kan niet anders worden bedreven dan vanuit de drieslag van de Heidelbergse Catechismus: ellende, verlossing en dankbaarheid. Daarmee is geen oplossing voor vele problemen gegeven, maar wel het enige juiste uitgangspunt.

Zaaien en maaien

De reeds genoemde hoogleraar Berkouwer heeft een theologische omslag gemaakt en met hem de (toen gereformeerde) Vrije Universiteit in Amsterdam. Dat had grote gevolgen. De verlossing door Christus ging van tafel, want plaatsbekleding kon niet. Een theologisch opschuifproces begon.

Aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) wordt al jaren aandacht aan de ethische theologie geschonken. Dat gaat uitwerking hebben op de studenten en op de kerk. Er wordt onderzoek gedaan naar theologie die de verzoening in Christus afwijst en er een ontmoetingspunt voor in de plaats stelt. Het gaat daarbij om een theologie die naar believen stukken van de Bijbel als mythe afdoet. Is het dan verbazingwekkend dat er binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken een opschuiving gaande is?

Bijbelvervalsers

Nu zijn er wellicht ‘echte’ wetenschappers, die mij als ondeskundige oordeelsprofeet wegzetten. Laat ik dan eens professor Klaus Berger (1940–2020) noemen. Hij was hoogleraar in de theologie in Heidelberg. Hij was een groot wetenschapper, met name op het gebied van het Nieuwe Testament maar ook op andere gebieden. Ik was daar zelf getuige van toen ik zijn colleges in Leiden volgde, waar hij enkele jaren heeft gewerkt. Hij hoorde niet tot de gereformeerde gezindte. Berger beschouwde zichzelf als half-Luthers en half-rooms. Professor Berger heeft in verband met de Duitse Bijbelwetenschap een boek geschreven, waarvan de vertaalde titel luidt: ‘Bijbelvervalsers: Hoe wij om de Waarheid bedrogen worden’. Dat zijn niet mis te verstane woorden. Waarom zou men die niet, ook in Apeldoorn, ter harte nemen? Dat de Bijbel Gods heilig en onfeilbaar Woord is, dat moet onze overtuiging zijn, die ook in het theologisch onderwijs in praktijk moet worden gebracht.

Universiteit

De Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) is maar een heel kleine universiteit. Wil men dan wetenschappelijk wat betekenen, dan moet men zich op een zeer beperkt aantal onderwerpen concentreren. Daarbij geldt ook nog: schoenmaker blijf bij je leest. Het ligt veel meer voor de hand om gereformeerde onderwerpen te kiezen dan ethische theologie of erger te bedrijven. Bij dat gereformeerde onderwerp is het verstandig wereldwijd samenwerking met andere gereformeerde instituten te zoeken. De synode van de CGK heeft de TUA duidelijk een wenk gegeven door niet verder te willen met eenwording met de Theologische Universiteit Kampen (TU Kampen) van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Het lijkt er nu op dat die wenk genegeerd is.

Prof. dr. A. Huijgen

Het levende bewijs van wat ik naar voren breng, is prof. dr. A. Huijgen. Aan zijn grote wetenschappelijke kwaliteiten twijfel ik niet, zoals al eerder gezegd. Dat hij zich bezighoudt met Calvijn, Schleiermacher en roomse Mariologie getuigt niet van veel onderzoeksbeleid. Zijn Schleiermacher en roomse Mariologie nu juist wat de CGK nodig hebben?

Vroomheid als ‘mantel der liefde’

Is versterking van gereformeerde leer en leven niet van veel groter belang? Professor Huijgen vestigt in zijn boek Lezen en laten lezen: Gelovig omgaan met de Bijbel de aandacht op persoonlijke vroomheid. Hij lijkt daarmee theologische tegenstellingen te willen overwinnen. Ik zeg niets kwaads over vroomheid, maar die is geen mantel der liefde om wezenlijk uiteenlopende leerstellige meningen te bedekken, laat staan een dekmantel voor leerafwijkingen. Ik herinner nog eens aan de ‘vrome Gunning’ met zijn leerafwijkingen. Bij persoonlijke vroomheid denk ik aan nadere reformatoren. Die namen zag ik niet in de literatuurlijst van laatstgenoemd boek, wel de namen van Bonhoeffer en Noordmans.

De in een vorige bijdrage genoemde midden-orthodoxe professor H. Berkhof kon qua voordracht prachtig preken. Hij geloofde echter niet in de goddelijke natuur van Christus, de opstanding van Christus en de Drie-eenheid. Hij was een groot theoloog, maar hij was geen geestelijke leidsman voor gereformeerden.

Gesprek?

In het Friesch Dagblad van vrijdag 17 september 2021 stelt professor Huijgen zich op als tegenstander van de ‘traditionalisten’. Die willen volgens hem ‘geen gesprek’. Huijgen wil zich ‘scherp’ gaan opstellen. Het kan geen kwaad zich te spiegelen aan het verleden. De raadpensionaris — te vergelijken met onze minister-president — Van Oldenbarnevelt vergaderde in de zeventiende eeuw vele ochtenden met remonstrantse en contra-remonstrantse predikanten om een bestuurlijke oplossing voor een theologisch geschil te bereiken. Dat lukte niet. In de vroegere Nederlandse Hervormde Kerk was de verhouding van de verschillende modaliteiten als schepen die elkaar in het donker passeerden. Is het gereformeerd, te leven in een kerk waar een spectrum aan geloofsvarianten is toegestaan, waaronder de gereformeerde, terwijl die laatste in de belijdenis is vastgelegd?

CGK op tweesprong

Het is de vraag of men zich binnen de synode van de CGK realiseert wat er in Apeldoorn gaande is. Die synode wil niet de weg van de TU Kampen inslaan. Echter, wat er in Apeldoorn gebeurt, is hetzelfde of erger. Uit Kampen heb ik nog nooit een lofzang op de kosmische betekenis van Maria gehoord, die elke rechtgeaarde roomse in dank kan aanvaarden. De CGK staan op een tweesprong. Willen zij gereformeerd blijven? Of gaat het de oude hervormde kant op? Dat laatste betekent dat de Bijbel niet meer Gods heilig en onfeilbaar Woord is en dat de gereformeerde belijdenis van haar kracht wordt ontdaan.

Zijn de ogen geopend?

De theologie is de ‘regina scientiarum’, de koningin der wetenschappen. Gaat het fout met de theologie, dan gaat het verkeerd met veel, ja met alles. Velen, ook buiten de CGK, delen zorgen over de vraag welke kant het opgaat met de CGK. Moge ons aller aanhoudende gebed zijn, dat het de kant van Schrift en belijdenis zal zijn. Ja, een gebed om het herstel van de kerk.

Tenslotte moet echt nog worden opgemerkt dat een ieder ook naar zijn eigen kerk moet kijken. Het gaat namelijk niet alleen om de CGK. Het gevaar van afglijden is overal aanwezig. Men dient dus niet slechts naar een ander te kijken, maar ook de hand in eigen boezem te steken.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnee op deze nieuwsbrief is gratis!

Ethisch onderzoek uit Apeldoorn onder de loep

H. Berkhof

In 1994 werd er ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van de Leidse emeritushoogleraar H. Berkhof (1914–1995) in de Doopsgezinde kerk te Leiden een bijeenkomst met bekende sprekers georganiseerd. De groep luisteraars die beslist niet gereformeerd was, genoot van de lezing van prof. C. Graafland (1928–2004) uit de kring van de Gereformeerde Bond. Tijdens de laatste lezing van de bekende prof. H. Kuitert (1924–2017) werd prof. Berkhof uit het verpleeghuis in een rolstoel binnengereden.

Prof. Kuitert verwelkomde hem en sprak er zijn vreugde over uit, dat zij het hartelijk eens waren over het afwijzen van de goddelijke natuur van Christus, de opstanding van Christus en de Drie-eenheid. Prof. Berkhof is de bedenker van de term ‘middenorthodoxie’ die overlappend is met de oude aanduiding ‘ethisch’. Het leerstellige systeem van Berkhof berust op het verbond. Dat verbond was het leidende element in zijn leer, dat hij uiteen heeft gezet in zijn Christelijk geloof.

Leersysteem met bepaald uitgangspunt leidt tot fouten

Nu zou iemand kunnen zeggen dat er toch niets mis is met het verbond. Dat is waar, het verbond is een belangrijk element in de gereformeerde leer. Het wordt echter een andere zaak als het verbond de gehele geloofsleer gaat overheersen. Johannes Coccejus (1603–1669) is begonnen om een zwaar accent op het verbond te leggen. De Groningse hoogleraar Johannes Braunius (1628–1708), een volgeling van de filosoof-theoloog René Descartes (1596–1650), heeft van de aanzet van Coccejus een systeem gemaakt. De eerdergenoemde hoogleraar Berkhof heeft het leerstellig systeem van het verbond verder ontwikkeld: het verbond is tussen God en mens. Christus wordt door Berkhof als de ware menselijke verbondspartner gezien, maar wel met het gevolg dat Christus slechts mens is.

Er zijn ook andere afwijkingen van de gereformeerde leer als de verbondsgedachte de rest van de dogmatiek overheerst: er zijn dan geen tweeërlei kinderen des verbonds, maar door een verbondsautomatisme wordt elke bondeling zalig. Er zijn ook sommigen die denken dat het verbond in plaats van de belijdenis bepalend is voor de kerk. Een moderne toepassing van die gedachte is dat het verbond naar de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) zou leiden.

Tenslotte, voor de volledigheid: hoe moeten we dan de gereformeerde leer beschrijven? Dat moet gebeuren op de wijze van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Zo deed Gisbertus Voetius (1589–1676) het ook in zijn onderwijs. De geloofsleer wordt dan per onderwerp behandeld.

Plaatsbereiding

Nu ga ik naar een recent proefschrift van de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA). Het is getiteld Plaatsbereiding: Verzoening in Christus bij Hans Joachim Iwand en Eberhard Jüngel uit 2020. Het is van de hand van dr. Cees-Jan Smits, christelijk-gereformeerd predikant in Noord-Holland. Ik ken hem als een zeer sympathiek persoon. De doctorsgraad werd hem verleend door de hoogleraren G.C. den Hertog en G. Plasger. Den Hertog is zelf met lof op Iwand gepromoveerd. Plasger is een Duitse hoogleraar, die veel van de reformatie weet en goed Nederlands spreekt.

Iwand en Jüngel

Het werkstuk over Iwand (1899–1960) en Jüngel (geb. 1934) is geen gemakkelijke kost: de moeilijke begrippen buitelen over elkaar heen. Het is zeker een heel goede wetenschappelijke publicatie. Iwand sluit zich aan bij M. Luther en K. Barth. Jüngel sluit zich aan bij Luther, Barth, F.D.E. Schleiermacher en R. Bultmann. Karl Barth is de bekende Zwitserse theoloog, die in gereformeerde zin vele afwijkingen vertoont: er is door een afwijkende leer van verkiezing en verwerping sprake van alverzoening. Bultmann is een Duitse theoloog die de evangeliën ging zeven om zo echte woorden van de Heere Jezus over te houden. Iwand staat dichter bij Luther dan Jüngel.

Leer van Iwand en Jüngel is sterk afwijkend van gereformeerde leer

Dat moeilijke taalgebruik illustreer ik met twee voorbeelden. “Het paradigma van het geloof is gedefinieerd in het axioma van Jezus Christus als de werkelijke God en de werkelijke mens” (p. 240). Is het geloof nu slechts een voorbeeld (paradigma)? En is Jezus Christus als God en mens nu niet bewezen, wel aanvaard?

Nu iets alleen van Iwand: “zonde, dood en wet zijn fictief-reële machten” (p. 253). Het lijkt er op dat zonde, dood en wet zijn verzonnen. De theologische bouwwerken van Iwand en Jüngel behoren tot de ‘kruistheologie’. Nu is het kruis van Christus wezenlijk voor het geloof. Maar als de leer geheel wordt beheerst door het kruis, dan gaat het mis. De eeuwige God bestaat ook zonder het kruis. Hij was er al vόόr de grondlegging van de wereld. Hij heeft eens de aarde geschapen, waarop later het kruis zou komen.

Tegen Iwand en Jüngel: het is niet zo, dat God aan het kruis de zonde en verwerping heeft gedragen. Dat heeft Christus voor de zonden gedaan. Hij was God, maar heeft zich vernedert en de gestalte van een mens aangenomen. Hij heeft in de Godverlatenheid van het kruis voor de Zijnen geleden. En als er geen verwerping is, dan is het gevolg alverzoening. Jüngel meent overigens dat het kruis van Christus niet noodzakelijk is voor een goed leven, het kan ook zonder.

Opstanding wil zeggen: een nieuw begin. Plaatsbekleding betekent volgens hem niet dat Christus in onze plaats is gaan staan en voor ons voor de zonde met Zijn bloed heeft betaald, maar dat God een ontmoetingsplaats tussen God en mens heeft bereid. Het is duidelijk dat de leer van Iwand en Jüngel sterk afwijkt van de gereformeerde leer. Het hart van die leer, de predestinatie is er zeer in verminkt. Het — ook filosofisch bepaalde — systeem heeft tot vele afwijkingen geleid.

Nazi-jurist

Op pagina 27 van het proefschrift trof ik een zeer storend element aan. Daar wordt Carl Schmitt (1888–1985) in de discussie betrokken. Schmitt was een begaafd jurist, onder andere hoogleraar in Berlijn. Maar hij was de nazi-ideoloog die de positie van Hitler verdedigde. Na de Tweede Wereldoorlog is hij uit zijn hoogleraarsambt gezet. Schmitt heeft nooit spijt betuigd. De advocaat van de verdorven heiden Hitler verdient geen plaats in een werk over het kruis van Christus. De jonge dr. Smits wist dit waarschijnlijk niet, maar het valt zijn promotoren wel aan te rekenen.

Waar blijft de gereformeerde leer?

De bekende predikant L.J. Geluk (geb. 1936), uit de Gereformeerde Bond, heeft met name preken van Iwand bestudeerd. Geluk zegt in een Iwandstudie: “men hoeft niet in alles met iemand mee te gaan om veel van hem te kunnen leren.” Het gaat er dus niet om dat Iwand en Jüngel niet af en toe een boeiend of pakkend punt hebben gemaakt. Het gaat om de ongereformeerde systematisering.

Het proefschrift van Smits is een analyse van Iwand en Jüngel. Het had ook geschreven kunnen zijn binnen de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) van de PKN of een rijksuniversiteit. Hoe verhouden de onderzochte constructies van Iwand en Jüngel zich tot de gereformeerde theologie? Een kritische beschouwing in die zin kon ik niet vinden.

De Bijbel is Gods heilig en onfeilbaar Woord

Toen ik het proefschrift van dr. Smits had gelezen, werd ik heel verdrietig. Ik moest denken aan God met ons … over de aard van het Schriftgezag … uit 1981 van de toenmalige Gereformeerde Kerken in Nederland. Hier bleek duidelijk dat de wereldse wetenschap had toegeslagen met fatale gevolgen.

Ik beperk me nu even tot Jüngel. Hij sluit zich aan bij het ‘ontmythologiseren’ van het Nieuwe Testament: het in de prullenbak werpen van stukken van het Nieuwe Testament die in de wetenschappelijke kraam niet te pas komen. Hoort die theologie wel een plaats te hebben aan de Theologische Universiteit Apeldoorn?

Grote zorgen

Het gaat hier niet om personen of wetenschappelijk niveau, en ook niet of er een intrigerende gedachte of een leerzaam element in zit. Het gaat om het zonder noemenswaardige kritiek bedrijven van ethische (of ergere) theologie aan een gereformeerde instelling. Het moge duidelijk zijn dat ik mij grote zorgen maak. Herkennen wij elkaar nog als de Bijbel niet meer voor iedereen Gods heilig en onfeilbaar Woord is? Volgende keer het laatste artikel als afsluiting.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnee op deze nieuwsbrief is gratis!

Ethische theologie in de praktijk van het kerkelijke leven

In mijn vorige bijdrage over de ethische theologie kwam in verband met ‘ethisch’ aan de orde dat er bij het concept ‘ethisch’ sprake is van het samengaan van wetenschap en geloof.1 Is daar dan geen sprake van een zekere tegenstelling? Ja dat is er, maar wetenschap en geloof, verstand en geloof, worden elk op een ander vlak gezien. In de roomse theologie en bij het neocalvinisme (van Abraham Kuyper en navolgers) is er sprake van overeenstemming tussen wetenschap en geloof, verstand en geloof. In beide gevallen is er instroom van wetenschap in het geloof of hoe men over het geloof denkt. Twee voorbeelden volgen nu om de zaak iets te verhelderen.

Van kerk naar universiteit: Lebram

17e-eeuws portret van Jacobus Arminius (1560-1609). Bron: Wikipedia.

Eén van de boeiendste colleges die ik in Leiden heb gevolgd, was dat van dr. J.C.H. Lebram (1920–2004), een Duitse wetenschapper van grote geleerdheid, die later hoogleraar judaïca werd. Judaïca gaat over joodse zaken. Hij bestudeerde het laatste tijdvak van het Oude Testament tot aan het Nieuwe Testament. In zijn colleges viel geen enkele lijn te ontdekken. Men kon er dus ook niet de draad kwijtraken. Hij vertelde drie kwartier lang interessante zaken. Dat boeide mij zeer. Prof. Lebram was ook heel eerlijk. Hij vertelde eens dat hij zo blij was aan de Leidse universiteit wetenschap te kunnen bedrijven. Vόόr die tijd was hij predikant. Hij moest toen de mensen dingen vertellen, die niet waar waren, zo zei hij. Als voorbeeld noemde hij de geschiedenis van lijden, sterven en opstanding van de Heere Jezus. Die geschiedenis was volgens hem in elkaar gezet.

Prof. Lebram was lid van de Evangelische Kirche in Deutschland (EKD). In dat kerkgenootschap mag men vrijzinnig zijn, maar men heeft als predikant ook met een gemeente te maken, die bepaalde verwachtingen heeft. Zo wil men toch iets van een opstandingsevangelie horen. Doet de predikant dat niet, dan wordt de verhouding met de gemeente moeizaam.

Er is dus duidelijk een zekere relatie tussen universitaire wetenschap en kerkelijke gemeente. Aan de universiteit is men volstrekt vrij. In de EKD is men dat ook, hoewel men moeilijkheden zou ondervinden als men op authentieke wijze gereformeerd zou zijn. Toch is er in de EKD een praktijk waarbij het ongewenst is om een universitair standpunt te vertolken. Men zou dan kunnen zeggen: ‘de wal keert het schip.’ Hoewel er aan de universiteit en in de kerk veel vrijheid is, is er toch een relatie, omdat ook de verwachting van een kerkelijke gemeente een rol speelt.

Van universiteit naar kerk: Arminius

Nu ga ik naar de Nederlandse situatie. De Protestantse Kerk in Nederland (PKN) kent de geloofsbelijdenis niet als grondslag of fundament. In de aanloop naar het ontstaan van de PKN in 2004 zijn onderdelen van de kerkorde van 1951 van de Nederlandse Hervormde Kerk weggelaten, bijvoorbeeld de werkorde en de toelichting daarop. De PKN heeft zich uitdrukkelijk aangesloten bij het Reglement 1816/1852: een predikant is vrij in welke leer hij verkondigt. Er is dus een zeer ruime bandbreedte. Maar ook hier heeft een predikant met de gemeente te maken. Een predikant die schreef dat hij Christus slechts als God en niet als mens zag, werd onaanvaardbaar voor zijn gemeente. Dit, hoewel hij nergens schuld aan had volgens de kerkelijke regels.

Er zijn ook kerken die de gereformeerde geloofsbelijdenis als grondslag of fundament hebben. Genoemd moet worden in het verband van dit stukje: de Christelijke Gereformeerde Kerken. De gereformeerde belijdenis is bepalend voor geheel het kerkelijk leven. Het kerkverband wordt door de belijdenis bijeengehouden. Die belijdenis is ook het uitgangspunt voor tucht op leer en leven. De belijdenis is de achtergrond van de prediking. Een preek kan verder nooit alleen maar over een bepaalde tekst gaan. De hele Schrift moet mee-ademen, dus ook de hele belijdenis. Zo moeten bijvoorbeeld zonde en rechtvaardiging van de zondaar altijd aan de orde komen. Naast de verwachting van de kerkelijke gemeente is er in een kerk met een belijdenisgrondslag voor die belijdenis een normerende rol weggelegd. Dit is de theorie. De praktijk kan dus anders zijn zoals blijkt uit deze artikelenserie.

Jacobus Arminius (1560–1609)[1] zou hoogleraar in Leiden worden, maar er waren bezwaren daartegen in het land. Franciscus Gomarus (1563–1641) ging daarom met Arminius praten en was overtuigd van diens rechtzinnigheid. Gomarus verleende Arminius ook nog de doctorstitel. Arminius had overigens ook de Nederlandse Geloofsbelijdenis ondertekend. Toen Arminius eenmaal hoogleraar was, ging hij ongevraagd een college van Gomarus geven. Ook liet zijn onderwijs afwijkingen van de gereformeerde leer zien. Dat was bepaald niet naar de zin van Gomarus, die dan ook met Arminius in onmin raakte. Arminius bleek aalglad te kunnen spreken. Hij had zich gereformeerd voorgedaan, wat hij niet was.

Een belangrijk punt waar het misging was de vrije wil. Dit punt heeft invloed op de leer van de verkiezing en verwerping, maar ook op de leer van de rechtvaardiging en de genade. Arminius maakte gebruik van een gedachte die was gebaseerd op Gods noodzakelijke kennis van toekomstige gebeurtenissen. God kon dan zien wat een bepaald mens zou doen. Men noemt dit ook wel de midden- of middelkennis. Het is dus een soort gedachte die tussen God en mens in staat. Deze gedachte is afkomstig van de Spaanse jezuïet Luis de Molina (1535–1600). Gereformeerden wijzen deze middenkennis af. Men kan dit bijvoorbeeld naslaan in de Theoretisch-praktische godgeleerdheid van P. van Mastricht (1630–1706) of in De gereformeerde dogmatiek van ds. G.H. Kersten (1882–1948). Er is dus sprake van een vrije wil bij Arminius. Dat erkende bijvoorbeeld ook de ethische hoogleraar H. Berkhof (1914–1995), die zelfs vrijzinnig kan worden genoemd.

In 2008 kreeg W.A. den Boer zijn doctorstitel aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA). Op grond van zijn onderzoek van het begrip ‘gerechtigheid’ concludeerde Den Boer dat Arminius gereformeerd was.

Ik zeg niets kwaads over de bij onderzoek en promotie betrokken personen, het wetenschappelijke niveau etc., zoals ik al vaker heb aangegeven. Maar hoe kan het dat er bij iemand die aan een christelijk gereformeerde universiteit is verbonden, tijdens het onderzoek geen bel gaat rinkelen over de conclusie dat Arminius gereformeerd zou zijn? Ten minste twee zaken moet men zich dan afvragen. Ten eerste: bezit de gebruikte methode wel voldoende onderscheidend vermogen? En ten tweede: hoe zit het met de strijdigheid van de conclusie van Den Boer ten opzichte van de gereformeerde belijdenis?

Een kerkelijk probleem

Het viel te verwachten dat er uit de Christelijke Gereformeerde Kerken vragen en bezwaren hiermee zouden komen. Het curatorium, de toezichthouder van de TUA, moest zich over de zaak uitspreken. De dissertatie van Den Boer zou een historische studie zijn, waaruit zou volgen dat Arminius niet altijd recht is gedaan. Het gaat om een ‘historische constatering’ en niet om een ‘confessioneel-dogmatisch oordeel.’ Dr. Den Boer voegde er zelf aan toe dat hij duidelijk had moeten maken wat in zijn studie onder gereformeerd moest worden verstaan. De uitkomsten van de dissertatie betekenen niet dat Den Boer de standpunten van Arminius deelt. Opgemerkt wordt nog dat de remonstranten zich zeker tot in de negentiende eeuw gereformeerd noemden.

Ethisch

Nu ga ik terug naar het stukje over professor Lebram. Deze hoogleraar heeft de evangeliën onderzocht en is tot de wetenschappelijke conclusie gekomen, dat de verhalen over het lijden, sterven en opstanding van de Heere Jezus een geconstrueerd geheel zijn en niet werkelijk zo zijn gebeurd. Lebram staat achter zijn conclusies. En zo voelt hij zich als predikant ongelukkig in zijn gemeente, omdat hij daar iets moet preken wat volgens hem niet waar is. Lebram is vrijzinnig, maar wel consequent.

Nu neem ik even aan dat Lebram een wetenschappelijke studie heeft afgeleverd, waarin duidelijk wordt gemaakt dat het verhaal van het lijden, sterven en opstanding van de Heere Jezus historisch niet zo is gebeurd, volgens hem dus niet waar is. Maar, zegt deze hoogleraar dan: ik geloof wel in het lijden, sterven en de opstanding van de Heere Jezus. Dát is nu ethisch: wetenschap en geloof, als het ware op twee vlakken.

Dit is nu precies wat het curatorium — waarschijnlijk onbedoeld — doet in het geval van 2008. Het proefschrift is een ‘historische constatering’, geen ‘dogmatisch oordeel.’ Dr. Den Boer zou het ook niet eens (kunnen) zijn met zijn historische conclusie. Maar waarom publiceert hij het boek dan?

Op de synode van Dordrecht heeft in 1619 de gehele toenmalige gereformeerde wereld — behalve de Franse delegatie, die geen toestemming van de koning had om de synode bij te wonen — de leer van Arminius verworpen. En zou dat nú, op grond van een enkel criterium, de gerechtigheid, niet meer waar zijn? Is dat niet een beetje, wat de Grieken noemden ‘hubris’, overmoed jegens de heidense goden?

Nu neem ik aan dat elke medewerker van de TUA de Beknopte gereformeerde dogmatiek van de hoogleraren J. van Genderen en W.H. Velema heeft gelezen. Dan weet je toch van de gereformeerde hoed en de rand? Het is jammer dat genoemde dogmatiek niet in de literatuurlijst van de dissertatie van Den Boer is te vinden.

En verder

Het is duidelijk dat de ethische theologie meer om zich heen grijpt dan wordt gedacht. Men maakt zich er onwillekeurig schuldig aan. Meer daarover in een volgende bijdrage.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnee op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

Ethische theologie is niet gereformeerd!

In mijn vorige bijdrage, waarin ik schreef over de Middelaar, kwam Friedrich Schleiermacher (1768–1834) ter sprake.1 Bij deze theoloog zou iemand kunnen vragen wie hij is en waarom hij naar gereformeerde norm moet worden afgewezen. Met Schleiermacher komt men terecht in de zogeheten ethische theologie, die in de negentiende eeuw in de Nederlandse Hervormde Kerk opkwam. De ethischen zetten zich af tegen de vrijzinnigen, maar ook tegen de confessionelen. Er was toen nog geen Gereformeerde Bond. De gereformeerden in de Nederlandse Hervormde kerk werden vooral gevonden onder de confessionelen. Zijn de ethische theologen dan nu nog van belang? Ja, bijvoorbeeld omdat zij nu — ten onrechte — als gereformeerd worden aangemerkt en volop in de belangstelling staan.

Theoloog, filosoof en pedagoog Friedrich Daniel Ernst Schleiermacher (1768-1834). Bron: Wikipedia.

J.H. Gunning jr.

Nu ga ik naar J.H. Gunning jr. (1829–1905). Hij was hoogleraar theologie in Amsterdam en Leiden en een prominent vertegenwoordiger van de ethische richting. In 1870 had Gunning al eens aanvechtbare zaken verkondigd: het scheppingsverhaal was een ‘mythe’ en de Heilige Schrift was niet onfeilbaar. Dit kwam hem al op kritiek te staan. De bom barstte in 1878 toen Gunning het eerste deel van Het leven van Jezus publiceerde. De geboorteverhalen werden als ‘legenden’ gekarakteriseerd. Gunning nam die uitgave wel terug, maar de kritiek, ook op een latere uitgave, bleef komen, vooral van Abraham Kuyper (1837–1920). Laatstgenoemde schakelde ook zijn vriend, de predikant dr. Ph. S. van Ronkel (1829–1890), in. Deze was van Joodse afkomst en een zeer scherpzinnig theoloog van volstrekt gereformeerde signatuur. Hij ging overigens niet met Kuypers doleantie mee.

Van Ronkel fileerde Het leven van Jezus van Gunning: messcherp, maar juist. Volgens Van Ronkel deed Gunning te kort aan Christus als Middelaar. De schok was groot. Gunning was immers zo diepgelovig en vroom. Toen hij in Leiden hoogleraar werd wilde hij zelfs — tot verontwaardiging van de studenten — zijn college met gebed beginnen. Gunning was heel boos, vooral op Kuyper. Hij publiceerde zelfs een schuldbelijdenis die Kuyper zou moeten ondertekenen. Gunning was zeer geboeid door Schleiermacher en ook door de theosofie, de oorspronkelijk oude leer van (heidense) godenwijsheid.

Ethisch

Zoals is duidelijk geworden, kennen de ethischen een tweesporenbenadering: wetenschap en Bijbel. Zij erkennen niet de kracht van de belijdenis en willen hun theologie op het leven toepassen. Zij worden wel gekarakteriseerd door: ‘Niet de leer maar de Heer.’ Vroomheid vervangt geen andere leer of godsdienst dan de gereformeerde. De Groningse hoogleraar Isaäc van Dijk (1847–1922), van ethische signatuur, werd eens diep getroffen door een passage uit een werk van de nadere reformator H. Witsius (1636–1708), waar het theologisch betoog van laatstgenoemde overging in gebed. Gelovigheid maakt iemand niet tot gereformeerd theoloog. Gunning pretendeerde ook recht in de leer te zijn. Hij kon niet inzien dat dat niet zo was. Kuyper publiceerde op 17 juni 1885 een artikel in De Standaard met de titel ‘De Heelen en de Halven’. Het moge duidelijk zijn wie de halven waren: de ethischen. En zoals kon worden verwacht, voelde Gunning zich zeer te kort gedaan.

Friedrich Schleiermacher

De Duitse theoloog Schleiermacher is een van de invloedrijkste theologen in de negentiende eeuw. Geloof bij Schleiermacher heeft te maken met ons diepste afhankelijkheidsgevoel. Let wel: het is een gevoel in de mens. Die mens aanvaardt God zonder bewijs. De Schrift komt er daarbij niet aan te pas. De christelijke geloofsleer houdt in: opvattingen van het vrome gemoed die door het verstand in woorden worden omgezet. Schleiermacher spreekt niet tot iedereen, maar tot geschoolde mensen. Zijn uitgangspunt is het gemeenschappelijk geloof. Dat gaat samen met een gemeenschappelijke geest (de Heilige Geest). Dan wordt de wetenschap toegepast.

Uiteindelijk komt de praktische theologie aan bod. Voor de kerk komt er dan een soort hoofdtheoloog, de kerkvorst, die uitleg en aanwijzingen geeft. De kerk is bestuurlijk van boven naar beneden georganiseerd; plaatselijk mag men een eigen ‘belijdenis’ opschrijven. God is een deel van het heelal. Schleiermacher is zo een pantheïst, die de hele natuur goddelijk geïnspireerd ziet. Hij lijkt hierin op Benedictus de Spinoza (1632–1677). Een andere bekende in dat gebied is de rabbijn H.S. Kushner (geb. 1935; ‘Als het kwaad goede mensen treft’). Het goddelijke is het wezenlijke van alle dingen. Jezus is Voorwerp van verheven bespiegelingen. Dit zijn maar enkele grepen en gedachten uit het werk van Schleiermacher. In wetenschappelijke zin moge men smullen van de hoge gedachtenvlucht van Schleiermacher, maar zijn theologie is volstrekt ongereformeerd.

Ethisch in Apeldoorn

In Apeldoorn is de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) gevestigd, de universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Aan deze universiteit heeft men zich de laatste jaren nogal met ethische theologen beziggehouden. Te noemen vallen in alfabetische volgorde: Barth, A. van de Beek, Bonhoeffer, Koopmans, Miskotte, Noordmans en de reeds genoemde Schleiermacher.

Wat is het gevaar?

Alvorens ik verder ga, wil ik onderstrepen dat de TUA een theologische universiteit van hoog niveau is in alle opzichten. Ik erken ook de noodzaak dat men zich met andere dan gereformeerde theologen moet bezighouden. Dit is nodig om zich af te grenzen van alles wat niet gereformeerd is. Wetenschappelijk kan het interessant zijn om zich te verdiepen in de ethische theologie, maar uitsluitend om zich daarvan af te grenzen. Het onbetwiste middel tot afgrenzing is de gereformeerde belijdenis.

Reeds Kuyper noemde duidelijk het gevaar van de ethische theologie: het afglijden naar ongereformeerde theologie. Een treffend voorbeeld van afglijden is G.C. Berkouwer (1903–1996), in leven hoogleraar theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij werd van orthodox-gereformeerd ethisch. Sommigen noemen hem zelfs modern.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!