Home » Artikelen geplaatst door Dick de Vos

Auteursarchief: Dick de Vos

Kerk en slavernij? (12) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

In deze bijdrage wordt verder aandacht besteed aan de bundel met bijdragen geredigeerd door de historici B. de Leede en M. Stoutjesdijk, met de titel Kerk, kolonialisme en slavernij.1 De Gereformeerde kerk was in de Nederlanden de publieke kerk. De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en de West-Indische Compagnie (WIC) waren in de door hen bestuurde gebieden de publieke handelsmaatschappijen en tegelijk het publieke gezag waaronder ook de publieke kerk viel.

A. van der Meer – koloniale ideologie

A. van der Meer MA is historicus en doet onderzoek aan de Universiteit van Leiden. Hij onderzocht koloniale ideologie vanaf de kansel: preken en met name biddagteksten. Met name wordt gerept over biddagteksten uitgevaardigd door de overheid. En die overheid was de VOC. Art. 66 van de Dordtse kerkorde zegt dat de predikant de overheid kan vragen een biddag uit te schrijven. Het ging dus om een door de kerkorde aan de overheid toevertrouwde taak. Genoemde teksten uit biddagbrieven kwamen niet van de kerk maar van de overheid. Preken worden ook genoemd, maar dan uit de tijd van de ‘Verlichting’. Ook de geciteerde Oost-Indische predikant J.C. Metzlar (1751-1824) kan verlicht worden genoemd. De door Van der Meer geconstateerde transformatie van ideeën wordt aan koloniale stratificatie, verdeling van de bevolking in subgroepen, toegeschreven. Het lijkt echter meer op toenemende invloed van het verlichtingsdenken. Er lijkt zo niet veel verschil tussen de bededagen in de Nederlanden en in Oost-Indië. Opgemerkt wordt nog, dat de kerk geen staatskerk was, maar publieke kerk. Dat betekent, dat die kerk tot het publieke, openbare domein was toegelaten. Die kerk kan beter als Gereformeerde kerk worden aangeduid en niet als Nederlandse Hervormde Kerk, die in 1816 is gesticht door de overheid.

B. de Leede – inwoners van Ceylon

B. de Leede MA is historica en mederedacteur van de bundel die in bespreking is. Zij heeft de relatie van de inwoners van Ceylon, nu Sri Lanka, met de Gereformeerde kerk bestudeerd. Die kerk is geen staatskerk maar publieke kerk. De verschillende manieren van inwoners om naar de Gereformeerde kerk te kijken worden onderzocht. De relatie met de kerk was ook binnen een mensenleven niet statisch. De studie gaat niet specifiek over slavernij, maar heeft een brede invalshoek. Meer kennis over de onderzoeksvraag, de relatie tussen inwoners van Sri Lanka en de Gereformeerde kerk, wordt verworven.

M. San A Jong – Evangelische Broederschap

M. San A Jong MA is historicus en doet onderzoek voor de Evangelische Broederschap. De zending van de Evangelische Broedergemeente in Suriname werd toegestaan, omdat die geen gevaar voor de status quo van de slavernij vormde. Op plantages werd vaak de Afro-Surinaamse religie, ook Winti genoemd, gepraktiseerd. Die werd door de zendelingen als heidens gekarakteriseerd. In 1863 werden de slaafgemaakten vrij, maar waren nog niet geëmancipeerd. Aandacht werd ook geschonken aan Anton de Kom (1898-1945), de bekende anti-koloniale schrijver. Hij schreef in 1934 Wij slaven van Suriname. De Kom was ook verzetsstrijder. Hij stierf in het concentratiekamp Neuengamme.

R.M. Allen en A.L. de Bode-Olton

Dr. R.M. Allen is hoogleraar culturele gemeenschap en geschiedenis aan de Universiteit van Curaçao. Mr. A.L. de Bode-Olton was juridisch adviseur en diplomaat, en is theoloog. Allen en De Bode-Olton onderzochten de verhouding tussen de protestantse kerk en de zwarte volksklasse in koloniaal Curaçao van 1830 tot 1920. De conclusie is dat er sprake is van tegenstrijdigheden en tegenstrijdig beleid in genoemde verhouding. De bepalende kerk op Curaçao was de Roomse kerk. Aanvankelijk was er animositeit tussen de Gereformeerde en Lutherse kerk. In 1825 gingen zij samen in de Verenigde Protestantse kerk.

De auteurs spreken van een mandaat van de WIC om het calvinisme te verspreiden. Dat calvinisme was geen bijzaak maar een essentieel onderdeel van het streven van de WIC. De WIC was handelsmaatschappij en tegelijk de overheid, het publieke gezag. De Gereformeerde kerk was de publieke kerk. Die kerk stond onder overheidsgezag. Dit was in de Nederlanden ook zo. Maar waar de staat in de Nederlanden geen slavernij kende, was dat wel zo bij de WIC en VOC.

De bewering van Allen en De Bode-Olton, dat “de doop kerklidmaatschap verleent”, is onjuist. De doop in de Gereformeerde kerk heeft niets met een civielrechtelijk lidmaatschap te maken. Dit misverstand is in de wereld geholpen door het Reglement van de door de Nederlandse overheid opgerichte Nederlandse Hervormde kerk in 1816.2

Dat de synode van Dordrecht 1618-1619 de doop van kinderen van slaafgemaakten onmogelijk maakte, is dan ook een onjuiste bewering. Een gedoopte moest juist in vrijheid worden gesteld. Aangenomen kinderen, ook van de heidenen, konden pas worden gedoopt na te zijn onderwezen in de beginselen van de christelijke religie.3

Tenslotte

De tot nu toe genoemde auteurs van de artikelen blijken niet de essentie van de verhouding kerk-staat te kennen. Hierop zal aan het eind van de volgende bijdrage worden ingegaan.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

Kerk en slavernij? (11) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

In 2023 verscheen jaargang 31 van het Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme na 1800, getiteld Kerk, kolonialisme en slavernij, onder redacteurschap van de historici B. de Leede en M. Stoutjesdijk.1 In dit werk staan tien bijdragen van verschillende schrijvers. Aan deze bijdragen zal kort aandacht worden geschonken.

B. Gallant Groen

Mevrouw B. Gallant Groen zit in het moderamen van de Protestantse Kerk in Nederland en houdt zich bezig met de verwerking van het slavernijverleden. Zij schrijft een voorwoord, waarin de nadruk wordt gelegd op de erfenis van de trans-Atlantische slavenhandel. Ook wordt gewezen op de doorwerking van die erfenis. Zij verwijst met instemming naar dr. Gloria Wekker, emeritus hoogleraar gender en etniciteit aan de Universiteit van Utrecht. Het werk van deze hoogleraar wordt niet door iedereen wetenschappelijk geacht.2

B. de Leede en M. Stoutjesdijk

De beide redacteuren geven de opzet van de bundel aan. Zij noemen als voorbeeld de tot slaaf gemaakte en vrijgelaten Jacobus Capitein (1717-1747) die in Leiden theologie studeerde en opriep tot zending. De West-Indische Compagnie (WIC) en de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) traden als staat op in hun gebieden. In die gebieden ontstonden kerken. De situatie van de koloniën vόόr en na 1800 wordt besproken. Na 1800 was het koloniale rijk aanzienlijk geslonken. Gesproken wordt van de verstrengeling van kerk en staat. Het gaat met name om de gereformeerde, later Nederlandse Hervormde Kerk. Ook wordt gezegd dat de kerk verbonden is met de koloniale staat. Opgemerkt wordt dat de kerk niets te kiezen had. In de Nederlanden stonden de provinciale gereformeerde kerken en later de Nederlandse Hervormde Kerk onder staatsgezag. De Nederlandse Hervormde Kerk werd zelfs door de overheid gesticht en bestuurd vanuit het Ministerie van Eredienst. De WIC en de VOC hadden een grotere invloed op de kerken in de koloniale gebieden dan de overheid in Nederland. WIC en VOC namen predikanten, ziekentroosters en schoolmeesters aan en betaalden die.

L. van den Broeke

L. van den Broeke is hoogleraar kerkrecht en rechtstheologie aan de Theologische Universiteit Utrecht/Kampen. Hij bespreekt de opbouw van de gereformeerde kerk, de structuur van VOC, WIC en admiraliteiten. De laatsten zijn verantwoordelijk voor de oorlogsvloot. Opgemerkt moet worden, dat de gereformeerde kerk, die gewestelijk is georganiseerd, een publieke kerk is, door het publieke recht tot het publieke domein toegelaten. Het spreekt dus vanzelf dat de gereformeerde kerk de kerk van de VOC en WIC is. Gereformeerde kerken in het buitenland vallen onder een classis. De betrokken classes zijn de classis Amsterdam, de classis Delft/Delftland, Schieland, de classis Walcheren en de classes Hoorn, Enkhuizen en Groningen.

Ter illustratie wordt nu de classis Walcheren genoemd. Tot die classis behoorden gemeenten op het eiland Walcheren, het eiland Noord-Beveland, Staats-Vlaanderen en de barrièresteden in België. De classis had ook correspondentie met West- en Oost-Indische gemeenten. Dat laatste verliep door deputaten die aan de classicale vergadering verantwoording schuldig waren.

Dat buitenlandse gemeenten aan een Nederlandse kerk zijn verbonden is ook heden een normaal verschijnsel. Zo kennen de Gereformeerde Gemeenten ook gemeenten in de Verenigde Staten, Canada en Nieuw-Zeeland die tot haar kerkverband behoren.

In de classis Amsterdam waren vier deputaten, predikanten, die elke maand vergaderden. Zij konden geen slagvaardig beleid voeren, ook al omdat zij in verantwoording aan de classicale vergadering moesten handelen. Correspondentie met de kerken in de koloniale gebieden verliep moeizaam door de lange duur ervan. In de koloniën waren vaak problemen, bijvoorbeeld over de handel in christelijke slaafgemaakten. Er was ook spanning tussen het standpunt van bijvoorbeeld de classes Amsterdam en Walcheren over slavernij en dat van de WIC en VOC. Genoemde classes waren tegen slavernij. Opgemerkt wordt nog dat er in de classes ook werd gesproken over het vrijkopen van Nederlandse slaafgemaakten bijvoorbeeld in het huidige Turkije. De kerk in de koloniale gebieden moest laveren tussen principe en praktijk. Of de kerk het wilde of niet, die kerk raakte bij slavernij betrokken.

Afsluitende opmerkingen

Er is nogal wat discussie over betrokkenheid van de gereformeerde kerken in de Nederlanden bij slavernij. Het zou dienstig zijn aan de openheid en soliditeit van onderzoek als de acta van de Amsterdamse deputaten en de classicale acta van de classes die bij koloniale kerken waren betrokken, in druk zouden verschijnen.

Professor L. van den Broeke heeft een goede aanzet gegeven tot verder nadenken door zijn artikel over met name de Amsterdamse gedeputeerden. Het moge duidelijk zijn dat de predikanten en ziekentroosters zich in de VOC en WIC in een onmogelijke positie bevonden. Zij waren als geestelijke verzorgers aan een bedrijf verbonden dat ook in slaafgemaakten handelde en van de diensten van slaafgemaakten gebruik maakten. Dat bedrijf vertegenwoordigde ook de overheid. Publieke religie en publieke handel in slaven waren zo in de VOC en WIC met elkaar verbonden.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

Kerk en slavernij? (10) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

In deze artikelenserie wordt nu nog een bijdrage gewijd aan het boek van de Amerikaanse assistent-professor D.L. Noorlander ‘Toorn van de hemel’.1 Dat wordt gedaan omdat dit boek als een belangrijk boek over de WIC (West-Indische Compagnie) wordt gezien. Uit dit boek worden enkele punten genoemd.

Boek ‘Toorn van de hemel’

In het bestek van deze bijdragen kunnen slechts enkele opvallende zaken worden aangestipt. Zo spreekt Noorlander van de synode van Wesel (1568). Hij blijkt de Nederlandse literatuur daarover niet te kennen en zelfs het boek van J. Spohnholz, hoogleraar geschiedenis aan de Washington State University, niet.2

De kerkelijke zaken van de WIC vielen onder de classes Walcheren en Amsterdam, behorend tot verschillende gewestelijke kerken. Er was wel contact tussen de classes. Predikanten, ziekentroosters en schoolmeester waren in dienst van de WIC. In totaal waren er 120 predikanten en 240 ziekentroosters en schoolmeesters werkzaam voor de WIC van 1621 tot 1674. Van die predikanten waren er ook die Frans en Engels spraken.

De WIC-directeuren waren gereformeerd en propageerden die godsdienst, overigens net zoals door de Portugezen de roomse religie werd verbreid. De WIC bedreef zo ook formeel zending, maar de predikanten voerden die uit. De WIC heeft wel eens geld aan een Zeeuwse classis gegeven.3 Niet werd vermeld welke classis en waar dat voor was. Geld werd bijvoorbeeld door WIC-directeuren bijna altijd aan de diaconie geschonken ten behoeve van de armenzorg in de Nederlanden. Er was nog lang geen algemene bijstandswet. De kerken dienden hun behoeftigen te onderhouden. Slechts een klein deel van het geschonken geld kan uit de slavenhandel afkomstig zijn omdat het meeste aan andere handel werd verdiend. De WIC financierde verder onderwijs. Ook werd aan training van toekomstige predikanten gedaan. Het was moeilijk om predikanten voor de WIC te werven, omdat er in de Nederlanden een tekort was.

De reguliere kerk kon niet functioneren in oorlogsgebieden of bezette koloniën. Op schepen waren meestal ziekentroosters aanwezig. Er werd gebeden en er werden psalmen gezongen. De roomsen, bijvoorbeeld Portugezen, waren de vijand, God was met de WIC. Vroomheid en militaire waarden gingen samen.

In WIC-forten en -vestigingen was er de publieke eredienst. Het leven was hard, er was veel ziekte en dood. De bevolking van de vestigingen en forten bestond uit zeelieden en soldaten, ruw volk dus. Die vestigden zich niet en oefenden bijvoorbeeld ook geen boerenbedrijf uit.

In Nieuw Nederland, in Noord-Amerika, waren Hollandse wetten ook voor de kerken. De combinatie zeelieden en permanente bevolking was niet altijd vredig. De predikanten hadden het moeilijk, zij moesten meestal alleen werken. De zending was niet erg succesvol, de indianen, oorspronkelijke bewoners, hadden geen interesse. Slaven zagen wel voordeel in het christendom.

Noorlander noemt slechts de Nederlandse predikant J. Hondius (1629-1691) als tegenstander van de slavernij als de uitzondering die de regel bevestigt. Noorlander heeft G. Voetius (1589-1676) met zijn catechismus over het hoofd gezien. Ook is hij zich niet bewust van de maatschappelijke verhoudingen in de Nederlanden.

Er waren ook geestelijken in Brazilië die zich met mijnbouw bezighielden. Verder waren er veel misstanden. Mannen en vrouwen leefden samen zonder te zijn gehuwd. Niet iedereen in een kolonie was gereformeerd. Er was ook onenigheid tussen classis en WIC: bijvoorbeeld scheiden van religieuze plichten en belangen van investeerders, ‘slechte predikant of slechte bestuurder’, conflicten over traktement en andere predikantskosten, weduwenpensioenen, preken en dopen door ziekentroosters. Noorlander ziet door de gereformeerde religie het bijgeloof, bijvoorbeeld in heksen, afnemen. Hij ziet ook veel invloed van predikanten uit de Zuidelijke Nederlanden. Noorlander kon weinig godsdienstige zaken uit brieven van WIC-medewerkers afleiden.

Afsluiting

Noorlander biedt veel informatie over het leven aan boord van een WIC-schip en in vestigingen en forten. De WIC dreef handel tussen Afrika en Amerika. De relatief weinige predikanten stonden alleen en hadden het moeilijk tussen het ruwe volk. De zending was weinig succesvol.

Dat vermogende personen geld aan de diaconie schonken was een gebruikelijk verschijnsel. Een klein deel van het geld kan uit slavenhandel zijn verkregen. Uit het werk van Noorlander blijkt de scheiding van bestuur en beheer. Er wordt niets gemeld over kerkvoogdelijk geld. Over slavernij wordt ook weinig gesproken en zeker niet over kerkelijke betrokkenheid.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

Kerk en slavernij? (9) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

In deze artikelenserie is aandacht geschonken aan werk en project van A. Merz, G. Harinck, R. M. Allen, M. Stoutjesdijk. Zie hiervoor de referentie.1 Bij de eerste drie gaat het om hoogleraren, de laatste is wetenschappelijk medewerker. In voorgaande afleveringen is aangetoond dat genoemde hoog- en zeergeleerde personen, hoewel in hun eigen vakgebied deskundig, beperkingen kennen in de kerk- en staatsgeschiedenis gerelateerd aan slavernij. Zij citeren met instemming het werk van de Amerikaanse assistent-hoogleraar D. L. Noorlander, gezien zijn naam met Nederlandse wortels.2 Het is dus met grote belangstelling en nieuwsgierigheid dat genoemd werk, ”Toorn van de hemel”, ter hand wordt genomen. Het boek van Noorlander is de handelsuitgave van zijn proefschrift, bewerkt aan de Georgetown University Washington DC. Noorlander is nu assistent-professor geschiedenis aan de State University of New York at Oneonta.

Uit de introductie van het werk van D.L. Noorlander

De West-Indische Compagnie (WIC) wordt verlengstuk van de staat genoemd. Helaas wordt over de verhouding kerk-staat gezwegen. Een dergelijke compagnie wordt participant in de zending genoemd. Dat is te veel gezegd. De directeuren van de WIC waren gereformeerd. Die godsdienst werd dus gepraktiseerd. Zending werd bedreven door predikanten en andere ambtsdragers.

Gesproken wordt over de verhouding kerk-compagnie. Helaas zegt Noorlander niet wat hij onder kerk verstaat. Het lijkt bij Noorlander te gaan om de totale kerk. Die kerk en niet alleen de geestelijkheid zou een inschikkelijke visie hebben op economische ontwikkeling. Noorlander zegt: “De afhankelijkheid van de geestelijkheid van de compagnieën met gezamenlijke aandelen – zoals de WIC – en de stem en invloed van de koopman in de kerk droeg bij tot een opmerkelijk flexibele, inschikkelijke houding ten opzichte van handel en seculiere zaken in het algemeen. Nederlandse calvinisten, zowel leken als geestelijken, konden Gods hand overal zien en elke respectabele activiteit als vroom uitleggen.”

In Nederland was de predikant veelal voor zijn benoeming en zijn traktement van de overheid afhankelijk. Ook op de benoeming van andere ambtsdragers had de overheid invloed evenals op een ambtelijke vergadering als de kerkenraad. Anders dan Noorlander beweert, had de koopman in de kerk geen invloed. De kerk, namelijk de gereformeerde kerk, heeft zich nimmer uitgesproken over handel en seculiere zaken. Die konden niet op de agenda staan, want daarop stonden slechts kerkelijke zaken. Dat de Nederlandse calvinisten alles vroom uitlegden, is zo ver bezijden de waarheid.

Noorlander wijst de scheiding van bestuur en beheer, die reeds vanaf de middeleeuwen bestond, af. In de Nederlandse gereformeerde kerkordeningen is niets over het beheer van goederen en gelden te vinden. De kerkvoogden werden door de overheid benoemd, de kerkenraad had daarin geen zeggen.

Twee opmerkingen

In het navolgende worden twee opmerkingen gemaakt over zaken die in Nederland in kerken ontstaan uit afscheiding in 1834 en doleantie in 1888 vrijwel geheel onbekend zijn. Veel kerken in Amerika zijn beïnvloed vanuit genoemde Nederlandse kerken.

Het eerste punt is de scheiding van bestuur en beheer. In de kerkorden van de Nederlandse gereformeerde kerken is niets te vinden over het beheer van kerkelijke goederen. Het gaat in die kerkorden om de kerkregering door de kerkenraad van de plaatselijke kerk en van het kerkverband door de meerdere vergaderingen. De overheid liet het beheer van de kerkelijke goederen in stand, zoals het voor de reformatie was. Voor de reformatie was er toezicht op het beheer door de overheid en de roomse kerk. Die laatste viel weg zodat slechts het overheidstoezicht overbleef. Voor het beheer gold ook vaak het patronaatrecht. De houder van dat recht, bijvoorbeeld een adellijk persoon, mocht het beheer regelen. Dat patronaatrecht verviel in 1922. Het beheer buiten de Nederlandse Hervormde Kerk bleef vrij tot 2003.3

De slogan uit de tijd van de doleantie “terug naar de nimmer afgeschafte Dordtse kerkorde” heeft zijn duizenden verslagen. Ook in Amerika wordt gedacht dat de Dordtse kerkorde 1619 voor geheel de Nederlanden gold. Het volgende punt valt eveneens aan een Amerikaan bijna niet uit te leggen. Volgens de Unie van Utrecht (1579) was de godsdienst een zaak van de gewesten. De Dordtse kerkorde (1619) is in geen gewest als zodanig aangenomen. Friesland, Groningen, het landschap Drenthe, en Zeeland hadden eigen kerkorden. Overijssel, Gelderland en Utrecht hebben de Dordtse kerkorde in het gewestelijke gewoonterecht ingepast. Het gewest Holland heeft de Dordtse kerkorde voorlopig goedgekeurd. Verder is het nooit gekomen.4 In Generaliteitslanden gold de Dordtse kerkorde. Die kerkorde werd ook door de WIC toegepast.

Er is ook wel eens een hoogleraar die blijkt geeft van de juiste kennis van de Nederlandse kerkgeschiedenis. Zo hield de wereldberoemde hoogleraar J.I. Israel (geb. 1946), Engels historicus maar werkzaam aan het Institute for Advanced Study in Princeton (NY) in Amerika op 8 mei 2018 een lezing in Leeuwarden. De schrijver van dit stuk vroeg hem naar de gereformeerde staatkunde van J. Althusius (1563-1638), hoogleraar rechtsgeleerdheid in Herborn en Steinfurt, stadsadvocaat van Emden. Professor Israel citeerde zowaar volstrekt juist en terecht de acta van de synode van Emden 1571. Het kan dus ook anders.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

Kerk en slavernij? (8) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

In deze aflevering van ‘Kerk en slavernij’ zal een begin worden gemaakt met kort aandacht te schenken aan verschillende boeken, die handelen over een mogelijke relatie tussen kerk en slavernij.

Bij het schemerlicht van hun tijd

Schutte behandelt in Het Calvinistisch Nederland. Mythe en werkelijkheid1 de zeventiende-eeuwse gereformeerden en de slavenhandel. Juristen hadden in de zeventiende eeuw in navolging van Hugo de Groot (1583–1645) slavernij en slavenhandel aanvaard. Onder bepaalde randvoorwaarden hebben gereformeerde theologen dat ook gedaan. Echter, gezaghebbende predikanten als B. Smytegelt (1665–1739) en J. Hondius (1563–1612) hebben zich verzet tegen slavernij en slavenhandel. Ook het Schatboek van Z. Ursinus (1534–1583) en F. Hommius (1576–1642) deed dat. Officiële kerkelijke vergaderingen zoals de classes die het meest met de overzeese wereld te maken hadden, Amsterdam en Walcheren, spraken zich tegen slavernij en slavenhandel uit. Toch werd in de Oost door predikanten slavernij gezien als een tot de samenleving behorend verschijnsel. Die samenleving werd als een ordening van God gezien. Tenslotte moet nog het invloedrijke werk over de Heidelbergse Catechismus van G. Voetius (1589–1676) worden genoemd. Volgens Schutte kon Voetius God niet anders dienen dan radicaal en daarom wees hij slavernij en slavenhandel af.

De gereformeerde kerk onder de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC)

Schutte stelt dat de calvinistische opvattingen de wortel van de slavernij aantasten.2 Slavernij was op de Nationale Synode van Dordrecht 1618–1619 geen apart onderwerp. In verband met de doop kwam de slavernij aan de orde3: “Die nu gedoopt zijn, dat zodanigen hetzelfde recht van vrijheid, hetwelk andere christenen hebben, behoren te genieten, en door verkoping of door enige andere vervreemding van de christelijke meesters of heren wederom in de macht der heidenen niet behoren te worden overgegeven.” Door de slaven niet te laten dopen omzeilden de slavenhouders het synodale voorschrift. De VOC kende wel een zorgplicht voor slaven, toch ging de baat uit voor het gereformeerde beginsel. Schutte maakt duidelijk dat de wereld van de zeventiende eeuw voor ons een vreemde wereld is. Opgemerkt wordt dat Schutte de term ‘gereformeerde kerk’ gebruikt. Daarmee bedoelt hij de plaatselijke kerk.

Het Indisch Sion

Een reeks auteurs schrijft in het boek Het Indisch Sion4 over de gereformeerde kerk onder de VOC. Het gaat hierbij steeds over bepaalde gereformeerde kerken. De redacteur G.J. Schutte maakt duidelijk dat het de VOC om winst ging. De kerk was afhankelijk van de VOC. Schutte acht de geleverde kritiek op de kerk onverdiend. Er is geen reden tot morele veroordeling. In het boek is niets te vinden over kerkelijke betrokkenheid bij slavernij.

Geloof in de Nieuwe Wereld. Ontmoeting met Afrikanen en indianen

Het boek Geloof in de Nieuwe Wereld5 is geschreven als proefschrift door L.J. Joosse, vrijgemaakt gereformeerd predikant en kerkhistoricus. Joosse trekt een viertal conclusies. Predikanten hebben de politieke en sociale vrijheid niet verabsoluteerd, maar de opkomende slavernij gerelativeerd in de context van sociale instituten als opkomende massale contractarbeid en leef- en werktoestanden in veenkoloniën. De bestaande top-down-gezagsverhoudingen, ook tussen overheid en kerk, werden geaccepteerd. Tegelijk bleef het gezag begrensd door overschrijding van bevoegdheden waarom in het geval van slavernij mensenroof en mishandeling als gruwelijk werd gevonnist door klassiek gereformeerde en piëtistisch georiënteerde kerkvergaderingen en predikanten. Sommige predikanten kozen de weg van het pastoraal protest, anderen praktiseerden een frontaal polariserende benadering, weer anderen zetten de toon voor legaliseren van slavernij en slavenhandel op grond van de zogeheten Cham-theorie: ‘Kanaän (de zoon van Cham) zij hem (Sem) een knecht’ (Gen. 9:26). De tegenstanders van slavernij en slavenhandel kregen de academische steun van G. Voetius. Leiders van de WIC (West-Indische Compagnie) en coccejaans-georiënteerde predikanten (volgelingen van J. Coccejus (1603–1669), theoloog van het verbond) grepen na 1670 ook naar het Bijbelverhaal over Chams vloek om slavernij en slavenhandel te rechtvaardigen.

Besluit

Er zijn predikanten geweest die op grond van de vloek van Cham slavernij en slavenhandel aanvaardden. Vele predikanten zetten zich af tegen slavernij een slavenhandel. Dat geldt ook voor kerkelijke vergaderingen. Er is gewezen op de omstandigheden van de tijd en de gezagsverhoudingen, ook die tussen de overheid en de kerk. De bewering door Merz en anderen6, dat ‘de kerk’ bij slavernij en slavenhandel betrokken was, is onbewezen en onjuist.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

Kerk en slavernij? (7) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Sterke betrokkenheid van de gereformeerde kerk en alle gereformeerde Nederlanders bij slavernij?

A. Merz, G. Harinck, R.M. Allen, M. Stoutjesdijk spreken van sterke betrokkenheid van de gereformeerde kerk en alle gereformeerde Nederlanders bij slavernij.1 In deze bijdrage zal aan de hand van een serie boeken worden nagegaan of de vele betrokken deskundigen daarvoor aanwijzingen bieden.

D. J. Tang (2003)

Het boek van Tang biedt een evenwichtige geschiedenis van de wereldwijde slavernij vanaf de oudheid tot heden.2 Handel in blanke en zwarte slaven was in de middeleeuwen in Europa een veel voorkomend fenomeen. Later tot in de tijd van de door Merz e.a. bedoelde slavernij bestond er lijfeigenschap en horigheid. In de steden werden die vervangen door financiële afhankelijkheid. Enkele predikanten worden genoemd. Niets in dit werk steunt de stelling van Merz e.a.

P. C. Emmer (2003)

Emmer biedt een overzicht van de Nederlandse slavenhandel.3 Enkele predikanten worden genoemd. Aan de slavenhandel heeft Nederland alleen maar verlies geleden. Niets uit het werk van Emmer steunt de stelling van Merz e.a.

H. Den Heijer (2003, 2021)

Den Heijer beschrijft de geschiedenis van de WIC (West-Indische Compagnie) en noemt ds. Udemans.4 In zijn boek over het Nederlands slavernij verleden constateert hij dat de predikanten die zich tegen slavernij keerden allemaal tot de Nadere Reformatie behoorden.5 Hij noemt personen, niet de “gereformeerde kerk en alle gereformeerde Nederlanders”.

L. Balai (2013)

Amsterdam was het centrum van de slavenhandel.6 Duidelijk wordt gemaakt dat de betrokkenen binnen de Amsterdamse grachtengordel woonden. Er valt uit dit boek niets ten faveure van de stelling van Merz e.a. af te leiden.

K. Fatah-Black (2019)

In het boek wordt de Sociëteit van Suriname 1683-1795 beschreven.7 Deze organisatie exploiteerde Suriname en was tegelijkertijd overheidsvervanger. Kerkelijke zaken werden niet gevonden, zodat dit boek de stelling van Merz e.a. niet kan steunen.

P. Brandon (2020)

De betrokkenheid van Amsterdam bij slavernij is in een veelomvattend onderzoek, waaraan 41 onderzoekers meewerkten, in kaart gebracht.8 De internationale handel, waaronder die in slaven, werd in Nederland beheerst door een voornamelijk Amsterdams netwerk van bestuurders en hun families.

In het boek spreekt onderzoeker D. Hondius, behorend tot de werkgroep van A. Merz e.a. over de handelscompagnieën die “rechtstreeks zijn verbonden met de staatskerk, later de Nederlandse Hervormde Kerk”.9 Vóór 1816 was er niet één kerk, maar waren er provinciale kerken. Het ging hierbij niet om een staatskerk. De gereformeerde kerken waren door het publieke recht tot het publieke erf toegelaten. De provinciale gereformeerde kerk was dus de publieke kerk. Er waren ook getolereerde religies, zoals de Joodse, en verboden religies, zoals de rooms-katholieke. Er was vrijheid van geweten, dus huisgodsdienst was toegestaan. Dit werd ruim opgevat. In 1816 werd door Koning Willem I de Nederlandse Hervormde Kerk gesticht. Dat kan een staatskerk met staatskerkrecht worden genoemd.

Anders dan D. Hondius beweert “worden predikanten en ziekentroosters niet aangenomen door de kerkelijke besturen”. De classicale vergadering laat een kandidaat toe tot het ambt en is betrokken bij de beroepingsprocedure naar een gemeente. Er waren meerdere buitenlandse gemeenten., waaronder die in handelsposten van de handelscompagnieën. In Londen is nog steeds de Nederlandse gemeente ‘Austin Friars’, die een predikant uit de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) beroept. Een kerkelijke vergadering ging bij een ziekentrooster – geen ambtsdrager – na of het om een verstandig man ging die over voldoende geloofskennis beschikte.

Bestuurders waren gewoonlijk van de gereformeerde religie maar dat hoefde niet. De handelscompagnieën waren in het geheel niet rechtstreeks met de ‘staatskerk’ verbonden. Een kerkelijke vergadering mocht alleen kerkelijke zaken behandelen.10 Een vergadering meer dan de kerkenraad, bestond niet tussen de vergaderingen in.

Uit het boek van Brandon e.a. is niets af te leiden over de sterke betrokkenheid van de gereformeerde kerk en alle gereformeerde Nederlanders bij slavernij.

B. Henkes (2021)

In dit boek worden wandel- en fietsroutes langs plaatsen die met slavernij of koloniale handel te maken hebben behandeld. Er blijkt niets uit over de sterke betrokkenheid van de gereformeerde kerk en alle gereformeerde Nederlanders bij slavernij. De bemoeienis van de handelscompagnie met het werk van de predikant werd niet als positief ervaren.11

Conclusies

Uit de genoemde boeken blijkt niets over de sterke betrokkenheid van de gereformeerde kerk en alle gereformeerde Nederlanders bij slavernij. Opgemerkt wordt nog dat een gevangenispredikant in een gevangenis geestelijke bijstand verleent. Hij/Zij mag geen uitspraken doen over de delicten van de gevangenen en ook niet over het gevangenisregime. Zo konden predikanten in dienst van de handelscompagnieën, die de staat vertegenwoordigden, zich niet tegen de slavernij keren.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

Kerk en slavernij? (6) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Echter als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

De kerk sterk bij slavernij betrokken
A. Merz, G. Harinck, R.M. Allen en M. Stoutjesdijk beweren: “De Gereformeerde Kerk was sterk betrokken bij de slavernij: gereformeerde predikanten als Udemans, Hondius, Smytegelt en Capitein namen deel aan academische en kerkelijke debatten over de theologische fundering en ethische toelaatbaarheid van slavenhandel en de uitbuiting van tot slaaf gemaakten (zie bijv. Joosse 2008, 511-529 en Stegeman 2021)”.1

Onbegrijpelijkheid

Uit het deelnemen aan debatten over slavernij door individuele predikanten leiden bovengenoemde hoog- en zeergeleerde auteurs af, dat de gereformeerde kerk sterk betrokken was bij slavernij. Volgens deze onzinnige wijze van redeneren zou dus ook de schrijver van deze bijdrage sterk betrokken zijn bij slavernij. Door deel te nemen aan een discussie wordt men immers niet betrokken bij of schuldig aan het onderwerp van die discussie. Genoemde woke-auteurs slepen van alles bij de reeds vaststaande kerkelijke betrokkenheid bij slavernij. Een woke-auteur is iemand die bij voorbaat al een persoon of instelling schuldig acht en vanuit dat standpunt schrijft.

Maatschappelijke omstandigheden

De publicaties van Joosse2 vestigen de aandacht op de maatschappelijke omstandigheden in de tijd van de slavernij. De Engelse hoogleraar Rio geeft een overzicht van vormen van slavernij tot 1100.3 Lijfeigenschap en horigheid bestonden nog. De horigheid in Oost-Nederland is pas in de loop van de negentiende eeuw afgeschaft. Plaatselijke gereformeerde kerken en de meerdere verbanden daarvan waren geenszins vrij. De overheid oefende het hoogste recht over de kerk uit. Ook was er het patronaatrecht waardoor de houder van dat recht bindend de predikant kon voorstellen en de financiële (kerkvoogdelijke) zaken behartigen. Vaak was de predikant geheel onderworpen aan een adellijk heer.4

In de maatschappij was fundamentele ongelijkheid: de ene mens was in staat en orde meer dan de ander. Dit werd als door God gewild gezien. Een ondergeschikte was bijna absolute gehoorzaamheid aan zijn heer schuldig. Het verschil tussen rijk en arm was enorm.

Wie het niet met de overheid en adel eens was, kon dat maar beter niet duidelijk laten blijken. De hoogleraar H. Donellus (1527-1591), een in heel Europa vermaarde rechtsgeleerde en behorend tot de Waalse kerk, was aanhanger van de puriteinse landsvoogd Leicester. Daarom ontsloeg de Leidse magistraat Donellus in 1587, zeer tegen de zin van zijn universiteit. Magistraat en adel ergerden zich enorm aan G. Voetius (1589-1676), de Utrechtse hoogleraar die de grootste Nederlandse theoloog kan worden genoemd. In verband met de zogeheten vicariestichtingen – kerkelijke goederen in Utrecht – keerde hij zich, gesteund door zijn zoon, rechtsgeleerde hoogleraar P. Voetius (1619-1667), en later zijn kleinzoon en ook rechtsgeleerde hoogleraar J. Voetius (1647-1713), tegen de graaicultuur van bestuurders en adel. De raadpensionaris J. de Witt (1662-1701) wilde G. Voetius laten ontslaan. Dat durfde de Utrechtse magistraat niet omdat hij honderden studenten trok. Toen M. Nethenus (1618-1686), leerling en collega-hoogleraar van G. Voetius, de Groningse bestuurders en adel op hetzelfde onderwerp aanviel, werd hij ontslagen. Het is duidelijk dat het weerspreken van zelfs foutieve zaken van de overheid gevolgen voor de criticus kon hebben.

G. Voetius kon het zich vanwege zijn internationale vermaardheid permitteren om lijfeigenschap en slavernij in duidelijke bewoordingen geheel af te wijzen.5

Ondanks de risico’s die zij liepen hebben ook veel predikanten, behorend tot de Nadere Reformatie, zich ingezet voor de lotsverbetering van slaven.6 Zij namen deel aan het debat, maar juist tegen slavernij.7

Conclusies

Miljoenen lidmaten van de plaatselijke gereformeerde en later hervormde kerk leefden onder slechte levensomstandigheden. Zij hadden als prioriteit: het in leven blijven van zichzelf en hun gezinnen. Als zij al weet hadden van horigheid, lijfeigenschap en slavernij, dan speelde dat geen rol in hun leven. Tot in de twintigste eeuw woonden er nog arbeiders met hun gezinnen in plaggehutten. Zo waren de maatschappelijke omstandigheden van de tijd. Kinderen van hun tijd waren ook de gereformeerde predikanten van de Nadere Reformatie. Zij lieten zich, indien mogelijk, tegen de slavernij uit. Zij zetten zich in ieder geval in voor lotsverbetering van slaven. Het deelnemen aan een debat kan voorts niemand worden tegengeworpen. De genoemde auteurs Merz en consorten hebben zich onvoldoende rekenschap gegeven van de omstandigheden van de tijd.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Kerk en slavernij? (5) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

De kerk sterk bij slavernij betrokken

A. Merz, G. Harinck, R. M. Allen en M. Stoutjesdijk beweren: “De Gereformeerde Kerk was sterk betrokken bij de slavernij: De Gereformeerde Kerk zorgde voor ‘ziekentroosters’ en geestelijken op slavenhandelsposten als Elmina (Ghana) en op schepen die tot slaaf gemaakten als lading hadden”.1

Predikanten in de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK) en andere kerken

Om de gedachten te bepalen wordt nu iets gezegd over de NHK. De tot 2004 bestaande NHK kende verschillende typen predikanten. Zo was er de predikant voor buitengewone werkzaamheden. Dat kon een leger- of ziekenhuispredikant zijn. Deze predikant werd door overheid of instelling betaald. Een ziekenhuispredikant was in dienst van het ziekenhuis. Hij/zij behield zijn/haar status als hervormd predikant door de benoeming tot predikant voor buitengewone werkzaamheden. Een ziekenhuispredikant werd niet door de kerk naar het ziekenhuis gestuurd. Het ziekenhuis trok via een gewone selectieprocedure een geestelijk verzorger aan. Afhankelijk van de identiteit en de wensen van het ziekenhuis werd bijvoorbeeld een predikant aangesteld die de sacramenten mocht bedienen. Ging het alleen om pastorale zorg, dan kon een instelling ook een medewerker met een diploma pastorale zorg aanstellen. Een pastorale medewerker hoeft geen kerkelijke bevoegdheden te bezitten. Hij/zij verleent geestelijke bijstand aan de patiënten of cliënten van de instelling. In de NHK mochten de genoemde predikanten de vergadering van de kerkenraad en de classicale vergadering bijwonen. De schrijver van deze bijdrage heeft op genoemde vergaderingen wel ziekenhuispredikanten gezien, maar nooit legerpredikanten.

De ziekenhuispredikant is werknemer van het ziekenhuis en behoort zich als zodanig te gedragen. Zo is het niet de bedoeling dat de ziekenhuispredikant zich met medische zaken bemoeit en bijvoorbeeld het coronabeleid van het ziekenhuis afkeurt. Een legerpredikant kan bijvoorbeeld geen pacifistische propaganda gaan maken.

De NHK was niet verantwoordelijk voor de werkzaamheden van bijvoorbeeld de ziekenhuispredikant. Wel kon de NHK hulp verlenen, bijvoorbeeld door vrijwilligers of een ambtsdrager bij de kerkdienst. Evenmin was de NHK verantwoordelijk voor het medisch beleid van het ziekenhuis, bijvoorbeeld bij abortus en euthanasie.

Een legerpredikant verleent de militairen geestelijke bijstand, staat een stervende soldaat in zijn laatste momenten bij, maar mag zich niet met de krijgsvoering bemoeien. Komt hem iets verkeerds ter ore dan moet hij dat bij de commandant melden.

Predikanten en ziekentroosters

Tot aan de Tweede Wereldoorlog had de medische wetenschap een zieke weinig te bieden. Hoe verder men in de geschiedenis teruggaat, des te groter het relatieve aantal zieken was. De predikant kon het werk niet aan en daarom waren er zogeheten ziekentroosters die aan zieken en stervenden pastorale bijstand verleenden. Deze ziekentrooster was een helper en bekleedde geen ambt. Hij moest wel een verstandig man zijn die over een behoorlijke kennis van de Heilige Schrift beschikte.2 Gedurende zeereizen en in de tropen waren er altijd veel zieken. Er overleden ook altijd zeelui of passagiers. In de tijd van de WIC (West-Indische Compagnie) ging er met elk schip wel een ziekentrooster mee.

Predikanten en ziekentroosters werden geworven en betaald door de WIC. Predikanten waren met name nodig in de WIC-vestigingen om de gemeente aldaar te regeren en van ambtelijke kerkdiensten te voorzien. Er was altijd een tekort aan predikanten. Die konden ook uit bijvoorbeeld Duitsland komen. De WIC vertegenwoordigde de overheid. Alle kerkelijke zaken stonden onder toezicht van de WIC. In de Nederlanden kon volgens het publieke recht een predikant die vanaf de kansel de overheid verwijten maakte, door die overheid uit zijn ambt worden verwijderd.3 Die overheid was de WIC in haar vestigingen.

De functie van de classicale vergadering

De koloniale handel vond in Nederland met name plaats vanuit Vlissingen en Amsterdam. Daarom werden de WIC-gemeenten gerekend te behoren tot de classes Walcheren en Amsterdam. Gewoonlijk werd de Dordtse kerkorde 1619 aangehouden. De plaatselijke kerk of gemeente bestuurde zichzelf. Voor vragen en voor wat die gemeente zelf niet kon afdoen moest men zich tot de classicale vergadering wenden. Die classicale vergadering was dus, zoals eerder uitgelegd, een meerdere en geen hogere vergadering. Het contact verliep meestal per brief en kostte veel tijd. Ambtsdragers uit de handelsposten konden meestal niet fysiek aanwezig zijn.

Conclusie

De Gereformeerde Kerk zond zelf geen predikanten en ziekentroosters. Die kerk bestond niet als permanent instituut. Na 1619 gaf de overheid geen toestemming meer voor een nationale synode en kan men dus niet spreken van een landelijke kerk. De kerk was de plaatselijke gemeente. De WIC trok predikanten en ziekentroosters aan voor de geestelijke zorg voor WIC-medewerkers en handelsposten. De WIC betaalde predikanten en ziekentroosters en andere kosten en had het oppertoezicht op de gemeenten of kerken in de handelsposten. Voor vragen en zaken die men niet kon afdoen wendde de plaatselijke kerk zich (schriftelijk) tot de classicale vergadering.4 De bewering van de genoemde hoog- en zeergeleerde personen in bovenstaande tweede alinea, de kerk sterk bij slavernij betrokken, is ongefundeerd.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Kerk en slavernij? (4) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Betrokkenheid van de kerk

In een vorige bijdrage is er op gewezen dat A. Merz, G. Harinck, R.M. Allen en M. Stoutjesdijk1 menen dat er een instituut Gereformeerde Kerk is, dat met alle lidmaten sterk bij slavernij is betrokken.2 Zo’n veertig auteurs hebben in een uitgebreid onderzoek over slavernij in verband met Amsterdam weinig of niets over de kerk gerapporteerd.3 Genoemde auteurs Merz en de anderen stellen dan4:

“Nochtans was de rol van de Amsterdamse classis in de Gereformeerde Kerk (de bevoorrechte kerk in de Nederlandse Republiek) van groot belang, omdat zij (a) betrokken was bij de start van de koloniale ondernemingen; (b) verantwoordelijkheid droeg voor de overzeese koloniale kerken (samen met de classis van Walcheren); en (c) regelmatig te maken had met (voormalige) tot slaaf gemaakte en vrije zwarten op Nederlands grondgebied (zie bijv. Hondius 2008).”

Overheid en gereformeerde religie

De gereformeerde religie was de publieke religie die door de overheid door het publieke recht was toegelaten. De overheid was de hoogste macht, ook voor de kerk. Een kerkorde moest in het geval van Holland door de Staten van Holland worden goedgekeurd. Die Staten hebben nooit een kerkorde goedgekeurd, de Dordtse Kerkorde 1619 werd bij provisie (voorlopig) goedgekeurd. Opgemerkt wordt dat er naast de publieke gereformeerde religie, ook getolereerde en verboden religies waren. Er was vrijheid van geweten.5

Het gereformeerde kerkverband volgens de Dordtse Kerkorde 1619

De gereformeerde kerk, dat is de plaatselijke kerk of gemeente.6 Die is compleet kerk (maar niet het totale kerkverband). Alle kerkelijke macht berust bij de plaatselijke kerk. Die wordt door de kerkenraad permanent geregeerd. De kerkelijke vergaderingen mogen alleen kerkelijke zaken behandelen. Meerdere plaatselijke kerken of gemeenten in een bepaald regionaal gebied vormen een kerkverband, geen kerk (!), verbonden door de belijdenis. Zij komen bijeen in de classicale vergadering. Dit is geen hogere maar een meerdere vergadering. Die mag alleen doen wat de kerkenraad niet kan afdoen of wat speciaal tot het werk van de meerdere vergadering behoort. Voor de provincie is er de provinciale synode. Voor de gehele Republiek is er de generale of nationale synode. Meerdere plaatselijke kerken of gemeenten vormen een kerkverband. De overheid heeft toezicht op de ambtelijke vergaderingen, moet voor synodale vergaderingen toestemming verlenen. De classicale vergadering komt 1x per kwartaal samen, de provinciale synode 1x per jaar, de generale of nationale synode 1x per 3 jaar. Het kerkverband of de ‘kerk’ volgens Merz en anderen bestaat dus niet tussen twee classicale of synodale vergaderingen. Meerdere vergaderingen kunnen voor het afdoen van zaken deputaten benoemen. Professor G. Harinck kan de beschreven structuur aan zijn mede-auteurs nader uitleggen. Het is namelijk de structuur van zijn Gereformeerde Kerk vrijgemaakt (die thans is gefuseerd).

Verkeerde voorstelling

Een gereformeerd kerkverband bestaat uit louter plaatselijke kerken. Een meerder verband van kerken, zoals een classis, functioneert slechts tijdelijk, namelijk enkel als vergadering, en alleen voor de duur van de vergadering. Er is dus geen structuur van een classis in een landelijke kerk. Ten onrechte beweren genoemde auteurs, dat er een structuur is van de classis in een kerk. Behalve de kerkenraad zijn er slechts tijdelijke vergaderingen van meerdere verbanden van kerken. Die verbanden zijn geen kerk. Kerk is alleen plaatselijk.

Onjuiste rol van de Amsterdamse classicale vergadering

Een kerkelijke vergadering kan niet betrokken zijn bij het starten van een onderneming. Beheerszaken zijn voorts gescheiden van de kerkelijke vergadering. De classicale vergadering doet slechts wat de plaatselijke kerk niet kan afdoen of wat speciaal tot haar taak behoort. De classicale vergadering is niet hoger dan de kerkenraad van de plaatselijke kerk en kan voor die kerk niet verantwoordelijk zijn. De classicale vergadering heeft slechts met een zaak van de plaatselijke kerk te maken als die kerk de zaak bij de classicale vergadering brengt. Het eventuele “regelmatig te maken hebben met (voormalige) tot slaaf gemaakte en vrije zwarten op Nederlands grondgebied” ligt allereerst bij de plaatselijke kerkenraad.

Het artikel van D.G. Hondius7, dat Merz en de andere auteurs noemen, heeft niets te maken met de classicale vergadering Amsterdam. Een groot deel gaat over de Joodse geloofsgemeenschap. Hondius concludeert: “Uit deze verslagen blijkt dat er vrije en onafhankelijke zwarte vrouwen en mannen in Amsterdam waren. Zij leefden op zichzelf, hadden geen vrees, vochten openlijk op straat, zorgden voor zichzelf en elkaar, en hadden families en relaties.”

Conclusie

De hoog- en zeergeleerde auteurs A. Merz, G. Harinck, R.M. Allen en M. Stoutjesdijk hebben getracht de kerk als slavernijschuldige aan te wijzen en het onafhankelijke Amsterdam-onderzoek dat geen relatie kerk-slavernij toonde, te ontkrachten. Zij hebben de plank volstrekt misgeslagen. Dat kan professor G. Harinck nu aan zijn mede-auteurs bevestigen. Zij hebben verder een artikel van D.G. Hondius – nota bene mede-projectgroepslid – willen gebruiken als steun. Dat artikel steunt hen niet. Het werkt juist tegen hen. Van betrokkenheid van de classicale vergadering Amsterdam is daaruit niet gebleken.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Kerk en slavernij? (3) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Nog eens de scheiding van bestuur en beheer

Dat bestuur en beheer tot aan 2003 gescheiden waren, is geen bedenksel van ondergetekende, de gereformeerde of de hervormde kerk.1 Die scheiding van bestuur en beheer stamt al uit de middeleeuwen: het was de scheiding tussen spiritualia, geestelijke zaken, en temporalia, tijdelijke zaken. Na de reformatie heeft de overheid het beheer van de goederen met een kerkelijk doel niet veranderd. Slechts werd de publieke kerk van rooms nu gereformeerd. De pastoor werd zo door de predikant vervangen.

Goederen hangen samen met de rechten die aan eigendom en bezit zijn verbonden. De overheid in de Nederlanden heeft nooit getornd aan die rechten, zelfs niet in de Franse tijd. Op de goederen voor een kerkelijk doel was toezicht van de overheid en de Roomse kerk. De Roomse kerk viel bij de reformatie weg, zodat alleen het overheidstoezicht overbleef. Het kerkgebouw werd nog steeds op dezelfde wijze onderhouden. Alleen kerkten nu de gereformeerden er in. De gelden die eerst voor de pastoor bestemd waren, gingen nu naar de predikant.

In de middeleeuwen was er rechtspluraliteit. Er was een woud van geschreven en ongeschreven regels. Die waren verschillend per gewest en per plaats, bijvoorbeeld stad en platteland. Zo was er het patronaatrecht, het recht van de heer, waardoor de rechthebbende, bijvoorbeeld een adellijk heer, de predikant mocht presenteren en over de goederen ging. Die rechthebbende was in het gewest Holland vaak een ambachtsheer, de persoon die door de landsheer als leenman was aangewezen. Deze persoon of zijn rechtsvoorganger was meestal ook de stichter van het kerkgebouw en ontleende daaraan zijn patronaatrecht. Opgemerkt wordt dat het patronaatrecht niet tot het leenrecht behoort, maar zich bevindt op de grens van kerk- en staatsrecht. In dezelfde persoon waren dus rechten van verschillende herkomst verenigd. In Friesland oefenden de zogeheten floreenplichtigen (betalers van een bepaalde kerkelijk grondbelasting) het patronaatrecht uit. In Overijssel kon een graaf veel kerkelijke zaken bepalen. De genoemde oude rechten vervielen bij de grondwetswijziging van 1922.

Wat merkten de lidmaten van de gereformeerde kerk van de scheiding van bestuur en beheer

De genoemde scheiding bestond al eeuwenlang. Iedereen wist er dus van. Voor geestelijke zaken ging men als roomse naar de pastoor, voor zaken rond de goederen, bijvoorbeeld het kerkgebouw, ging men naar de kerkvoogden. Na de reformatie was de kerkenraad (inclusief predikant) verantwoordelijk voor de geestelijke zaken, de kerkvoogden waren er nog steeds voor de materiële aangelegenheden. Dus in Nederhemert was de kerkenraad voor de geestelijke zaken. Voor zaken over de goederen moest men naar het kasteel van Nederhemert, waar de Heer van Nederhemert als opperkerkvoogd resideerde. In de kerk zaten de leden van de kerkenraad in een andere bank dan de kerkvoogden. De kerkenraad vergaderde in Friesland in de consistorie, de floreenplichtigen en de kerkvoogden kwamen in het café bijeen. Tot na 2000 kwamen in de hervormde kerk in Garderen de kerkvoogden vanuit de toren voor in de kerk, de kerkenraad kwam uit de consistorie achter in de kerk.

Vele voorbeelden zouden nog kunnen worden toegevoegd. Elke inwoner en elke gereformeerde of hervormde lidmaat kende in zijn tijd de scheiding van bestuur en beheer, omdat die dagelijks waarneembaar was.

Woke-geschiedenis

In de Woke-benadering staat het onrecht tevoren reeds vast. Het staat vast dat de gereformeerde kerken en de hervormde kerk en alle kerkelijke leden schuldig zijn aan betrokkenheid bij slavernij.
Op aflevering (1) en (2)2 heeft prof. dr. G. Harinck, één van de onderzoeksleiders van een project over kerk en slavernij en medeverantwoordelijk voor het woke-artikel dat in bespreking is, commentaar geleverd.3

De visie van prof. dr. G. Harinck

“Juridisch kunnen kerk en goed gescheiden zijn, terwijl dat de facto en in de beleving niet het geval hoeft te zijn geweest. En men kan bijvoorbeeld in strikt juridische zin geen diefstal plegen en toch stelen.”

De praktijk volgt uit de regels

Een kerkorde is geen juridisch stuk in de zin van een soort dode letter, terwijl de praktijk heel anders is. Omdat de kerkorde in de periode van de slavernij zwijgt over het beheer, is dat beheer niet kerkelijk. Uit het staatsrecht, waartoe ook het kerkrecht in de tijd van de slavernij behoorde, volgt een maatschappelijke organisatie. In die organisatie staat het wereldse goederenbeheer met kerkelijk doel los van de kerk. Deze staatsrechtelijke zaken zijn historische feiten.

Woke-fictie

Nu komt het woke-element. De woke-‘wetenschapper’ stelt als woke-feit dat er geen scheiding van geestelijk bestuur en werelds beheer voor de kerk is. De woke-‘wetenschapper’ beleeft verder die scheiding tussen bestuur en beheer allerminst. Zo schrijft de hooggeleerde D.L. Noorlander: “Rejecting the spiritual/secular dichotomy …of some Dutch history writing” (Verwerpend de geestelijke/wereldse scheiding van sommige Nederlandse geschiedschrijving).4 In de woorden van de hooggeleerde G. Harinck: wie niet wegens diefstal is veroordeeld, kan toch dief worden genoemd. Door “de facto” en “beleving” worden woke-feiten geschapen

Conclusie

De kerk op onwetenschappelijke wijze met slavernij verbinden is onwetmatig, beledigend voor de nagedachtenis van miljoenen gereformeerde gelovigen, en doet ernstig afbreuk aan het slavernij-onderzoek.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!