Home » Gastbijdrage » Kerk en slavernij? – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Kerk en slavernij? – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Het kan niemand zijn ontgaan, dat er de laatste tijd veel aandacht is voor slavernij. Daarvan is in het verleden in verscheidene werelddelen op vrij grote schaal sprake geweest. Slavernij is verwerpelijk, en de regering heeft dan ook excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid hierin. De vraag komt op: hoe zit het met de verhouding kerk en slavernij? Met ‘kerk’ moet dan worden gedacht aan de Nederlandse gereformeerde kerk(en). In geestelijke zin mag er over Nederlandse gereformeerde kerk worden gesproken. Staatsrechtelijk gaat het volgens het traktaat (tekst verdrag) van de Unie van Utrecht 1579 om provinciale kerken met eigen kerkorden.

Kerk als slaveneigenaar en investeerder

Op 1 februari 2023 werd in Amsterdam het door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek gefinancierde project ‘Kerk en slavernij in het Nederlandse rijk: geschiedenis, theologie en erfenis’ gepresenteerd. In genoemd project gaat het om “de vele rollen van de Gereformeerde Kerk als opinieleider, slaveneigenaar en investeerder”. Het gaat om de “kerk als instituut”. “Het financiële, maatschappelijke en bestuurlijke aandeel van de Gereformeerde Kerk” in de slavernij zal worden onderzocht. Er wordt beweerd dat “In overeenstemming met de verstrengeling van winstgevende handel en godsdienst was de Gereformeerde Kerk diepgaand betrokken bij slavernijzaken”. Het onderzoek heeft met name betrekking op het de West-Indische Compagnie (WIC 1621-1674 en 1675-1792), die handel dreef met Noord- en Zuid-Amerika.

Hieronder gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. De onderzoekers van het project wijzen echter uitdrukkelijk en zonder onderscheid naar de kerk als instituut. Dat roept de vraag op: Zijn mijn in armoede levende voorouders medeverantwoordelijk voor genoemde “diepgaande betrokkenheid bij slavernijzaken”?

Gewestelijke kerken

Onderzoek van de oude kerkordeningen inclusief de Dordtse kerkorde 1619 bij C. Hooijer (1804-1873) in diens werk uit 1865 levert niets over slavernij op. De Nederlandse gereformeerde kerk kan op grond daarvan geen verwijt worden gemaakt. Uit de indexen van de Provinciale synodale acta tot 1620 kan evenmin iets over slavernij worden opgemaakt. In de Provinciale acta van Friesland die tot 1700 zijn uitgegeven, staat van 1662 tot 1688 achtmaal iets over slavernij vermeld. Het gaat hier om het vrijkopen van tot slaaf gemaakte Nederlanders in Noord-Afrika en Turkije; er zijn Harlingers bij. Kerken onder de WIC hadden contact met de classes Walcheren en Amsterdam. De index van de acta van de classis Walcheren tot 1620 toont niets over slavernij. De acta van de classis Amsterdam zijn niet gepubliceerd. Het werk Voor de spiegel der historie! uit 1903 van dr. G. J. Vos (1836-1912) vermeldt eveneens niets over slavernij in de index.

De laatste kerkorde vόόr 1816 was de Dordtse kerkorde van 1619. Die werd in Overijssel, Gelderland en Utrecht ingepast in het provinciale gewoonterecht. Friesland, Groningen, Zeeland en het landschap Drenthe hadden eigen kerkordeningen. Holland hield het bij de provisioneel goedgekeurde Dordtse kerkorde; een definitieve regeling kwam er nooit. Tot de kerkelijke ordeningen behoorden niet de goederen en het beheer daarvan. De gewestelijke en stedelijke of regionale overheid had grote invloed op de kerkregering. Ook volgens het patronaatrecht (recht van de heer) mocht de overheid de predikant presenteren of had op andere wijze invloed op diens benoeming. Bij vergaderingen konden overheidsdeputaten aanwezig zijn.

Beheer van kerkelijke goederen

Na de reformatie kregen de gewestelijke kerken een door de overheid goedgekeurde gereformeerde kerkorde. In die kerkorden en ook in de genoemde kerkelijke acta is niets te vinden over een “bestuurlijk aandeel van de kerk in de slavernij.” Maar kan de kerk wel “slaveneigenaar of investeerder in slavernij” zijn geweest? Voor de beantwoording van die vraag moet worden gekeken naar eventuele kerkelijke goederen waaruit betrokkenheid bij slavernij kan worden gefinancierd. De status van de kerkelijke goederen en het beheer daarvan bleef onveranderd, bleef dus hetzelfde als in de periode dat de Roomse kerk de heersende kerk was. Met de reformatie viel het roomse toezicht op de kerkelijke goederen weg. Dat ‘kerkelijk’ duidt overigens het type goederen aan: er waren vermogenscomplexen, nu stichtingen, voor kerkgebouw en pastorie, predikant-, koster- en armenzorg. Op de vicariestichtingen voor studiedoeleinden wordt hier niet ingegaan. De genoemde vermogenscomplexen waren onafhankelijk van de gereformeerde kerkelijke organisatie en van elkaar. Het was de overheid die toezicht hield op het beheer. In de steden benoemde de overheid de kerkvoogden. Op het platteland deden dat de ambachtsheren, de adel, of de grondbezitters. Ook op het beheer van de vermogenscomplexen had de overheid dus beslissende invloed. De gereformeerde kerk had daarop dus geen enkele invloed.

Beheer na 1816

In 1816 vaardigde Koning Willem I een Koninklijk Besluit (KB) uit waarbij hij de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK) stichtte. De goederen en het beheer daarvan werden uitdrukkelijk buiten de kerk gelaten. De zaken van de NHK vielen onder het Ministerie/Departement van Eredienst. In 1852 trok de overheid zich van de kerk terug. De NHK werd uitdrukkelijk onbevoegd in het beheer verklaard.

Het beheer werd door de Koning na 1816 per provincie bij KB geregeld. Per provincie werd een College van Toezicht aangesteld. De Koning was opperkerkvoogd. Beheerszaken vielen ook onder het Ministerie van Eredienst. In 1869 trok de overheid zich terug van het beheer onder instelling van een Algemeen College van Toezicht. Dat college stond buiten de NHK en kende geen bevoegdheden. Aansluiting was vrijwillig. De synode van de NHK vroeg de minister van justitie mr. A.E.J. Modderman (1838-1885) om beheersbevoegdheid. Die antwoordde, dat de overheid zich van de kerk had teruggetrokken en hij bovendien de kerk geen bevoegdheid kon geven die zij nooit had bezeten. De vermogenscomplexen en hun beheer stonden (ook toen) buiten het kerkelijk erf.

Diaconie na 1816

De diakenen behoorden niet tot de kerkenraad tot 1816. Daarna behoorden zij niet tot de bijzondere of smalle kerkenraad, wel tot de algemene of grote kerkenraad. Zij hielden zich met name met de armenzorg bezig. Dat gebeurde vanwege de omvang en kosten van dat werk vaak in samenwerking met de overheid.

Kerken in West Indië

Kerkelijke gemeenschappen werden door de WIC opgericht. Predikanten waren in dienst van de WIC. Ook een voormalige slaaf kon predikant worden zoals J.E.J. Captein (1717-1747). De WIC was voor de kerkelijke gemeenschap meer dan wat de gewestelijke overheden waren voor de gereformeerde kerken. Er kwamen pas kerkvoogden in Amerika toen de WIC zich terugtrok. Toen de Nederlandse Gereformeerde Kerk in Amerika zelfstandig werd in 1771, werd in de (Dordtse) kerkorde artikel LIX opgenomen dat gelijke rechten waarborgde voor blanke en zwarte personen, vrijen en slaven.

Goederen stonden buiten het kerkverband

Goederen bestemd voor onderhoud van predikant en kerkgebouw werden door kerkvoogden beheerd. Eigendom en beheer van goederen stonden buiten het kerkverband, terwijl de benoeming van kerkvoogden niet door kerkelijke vergaderingen geschiedde. De diaconale bedeling vond plaats in samenwerking met de overheid. Niet kan worden uitgesloten, dat gelden aan kerkvoogdij of diaconie geschonken door particulieren uit slavenhandel afkomstig waren.

Kerkrecht is onbekend

In juridische faculteiten aan universiteiten wordt geen kerkrecht en de geschiedenis daarvan gedoceerd. Ook het kerkelijk staatsrecht is daar onbekend. Dat geldt ook voor de herkomst van het patronaatrecht. Bij de rechterlijke macht is verder geen eenduidige koers in kerkelijke zaken waarneembaar. Aan kerkelijke universiteiten worden gewoonlijk genoemde hervormde zaken evenmin behandeld.

Herziening noodzakelijk

Dat de Amerikaanse assistent-professor Noorlander1 niet goed op de hoogte is van de besproken zaken, is wellicht nog vatbaar voor verontschuldiging. De hoogleraren G.J. Schutte2 en H. den Heijer3 beperken zich, wetenschappelijk verantwoord, tot de bespreking van de visie van personen. Dat is correct.

Het projectvoorstel biedt daarentegen tot op heden niet onderbouwde en dus onwetenschappelijke beweringen over de vermeende betrokkenheid van de kerk als instituut bij de slavernij.

In deze bijdrage is aangetoond, dat de kerk als instituut niet over goederen beschikte. Die goederen met een bepaald kerkelijk doel stonden onder toezicht van de overheid. De kerk had daar niets over te zeggen. Kerken zonder portemonnee kunnen financieel niet bij slavenhandel betrokken zijn. Helaas wordt de krachtige anti-slavernij opvatting van de grootste en toonaangevende Nederlandse gereformeerde theoloog G. Voetius (1585-1676)4 weggelaten. Herziening van het project is daarom noodzakelijk!

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

  1. D.L. Noorlander, Heaven’s wrath. The protestant reformation and the Dutch West India Company in the Atlantic world, Leiden, 2019.
  2. G.J. Schutte, Het Calvinistisch Nederland. Mythe en werkelijkheid, Hilversum, 2000.
  3. H. den Heijer, Nederlands slavernijverleden. Historische inzichten en het debat van nu, Zutphen, 2021.
  4. C. Poudroyen, Voetius’ Catechisatie over den Heidelbergschen Catechismus 1662, deel 2, 1891, p. 958-995.